Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

rechtsstaat

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3967 woorden
  • 15 april 2017
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 7
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting MAW Werk Hoofdstuk 1, 2 en 4

Hoofdstuk 1: Betekenis van werk.

Werken is, en was vooral vroeger, voor veel mensen de belangrijkste bezigheid in hun leven.


1.1 Wat is werk?

Er zijn 3 soorten werk: betaald werk, onbetaald werk (huisvrouw). Het nadeel hiervan is ten eerste natuurlijk dat er geen financiële vergoeding is en ten tweede dat je geen verzekering hebt. En vrijwilligerswerk; Geen financiële vergoeding maar wel een verzekering.

Onder arbeid verstaan we alle activiteiten die maatschappelijk en/of economisch nuttig zijn, voor degene die ze verricht, voor zijn of haar omgeving en/of voor de samenleving als geheel. De overeenkomst tussen betaald en onbetaald werk is dat het beide activiteiten zijn waar een maatschappelijke behoefte aan is.

Functies van werk:

  • Materieel: inkomen en economische onafhankelijkheid.
  • Immaterieel: sociale status, sociale contacten, jezelf ontplooien en tijdsbesteding.
  • Functies voor de samenleving: werk draagt bij aan rijkdom en welvaart.
  • Welvaartsfunctie: middel tot integratie en sociale cohesie.
  • Sociale functie: als mensen samen werken.
  • Verdelingsfunctie: macht wordt over de mensen verdeeld.

De kwaliteit van het werk word bepaald door vier factoren:

• De arbeidsinhoud: mate van afwisseling en mogelijkheid tot ontplooiing.
• De arbeidsomstandigheden: werkplek en gereedschappen.
• De arbeidsverhoudingen: sociale contacten onderling.
• De arbeidsvoorwaarden: salaris, werktijden en vakantieregeling (primair). Maar ook bijvoorbeeld auto van de zaak en verlofregeling (secundair).

 

1.2 Arbeidsethos.

Het belang dat mensen zich aan werk hechten noemen we ook wel het arbeidsethos. Mensen met een hoge arbeidsethos kennen positieve betekenis toe aan arbeid en andersom.

De betekenis die de samenleving aan betaald werk geeft word door een aantal maatschappelijke factoren bepaald:

• De mate van welvarendheid van een land: Recht op uitkeringen bijvoorbeeld.
• De omvang van de werkloosheid: Makkelijk aan baan komen.
• De beschikbaarheid van inkomensvoorzieningen: Noodzaak van inkomen.
• De maatschappelijke druk

 

1.3 Arbeid en sociale positie.

Op grond van de waardering voor hun arbeid nemen mensen op de maatschappelijke ladder een hogere of lagere positie in. Onder maatschappelijke positie verstaan we de plaats die iemand heeft op de maatschappelijke ladder. Ook (sociale) factoren zijn hier van invloed op.

Iedere samenleving kent een sociale stratificatie: de verdeling van de samenleving in groepen en lagen waartussen een verhouding van sociale ongelijkheid bestaat. Sociale ongelijkheid betekent dat er sprake is van een ongelijke verdeling van de welvaart (inkomens van mensen), macht en sociale privileges (ongelijke afhankelijkheidsrelaties tussen mensen).

De mogelijkheid tot sociale mobiliteit, de mogelijkheid om te stijgen (of te dalen) op de maatschappelijke ladder, is toegenomen. Je afkomst is minder belangrijk en wat je kan is belangrijker geworden. Als kinderen een hogere maatschappelijke positie innemen dan hun ouders is er sprake van intergenerationele mobiliteit. Intragenerationele mobiliteit betekent dat iemand een grote stijging op de maatschappelijke ladder doormaakt.

Hoofdstuk 2: Arbeidsverdeling.


Arbeidsverdeling wil zeggen dat je de werkzaamheden op een bepaalde manier verdeelt over mensen. In een samenleving wordt dit de maatschappelijke arbeidsverdeling genoemd. Dit leidt tot een efficiëntere productie. De verdergaande manier hiervan is technische arbeidsdeling. Zo worden de verschillende werkzaamheden verdeeld over mensen.


2.1 De eerste beroepen


In de landbouwrevolutie veranderde de situatie tussen mannen en vrouwen op gebied van arbeid. De jagers-verzamelaars gingen zich toen namelijk vestigen.
Doordat de productie hoger werd ontstonden er nieuwe beroepen. Eerst o.a. smid maar later ook handelaar en bestuurder.
Er ontstonden kleine dorpen dankzij de landbouw waardoor dichtbij huis gewerkt kon worden. Vanaf de twaalfde eeuw ontstonden gilden, een soort beroepsorganisaties. Toen mensen sedentair werden begon ook grondbezit belangrijk te worden. Dit was eerst eerlijk; de grond was vrij en voor iedereen beschikbaar. Maar toen de leefgemeenschappen groter werden, kwam grond in bezit van een kleine groep grootgrondbezitters die horigen (slaven) het land lieten bewerken. Er waren grote verschillen tussen mensen, de sociale ongelijkheid was dus erg groot in deze eerste samenlevingen. Het was een standenmaatschappij; er was geen mogelijkheid tot sociale mobiliteit.

 

2.2 Mechanisering van arbeid.

In de zeventiende eeuw verdwenen de zelfstandige ambachtslieden en ontstonden er manufacturen (fabrieken). De productie kwam hierdoor hoger te liggen. Dit word ook wel de industriële revolutie genoemd. De basis hiervan was de stoommachine (1753) en even later de elektriciteit (1870). Doordat door machines het werk lichter was werden vrouwen en kinderen massaal ingezet als arbeidskrachten.
Doordat er deeltaken ontstonden in het productieproces, hadden mensen nauwelijks nog zicht op het eindproduct. Hierdoor werd het werk saaier en verdween de mogelijkheid tot ontwikkeling.
Simpel gezegd werkte de fabrieksmatige productie als volgt: de eigenaar kocht met zijn kapitaal een fabriek, energie en grondstoffen en huurde vervolgens arbeiders in om het product te maken. De arbeider had slechts zijn eigen arbeidskracht te bieden, die hij verkocht aan de ondernemer. Het productieproces werd gerationaliseerd, zo efficiënt mogelijk gemaakt, om te kunnen concurreren met andere fabrieken. Arbeiders werden niet langer als mensen gezien maar als productiefactoren. Ook gilden verdwenen, zij konden namelijk geen machines kopen en vertrokken dus naar de steden.
De standensamenleving maakte plaats voor een klassenmaatschappij, een maatschappij waarbij de onderlinge verschillen niet langer bepaald worden door afkomst of 'stand', maar door economische factoren, zoals de beschikking over productiemiddelen.

2.3 Van product naar dienst.


Het zwaartepunt van de economische activiteiten komen na de tweede Wereldoorlog op de dienstverlening (tertiaire sector), zoals pretparken en restaurants maar ook banken en verzekeringsmaatschappijen, te liggen. Dit was deels een gevolg van de toegenomen welvaart. Door internationalisering is de commerciële dienstensector verder gegroeid. Dit kwam doordat de productie van goederen en diensten dáár plaatsvonden waar het het meest efficiënt is. Dit erft grote gevolgen gehad op het gebied van:


• De arbeidsinhoud: Het werken in de diensteneconomie vereist een hoger opleidingsniveau. Het eindproduct staat niet langer centraal maar de manier waarop het tot stand komt.
• De arbeidsomstandigheden: Het motto 'de klant is koning' heeft geleid tot een verruiming van werktijden. Er is een 24-uurseconomie ontstaan.
• De arbeidsverhoudingen: Door het ontstaan van multinationale ondernemingen is er een grote afstand tussen bazen en personeel, waardoor een tussenlaag van managers is ontstaan. Een andere ontwikkeling is de flexibilisering van de arbeid, freelancer zijn bijvoorbeeld.
• De sociale structuur van de samenleving: De leerplicht is verhoogd en er is sprake van intergenerationele mobiliteit. Dit leidde verder tot een grotere van werknemers.


2.4 Informatisering van arbeid.


Door de uitvinding van de chip heeft er in elke arbeidssector automatisering plaatsgevonden. De geautomatiseerde machines nemen nu ook het denkwerk over, robotisering genoemd. Alle informatie kan nu sneller verwerkt worden en word opgeslagen op een harde schijf. Dit word ook wel informatisering genoemd, het effect van het steeds breder inzetten van informatietechnologie op de inhoud en organisatie van werk. Deze tijd word dan ook wel de informatierevolutie genoemd.
Gevolgen hiervan zijn:


• Nieuwe functies (ICT) ontstonden maar er verdween ook werk.
• Ook ontstond er productinnovatie, bijvoorbeeld de camera op een mobiele telefoon.
• Het productieproces verandert als gevolg van informatisering, we spreken dan van procesinnovatie.
• Inhoud van het werk verandert: functies worden anders ingevuld.
• De organisatie van arbeid verandert: het werk is minder plaats- en tijdgebonden door de opkomst van de computer. Er is dus fragmentering van sociale rollen, combineren van arbeid, studie en zorg.
• De arbeidsverhoudingen veranderen: er ontstaat een platte organisatie omdat ook medewerkers, via computers, beschikken over informatie die normaal alleen de directie kreeg. De afstand tussen verschillende niveaus word hierdoor kleiner.
• De sociale structuur verandert: Nederland is ontwikkeld tot een open samenleving, een samenleving waarin de leden goede kansen op maatschappelijk stijging hebben. Voor mensen die problemen hebben met leren en een taalachterstand pakt dit niet gunstig uit.

 

Hoofdstuk 4:

Arbeidsverhoudingen in Nederland.
Werkgevers en -nemers worden ook wel sociale partners genoemd omdat zij van elkaar afhankelijk zijn. Voor een deel zijn de belangen tegenstrijdig en voor een ander deel gemeenschappelijk. Hierover zullen ze onderhandelen, die meestal worden uitgevoerd door de vakbonden en werkgeversorganisaties.

 

4.1 De vakbonden.


Door de slechte arbeidsomstandigheden in de negentiende eeuw zijn vakverenigingen ontstaan. Deze werden samengevoegd en uiteindelijk bleven de FNV, het MHP ( voor midden en hoger personeel) en het CNV over. Dit zijn beide vakcentrales; ze bevatten aparte bonden per bedrijfstak. Ze houden zich (individueel én collectief) bezig met:


• De belangen van de werknemers.
• De arbeidsorganisatie
• De arbeidsomstandigheden
• De arbeidsinhoud
• De arbeidsverhoudingen
• De arbeidsvoorwaarden


Eerst zal er overleg plaatsvinden tussen de vakbonden en organisaties. Als dat niet werkt kunnen zij overgaan op acties. Dit zijn bijvoorbeeld publiciteitsacties en/of stakingen. Deze staking moet wel voldoen aan een aantal criteria:


Georganiseerd zijn door vakbond.
• Alle andere wettelijke middelen moeten gebruikt zijn.
• De gevolgen van de staking moet een redelijk doel hebben.

4.2 Werkgevers.


Als reactie op de vakbonden zijn ook werkgevers zich gaan organiseren. Deze proberen op verschillende manieren hun doelen te bereiken en hebben ook pressiemiddelen. Bijvoorbeeld het dreigen te korten op arbeidsvoorwaarden zoals bonussen.

4.3 Overleg tussen de sociale partners.


Overleg tussen werkgevers en werknemers vindt plaats op drie niveaus:
Landelijk niveau (centraal): De top van vakcentrales overleggen hier met de SER (hier overleggen de top van de werknemers met de top van de werkgevers, onafhankelijke kroonleden en ministeriële vertegenwoordigers met elkaar, deze adviseert vervolgens de regering) en de stichting van de arbeid (over gewenste stijging van lonen voor alle sectoren).
Bedrijfstakniveau (sector): het belangrijkste doel is hier, het afsluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO).
Bedrijfsniveau (onderneming): Gaat over zaken waarin de cao niet voorziet of over de praktische uitwerking van de cao.
De minister van sociale zaken en werkgelegenheid moet deze cao vervolgens algemeen verbindend verklaren.

Om de arbeidsverhoudingen tussen werkgevers en -nemers te beschrijven zijn die modellen ontwikkeld:
• Het conflictmodel: Hierin worden de belangentegenstellingen tussen werkgevers en werknemers benadrukt. Er ontstaan vaak stakingen.
• Het harmoniemodel: Hierin willen beide partijen een gezamenlijke oplossing zoeken. De gemeenschappelijke belangen staan voorop tegenover de tegenstellingen.
• Het reguleringsmodel: Hierin ontkennen de sociale partners hun tegengestelde belangen niet, maar benadrukken ze ook niet zodat er sprake is van een conflict.

5.1

Collectieve goederen: goederen en diensten waarvan burgers het erover eens zijn dat ze belangrijk zijn en die niet of minder goed door burgers individueel geregeld kunnen worden. We gebruiken dit bij goederen diensten en voorzieningen:

  • Die door of onder verantwoordelijkheid van de overheid gerealiseerd worden;
  • Waar iedereen profijt van heeft;
  • Waaraan iedereen bijdraagt in de kosten;
  • Waarbij er geen direct verband bestaat tussen heet gebruik van dat er van dat product gemaakt wordt en de bijdrage die betaald wordt.

het geheel aan collectieve goederen, diensten en voorzieningen noemen we de collectieve sector en deze wordt gevormd op basis van solidariteit.

Nederland had vroeger een nachtwakersstaat: rol van de overheid is beperkt, ze zorgen alleen voor de verdediging van landsgrenzen en het handhaven van de openbare orde. Later veranderde dit doordat de vrijemarkteconomie nadelige gevolgen bleek te hebben. De vakbeweging en de sociaaldemocratie kwamen op. Verschillende visies op de verzorgingsstaat:

  • Sociaaldemocraten à verbetering van de arbeidsomstandigheden en een betere rechtspositie voor arbeiders.
  • Confessionelen à hulp van overheid bij bescherming allerzwaksten.
  • Liberalen à minder criminaliteit, meer overheidsbemoeienis met het onderwijs.

Na de 2e Wereldoorlog ontstond de rooms-rode coalitie: samenwerking in de regering van de KVP en de PvdA. Omdat het voor het herstel van Nederland belangrijk was dat de lonen laag waren voerde de regering de geleide loonpolitiek in: de regering bepaalt hoe hoog de lonen zijn. Ook kwam er minimumloon en verplichte werknemersverzekering. Ook kwam er een groeiende samenwerking tussen de sociale partners tot stand.

Het nieuwe beleid was niet alleen bedoelt om de vakbeweging gunstig te stemmen maar het kwam ook overeen met wat de partijen wilden, het voldeed aan alle wensen:

  • Betere bescherming van de zwakkeren.
  • Werkgevers en werknemers nauw betrekken bij het overheidsbeleid.
  • Voorkomen van massale werkloosheid zoals in de crisisjaren.

Eind jaren 50 zorgde dit voor een periode van economische bloei: de welvaart nam snel toe en er ontstond individualisering van de samenleving en grotere deelname van vrouwen in de arbeid.

Veel mensen in de jaren 60 wilden gezien worden als een onafhankelijk individu, financiële onafhankelijkheid werd ook mogelijk gemaakt door de groeiende welvaart en de uitbreiding van het socialezekerheidsstelsel met verplichte volksverzekeringen zoals de AOW, studiefinanciering en de bijstand.

Het verschil in ontplooiingsmogelijkheid tussen de armen en de rijken was niet langer wenselijk en daarom werden er welzijnsvoorzieningen getroffen om gelijke kansen te creëren voor iedereen.

5.2

Verzorgingsstaat: staat waarin de overheid zich actief bemoeit met het welzijn van haar burgers en de burgers met hulp van een uitgebreid netwerk van sociale voorzieningen en instellingen ‘beschermt’ tegen risico’s als werkloosheid, ouderdom, ziekte en dakloosheid.

 

Doelen van de verzorgingsstaat zijn:

  • De bestaanszekerheid van de bevolking. (materiële grondslag)
  • Het welzijn van de bevolking. (immateriële grondslag.

Het socialezekerheidsstelsel kent twee soorten regelingen:

1. sociale verzekeringen à werknemersverzekeringen: werknemers betalen verplicht premie om zich te verzekeren tegen de financiële gevolgen van werkloosheid, ouderdom of ziekte.

  • Werkloosheidswet (WW)
  • Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ)
  • Ziektewet (ZW)
  • Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

volksverzekeringen: iedereen met een inkomen betaalt premie zodat hij aanspraak kan maken op volksverzekeringen.

  • Algemene Ouderdomswet (AOW)
  • Algemene Nabestaandenwet (ANW)
  • Algemene Kinderbijslagwet (AKW0
  • Zorgverzekeringswet (ZVW)
  • Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

2. sociale voorzieningen à uitkeringen voor personen die op geen andere manier beroep kunnen doen op een uitkering. Dit wordt gefinancierd door belasting.

  • Wet werk en bijstand (WWB)
  • Toeslagenwet (TW)
  • De Wet voor arbeidsongeschiktheid jonggehandicapten (Wajong)

De uitvoering van de is in de handen van de UWV, deze overheidsinstantie beoordeelt of iemand recht heeft op een uitkering. Volksverzekeringen worden verstrekt door de SVB, zij kennen ook het persoonsgebonden budget aan mensen toe.

Welzijnsvoorzieningen:

  • Huurtoeslag zodat iedereen in een goed huis woont.
  • Maatschappelijk werk om mensen te helpen bij sociale problemen.
  • Studiebeurzen zodat ook kinderen van ouders met een laag inkomen kunnen studeren.
  • Welzijnswerk om groepen te betrekken bij de samenleving.
  • Subsidies voor culturele voorzieningen.
  • Rechtshulp om iedereen juridische hulp te garanderen.
  • Hypotheekrenteaftrek maakt het mogelijk om een huis te kopen.

Veel welzijnsvoorzieningen zijn inkomensafhankelijk.

5.3

Verschillende politieke visies:

Liberale visie:

  • particulier initiatief is de bron van vooruitgang en vernieuwing;
  • voorstanders van de vrijemarkteconomie met een vrije ondernemingsgewijze productie;
  • terughoudende rol van de overheid;
  • overheid moet openbare orde bewaren en criminaliteit aanpakken;
  • mensen zijn niet allemaal gelijk maar wel gelijkwaardig.

Socialistische visie:

  • 2 stromingen communistisch en sociaaldemocratisch;
  • De overheid moet zich actief bemoeien met het volk om sociale gelijkheid te realiseren;
  • Gemengde economie met zo min mogelijk inkomensverschillen en democratiseren van arbeid;
  • Hoe meer inkomen hoe meer belasting.

Christendemocratische visie:

  • Subsidiariteitsbeginsel heel belangrijk (mensen hebben elkaar nodig en vullen elkaar aan);
  • Gespreide verantwoordelijkheid en maatschappelijk corporatisme (organisaties en bedrijven moeten worden vormgegeven door de mensen zelf);
  • Soevereiniteit in eigen kring (de overheid moet niet zelf gedetailleerd aangeven wat er moet gebeuren, maar slechts het maatschappelijk middenveld);
  • Overheid financiert wel basisonderwijs en verder terughoudende maar ondersteunende rol.

In de verzorgingsstaat:

  • Liberalen à soms belemmering economische groei, toch steunen ze de verzorgingsstaat vooral omdat er aan hun voorwaarde (vrije ondernemingswijze productie) wordt voldaan.
  • Sociaaldemocraten à geen bezwaar vrijemarkteconomie zolang de overheid de nadelen terugdringt. Groot streven naar sociale gelijkheid.
  • Christendemocraten à gespreide verantwoordelijkheid in maatschappelijk middelveld, samenwerking werkgevers en werknemers zoals bijv. de SER wordt ook door liberalen en sociaaldemocraten gesteund.

6.1

De overheid is op 3 manieren betrokken bij het sociaaleconomisch proces:

1. Werkgever: de overheid is de grootste werkgever van ons land;

2. Gespreks- en overlegpartner voor werkgevers en werknemers: overleg tussen de overheid, werkgevers en werknemers vindt plaats via organen als de SER. De overheid kan aandringen op loonmatiging of op extra inspanning om bijv. gehandicapten aan het werk te krijgen.

3. Wet- regelgever en initiator van sociaaleconomisch beleid op de volgende gebieden:

  • Arbeidsomstandigheden
  • Arbeidsvoorwaarden
  • Sociale wetgeving
  • Werkgelegenheidsbeleid
  • Emancipatie- en doelgroepenbeleid

6.2

  • Arbeidsmarkt: vraag en aanbod naar arbeidskrachten.
  • Beroepsbevolking: het aanbod van arbeidskrachten, alle mensen die mogen en kunnen werken.
  • Werkgelegenheid: totale beschikbare hoeveelheid werk.
  • Inflatie: als de gelprijs van goederen en diensten hoger is dan hun feitelijke waarde.
  • Koopkracht: wat je allemaal kan kopen met je geld.

Gevolgen van de werkloosheid:

1. premiedruk à als er meer mensen werkloos zijn moeten er hogere werkloosheidspremies betaald worden. Mensen willen hun koopkracht behouden dus willen ze meer loon dan

worden de producten duurder en gaan de bedrijven mensen vervangen voor machines dus meer werkloosheid.

2. Probleemwijken à een groot deel mensen raakt werkloos en een wijk verpaupert, de kinderen van de werkloze ouders hebben ook minder succes in het vinden van een baan.

4 soorten werkloosheid: seizoenswerkloosheid, conjuncturele werkloosheid, frictiewerkloosheid en structurele werkloosheid.

6.3

Maatregelen om de vraag naar arbeid te stimuleren:

  • Goedkopere arbeid à de prijs van belasting en premies wordt verlaagd en zo wordt de loon iets verhoogd.
  • Gunstig ondernemingsklimaat à marktbelemmeringen wegnemen.
  • Subsidies à de landbouwsector wordt bijv. gesubsidieerd om te kunnen concurreren met goedkopere importproducten.
  • Overheidsopdrachten/het creëren van banen à de overheid maakt extra banen beschikbaar door nieuwe projecten op te starten.
  • Verbeteren van koopkracht à consumptieve bestedingen stimuleren door belastingmaatregelen te nemen waardoor mensen meer salaris overhouden.
  • Herverdeling van werk à bij de ene groep wordt er arbeid weggehaald om dit aan een andere doelgroep (bijv. langdurig werklozen) te geven.

Maatregelen om het aanbod van arbeid te stimuleren:

  • Betere arbeidsvoorwaarden à bijvoorbeeld hogere lonen.
  • Werknemers van elders à bijvoorbeeld gastarbeiders uit het buitenland.
  • Afsplitsen van taken à mensen nemen functies van andere werknemers over zodat zij zich kunnen focussen op de kerntaken van hun beroep.
  • Scholing en omscholing
  • Betere verdeling van arbeid en zorg à meer mogelijkheid voor kinderopvang zodat mensen meer kunnen werken.

6.4

Het doelgroepenbeleid is bedoelt om ondervertegenwoordigden te helpen bij het vinden van werk:

  • Met subsidieregelingen worden verschillende zwakkere groepen op de arbeidsmarkt geholpen met het vinden van werk.
  • Wettelijke regelingen kunnen werkgevers stimuleren om bepaalde groepen aan te nemen.

Het emancipatiebeleid is bedoelt om de maatschappelijke ongelijkheid tussen mannen en vrouwen te verminderen:

1. Gelijke rechten voor mannen en vrouwen.

2. Veranderingen over de beeldvorming over mannen, vrouwen en emancipatie.

3. Verbetering van de positie van vrouwen.

7.1

Calculerende burgers zijn burgers die misbruik maakten van de sociale zekerheid:

  • mensen verzwegen dat ze samenwoonden zodat ze dan een lagere uitkering zouden krijgen.
  • Sommige studenten die bij hun ouders woonden verzonnen een kameradres om een hogere uitkering te krijgen.
  • Veel mensen met een WW- of WAO uitkering klusten zwart bij.
  • De WAO uitkering werd gebruikt om op een simpele manier van personeel af te komen, ze werden dan onterecht arbeidsongeschikt verklaard.

de crisis in de verzorgingsstaat was ontstaan door een complex van factoren, dit zijn ze:

  • Vrouwenemancipatie: een gegarandeerd minimumloon is een van de fundamenten onder het socialezekerheidsstelsel. Het was bedoeld om de kostwinner in huis te verzekeren van een inkomen maar toen er steeds meer vrouwen gingen werken die dus ook premies betaalden en recht op een uitkering hadden werd het aantal mogelijke uitkeringsgerechtigden veel meer dan voorzien.
  • Individualisering: de verzorgingsstaat was aanvankelijk bedoeld voor gezinnen maar door de individualisering deden steeds meer mensen beroep op een uitkering. Jongeren gaan eerder uit huis en worden eerder financieel onafhankelijk en kunnen dus in geval van werkloosheid een beroep doen op een uitkering.
  • Andere bevolkingsopbouw: toenemende welvaart, individualisering, ontkerkelijking en ontwikkeling van anticonceptiemiddelen maakten de gezinnen kleiner. De gezondheid verbeterde en zo ontstond er vergrijzing en ontgroening. Er komen steeds meer mensen die een AOW- uitkering aanvragen en steeds minder mensen die hieraan mee kunnen betalen dus de jonge mensen moeten steeds meer premie betalen.
  • Teruglopende werkgelegenheid: toen de brandstofprijzen stegen sloten veel fabrieken hun deuren en voor laaggeschoolde arbeiders was geen werk meer, pas later in de jaren 90 herstelde de economie.
  • De armoedeval: de armoedeval is iets dat de verzorgingsstaat zelf veroorzaakt heeft. Om het recht op fatsoenlijk wonen, hoger onderwijs en deelname aan sport eerlijk te verdelen werd de subsidieregeling inkomensafhankelijk. Hoe minder je verdient hoe meer subsidie je krijgt. Het lijkt eerlijk, maar de prikkel om een baan te zoeken verdwijnt.

Reacties van de politieke stromingen:

  • Liberalen à de verzorgingsstaat is te ver doorgeschoten, het vangnet is een hangmat geworden. Mensen moeten meer geprikkeld worden om te gaan werken, de hoogte en de duur van de uitkering moet worden verlaagd. De UWV moet betaald krijgen naar het aantal mensen dat ze aan het werk helpen zo worden de kosten teruggedrongen.
  • Sociaaldemocraten à de verzorgingsstaat blijft en belangrijke verworvenheid, waarin de overheid armoede kan bestrijden en de kloof tussen werkenden en niet- werkenden kan voorkomen. Als het UWV alleen betaald wordt naar hoeveel mensen ze aan heet werk helpen, helpen ze alleen de makkelijk te plaatsen mensen en blijven de allerzwaksten over.
  • Christendemocraten à de verzorgingsstaat is geen exclusieve taak van de overheid, er moet een zorgzame samenleving zijn waarin mensen primair verantwoordelijk zijn voor zichzelf, ondersteund door gezin en familie. De overheid is aanvullend.

7.2

Er moeten nieuwe maatregelen genomen worden om de verzorgingsstaat beheersbaar te houden, de negatieve gevolgen te beperken en de uitvoering van de sociale zekerheid te verbeteren:

Bezuinigingen à

  • Een strengere selectie van mensen die een arbeidsongeschiktheids- of een bijstandsuitkering aanvroegen. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten krijgen niet langer een volledige uitkering, ze worden elke 5 jaar opnieuw gekeurd en de hoogte en de duur van de uitkering werd gekoppeld aan het arbeidsverleden. Ook de bijstandsuitkering werd aangescherpt en mensen werden gedwongen werk te accepteren.
  • Strengere controle. Door een betere koppeling tussen de belastingdienst en de sociale dienst kan beter gecontroleerd worden of mensen inde bijstand ook nog ergens in loondienst waren en de overheid trad harden op tegen fraude. Bovendien werd de bewijslast omgedraaid, in plaats van dat de sociale dienst aantoont dat iemand met een alleenwonende bijstandsuitkering samenwoonde moet je nu zelf aantonen dat je alleen woont om een hogere uitkering te krijgen.
  • Verlaging van uitkering. De koppeling tussen loon en uitkering werd losgelaten, de WW-uitkering werd verlaagd tot het niveau van een bijstandsuitkering.
  • Bezuinigingen op de eigen uitgaven. Het aantal rijksambtenaren daalde, scholen kregen minder geld en culturele diensten moesten door lage subsidies de deuren sluiten. Om de stijgende kosten van de zorg te beperken mochten ziekenhuizen niet eer uitgeven dan de overheid had vastgesteld.

Meer eigen verantwoordelijkheid à

  • Bij een echtscheiding konden de echtgenoten afzien van alimentatie en de partner kon dan bijstand aanvragen. Nu Kan de gemeenste de bijstand eerst verhalen bij de ex-echtgenoot. Hij moet naar vermogen bijdragen aan het levensonderhoud van zijn ex-vrouw.
  • Bedrijven krijgen een grotere eigen verantwoordelijkheid. Las een werknemer vroeger ziek werd betaalde de werkgever maximaal 6 weken de loon door, daarna kwam de werknemer in de ziektewetverzekering dus de kosten werden betaald door collectieve voorienningen. Met de invoering van de WULBZ werd de werkgever zelf verantwoordelijk voor de doorbetaling van werknemers. Ze doen dus meer hun best ziekteverzuim terug te dringen.

Meer marktprikkels à

  • De bijstandswet werd volledig in handen gelegd van de gemeente en sociale diensten. Het rijk verstrekt alleen een bepaald budget. De gedachte was dat de gemeente meer bijstandsgerechtigden aan het werk zou helpen zodat ze meer geld over houden voor andere dingen.

Keerzijden van de maatregelingen zijn:

Effecten van de bezuinigingen à

  • Mensen kunnen nog maar moeilijk rondkomen en daardoor dreigt een kloof tussen mensen met betaald en onbetaald werk.
  • De werkdruk neemt toe dus meer ziekteverzuim. En door de lage lonen is werk minder aantrekkelijk.
  • Enorme wachtlijsten in de zorg en er ontstaan particuliere klinieken.
  • Er ontstaat ongerustheid onder politici, zij vrezen voor een tweedeling in de gezondheidszorg. Alleen de mensen die een particuliere kliniek kunnen betalen kunnen geholpen worden de rest moet wachten.

Nadelen eigen verantwoordelijkheid à

  • Doordat werkgevers zelf de lonen doorbetalen bij ziekte daalde het ziekteverzuim maar gingen ze bij het werven van personeel ook strenger kijken naar het medisch verleden en zo hebben de zwakkeren minder kans op werk.
  • Werkgevers vinden het niet eerlijk dar zij verantwoordelijk zijn voor ziekte of arbeidsongeschiktheid. Hier hebben vooral kleine bedrijven last van.

Gevolgen van de marktwerking à

  • De privatisering (taak van de overheid aan een commercieel bedrijf geven) van een aantal overheidsbedrijven heeft op bepaald gebied wel gewerkt maar soms leidt dit ook tot hogere prijzen en slechtere dienstverlening. De overheid moet dit voorkomen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.