Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

politieke besluitvorming H1 t/m H5

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 2790 woorden
  • 1 november 2010
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

H1

Politicologie = de wetenschap die de politiek onderzoekt.

• Politiek =

• Overheidsbeleid - Om een probleem op te lossen

•Staatsinrichting - Regels waarop een land wordt bestuurd

•Handelswijze - Strategie om een doel te bereiken.

•Behendig - Iemand zegt niet precies wat hij bedoelt.

Politiek is het proces van omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de samenleving in bindende besluiten. Proces van politieke besluitvorming

Politiek probleem = maatschappelijk probleem = een situatie die mensen ongewenst vinden en die ze mede door middel van overheidsingrijpen veranderd willen zien.

Publieke agenda = Problemen die aandacht krijgen van burgers en maatschappelijke groeperingen.

Door media aandacht etc komen deze problemen op de politieke problemen.

Defenitie easton politiek = de gezaghebbende toedeling van waardevolle materiële en immateriële zaken voor een samenleving

Bij materiële zaken - Verdeling van schaarse middelen, geld woning energie etc.

Bij immateriële zaken - Toedeling van waarden

Oftewel - politiek is het besluitvormingsproces over de vraag hoe schaarse middelen verdeeld moeten worden, waarbij de manier van besluiten nemen en de inhoud ervan gezag moeten hebben en daarmee steun krijgen van een meerderheid van de bevolking.

Overheid= de regering(staatshoofd en ministers )

Overheidsbeleid = het kiezen van een bepaalde oplossing voor een maatschappelijk probleem en het inzetten van financiële middelen om het beoogde politieke doel op een vast gesteld moment te bereiken.

Bij politieke kwesties en problemen gaat het altijd om kwesties die voor mensen van belang zijn en die zij zelf niet kunnen oplossen.

Collectieve goederen = Goederen waar de meeste mensen belang bij hebben omdat ze er gebruik van maken.

Solidariteit vormt de basis voor voorzieningen. In ruil voor diensten die de overheid levert, aanvaarden de burgers een beperking.

Kerntaken van de overheid

• Garanderen openbare orde en veiligheid

• Onderhouden goede buitenlandse betrekkingen

• Scheppen van werkgelegenheid, sociale zekerheid, goede arbeidsomstandigheden

• Zorgen voor welzijn, onderwijs, volksgezonderheid etc…

H2

Nederlandse staat:

• Soevereine macht, bevolkin, grondgebied internationaal erkend, geweldsmonopolie

Soevereiniteit = hoogste macht en geeft een overheid het recht het land zelf te besturen, zonder inmenging van anderen staten.

Macht = het vermogen om je wil aan anderen op te leggen. Om anderen je wil te kunnen opleggen moet je beschikken over machtsbronnen zoals wetten, bevoegdheden , morele steun etc.

Gezag = Situaties waarin mensen de zeggenschap van anderen als legitiem accepteren

Dictatuur = De macht is in handen van 1 persoon of een kleine groep mensen

Doordat burgers in een democratie hun beslissingsrecht aan politieke bestuurders overdragen, beschikken ook deze bestuurders over veel politieke macht - het vermogen hebben om direct invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten

rechtstaat = een staat waarin de rechten en plichten van zowel burgers beschermd worden tegen machtsmisbruik door de overheid.

Democratische rechtstaat:

• Grondrechten worden geëerbiedigd

•Er is sprake van een grondwettelijke scheiding van de politieke macht

• het legaliteitsbeginsel: het bestuur van het land en alle bevoegdheden van personen en instellingen zijn vastgelegd in de grondwet

• De mogelijkheden voor burgers om politiek te participeren zijn wettelijk vastgelegd.

• Er is openbaarheid van bestuur

Klassieke grondrechten = Zijn de rechten die de vrijheid en gelijkheid van burgers moeten garanderen

VB > Recht op gelijke behandeling, kiesrecht etc.

Klassieke grondrechten zijn verplicht

Sociale grondrechten = Zijn geleidelijk ontwikkeld en vooral bedoeld om de zwakkeren in de samenleving te beschermen. Hebben betrekking op de verplichting vd overheid om te zorgen voor voldoende werkgelegenheid en sociale zekerheid etc.

Trias politica = scheiding der machten

De wetgevende macht

Stelt wetten vast waaraan de burgers zich moeten houden

* regering + parlement (1e en 2e kamer)

Het parlement beslist of het een wet wordt. Uiteindelijk wordt de wet met een handtekening bevestigd door de regering

De uitvoerende macht

zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten ook worden uitgevoerd

*ministers

de rechterlijke macht

Beoordeelt of wetten goed worden nageleefd

*onafhankelijke rechters

Ze kijken of iemand een wet overtreedt en kunnen een overtreder bestraffen

Ministers hebben zowel wetgevende als uitvoerende macht

De wetgevende macht delen ze met het parlement

Checks and balances = dat de 3 machten elkaar controleren en elkaar daarmee in balans houden

Legaliteitsbeginsel = dat je pas kan worden veroordeeld voor iets als dat in de wet strafbaar is gesteld

Om bestuur te kunnen controleren is er de wet van : Wet Openbaarheid Bestuur WOB

Nederland is een constitutionele monarchie met een parlementair stelsel

De belangrijkste taken van de koningin:

• Plaatsen handtekening onder wetten

• Voorlezen troonrede

• Benoemen van ministers en (in)formateurs bij de vorming van een nieuw kabinet

• Regelmatig vormen van overleg met de minister president over het kabinetsbeleid

Kenmerken van onze parlementaire democratie:

• Representie democratie = het volk wordt vertegenwoordigd door een parlement dat door vrije en geheime verkiezingen wordt gekozen

• Alle burgers zijn gelijkwaardig voor de wet en hebben gelijke invloed

• Ministers zijn verantwoording schuldig aan de gekozen volksvertegenwoordiging

• Verkiezingen om de 4 jaar

• Er is sprake van een tweekamerstelsel waarbij een politiek primaat bij de direct gekozen tweede kamer ligt

H3

Cencus kiesrecht = je mocht stemmen als je een bepaald bedrag aan belasting betaald

Actief kiesrecht= het recht om te kiezen en passief kiesrecht is het recht om gekozen te worden.

4 niveaus besluitvorming

- Het Europese niveau, het landelijke niveau, het provinciale niveau, het gemeentelijke niveau

Uitgesloten van kiesrecht:

- mensen die door een rechterlijke uitspraak zijn ontzet

- mensen die door de rechter onbekwaam zijn verklaard

Partij die mee wil doen aan de verkiezingen:

- Partij moet ingeschreven staan in elk kiesdistrict waar zij pogen te stemmen

- De partij moet in elk kiesdistrict 25 handtekeningen inleveren

- De partij moet per kiesdistrict een waarborgsom van 450 euro betalen

Evenredig kiesstelsel = alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels

Kiesdeler = de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor een zetel

voordeel= iedere stem telt even zwaar bij het verdelen van de zetels

nadeel= veel kleine partijen met een of meer zetels waardoor het debatteren soms onoverzichtelijk wordt.

Kiesdrempel = een partij moet dan een bepaald minimumpercentage stemmen halen om mee te delen in de zetels.

Districtenstelsel = land wordt verdeeld in een aantal gebieden, de kandidaat die in een bepaald gebied de meeste stemmen haalt wordt afgevaardigd naar het landelijk bestuur

meerderheidsstelsel = moet de kandidaat in een district de absolute meerderheid halen

VOORDEEL = kiezer kennen de kandidaten beter

NADEEL = het is mogelijk dat de partij die in totaal de meeste stemmen heeft gehaald toch het minste aantal zetels krijgt

Generalisten = van alles op de hoogte zijn

In presidentiële stelsel is er meer dan in ons parlementaire stelsel sprake van een scheiding der machten. De president wordt door het volk gekozen die vervolgens zijn eigen team van ministers mag samenstellen.

Ledenhuis van afgevaardigden = evenredige vertegenwoordiging

president en senaat = districtenstelsel

ontbindingsrecht = recht om het congres te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te roepen

verkiezingsprogramma = hierin staan de belangrijkste plannen en opvattingen van de partij

coalitie = samenwerking tussen verschillende partijen

informateur = iemand die uitzoekt welke partijen gezamenlijk een beleid zouden kunnen voeren dat op voldoende steun kan rekenen in de 2e kamer

Regeerakkoord= staan voor elk ministerie de hoofdlijnen van het beleid dat de partijen willen voeren

Meestal is een regeerakkoord een compromis

Troonrede = hoofdlijnen van het te voeren beleid uiteengezet

miljoenennota = wordt exact aangegeven welke concrete voornemen er zijn op elk beleidsterrein en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is

Als de informateur erin is geslaagd om partijen bij elkaar te brengen , brengt hij een verslag uit aan het staatshoofd, die daarna een formateur benoemt: degene die daadwerkelijk een kabinet gaat vormen , is meestal de minister president

Verdelen van de ministeries en het zoeken naar personen die geschikt zijn voor de ministers en staatssecretarissen. Een minister heeft meer te vertellen dan een staatssecretaris

Wat kan er misgaan in 4 jaar :

- Minister kan al dan niet vrijwillig zijn ontslag aanvragen bij de koningin

-Het hele kabinet biedt zijn ontslag aan

Demissionair kabinet = kabinet zonder missie , bij kabinetscrisis wordt nieuwe (in)formateur benoemd.

Meerderheidskabinet = wanneer het kabinet steunt op een parlementaire meerderheid

minderheidskabinet = bestaat uit bewindslieden van partijen die samen geen meerderheid in de 2e kamer hebben.

Een extraparlementair kabinet = een kabinet dat buiten de 2e kamer is ontstaan.

koninklijk kabinet = worden op gezag van de koningin geformeerd.

H4

Regering = dagelijks bestuur van Nederland en wordt gevormd door het staatshoofd en de ministers

Beleidsvoornemens worden besproken in de gezamenlijke vergadering van de ministers.  de ministerraad

Voor bepaalde onderdelen van het taken pakket van een minister zijn soms staatssecretarissen aangesteld.

Alle ministers en staatssecretarissen samen vormen - kabinet

De regering heeft 3 taken - medewetgeving, voorbereiding van overheidbeleid en uitvoering van overheidsbeleid.

- De ministers nemen besluiten over dagelijkse zaken

- De ministers nemen ook besluiten over meer uitzonderlijke zaken die zonder wetgeving en zonder goedkeuring van het parlement kunnen worden genomen

- Ministers dienen wetsvoorstellen in

- Ministers nemen algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) om eerder aangenomen raamwetten nader in te vallen

- De regering maakt jaarlijks haar beleidsplannen bekend - troonrede en miljoenennota

Elke jaarlijkse begroting heeft de vorm van een wetsvoorstel. Tijdens de algemene beschouwingen kunnen tweede Kamerleden hierop wijzingvoorstellen indienen. Daarna wordt erover de wet gestemd.

Op landelijk niveau wordt de volksvertegenwoordiging gevormd door de statengeneraal - 2e en 1e kamer (PARLEMENT)

2e kamer heeft 2 hoofdtaken

- De medewetgevende taak: net als de ministers mogen 2e Kamerleden wetsvoorstellen indienen

- De controlerende taak: de Kamerleden volgen de activiteiten van de regering nauwlettend.

De 2e kamer heeft een aantal rechten - formele middelen 2e kamer

- Stemmen over wetsvoorstellen

- Het recht van rendement - het recht om een wetsvoorstel te wijzigen

- Het recht van initiatief - het recht om zelf wetsvoorstellen in te dienen

- Het budgetrecht - het recht om de jaarlijkse begroting aan te nemen of te verwerpen

Door haar medewetgevende bevoegdheden kan de 2e kamer invloed uitoefenen op het regeringsbeleid beleidsbepalende taak

De 2e kamer heeft bij haar controlerende taak een aantal rechten

- Het vragenrecht - stellen van vragen aan bewindslieden

- Het recht van interpellatie - het ter verantwoording roepen van bewindspersonen over het voorgenomen regeringsbeleid

- Het recht van motie - de mogelijkheid van de 2e kamer een schriftelijke uitspraak te doen over het beleid van een minister

- Het recht van enquête - waarmee de 2e kamer de mogelijkheid heeft zelfstandig een onderzoek in te stellen als zij naar haar mening niet voldoende informatie krijgt

Naast de formele rechten hebben leden in de 2e kamer ook informele middelen over hun medewetgevende en controlerende taak te vervullen

- Lobbyen bij ministers, bv een brief van de fractievoorzitter waarin hij een minister vraagt begrip te tonen voor een speciale groep

- Overleg plegen met ambtenaren en pressiegroepen voor het verwerven van steun

- Gebruikmaken van massamedia

1e kamer of te wel senaat - 75 leden

De 1e kamer vervult de rol van laatste controle

De senaat heeft geen recht van amendement

Ook heeft de 1e kamer geen recht van initiatief

Wel recht - schriftelijke vragen te stellen an zij kan ook een parlementaire enquete instellen

De rijksoverheid stelt de grote lijnen van het beleid vast, de gedetailleerde invulling wordt aan lagere overheden overgelaten - subsidiariteitsbeginsel

De belangrijke taken van provincie liggen op de terreinen ruimtelijke ordening en mileu

de provincie maakt streekplannen, waarin precies staat aangegeven welke activiteiten in een gebied passen.

Eenmaal per 4 jaar vinden er provinciale verkiezingen plaats. De gekozen vertegenwoordigers vormen de provinciale staten. Aantal leden is afhankelijk van het aantal inwoners in de provincie

Na de verkiezingen onderhandelen de leden van de provinciale staten met elkaar om een coalitie te vinden die het dagelijks bestuur vormt. Gedupeerde staten

De voorzitter van zowel gedupeerde staten als van provinciale staten is de commissaris van de koningin niet gekozen maar benoemd

Bestuur gemeente = gemeente raad

dagelijks bestuur - college van burgemeester en wethouders

Burgemeester wordt voor 6 jaar benoemd

1. Parlement stelt de wetten vast

2. De regering voert de wetten uit

3. Het parlement controleert de uitvoering door de regering

Dualistisch stelsel - een regeringsstelsel waarbij er sprake is van een duidelijke scheiding tussen regering en volksvertegenwoordiging - VS

Monisme - een regeringsstelsel waarbij de regering steunt op een meerderheid in de volksvertegenwoordiging en daarmee min of meer een eenheid vormt - GB

Formeel gesproken is er sprake van een dualistisch stelsel: ministers kunnen geen kamerlid zijn en de volksvertegenwoordiging heeft grondwettelijke rechten om haar controlerende taak vorm te geven

De houding om steeds met de hele fractie de partij te steunen = fractie of partij discipline

Bewindslieden overleg = politiek overleg tussen de ministers en staatssecretarissen van een partij en de top van de 2e kamer fractie van die partij.

H5

Politiek systeem = het geheel van betrekkingen waardoor opvattingen, verlangens en eisen van individuen, groepen en instellingen in bindende beslissingen worden omgezet





In de invoerfase dragen burgers, pressiegroepen en massamedia een maatschappelijk probleem aan

Tijdens de omzettingsfase informeren politieke bestuurders zich en gaan ze op zoek naar oplossingen.

Gedurende de uitvoerfase zorgen met name de ambtenaren ervoor dat genomen besluiten worden gerealiseerd.

Door terugkoppeling of te wel feedback, wordt gekeken of de genomen maatregel wel het gewenste effect hebben.

Zo komt een wet tot stand:

1. Er ontstaan maatschappelijke problemen. Daarbij spelen bijna altijd omgevingsfactoren een rol, zoals verslechterde economie

2. De problemen moeten worden gesignaleerd en erkend waarna ze omgezet worden in politieke eisen

3. Er worden ideeën geopperd die leiden tot politieke stelling name van politieke partijen

4. Daarna kan het onderwerp worden besproken in de ministerraad, in commissievergaderingen, de tweede kamer en door ambtenaren

5. Na formulering van voor gestelde plannen wordt door voor en tegenstanders commentaar geleverd; eventueel wordt het voorstel gewijzigd

6. De verantwoordelijke minister of staatssecretaris dient het wetvoorstel in bij de 2e kamer. Als het wetsvoorstel is goedgekeurd door de 2e en 1e kamer wordt het gepubliceerd in het staatsblad

7. Daarna moet een minister de wet gaan uitvoeren en hand haven en worden uitvoerende ambtenaren

Wetvoorstellen kunnen in ons land zowel ingediend worden door de regering als door leden van de 2e kamer

In het systeemmodel onderscheiden we interne omgevingsfactoren en externe omgevingsfactoren.

Politieke besluitvorming is in werkelijkheid gecompliceerder dan het schema. Dit komt door bepaalde factoren:

- Er zijn allerlei omgevingsfactoren die de reikwijdte van de politieke mogelijkheden beperken, zoals de economie (kan goed en slecht gaan – financiële middelen);

- Het politieke systeem heeft maar een beperkte capaciteit om alle politieke eisen en wensen te realiseren;

- Met het vorige punt hangt samen dat er tal van politieke actoren zijn die invloed uitoefenen op de besluitvorming. Groepen die zich goed organiseren zijn in het voordeel.

Interne omgevingsfactoren:

- Economische factoren (economische ordening en conjunctuur hebben invloed op de politiek);

- Culturele factoren (de culturele gewoonten en tradities in ons land die de wensen en eisen binnen de samenleving sterk bepalen en ook de politieke speelruimte bepalen, bijvoorbeeld het poldermodel);

- Geografische factoren (megaprojecten als de aanleg van de Betuwelijn en de uitbreiding van Schiphol krijgen prioriteit in Nederland, omdat onze economie deels gebaseerd is op de logistieke doorvoerfunctie. Dit geldt echter ook voor drugs en milieuproblemen);

- Technologische factoren (digitalisering van de informatie is momenteel de grootste ontwikkeling);

- Sociale omstandigheden (bij het socialezekerheidsstelsel zoekt de overheid naar een balans tussen de overheidsinbreng en de eigen verantwoordelijkheid van de burgers zelf);

- Demografische factoren (heeft te maken met de samenstelling van de bevolking: leeftijd).

Externe omgevingsfactoren:

- Internationale organisaties (allianties als de NAVO en OESO scheppen verplichtingen);

- Internationale verdragen (EVRM bijvoorbeeld);

- Internationale ontwikkelingen (invloeden waar Nederland zelf weinig invloed op heeft, maar toch invloed hebben op de politieke speelruimte, bijvoorbeeld de globalisering).

Het systeemmodel van Easton:

- Invoer: burgers, pressiegroepen, massamedia en politieke partijen brengen eisen wensen en behoeften naar voren, als er zich een probleem voordoet. De input wordt gevormd door de mate van steun. Dit kan d.m.v. actieve steun (stemmen, lid worden) en passieve steun (accepteren).

- Poortwachters: burgers, belangengroepen, politieke partijen, massamedia en soms ook individuele politici die in staat zijn wensen en eisen op de publieke en de politieke agenda te plaatsen.

- Omzetting: ambtenaren, adviesorganen, regering en parlement oftewel de politieke instellingen spelen hier een rol. Zij zorgen voor de omzetting van wensen en eisen in overheidsbeleid, ook wel conversie genoemd. Beleid: het doelgericht handelen in een bepaald maatschappelijk probleem op basis van kennis of onderzoek. Deze fase verloopt weer in subfasen:

1. politieke agendavorming (beleidsmakers krijgen de bereidheid om een probleem uit de samenleving aan te pakken, de criteria hiervoor zijn: moet voor een groot aantal mensen ongewenst zijn, kwestie komt vaak voor en/of roept hevige emoties op, problematiek wordt als oplosbaar beschouwd, poortwachters hebben probleem erkend als belangrijk, voldoende ruimte op politieke agenda en prioriteit);

2. beleidsvoorbereiding (beleidsmakers analyseren de oorzaken en inventariseren de mogelijke oplossingen. In deze (sub)fase hebben pressiegroepen en adviesorganen de gelegenheid om, gevraagd of ongevraagd hun mening te geven. Daarnaast worden de ambtenaren aan het werkt gezet om beleidsnota’s en wetsvoorstellen te formuleren die voldoende draagvlak hebben in het parlement);

3. beleidsbepaling (de goedkeuring door de volksvertegenwoordiging van de wetsvoorstellen. Na eventuele doorgevoerde amendementen, volgt de eigenlijke besluitvorming: de stemmingen in de volksvertegenwoordiging).

- Uitvoer: alle activiteiten die te maken hebben met de uitvoering van regels en wetten, waardoor de bevolking en de overheid handelingen moeten plegen. De uitvoering hiervan ligt meestal in handen van ambtenaren. Zij werken echter onder verantwoording van een minister of staatssecretaris.

- Terugkoppeling: de mogelijkheid van het politieke systeem te leren van het verleden en de besluiten aan te passen aan de reacties van de bevolking. Het gaat hierbij om: de wijze waarop de bevolking reageert op besluiten met steun, protest, geweld etc. en de manier en de mate waarin poortwachters die reacties weer ‘doorlaten’.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.