Hoofdstuk 2: Aard en omvang van criminaliteit
2.1 Soorten criminaliteit
Het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), dat veel onderzoek doet naar de aard, omvang en beleving van criminaliteit, hanteert de volgende indeling:
- Delicten tegen de openbare orde en gezag. Voorbeeld: verbranden NL vlag,
uitschelden politie agent.
- Geweldsdelicten tegen leven en persoon, zoals moord, doodslag of mishandeling.
- Ruwheidsdelicten, zoals vernieling en graffiti.
- Vermogensdelicten, zoals diefstal, inbraak en verduistering
- Seksuele delicten, zoals aanranding en verkrachting.
- Verkeersdelicten, zoals autorijden onder invloed van alcohol of drugs
- Drugsdelicten, zoals de productie, verkoop en het bezit van (hard)drugs
- Economische delicten, zoals het verkopen van besmet vlees.
- Milieudelicten, zoals het dumpen van chemisch afval of illegaal kappen van bomen.
Behalve een onderscheid in delicten, is er ook een onderscheid in zware criminaliteit en veelvoorkomende criminaliteit.
Met veelvoorkomende criminaliteit, misleidend ook wel ‘kleine criminaliteit’ genoemd, bedoelen we onder meer winkeldiefstal, zakkenrollerij, fietsendiefstal, vernielingen en graffiti.
Zware criminaliteit omvat ernstige vormen van criminaliteit, zoals moord, inbraak, verduistering, afpersing, overvallen en de verkoop van harddrugs.
De overheid maakt ook nog onderscheid tussen jeugdcriminaliteit, cybercriminaliteit, witteboordencriminaliteit, terrorisme en druggerelateerde criminaliteit.
2.2 Beeldvorming rond criminaliteit
Ons beeld van criminaliteit word sterk beïnvloed door de berichtgeving erover in de media. Bijvoorbeeld zware criminaliteit krijgt veel media aandacht, waardoor alleen de meest erge zaken te zien zijn.
Het beeld dat wij krijgen over criminaliteit is sterk geframed (stereotypes) à Ondanks dit beeld zie je ook dat het referentiekader meespeelt of men dit beeld ook zó accepteert. Met andere woorden: mensen kiezen de media die hun opvattingen en verwachtingen bevestigen.
2.3 Het meten van criminaliteit
Bij kwantitatieve onderzoeksmethoden wordt een groot aantal gegevens verzameld, bijvoorbeeld door het ondervragen van grote groepen mensen, die vervolgens in cijfers- en percentages worden uitgedrukt. Denk aan politie- en rechtbankstatistieken en zogenaamde dader en slachtoffer enquêtes.
Kwalitatief onderzoek wordt gebruikt als er meer diepgaande informatie nodig is. Om te weten wat een gevoel van onveiligheid voor mensen persoonlijk betekent of waarom iemand het criminele pad op gaat, zijn diepte-interviews met dader en slachtoffer nodig. Het doel van kwalitatief onderzoek is het verkrijgen van meer inzicht in de criminaliteit.
Politie- en rechtbankstatistieken.
Politiestatistieken zijn een weergave van de geregistreerde criminaliteit, misdrijven die door mensen bij de politie zijn aangegeven of die door de politie zelf zijn ontdekt.
Van elke aangifte of ontdekking wordt proces-verbaal gemaakt, een schriftelijk verslag waarin de politie of een andere opsporingsambtenaar informatie geeft over het tijdsstip, de plaats en de toedracht van een overtreding, misdrijf of een ongeluk.
Politiestatistieken geven maar een beperkt beeld weer, waarom?
- Mensen doen om allerlei redenen geen aangifte, de landelijke politiecijfers over dit
soort misdrijven zijn dus vermoedelijk veel lager dan de werkelijke aantallen.
- Sommige delicten blijven vaak onzichtbaar, zoals belastingontduiking en
zakkenrollerij. Omdat ze niet worden ontdekt, komen ze niet in de politieke
statistieken.
Rechtbankstatistieken registreren alle misdrijven waarbij een rechter uitspraak doet. Zo wordt bijgehouden hoe vaak rechters iemand vrijspreken, hoe vaak er een taakstraf wordt opgelegd en hoe hoog de gemiddelde vrijheidsstraf voor een bepaald delict is.
Dit geeft ook maar een beperkt deel weer, omdat maar heel weinig zaken echt behandeld worden door een rechter. Dit kan zijn omdat er weinig bewijs is, of geen verdachten. (hoofdstuk 6 gaat hier verder over)
Onderzoeksgegevens zijn betrouwbaar als ze later opnieuw worden gedaan met dezelfde resultaten. Er mag dus geen sprake zijn van toeval.
Enkele voorbeelden waaruit blijkt dat politie- en rechtbankstatistieken behalve onvolledig, ook niet altijd betrouwbaar zijn:
- Selectieve opsporing is van invloed op de cijfer. Als de politie meer surveilleert wordt er ook meer ontdekt en geregistreerd. Ernstige delicten krijgen meer aandacht van de politie, en hebben dus meer kans om opgelost te worden en dus in de statistieken te komen.
- Door nieuwe wetten groeit het aantal delicten.
- De registratie van misdrijven wordt soms gekleurd door subjectieve beoordeling door de politie of officier van justitie. Wat de ene officier mishandeling noemt, kan de ander een poging tot doodslag noemen.
- Verschillende belangen. Zowel de politie als de politiek hebben belang bij de criminaliteitscijfers. Als een politiecommissaris bang is voor bezuinigingen heeft hij belang bij hoge aantallen delicten.
- De interpretatie van cijfers.
Slachtoffer- en daderenquêtes.
Om een beeld te krijgen van de niet-geregistreerde criminaliteit, ook wel ‘verborgen criminaliteit’, of ‘dark figure’ genoemd, wordt gebruik gemaakt van slachtofferenquêtes en in mindere mate daderenquêtes.
Hoewel slachtoffer- en daderenquêtes aanvullende informatie kunnen opleveren, zijn ook deze onderzoeksmethoden niet geheel betrouwbaar:
- Niet alle categorieën mensen worden ondervraagd. Illegalen, toeristen en jongeren onder de vijftien jaar worden zelden ondervraagd.
- Over sommige misdrijven, zoals seksuele delicten, wordt naar verhouding vaker gezwegen, zowel door dader als slachtoffers.
Goed wetenschappelijk onderzoek hoort te voldoen aan drie criteria: betrouwbaarheid, validiteit, en generaliseerbaarheid.
- De betrouwbaarheid: Onderzoeksresultaten zijn betrouwbaar als ze niet op toeval berusten. Hetzelfde onderzoek door een andere wetenschapper moet hetzelfde resultaat opleveren.
- De validiteit: Hetgeen betekent dat het onderzoek precies datgene meet wat het moet meten.
- De generaliseerbaarheid: De mate waarin uitkomsten van een onderzoek als algemeen geldend kunnen worden beschouwd.
Hoofdstuk 3. Hoe ontstaat crimineel gedrag?
Blijkt dat uit onderzoek dat criminaliteit niet onder alle lagen van de bevolking veel voorkomt. Kan te maken hebben met:
- Geslacht vooral mannen.
- Leeftijd van 16 tot 23 jaar vaker
- Etnische afkomst meer allochtonen dan autochtonen
- Maatschappelijke positie bv werklozen
- Woonomgeving grote steden meer
3.2 Oorzaken van crimineel gedrag / Criminologie
De beschrijvende criminologie is erop gericht een helder en compleet beeld te geven van de aard en omvang van de criminaliteit. De onderzoeksresultaten van de beschrijvende criminologie vormen de basis voor theorievorming over criminaliteit.
De theoretische criminologie probeert crimineel gedrag te verklaren. Er zijn inmiddels tientallen theorieën ontwikkeld.
We onderscheiden daarbij 2 soorten benaderingen:
1. Theorieën die criminaliteit proberen te verklaren vanuit de individuele situatie en de persoonskenmerken: Microniveau. Bijvoorbeeld ADHD, opvoeding etc. nature, nurture.
2. Theorieën die de oorzaken van criminaliteit zoeken in kenmerken van samenlevingen als geheel: Marconiveau. Politieproblemen, geen sociale controle etc.
MICRONIVEAU.
Sociaalpsychologische factoren:
- Het gezin is de voedingsbodem voor het latere functioneren van mensen. Als ouders norm overschrijdend gedrag niet corrigeren bij hun kinderen, leren die kinderen niet waar de grenzen liggen.
- Op school komen kinderen in aanraking met nieuwe normen, zoals aanwezigheid, op tijd komen en huiswerk maken. Als jongeren hier niet in slagen lopen ze een grotere kans om in aanraking te komen met justitie. Er is ook een rechtstreeks verband aangetoond tussen spijbelgedrag en licht crimineel gedrag.
- Kinderen die opgroeien in een achterstandswijk lopen meer risico om crimineel te worden dan de kinderen uit meer welvarende buurten. Ook treedt hier normvervaging op. En ook verveling omdat er gebrek is aan speeltuintjes etc, gaan jongeren andere dingen zoeken.
- Hoe ouder een kind wordt, des te groter wordt de invloed van leeftijdsgenoten. Veel vormen van jeugdcriminaliteit, zoals agressie, vernieling en winkeldiefstal vinden in groepsverband plaats. Biologische factoren. Veel jongeren zien in deze groepsloyaliteit en groepsdwang een rechtvaardiging voor hun criminele gedrag, ze móeten wel om te beantwoorden aan de verwachtingen van de groep. Ook een gevolg van een groepsverband is het geleidelijk verdwijnen van een schuldgevoel. Langzaamaan ontstaat er het idee dat er niets mis is met hun gedrag, dit noem je neutralisatie: het ontkennen van de eigen verantwoordelijkheid voor crimineel gedrag.
MACRONIVEAU.
Als je als wetenschapper crimineel gedrag op macroniveau benadert, beschouw je criminaliteit als een gevolg van maatschappelijke omstandigheden en ontwikkelingen. In hoofdstuk 2 zagen we hier al een voorbeeld van; bijv veranderde normen en waarden, verminderde pak- en strafkans etc. Letten vooral op sociologische factoren, zoals maatschappelijke ongelijkheid en (sub)culturele verhoudingen.
Maatschappelijke ongelijkheid
Als maatschappelijke ongelijkheid leidt tot een gevoel van sociale onrechtvaardigheid is de kans op crimineel gedrag wel groter. Criminaliteit is dus een gevolg van de ongelijke verdeling van welvaart en een daaraan gekoppeld gefrustreerd eerlijkheidsgevoel.
Maatschappelijke ongelijkheid vergroot de kans op sociale desintegratie, dat wil zeggen dat mensen zich niet langer verbonden voelen met andere in de samenleving. Dat wil zeggen dat er weinig bindingen zijn, en uit onderzoek blijkt dat er dan een grotere kans is om in aanraking met justitie te komen.
Subculturele kenmerken
Normafwijkend en crimineel gedrag kunnen tot slot ook een gevolg zijn van conflicten tussen de dominante cultuur en bepaalde subculturen. Vaak krijgen mensen van subculturen bemoeienis met de overheid, bijvoorbeeld politie, jeugdzorg en Belastingdienst. Soms leidt deze overheidsbemoeienis tot wrijving en/of vervreemding. We spreken van vervreemding als mensen het gevoel hebben dat zij buiten de samenleving staan.
3.3 Theorieën over criminaliteit
Aan de orde komen; (goed kennen)
- de sociobiologie en de aangeleerd-gedragtheorie;
- de gelegenheidstheorie;
- de anomietheorie;
- de theorie van de delinquente subcultuur;
- de etiketteringstheorie;
- de bindingstheorie;
- de theorie van de sociale controle;
- de differentiële-associatietheorie
AANGELEERD OF AANGEBOREN?
Sutherland: Crimineel gedrag is aangeleerd, wordt beïnvloed door de omgeving.
Wilson: Crimineel gedrag is aangeboren, genetisch.
GELEGENHEIDSTHEORIE
Ieder individu kiest steeds voor zichzelf de meest gunstige optie. De mens is een calculerend wezen dat kosten en baten tegen elkaar afweegt en op basis daarvan een rationele keuze maakt.
ANOMIETHEORIE
Iedereen in de westerse samenleving, wil zo hoog mogelijk op de maatschappelijke ladder komen en zo veel mogelijk welvaart bereiken. Omdat de erkende en wettige middelen om dat doel te bereiken ongelijk zijn verdeeld, lukt dat niet iedereen. Sommige mensen kunnen geen goede opleiding volgen, worden gediscrimineerd of hebben een slecht betaalde baan. Zij kunnen hierop verschillend reageren. Met andere woorden: ongelijkheid is er nog steeds en die wordt extra sterk gevoeld bij degenen die onderaan de ladder blijven staan.
THEORIE VAN DE DELINQUENTE SUBCULTUUR
Bij de anomie theorie gaat dit over welvaart, en bij de delinquente theorie gaat het over de status. Het besef van ongelijkheid is schadelijk voor het gevoel van eigenwaarde van deze jongeren. Daarom keren zij zich af en vormen ‘gangs’ van gelijkgezinden waarbinnen alternatieve waarden en normen gelden die opzettelijk indruisen tegen de standaarden van deze middenklassen. Goede voorbeelden hiervan zijn: jongens die op straat mensen lastig vallen, vandalen die bushokjes slopen of voetbalhooligans. Ze doen het voor de status binnen hun gang.
ETIKETTERINGSTHEORIE
De sociale afwijzing van mensen is de oorzaak van hun criminele gedrag. Als mensen het ‘etiket’ crimineel krijgen opgeplakt, zijn ze eerder geneigd om zichzelf als zodanig te gaan gedragen. Denk aan een Antilliaanse jongen die besluit te gaan stelen, omdat iedereen toch al denkt dat hij een crimineel is.
BINDINGSTHEORIE
Dat wij ons meestal fatsoenlijk gedragen, komt omdat we bindingen hebben die we niet zomaar op het spel zetten: je banden met familie en vrienden, met collega’s en werkkring en met het verenigingsleven. Samen met de gedeelde normen en waarden die erbij horen, vormen bindingen als het ware remmen op de criminele neigingen die iedereen heeft. Mensen bij wie deze bindingen ontbreken zijn eerder geneigd te vervallen tot norm-overschrijdend en crimineel gedrag.
SOCIALECONTROLETHEORIE
Het ontbreken van sancties stimuleert crimineel gedrag. Onder sancties verstaan wij zowel de formele straffen en berispingen van politie en justitie als de informele straffen en standjes van ouders, leraren, buren en vrienden. Vooral de rol van de ouders is doorslaggevend voor de verdere ontwikkeling van de kinderen.
DIFFERENTIËLE-ASSOCIATIETHEORIE
Er bestaan patronen in crimineel gedrag die samenhangen met de waarden en normen van de verschillende sociale milieus die binnen een samenleving bestaan. Met andere woorden: Mensen zijn op een verschillende (differentiële) manier verbonden met (associatie) criminaliteit. Zo zullen mensen uit de hogere milieus zich toegeeflijk tonen als het gaat om zogenaamde witteboordencriminaliteit. En deze mensen zullen zakkenrollerij afkeuren. (Want wat moet iemand van een hoger milieu met geld van een oude vrouw als hij zelf al genoeg heeft? Het is te ‘laag gegrepen’)
Hoofdstuk 2: Aard en omvang van criminaliteit
2.1 Soorten criminaliteit
Het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), dat veel onderzoek doet naar de aard, omvang en beleving van criminaliteit, hanteert de volgende indeling:
- Delicten tegen de openbare orde en gezag. Voorbeeld: verbranden NL vlag,
uitschelden politie agent.
- Geweldsdelicten tegen leven en persoon, zoals moord, doodslag of mishandeling.
- Ruwheidsdelicten, zoals vernieling en graffiti.
- Vermogensdelicten, zoals diefstal, inbraak en verduistering
- Seksuele delicten, zoals aanranding en verkrachting.
- Verkeersdelicten, zoals autorijden onder invloed van alcohol of drugs
- Drugsdelicten, zoals de productie, verkoop en het bezit van (hard)drugs
- Economische delicten, zoals het verkopen van besmet vlees.
- Milieudelicten, zoals het dumpen van chemisch afval of illegaal kappen van bomen.
Behalve een onderscheid in delicten, is er ook een onderscheid in zware criminaliteit en veelvoorkomende criminaliteit.
Met veelvoorkomende criminaliteit, misleidend ook wel ‘kleine criminaliteit’ genoemd, bedoelen we onder meer winkeldiefstal, zakkenrollerij, fietsendiefstal, vernielingen en graffiti.
Zware criminaliteit omvat ernstige vormen van criminaliteit, zoals moord, inbraak, verduistering, afpersing, overvallen en de verkoop van harddrugs.
De overheid maakt ook nog onderscheid tussen jeugdcriminaliteit, cybercriminaliteit, witteboordencriminaliteit, terrorisme en druggerelateerde criminaliteit.
2.2 Beeldvorming rond criminaliteit
Ons beeld van criminaliteit word sterk beïnvloed door de berichtgeving erover in de media. Bijvoorbeeld zware criminaliteit krijgt veel media aandacht, waardoor alleen de meest erge zaken te zien zijn.
Het beeld dat wij krijgen over criminaliteit is sterk geframed (stereotypes) à Ondanks dit beeld zie je ook dat het referentiekader meespeelt of men dit beeld ook zó accepteert. Met andere woorden: mensen kiezen de media die hun opvattingen en verwachtingen bevestigen.
2.3 Het meten van criminaliteit
Bij kwantitatieve onderzoeksmethoden wordt een groot aantal gegevens verzameld, bijvoorbeeld door het ondervragen van grote groepen mensen, die vervolgens in cijfers- en percentages worden uitgedrukt. Denk aan politie- en rechtbankstatistieken en zogenaamde dader en slachtoffer enquêtes.
Kwalitatief onderzoek wordt gebruikt als er meer diepgaande informatie nodig is. Om te weten wat een gevoel van onveiligheid voor mensen persoonlijk betekent of waarom iemand het criminele pad op gaat, zijn diepte-interviews met dader en slachtoffer nodig. Het doel van kwalitatief onderzoek is het verkrijgen van meer inzicht in de criminaliteit.
Politie- en rechtbankstatistieken.
Politiestatistieken zijn een weergave van de geregistreerde criminaliteit, misdrijven die door mensen bij de politie zijn aangegeven of die door de politie zelf zijn ontdekt.
Van elke aangifte of ontdekking wordt proces-verbaal gemaakt, een schriftelijk verslag waarin de politie of een andere opsporingsambtenaar informatie geeft over het tijdsstip, de plaats en de toedracht van een overtreding, misdrijf of een ongeluk.
Politiestatistieken geven maar een beperkt beeld weer, waarom?
- Mensen doen om allerlei redenen geen aangifte, de landelijke politiecijfers over dit
soort misdrijven zijn dus vermoedelijk veel lager dan de werkelijke aantallen.
- Sommige delicten blijven vaak onzichtbaar, zoals belastingontduiking en
zakkenrollerij. Omdat ze niet worden ontdekt, komen ze niet in de politieke
statistieken.
Rechtbankstatistieken registreren alle misdrijven waarbij een rechter uitspraak doet. Zo wordt bijgehouden hoe vaak rechters iemand vrijspreken, hoe vaak er een taakstraf wordt opgelegd en hoe hoog de gemiddelde vrijheidsstraf voor een bepaald delict is.
Dit geeft ook maar een beperkt deel weer, omdat maar heel weinig zaken echt behandeld worden door een rechter. Dit kan zijn omdat er weinig bewijs is, of geen verdachten. (hoofdstuk 6 gaat hier verder over)
Onderzoeksgegevens zijn betrouwbaar als ze later opnieuw worden gedaan met dezelfde resultaten. Er mag dus geen sprake zijn van toeval.
Enkele voorbeelden waaruit blijkt dat politie- en rechtbankstatistieken behalve onvolledig, ook niet altijd betrouwbaar zijn:
- Selectieve opsporing is van invloed op de cijfer. Als de politie meer surveilleert wordt er ook meer ontdekt en geregistreerd. Ernstige delicten krijgen meer aandacht van de politie, en hebben dus meer kans om opgelost te worden en dus in de statistieken te komen.
- Door nieuwe wetten groeit het aantal delicten.
- De registratie van misdrijven wordt soms gekleurd door subjectieve beoordeling door de politie of officier van justitie. Wat de ene officier mishandeling noemt, kan de ander een poging tot doodslag noemen.
- Verschillende belangen. Zowel de politie als de politiek hebben belang bij de criminaliteitscijfers. Als een politiecommissaris bang is voor bezuinigingen heeft hij belang bij hoge aantallen delicten.
- De interpretatie van cijfers.
Slachtoffer- en daderenquêtes.
Om een beeld te krijgen van de niet-geregistreerde criminaliteit, ook wel ‘verborgen criminaliteit’, of ‘dark figure’ genoemd, wordt gebruik gemaakt van slachtofferenquêtes en in mindere mate daderenquêtes.
Hoewel slachtoffer- en daderenquêtes aanvullende informatie kunnen opleveren, zijn ook deze onderzoeksmethoden niet geheel betrouwbaar:
- Niet alle categorieën mensen worden ondervraagd. Illegalen, toeristen en jongeren onder de vijftien jaar worden zelden ondervraagd.
- Over sommige misdrijven, zoals seksuele delicten, wordt naar verhouding vaker gezwegen, zowel door dader als slachtoffers.
Goed wetenschappelijk onderzoek hoort te voldoen aan drie criteria: betrouwbaarheid, validiteit, en generaliseerbaarheid.
- De betrouwbaarheid: Onderzoeksresultaten zijn betrouwbaar als ze niet op toeval berusten. Hetzelfde onderzoek door een andere wetenschapper moet hetzelfde resultaat opleveren.
- De validiteit: Hetgeen betekent dat het onderzoek precies datgene meet wat het moet meten.
- De generaliseerbaarheid: De mate waarin uitkomsten van een onderzoek als algemeen geldend kunnen worden beschouwd.
Hoofdstuk 3. Hoe ontstaat crimineel gedrag?
Blijkt dat uit onderzoek dat criminaliteit niet onder alle lagen van de bevolking veel voorkomt. Kan te maken hebben met:
- Geslacht vooral mannen.
- Leeftijd van 16 tot 23 jaar vaker
- Etnische afkomst meer allochtonen dan autochtonen
- Maatschappelijke positie bv werklozen
- Woonomgeving grote steden meer
3.2 Oorzaken van crimineel gedrag / Criminologie
De beschrijvende criminologie is erop gericht een helder en compleet beeld te geven van de aard en omvang van de criminaliteit. De onderzoeksresultaten van de beschrijvende criminologie vormen de basis voor theorievorming over criminaliteit.
De theoretische criminologie probeert crimineel gedrag te verklaren. Er zijn inmiddels tientallen theorieën ontwikkeld.
We onderscheiden daarbij 2 soorten benaderingen:
1. Theorieën die criminaliteit proberen te verklaren vanuit de individuele situatie en de persoonskenmerken: Microniveau. Bijvoorbeeld ADHD, opvoeding etc. nature, nurture.
2. Theorieën die de oorzaken van criminaliteit zoeken in kenmerken van samenlevingen als geheel: Marconiveau. Politieproblemen, geen sociale controle etc.
MICRONIVEAU.
Sociaalpsychologische factoren:
- Het gezin is de voedingsbodem voor het latere functioneren van mensen. Als ouders norm overschrijdend gedrag niet corrigeren bij hun kinderen, leren die kinderen niet waar de grenzen liggen.
- Op school komen kinderen in aanraking met nieuwe normen, zoals aanwezigheid, op tijd komen en huiswerk maken. Als jongeren hier niet in slagen lopen ze een grotere kans om in aanraking te komen met justitie. Er is ook een rechtstreeks verband aangetoond tussen spijbelgedrag en licht crimineel gedrag.
- Kinderen die opgroeien in een achterstandswijk lopen meer risico om crimineel te worden dan de kinderen uit meer welvarende buurten. Ook treedt hier normvervaging op. En ook verveling omdat er gebrek is aan speeltuintjes etc, gaan jongeren andere dingen zoeken.
- Hoe ouder een kind wordt, des te groter wordt de invloed van leeftijdsgenoten. Veel vormen van jeugdcriminaliteit, zoals agressie, vernieling en winkeldiefstal vinden in groepsverband plaats. Biologische factoren. Veel jongeren zien in deze groepsloyaliteit en groepsdwang een rechtvaardiging voor hun criminele gedrag, ze móeten wel om te beantwoorden aan de verwachtingen van de groep. Ook een gevolg van een groepsverband is het geleidelijk verdwijnen van een schuldgevoel. Langzaamaan ontstaat er het idee dat er niets mis is met hun gedrag, dit noem je neutralisatie: het ontkennen van de eigen verantwoordelijkheid voor crimineel gedrag.
MACRONIVEAU.
Als je als wetenschapper crimineel gedrag op macroniveau benadert, beschouw je criminaliteit als een gevolg van maatschappelijke omstandigheden en ontwikkelingen. In hoofdstuk 2 zagen we hier al een voorbeeld van; bijv veranderde normen en waarden, verminderde pak- en strafkans etc. Letten vooral op sociologische factoren, zoals maatschappelijke ongelijkheid en (sub)culturele verhoudingen.
Maatschappelijke ongelijkheid
Als maatschappelijke ongelijkheid leidt tot een gevoel van sociale onrechtvaardigheid is de kans op crimineel gedrag wel groter. Criminaliteit is dus een gevolg van de ongelijke verdeling van welvaart en een daaraan gekoppeld gefrustreerd eerlijkheidsgevoel.
Maatschappelijke ongelijkheid vergroot de kans op sociale desintegratie, dat wil zeggen dat mensen zich niet langer verbonden voelen met andere in de samenleving. Dat wil zeggen dat er weinig bindingen zijn, en uit onderzoek blijkt dat er dan een grotere kans is om in aanraking met justitie te komen.
Subculturele kenmerken
Normafwijkend en crimineel gedrag kunnen tot slot ook een gevolg zijn van conflicten tussen de dominante cultuur en bepaalde subculturen. Vaak krijgen mensen van subculturen bemoeienis met de overheid, bijvoorbeeld politie, jeugdzorg en Belastingdienst. Soms leidt deze overheidsbemoeienis tot wrijving en/of vervreemding. We spreken van vervreemding als mensen het gevoel hebben dat zij buiten de samenleving staan.
3.3 Theorieën over criminaliteit
Aan de orde komen; (goed kennen)
- de sociobiologie en de aangeleerd-gedragtheorie;
- de gelegenheidstheorie;
- de anomietheorie;
- de theorie van de delinquente subcultuur;
- de etiketteringstheorie;
- de bindingstheorie;
- de theorie van de sociale controle;
- de differentiële-associatietheorie
AANGELEERD OF AANGEBOREN?
Sutherland: Crimineel gedrag is aangeleerd, wordt beïnvloed door de omgeving.
Wilson: Crimineel gedrag is aangeboren, genetisch.
GELEGENHEIDSTHEORIE
Ieder individu kiest steeds voor zichzelf de meest gunstige optie. De mens is een calculerend wezen dat kosten en baten tegen elkaar afweegt en op basis daarvan een rationele keuze maakt.
ANOMIETHEORIE
Iedereen in de westerse samenleving, wil zo hoog mogelijk op de maatschappelijke ladder komen en zo veel mogelijk welvaart bereiken. Omdat de erkende en wettige middelen om dat doel te bereiken ongelijk zijn verdeeld, lukt dat niet iedereen. Sommige mensen kunnen geen goede opleiding volgen, worden gediscrimineerd of hebben een slecht betaalde baan. Zij kunnen hierop verschillend reageren. Met andere woorden: ongelijkheid is er nog steeds en die wordt extra sterk gevoeld bij degenen die onderaan de ladder blijven staan.
THEORIE VAN DE DELINQUENTE SUBCULTUUR
Bij de anomie theorie gaat dit over welvaart, en bij de delinquente theorie gaat het over de status. Het besef van ongelijkheid is schadelijk voor het gevoel van eigenwaarde van deze jongeren. Daarom keren zij zich af en vormen ‘gangs’ van gelijkgezinden waarbinnen alternatieve waarden en normen gelden die opzettelijk indruisen tegen de standaarden van deze middenklassen. Goede voorbeelden hiervan zijn: jongens die op straat mensen lastig vallen, vandalen die bushokjes slopen of voetbalhooligans. Ze doen het voor de status binnen hun gang.
ETIKETTERINGSTHEORIE
De sociale afwijzing van mensen is de oorzaak van hun criminele gedrag. Als mensen het ‘etiket’ crimineel krijgen opgeplakt, zijn ze eerder geneigd om zichzelf als zodanig te gaan gedragen. Denk aan een Antilliaanse jongen die besluit te gaan stelen, omdat iedereen toch al denkt dat hij een crimineel is.
BINDINGSTHEORIE
Dat wij ons meestal fatsoenlijk gedragen, komt omdat we bindingen hebben die we niet zomaar op het spel zetten: je banden met familie en vrienden, met collega’s en werkkring en met het verenigingsleven. Samen met de gedeelde normen en waarden die erbij horen, vormen bindingen als het ware remmen op de criminele neigingen die iedereen heeft. Mensen bij wie deze bindingen ontbreken zijn eerder geneigd te vervallen tot norm-overschrijdend en crimineel gedrag.
SOCIALECONTROLETHEORIE
Het ontbreken van sancties stimuleert crimineel gedrag. Onder sancties verstaan wij zowel de formele straffen en berispingen van politie en justitie als de informele straffen en standjes van ouders, leraren, buren en vrienden. Vooral de rol van de ouders is doorslaggevend voor de verdere ontwikkeling van de kinderen.
DIFFERENTIËLE-ASSOCIATIETHEORIE
Er bestaan patronen in crimineel gedrag die samenhangen met de waarden en normen van de verschillende sociale milieus die binnen een samenleving bestaan. Met andere woorden: Mensen zijn op een verschillende (differentiële) manier verbonden met (associatie) criminaliteit. Zo zullen mensen uit de hogere milieus zich toegeeflijk tonen als het gaat om zogenaamde witteboordencriminaliteit. En deze mensen zullen zakkenrollerij afkeuren. (Want wat moet iemand van een hoger milieu met geld van een oude vrouw als hij zelf al genoeg heeft? Het is te ‘laag gegrepen’)
Hoofdstuk 4. Rechtsstaat
4.1 Regels en rechten
Sommige regels zijn zo belangrijk dat ze zijn vastgesteld in wetten. Voor rechters is de wet daarom de belangrijkste rechtsbron, een officieel document waarin rechtsregel is vastgesteld.
Rechtsbronnen zijn bijvoorbeeld: De wet, verordeningen, AMVB, Jurisprudentie.
Het doel van rechtsregels?
- Rechtszekerheid wat wel en niet is toegestaan
- Orde aanbrengen
- Onafhankelijk rechtspraak / eerlijke rechtspraak
- Conflicten vreedzaam oplossen
Rechtshandhaving en rechtsbescherming
In een rechtsstaat zoals Nederland moet de burger erop kunnen vertrouwen dat de overheidsmacht niet wordt misbruikt, maar het is ook nodig dat de overheid kan rekenen op gehoorzaamheid en erkenning van haar gezag. We spreken in dit verband van een sociaal contract, een soort stille afspraak tussen burgers en overheid.
Om het recht te handhaven mag de overheid wetsovertreders arresteren en straffen. Zo nodig mag de overheid, als enige, geweld gebruiken. Dit wordt het geweldsmonopolie genoemd.
Grondbeginselen van de rechtsstaat.
à basisideeën / uitgangspunten.
- legaliteitsbeginsel: je bent pas strafbaar als het in de wet staat. De overheid moet zich ook aan de wet houden.
- machtenscheiding (trias politicia!): Voorkomt dat één groep de macht pakt. Er zijn drie groepen: 1) Uitvoerende macht 2) Wetgevende macht 3) Rechterlijke macht
- grond- of vrijheidsrechten: mensenrechten die opgenomen zijn in de grondwet en gewaarborgd. Om die te veranderen heb je 2/3 meerderheid nodig.
- Openbaarheid van bestuur: zorgt ervoor dat politici/rechters niet zomaar allerlei deals kunnen sluiten.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden