Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Politieke Besluitvorming H. 1 t/m 9

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • havo/vwo | 10916 woorden
  • 28 oktober 2015
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Politieke Besluitvorming

H. 1 Wat is politiek?

1.1 Het begrip politiek

Politiek heeft vier betekenissen:

Als beleid: de maatregelen van de ministers waarmee zij een bepaald probleem willen aanpakken en oplossen

Als staatsinrichting: het geheel van regels waarin is vastgelegd hoe een land bestuurd wordt

Als handelswijze: om een doel te bereiken

Als sluw

Het proces van politieke besluitvorming: een proces van omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de samenleving in bindende besluiten. Het begint bij een probleem en eindigt bij een oplossing. Media, pressiegroepen, maar ook burgers zijn politieke actoren.

Als een probleem aandacht krijgt van burgers en media, staat het op de publieke agenda. Als de politiek het daarna wordt geacht aan te pakken, staat het op de politieke agenda.

Er is dan arbeidsbeleid nodig: de genomen besluiten van en de getroffen maatregelen door de overheid.

Easton: politiek is de gezaghebbende toedeling van waardevolle materiële en immateriële zaken voor de samenleving.

Bij materiële zaken staat de verdeling van schaarse middelen, zoals geld, woningen, gezondheidszorg en energie, centraal. Bij immateriële zaken gaat het om gelijkwaardigheid en vrijheid, wie krijgt welke vrijheid en in welke vorm?

Politiek: het besluitvormingsproces over de vraag hoe schaarse middelen verdeeld moeten worden, waarbij de manier van besluiten nemen en de inhoud ervan ‘gezag moeten hebben’ en daarmee steun krijgen van een meerderheid van de bevolking.

 

1.2 De overheid

De overheid bemoeit zich vooral met collectieve belangen, collectieve goederen en collectieve diensten.

Collectieve goederen: goederen die van algemeen belang geacht worden, die moeilijk via de markt kunnen worden aangeboden, maar die in principe voor iedereen beschikbaar zijn.

Collectieve diensten: de verdediging van het land door het leger, het organiseren van de verkiezingen voor de Tweede Kamer.

Aan de basis hiervan staat een soort sociaal contract, in ruil voor de diensten die de overheid levert, aanvaarden de burgers een beperking in hun (financiële) vrijheid.

 

Kerntaken van de overheid

  • Het garanderen van de openbare orde en veiligheid
  • Het garanderen van mensenrechten
  • Het onderhouden van goede buitenlandse betrekkingen
  • Het scheppen van werkgelegenheid, sociale zekerheid, goede arbeidsomstandigheden, infrastructuur en een goed economisch klimaat
  • Het zorgen voor welzijn, onderwijs, volksgezondheid, kunst en andere goederen en diensten op sociaal-cultureel gebied.

Met de hervorming van de verzorgingsstaat, besloot de overheid sommige taken af te stoten, zoals postbezorging, telefonie en treinverkeer. De vraag wie welke taken het beste kan verrichten staat nog steeds in het centrum van de belangstelling.

Er zijn grofweg twee richtingen:

  • Liberaal-individualistisch: de nadruk ligt op individuele vrijheden van mensen. Het takenpakket van de overheid wordt beperkt tot het strikt noodzakelijke. De marktwerking en het particulier initiatief mogen een grote rol spelen.
  • Sociaal-collectivistisch: de nadruk ligt op sociale gelijkheid. De overheid moet kunnen ingrijpen in het sociaaleconomische leven. Vanwege de negatieve gevolgen voor de lagere sociaaleconomische klassen is er minder vertrouwen in marktwerking.

 

1.3 Politiek en macht

Sinds de oprichting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in 1588 kunnen we spreken van een Nederlandse staat. Dit betekent dat:

  • De overheid over soevereine macht beschikt
  • Er sprake is van een bevolking waarover geregeerd wordt
  • Het grondgebied internationaal erkend is
  • De overheid beschikt over het geweldsmonopolie

Macht: het vermogen om het gedrag van anderen, eventueel tegen hun zin, te beïnvloeden. Politieke macht: het vermogen de politieke besluitvorming te bepalen.

Om anderen je macht te kunnen opleggen heb je machtsbronnen nodig: wetten, bevoegdheden, morele steun, kennis, aantal, geld, charismatisch gezag en de mogelijkheid om geweld te kunnen gebruiken.

Als macht wordt aanvaard, spreken we van gezag: mensen accepteren de macht of zeggenschap van anderen als legitiem.

In een dictatuur heeft één persoon of een kleine groep mensen de macht. Dit leidt gemakkelijk tot machtsmisbruik.

 

1.4 Visies over politieke macht

Over de manier waarop de macht in een democratie wordt verdeeld zijn verschillende visies. Deze visies lopen van descriptieve (beschrijvende) tot normatieve (beoordelende) uitgangspunten.

Klassieke democratietheorie

Deze theorie gaat ervan uit dat de inwoners van een land actief meedoen in de politieke menings- en besluitvorming. De politici doen simpelweg wat het volk wil. Deze normatieve opvatting veronderstelt dat mensen politiek gelijkwaardig zijn en hun actieve/passieve kiesrecht gebruiken, gelijke toegang hebben tot een openbaar ambt of publieke functie. Deze opvatting klopt dan ook voor ons land, iedereen kan zich kandidaat stellen en meepraten op partijbijeenkomsten, maar in de praktijk doen maar weinig mensen dit.

Representatiedemocratie

Deze theorie zegt dat het volk hun zeggenschap in handen legt van gekozen vertegenwoordigers die, eenmaal gekozen, zelf beslissingen kunnen nemen. Dus niet de kiezers, maar professionele politici beslissen over maatschappelijke kwesties. In deze theorie gaat het om de strijd tussen politici en om de gunst van de kiezers. De politieke macht van de burgers beperkt zich tot het eens in de zoveel jaar kiezen. Deze theorie is al veel realistischer.

Pluralistische theorie

Dit model erkent de diversiteit in de samenleving en daarbij dus ook hun eigen belangen hebben. Ze vertegenwoordigen die niet alleen via verkiezingen maar ook via maatschappelijke organisaties. Politieke macht wordt dus verdeeld over meerdere politieke actoren. Afhankelijk van hun machtsbronnen is hun macht groter of kleiner. Het lidmaatschap van een vakbond geeft je dus ook politieke macht.

Elitetheorie

In een democratie is er altijd sprake van een elite die sleutelposities inneemt en daardoor alle politieke macht naar zich toe kan trekken. Allerlei belangrijke beslissingen worden buiten het parlement om genomen. In de ogen van C. Wright Mills zijn parlementariërs een soort speelbal in de handen van militaire instellingen en grote industrieën.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

H. 2 Democratie en rechtsstaat

2.1 Nederland als democratische rechtsstaat

Twee eeuwen geleden kreeg Nederland een grondwet waarin mensenrechten werden vastgelegd. Geleidelijk werd Nederland een democratie. Met de grondwetswijziging van 1848 kreeg de koning minder macht, waardoor het parlement meer bevoegdheden kreeg. Sinds de invoering van het algemeen kiesrecht is Nederland een volwaardige democratie.

Over de hele wereld ontwikkelen steeds meer landen zicht tot rechtsstaat: een staat waarin de rechten en plichten van zowel de inwoners als van de overheid zijn vastgelegd zodat burgers beschermd worden tegen machtsmisbruik door de overheid.

De rechtsstaat is een voorwaarde voor een democratie omdat alleen in een rechtsstaat burgers gebruik kunnen maken van hun politieke grondrechten. Tegelijkertijd beperkt de rechtsstaat de mogelijkheden voor een democratie. Het vastleggen van grondrechten beschermt minderheden tegen wat de dictatuur van de meerderheid wordt genoemd. Nederland is een democratische rechtsstaat: een staat waarin de macht door of namens het volk wordt uitgeoefend binnen de grenzen van de grondwet, zodat individuele grondrechten worden beschermd.

Kenmerken democratische rechtsstaat:

  • Er is sprake van een grondwettelijke scheiding van politieke macht
  • De (politieke) grondrechten worden geëerbiedigd
  • Het bestuur van het land is gebaseerd op het legaliteitsbeginsel

De wetgevende macht stelt wetten vast waaraan burgers zich moeten houden. In Nederland ligt de wetgevende macht in handen van de regering en het parlement.

De uitvoerende macht zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten ook worden uitgevoerd. In ons land zijn de ministers hiervoor verantwoordelijk. Het parlement controleert de uitvoerende macht.

De rechterlijke macht beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. Deze macht is in handen van onafhankelijk rechters.

De belangrijke rechten van burgers zijn opgenomen in hoofdstuk 1 van de grondwet, deze noemen we grondrechten of mensenrechten.

De klassieke grondrechten zijn de rechten van vrijheid, gelijkheid. Vrijheid van godsdienst en het recht op een eerlijk proces. De sociale grondrechten verplichten de overheid te zorgen voor bijvoorbeeld voldoende werkgelegenheid, sociale zekerheid en een schone, veilige leefomgeving. Een ander verschil tussen beide soorten grondrechten is dat de klassieke grondrechten afdwingbaar zijn, maar de sociale grondrechten niet: iemand zonder werk kan de overheid via de rechter niet dwingen om hem een baan te geven.

De invoering van sociale grondrechten heeft gezorgd voor een flinke uitbreiding van het beleidsterrein van de overheid. Hierdoor is de overheid de grootste werkgever van ons land geworden.

Voor een goed functionerende democratie is ook het recht van informatie van belang. Deze wet verplicht de overheid informatie te geven over het beleid en de uitvoering aan de volksvertegenwoordiging, journalisten en burgers. Dit geldt ook voor provinciale en gemeentelijke overheden en de Belastingdienst. Er zijn wel uitzonderingen, zo is de premier niet verplicht te vertellen wat hij bespreekt met de andere ministers of de koning.

Hoe ons land wordt bestuurd is nauwkeurig vastgelegd in wetten in de grondwet. Dit wettelijke kader noemen we het legaliteitsbeginsel. Volgens dit beginsel mag de overheid alleen maatregelen nemen en handelend optreden binnen het kader van haar wettelijk vastgelegde bevoegdheden. Dat betekent dat er geen enkele bestuurlijke bevoegdheid bestaat zonder juridische grondslag. Bijvoorbeeld: een Tweede Kamerlid heeft het stemrecht bij wetsvoorstellen omdat dit in de grondwet staat.

Om te voorkomen dat een parlementaire meerderheid de grondwet zomaar kan wijzigen, stelt de wet daar zware eisen aan. Ze moeten twee keer het parlement passeren en telkens met tweederdemeerderheid worden aangenomen, tussen de stemrondes moeten er verkiezingen plaatsgevonden hebben. Zo houden de burgers de mogelijkheid in te stemmen met de wijzigingen.

 

 

2.1 Constitutionele monarchie met parlementair stelsel

Constitutionele taken van de koning:

  • Lidmaatschap van de regering en voorzitterschap van de Raad van State
  • Plaatsen van een handtekening onder alle wetten
  • Voorlezen van de troonrede op Prinsjesdag
  • Benoeming van ministers en staatssecretarissen bij de vorming van een nieuw kabinet

Niet-constitutionele taken van de koning:

  • Het overleggen met de minister-president over het kabinetsbeleid
  • Ons land vertegenwoordigen bij staatsbezoeken
  • Het ontvangen van buitenlandse staatshoofden

In de praktijk heeft de koning vooral een ceremoniële functie. Of de koning het eens is met de beleidsvoornemens van het kabinet, doet er niet toe want de ministers zijn verantwoordelijk voor het regeringsbeleid. Dat geldt ook voor andere uitspraken van het staatshoofd. Het staatshoofd is onschendbaar, en de ministers zijn verantwoordelijk voor alles wat hij doet en zegt.

Kenmerken van onze parlementaire democratie zijn:

  • Het volk wordt vertegenwoordigd door een parlement dat door vrije en geheime verkiezingen wordt gekozen: de representatiedemocratie
  • Alle burgers zijn gelijk voor de wet en hebben gelijke invloed op de samenstelling van het parlement
  • Ministers zijn verantwoording schuldig aan de gekozen volksvertegenwoordiging
  • Het kabinet voert beleid op basis van het vertrouwen van de meerderheid van de volksvertegenwoordiging
  • De macht van de overheid wordt (indirect) gelegitimeerd door de vrije en geheime verkiezingen, die uiterlijk iedere vier jaar plaatsvinden
  • Besluitvorming door regering en parlement vindt plaats bij meerderheid van stemmen
  • Het parlement is geen ‘dictatuur van de meerderheid’, maar houdt rekening met de rechten en belangen van minderheden
  • Er is sprake van een tweekamerstelsel, waarbij het politieke primaat bij de direct gekozen Tweede Kamer ligt. De indirect gekozen Eerste Kamer, of Senaat, vervult de rol van laatste controle en wordt daarom ook wel ‘Kamer van Reflectie’ genoemd

 

H. 3 Verkiezingen en kiesstelsels

3.1 Het Nederlandse kiesstelsel

Tegenwoordig hebben alle Nederlanders vanaf 18 jaar kiesrecht. Dit betreft het actief kiesrecht en het passief kiesrecht. Ook is wettelijk vastgelegd dat alle verkiezingen vrij en geheim zijn.

Nederland kent een kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging, dit wil zeggen dat alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Een partij die 3% van de stemmen heeft, krijgt 3% van de zetels. Bij deze berekening gaat men uit van een kiesdeler, het aantal stemmen dat nodig is om 1 zetel te krijgen. Omdat het stelsel van evenredige vertegenwoordiging automatisch leidt tot een meerpartijenstelsel is er altijd sprake van coalitievorming. Om aan deze nadelen van het meerpartijenstelsel tegemoet te komen hebben sommige landen een kiesdrempel, een partij moet dan een bepaald percentage halen om mee te delen in de zetels. Hierdoor komen alleen grotere partijen in de volksvertegenwoordiging terecht.

Engeland en de VS hebben een districtenstelsel. Dit houdt in dat het land verdeeld wordt over een aantal gebieden, en elk gebied kiest zijn eigen afgevaardigde die naar de volksvertegenwoordiging gaat.

Een variant hierop is het meerderheidsstelsel. Hierbij wint in een district de kandidaat die de absolute meerderheid haalt. Als na een eerste verkiezingsronde niemand een absolute meerderheid heeft, volgt een tweede verkiezingsronde tussen de twee kandidaten met de meeste stemmen uit de eerste ronde.

Een voordeel van het districtenstelsel is dat kiezers een sterke binding hebben met de kandidaat. En omdat dit stelsel in de praktijk altijd leidt tot een twee- of driepartijenstelsel is er voor de kiezer vaak meer duidelijkheid. Ook na de verkiezingen zorgt een districtenstelsel voor politieke duidelijkheid: meteen na de verkiezingen is bekend welke partij de nieuwe regering gaat vormen.

Een nadeel van het districtenstelsel is de mogelijkheid dat een partij die in totaal de meeste stemmen heeft gehaald, toch het minste aantal zetels krijgt. Een ander nadeel is het dilemma van de fractiediscipline, in een districtenstelsel vertegenwoordigen de gekozen politici de belangen van hun district, niet per se die van hun partij.

 

3.2 Parlementair en presidentieel stelsel

Met representativiteit bedoelen we de mate waarin standpunten en besluiten van gekozen vertegenwoordigers overeenkomen met de wens van de kiezers. Er is pas sprake van een echte vertegenwoordiging als de standpunten van de vertegenwoordigers overeenkomen met de standpunten van de bevolking. Of het in de praktijk ook zo is, blijft onzeker. Om dat te weten te komen zou je bij ieder besluit een referendum moeten houden.

In de praktijk blijkt dat volksvertegenwoordigers in lang niet alle gevallen besluiten nemen die in overeenstemming zijn met wat de meerderheid van het volk wil.

Bij representatie en representativiteit spelen de volgende knelpunten:

  • Partijen vertegenwoordigen niet altijd de ideeën van de kiezers. Als een partij bijvoorbeeld in de coalitie komt, moet het concessies doen en kan zo niet altijd doen wat het heeft beloofd.
  • Vanwege de geringe communicatie tussen kiezer en gekozene weten vertegenwoordigers niet altijd precies wat de kiezers willen.
  • Burgers die actief participeren in de politiek, worden eerder en vaker gehoord dan burgers die alleen maar hun stem uitbrengen bij verkiezingen.
  • Omdat sommige kiezers zich helemaal niet vertegenwoordigd voelen stemmen ze wel eens op een protestpartij.

In de VS is de president niet alleen het staatshoofd, maar vervult hij ook de functie van minister-president. In een presidentieel stelsel is er, méér dan in ons stelsel, sprake van een strikte scheiding der machten. De president wordt door het volk gekozen, vervolgens stelt hij zijn eigen team van ministers samen. Ministers zijn alleen aan de president verantwoording schuldig en niet, zoals bij ons, aan het parlement.

Op het gebied van wetgeving heeft de gekozen president het vaak moeilijker dan onze minister-president. Om een beleid te voeren en wetsvoorstellen aangenomen te krijgen moet de president samenwerken met het gekozen Congres, bestaande uit het Huis van Afgevaardigden en de Senaat. Omdat iedere twee jaar een deel van de vertegenwoordigers wordt herkozen, verandert de samenstelling van zowel de Senaat als het Huis van Afgevaardigden regelmatig. Het komt vaak voor dat in het ene deel van het Congres de Democraten de meerderheid hebben en in het andere deel de Republikeinen. De president kan daardoor niet automatisch rekenen op steun van een meerderheid in het Congres. Vaak past hij dan een wetsvoorstel aan, in de hoop dat zowel de Democraten als de Republikeinen het voorstel zullen steunen. Dit lukt niet altijd, de niet-regeringspartij houdt dan alle wetsvoorstellen tegen met als enige doel de president en zijn regering dwars te liggen. Andersom kan de president met zijn vetorecht het Congres dwarsbomen.

De enige mogelijkheid om een minister of president uit zijn ambt te ontzetten is via een zogenaamde ‘impeachmentprocedure’. Dat kan alleen in geval van hoogverraad. Voor veroordeling moet twee derde van de senatoren met het ‘impeachment’ instemmen.

De president van de VS is dus niet gemakkelijk af te zetten, aan de andere kant kan de president het Congres niet wegsturen. In tegenstelling tot de Nederlandse regering beschikt de Amerikaanse president niet over het ontbindingsrecht, het recht om het parlement te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven. Hierdoor zijn er nooit vervroegde verkiezingen.

 

3.3 De verkiezingen en formatie

In het verkiezingsprogramma staan de belangrijkste plannen en opvattingen van de partij. Ze zijn vaak omvangrijk en worden in de praktijk door weinig kiezers gelezen. Om kiezers te bereiken kiezen partijen vaker om hun standpunten via tv, internet of sociale media onder de aandacht te brengen.

Bij verkiezingsdebatten richten lijsttrekkers zich vooral op de zwevende kiezers, deze mensen kiezen niet elke keer op dezelfde partij.

In de periode van verzuiling was het ondenkbaar dat iemand van politieke partij wisselde, door de ontzuiling is de band tussen kiezer en partij losser. Een andere verklaring voor het toenemen van zwevende kiezers is doordat er veel partijen in het politieke midden zitten.

Na de verkiezingen volgt een tijd waarin de winnende partijen onderhandelen over een nieuw te vormen kabinet, dit is de periode van de kabinetsformatie. In Nederland moet het kabinet kunnen rekenen op de steun van de meerderheid in het parlement, daar wordt immers gestemd over de wetsvoorstellen die de ministers indienen. Om zeker te zijn van voldoende steun in de Eerste en Tweede Kamer bestaan in ons land kabinetten altijd uit een coalitie van verschillende partijen. Een kabinetsformatie door middel van coalitievorming is een moeizame en tijdrovende kwestie. Dit is niet vreemd, want er moet voor alles een compromis worden gevonden.

Op de eerste bijeenkomst van de nieuwe Tweede Kamer wordt de verkiezingsuitslag besproken en vindt er een debat plaats over mogelijke coalities. Daarna benoemt de Kamer een of meerdere informateurs die onderzoeken of een bepaalde coalitie politiek wel haalbaar is. Deze informateurs onderhandelen met fractievoorzitters van de mogelijke coalitiepartijen, waarbij ze afspraken maken die later in het regeerakkoord worden opgenomen. Het regeerakkoord vormt het raamwerk voor het beleid dat het kabinet de komende jaren wil uitvoeren. De coalitiepartijen moeten het akkoord onderschrijven, zodat ze niet dwars gaan liggen. Als de informateur erin is geslaagd om partijen bij elkaar te krijgen, benoemt de Tweede Kamer daarna een formateur: degene die daadwerkelijk een kabinet gaat vormen. Deze taak wordt meestal opgedragen aan de minister-president. Hij verdeelt de ministeries en zoekt naar personen die geschikt zijn voor de ministers- en staatssecretarisposten. De grootste regeringspartij levert meestal de minister-president. De andere bewindspersonen worden zo evenwichtig mogelijk over de partijen verdeeld. De laatste stap in het formatieproces is de installatie van de nieuwe ministers. Eerst ondertekent de koning het ontslag van de vertrekkende regering. Daarna ondertekent de nieuwe minister-president de benoeming van de ministers, en neemt daarmee de verantwoordelijkheid voor deze besluiten op zich. Vervolgens leggen alle ministers en staatssecretarissen de zuiveringseed af, en worden in de zogenaamde bordesscène de nieuwe ministers samen met het staatshoofd aan het volk gepresenteerd. Een aantal dagen na installatie, beëdiging en overdracht legt de minister-president namens de regering in de Tweede Kamer verantwoording af over de formatie en volgt een debat over de regeringsverklaring.

Een kabinet wordt elke 4 jaar opnieuw gekozen, maar in sommige gevallen gebeurt dit eerder:

  • Als ministers of partijen een onoverbrugbaar conflict hebben of als de Tweede Kamer het vertrouwen in het kabinet opzegt. Dit heet een kabinetscrisis.

Dan wordt er: Een nieuw kabinet geformeerd, of er komt een demissionair kabinet.

  1. De nieuwe Tweede Kamer wordt geïnstalleerd
  2. De Tweede Kamer benoemt na een debat een of meerdere informateurs
  3. De informateur onderhandelt met mogelijke coalitiepartners
  4. De informateur schrijft coalitieafspraken op in een regeerakkoord
  5. Tweede Kamerfracties van de coalitiepartijen onderschrijven het regeerakkoord
  6. De Tweede Kamer benoemt een formateur
  7. De formateur zoekt geschikte bewindslieden
  8. De koning benoemt bewindslieden nadat zij trouw gezworen hebben
  9. Het kabinet wordt gepresenteerd aan het publiek
  10. De minister-president leest de regeringsverklaring voor

H. 4 Besturen in Nederland

4.1 Regering

Het kabinet bestaat uit de ministers en staatssecretarissen

De regering bestaat uit de koning en de ministers

Officieel vormt de regering het dagelijks bestuur van Nederlands; in de praktijk is dit het werk van de ministers. Voor bepaalde onderdelen van het takenpakket van een minister zijn staatssecretarissen aangesteld. Zowel ministers als staatssecretarissen zijn verantwoording schuldig aan de volksvertegenwoordiging en kunnen dus in de Tweede of Eerste Kamer op het matje worden geroepen. Dit geldt niet voor het staatshoofd; die is onschendbaar.

Iedere minister is verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Ministers hebben meestal een eigen ministerie met honderden ambtenaren, maar er zijn uitzonderingen. Zo valt de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken, deze minister wordt een minister zonder portefeuille genoemd omdat hij geen eigen begroting heeft.

Ministers hebben drie hoofdtaken:

  1. Voorbereiding van overheidsbeleid
  2. (mede)wetgeving
  3. Uitvoering van overheidsbeleid

Op basis van het regeerakkoord maakt de regering jaarlijks haar beleidsplannen bekend, dit gebeurt in de troonrede en via het aanbieden van een samenvatting van de rijksbegroting, de miljoenennota. In deze troonrede, die door het staatshoofd wordt voorgelezen, staan de hoofdlijnen van het te voeren beleid. De miljoenennota wordt vastgesteld op basis van een aantal veronderstellingen, als deze veronderstellingen niet kloppen, moeten die worden aangepast in de voorjaarsnota. Elke begroting wordt als wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Tijdens de Algemene Beschouwing, als er gedebatteerd wordt over de miljoenennota, kunnen Tweede Kamerleden wijzigingsvoorstellen indienen, daarna wordt er over de wetsvoorstellen gestemd.

Samen met het parlement vormt de regering de wetgevende macht.

Ministers hebben drie wetgevende rechten:

  1. Het indienen van wetsvoorstellen
  2. Het mede ondertekenen van wetten na goedkeuring door het parlement, het contraseign
  3. Het nemen van Algemene maatregelen van Bestuur om eerder aangenomen raamwetten nader in te vullen.

De uitvoerende macht ligt geheel in handen van de ministers. Dit leidt tot de volgende werkzaamheden:

  1. Het uitvoeren van aangenomen wetten. De minister moet de overheidsdiensten aan het werk zetten om het besluit uit te voeren
  2. Maatregelen die voortvloeien uit eerder aangenomen wetten
  3. Het nemen van besluiten over zaken waar geen specifieke wetgeving over bestaat en waar geen goedkeuring van het parlement voor nodig is

 

 

4.2 Parlement

Het parlement bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer, de Staten-Generaal.

De Tweede Kamer heeft 150 leden die rechtstreeks gekozen worden. Zij hebben een fulltimefunctie. De Tweede Kamer heeft twee hoofdtaken: (mede)wetgeving en controle.

Om haar taak als medewetgever te vervullen heeft de Tweede Kamer een aantal rechten:

  1. Het stemrecht: het recht om wetsvoorstellen goed- of af te keuren
  2. Het recht van amendement: het recht om een deel van een wetsvoorstel te wijzigen
  3. Het recht van initiatief: het recht om wetsvoorstellen in te dienen
  4. Het budgetrecht: het recht om de jaarlijkse begroting aan te nemen of te verwerpen

Als de wetsvoorstellen aangenomen zijn, gaan de ministers de wetten uitvoeren. De Tweede Kamer houdt nauwkeuring in de gaten of de ministers daarbij effectief en efficiënt te werk gaan. De Tweede Kamer heeft bij haar controlerende taak de volgende rechten:

  1. Het vragenrecht: het stellen van vragen aan de bewindslieden
  2. Het recht van interpellatie: het ter verantwoording roepen van bewindspersonen over het (voorgenomen) regeringsbeleid. Hierdoor wordt de vastgestelde agenda van de Kamer doorbroken en volgt een spoeddebat. Voor een verzoek om interpellatie is de steun van minimaal dertig Kamerleden nodig.
  3. Het recht van motie: de mogelijkheid om een schriftelijke uitspraak te doen over het beleid van een minister. Bij een motie van afkeuring wordt het beleid van een minister afgekeurd, bij een motie van wantrouwen wordt de minister zelf negatief beoordeeld.
  4. Het recht van enquête: de mogelijkheid om zelfstandig een onderzoek in te stellen als de Kamer naar haar mening onvoldoende informatie van de regering krijgt. In dat geval worden getuigen onder ede verhoord door een enquêtecommissie.

De Eerste Kamer heeft 75 leden die indirect gekozen worden door de Provinciale Staten. Zij hebben geen fulltimefunctie; de Eerste Kamer vergadert maar 1 dag in de week.

De Eerste Kamer moet wetsvoorstellen toetsen aan staatsrechtelijke normen en kijkt of er sprake is van behoorlijke wetgeving. Zij vervullen dus een rol van laatste controle, en kan alleen een wet in zijn geheel aannemen of verwerpen. Ze hebben dus geen recht van amendement. De Eerste Kamer heeft ook geen recht van initiatief. De Eerste Kamer kan wel schriftelijke vragen stellen en een parlementaire enquête instellen. In de praktijk maakt de Eerste Kamer weinig gebruik van die rechten omdat het politieke primaat bij de Tweede Kamer ligt. De hoofdtaak van de Eerste Kamer is slechts het controleren van een wetsvoorstel.

Naast formele rechten, hebben leden van het parlement ook informele middelen om het proces van politieke besluitvorming te beïnvloeden.

  1. Lobbyen bij ministers: door persoonlijk contact de minister overtuigen van jouw standpunten
  2. Overleggen met ambtenaren en pressiegroepen voor verwerven van steun
  3. Gebruikmaken van massamedia, bijvoorbeeld door interviews in kranten waardoor een Kamerlid zijn of haar visie naar buiten brengt en soms nieuws laat ‘lekken’

 

4.3 Provincie en gemeente

In Nederland hebben we een gedecentraliseerde eenheidsstaat, de rijksoverheid stelt de grote lijnen van het beleid vast, maar de gedetailleerde invulling wordt aan lagere overheden overgelaten.

Het Rijk beslist over landelijke zaken zoals justitie, zorg, buitenlandse zaken, economie, etc.

De wetgevende macht ligt bij het Parlement, de Eerste en Tweede Kamer.

Het dagelijks bestuur zit in de ministers en staatssecretarissen.

Het staatshoofd is de Koning, maar die heeft weinig macht.

De provincie beslist over lokale zaken zoals provinciale ruimtelijke ordening en milieu, wegen, indeling van het landschap, etc.

De wetgevende macht ligt bij de Provinciale Staten.

Het dagelijks bestuur zit in de Gedeputeerde Staten

Het provinciaal hoofd is de Commissaris van de Koning, benoemd door de regering.

De gemeente beslist over dorp/stadszaken zoals openbare orde, bevolkingsregister en ruimtelijke ordening (zij vullen de plannen van het Rijk en de provincie gedetailleerder in), tegenwoordig regelt de gemeente steeds meer sociale zaken, zoals uitkeringen, zelf.

De wetgevende macht ligt bij de Gemeenteraad.

Het dagelijks bestuur ligt in het College van burgemeester en wethouders.

Het gemeentelijk hoofd is de burgemeester, die is voorgedragen door de gemeenteraad en benoemd door de regering.

 

4.4 Dualisme en monisme

De scheiding van het ministerschap en het Tweede Kamerlid zijn.

H.5 Politieke actoren

5.1 Ambtenaren en adviesorganen

Rijksambtenaren zijn de ambtenaren die echt voor de ministeries werken. Hun taken zijn beleidsvoorbereiding en toezicht houden. Toezicht houden vindt plaats door duizenden accountants en andere financiële medewerkers die op de ministeries de geldstromen narekenen en controleren. Beleidsvoorbereidende ambtenaren hebben een sterke positie. Zij beschikken over specifieke kennis en ervaring op de vakgebieden van het ministerie. Vooral hoge ambtenaren die dicht bij de bewindspersoon staan, kunnen hierdoor grote invloed uitoefenen. Vandaar dat ambtenaren ook wel de vierde macht worden genoemd.

Ambtenaren vormen samen een hiërarchisch geordend apparaat waarbinnen volgens vaste regels en procedures besluiten voorbereid en uitgevoerd worden, dit wordt overheidsbureaucratie genoemd. Aan het hoofd van elk ministerie staat een secretaris-generaal die vrije toegang tot de minister heeft en fungeert als sluiswachter voor alle belangrijke ideeën die vanuit het ambtelijke apparaat richting minister of staatssecretaris gaat. Belangrijk kenmerk van een overheidsbureaucratie is het onpersoonlijke karakter ervan: de persoonlijke en politieke voorkeuren van ambtenaren mogen geen rol spelen in hun werk. Andere kenmerken van onze bureaucratie zijn: onpartijdige behandeling van burgers, voorkomen van willekeur en corruptie en de zorg voor bestuurlijke continuïteit.

Bureaucratie wordt ook vaak als iets negatiefs gezien, met langdurige procedures en een wirwar van regeltjes en verkokering. Verkokering is als ambtenaren alleen vanuit hun eigen deskundigheid naar een beleidsterrein kijken, waardoor coördinatie en eenheid van beleid (soms) ontbreekt.

Voordat ministers of Tweede Kamerleden een wetsvoorstel indienen kunnen zij advies vragen aan een van de adviesorganen. In deze adviesorganen vaak verschillende groepen uit de samenleving vertegenwoordigd. Als de ministers een positief advies krijgen, betekent dit meestal dat er maatschappelijk draagvlak voor het voorstel is.

Als hoogste adviesorgaan adviseert de Raad van State bij alle wetsvoorstellen, Koninklijke Besluiten en voorstellen tot goedkeuring van internationale verdragen. De Raad van State wordt officieel voorgezeten door de Koning, maar in de praktijk fungeert de vicevoorzitter als voorzitter. De leden worden benoemd door de regering. De RvS baseert zijn adviezen op de effectiviteit en efficiëntie van een voorstel. Ook kijkt hij of het wetsvoorstel niet botst met een andere wet. De RvS heeft een belangrijke functie in de administratieve rechtspraak: de raad oordeelt in conflicten tussen bestuursorganen onderling en tussen burgers en overheidsinstanties, in zogenaamde AROB-procedures (administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen).

De Sociaaleconomische Raad (SER) adviseert de regering over belangrijke maatregelen op sociaal en economisch gebied. De SER telt 33 leden, 11 namens de werknemersorganisaties, 11 namens de werkgeversorganisaties en 11 onafhankelijke deskundigen die door de regering zijn benoemd, ook wel kroonleden. De SER kan advies geven op verzoek van de regering, maar ook op eigen initiatief. De adviezen hebben de meeste invloed als ze unaniem zijn, dit gebeurt tegenwoordig vaak door het poldermodel.

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft de taak om wetenschappelijk gefundeerde informatie te verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden en daarbij tijdig te wijzen op tegenstrijdigheden en te verwachten knelpunten, probleemstellingen te formuleren ten aanzien van de grote beleidsvraagstukken en de beleidsalternatieven aan te geven.

Ook deze leden worden benoemd door de regering.

In de Onderwijsraad geven deskundigen op dat gebied gevraagd of ongevraagd advies aan de regering. Dit geldt ook voor de Gezondheidsraad en het CVZ (college voor zorgverzekeringen).

Om te weten te komen of de beoogde voorstellen het gewenste resultaat opleveren, laat de regering het Centraal Planbureau de plannen doorrekenen.

Het Sociaal en Cultureel Planbureau doet onderzoek op sociaal-cultureel gebied.

De laatste jaren vraag de overheid steeds vaker commerciële adviesbureaus om advies. Er is op een ministerie misschien gebrek aan kennis door bezuinigingen. Of ze hebben ontslag genomen omdat ze bij een commercieel advies bureau meer kunnen verdienen. Een andere reden voor een minister om met een commercieel adviesbureau in zee te gaan is omdat het advies meestal onpartijdig is en niet gebaseerd op tunnelvisie.

Het gebruik van dit soort bureaus heeft ook bezwaren, de advieskosten zijn erg hoog en het gevaar bestaat dat een extern bureau banden heeft met belanghebbenden waardoor er een ongewenste politieke beïnvloeding kan ontstaan.

 

5.2 Pressiegroepen en politieke partijen

Er zijn een aantal manieren om te participeren in de politiek:

  • Je kunt je stem uitbrengen, dit noemen we electorale participatie, maar je inzetten voor een verkiezingscampagne of een verkiezingsposter achter het raam plakken valt hier ook onder
  • Je kunt actievoeren door bijvoorbeeld contact te zoeken met de media om een probleem aan de kaak te stellen, ook kun je meedoen aan een demonstratie of een petitie ondertekenen. Dit is niet-electorale participatie. De meest vergaande vorm hiervan is het burgerinitiatief, waarmee burgers een maatschappelijke kwestie op de agenda van de Tweede Kamer kunnen plaatsen.
  • Je kunt actief lid worden van een politieke partij of pressiegroep, zij vormen een belangrijk intermediair tussen burgers en overheid.

Als een flink aantal mensen zich betrokken voelt bij een maatschappelijke kwestie, dan ontstaan er vaak belangen- en actiegroepen. Zij worden pressiegroepen genoemd, organisaties en groepen die bewust proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Het doel van deze groepen is om de politiek te beïnvloeden op één speciaal terrein of op te komen voor de belangen van een bepaalde groep.

Actiegroepen worden vaak opgericht voor een korte tijd met één duidelijke kwestie.

Pressiegroepen ontlenen hun macht aan de omvang van hun aanhang, hun maatschappelijke positie, hun deskundigheid en hun financiële middelen.

De mate van succes van een pressiegroep hangt af van de macht van de organisatie. Soms lijkt het dat succes kan worden afgedwongen door een constant en eendrachtig optreden; hoe eensgezinder de groep, hoe sterker haar argumenten worden gehoord.

Tot slot is de kans op succes groter als je kunt deelnemen aan officiële overlegorganen.

Door de toegenomen deskundigheid en betere organisatie zijn pressiegroepen steeds beter in staat met de betrokken politici overleg te plegen en zijn de mogelijkheden om de politieke besluitvorming te beïnvloeden gegroeid.

  • Lobbyen, dit is als organisaties met bepaalde belangen proberen om op een informele manier via direct contact met politieke besluitvormers beleid in een voor hen gunstige richting te beïnvloeden
  • Demonstraties organiseren om maatschappelijke kwesties onder de aandacht te brengen.
  • Een publiciteitscampagne opzetten om de publieke opinie te beïnvloeden, hierbij worden massa media ingeschakeld.
  • ‘Eigen mensen’ op sleutelposities zetten. Als een lid van een pressiegroep gekozen wordt als Kamerlid Statenlid of gemeentelijk raadslid, krijgt zo’n pressiegroep meer mogelijkheden om standpunten bij de politiek onder de aandacht te brengen.
  • Bezwaarschriften indienen, hierdoor kan bijvoorbeeld de aanleg van een snelweg jaren worden uitgesteld.
  • Burgerlijke ongehoorzaamheid, hierdoor wordt een maatschappelijk probleem aan de orde gesteld.

    Kenmerken van burgerlijke ongehoorzaamheid zijn:

  1. De actie is gericht op het algemeen belang en niet alleen op het persoonlijke belang van iemand
  2. De actie vindt plaats in de openbaarheid
  3. De actievoerders kiezen voor dit middel als naar hun mening de legale manieren tekortschieten

Alle politieke partijen hebben een aantal belangrijke functies voor het proces van politieke besluitvorming:

  • Articulatiefunctie: politieke partijen zetten wensen en eisen die in de maatschappij leven op de politieke agenda. Dit lukt pas goed als ze ook vertegenwoordigd zijn in politieke organen. Kamerleden, gemeenteraadsleden en leden van de Provinciale Staten kunnen makkelijker aandacht vragen voor problemen in de samenleving.
  • Communicatieve functie: politieke partijen nemen een standpunt in ten aanzien van verschillende kwesties en informeren daardoor de kiezers over het overheidsbeleid. Zij vormen een soort schakel tussen overheid en burger, en kiezer en gekozene
  • Aggregatiefunctie: voor duidelijke stellingname is het belangrijk dat allerlei losse opvattingen met elkaar worden verbonden. Daardoor worden politieke deelvisies samengebracht tot consistente en overzichtelijke gehelen. Dit samenbrengen van ideeën tot één partijprogramma heet de integratiefunctie. Leidraad bij dit integreren van ideeën is de achterliggende ideologie van de partij
  • Participatiefunctie: door informatie te geven en meningsvorming te bevorderen proberen partijen hun burgers over te halen politiek actief te worden in hun partij.
  • Rekruterings- en selectiefunctie: politieke partijen dragen voor functies in de politiek kandidaten voor. Zonder politieke partij is het moeilijk om gekozen te worden. De kiezers vertrouwen erop dat de partij de kandidaten zorgvuldig heeft geselecteerd.

Politieke partijen zijn na de ontzuiling kleiner geworden. Door de toegenomen welvaart en individualisering lijkt er minder noodzaak om voor je idealen op te komen en lid te worden van een partij. De functies van de partijen zijn daardoor minder sterk geworden. Media spelen nu een grotere rol in de articulatie- en communicatiefunctie dan politieke partijen. Door de grotere toegankelijkheid van informatie is de rol van politieke partijen op het terrein van politieke scholing en socialisatie afgenomen en wordt ook hun participatiefunctie minder belangrijk.

 

5.3 Massamedia

De media heeft een aantal politieke functies:

  • Informatiefunctie: het inventariseren en verstrekken van informatie over allerlei politieke gebeurtenissen en besluiten.
  • Spreekbuisfunctie: media fungeren als doorgeefluik voor allerlei standpunten die in de samenleving te horen zijn.
  • Onderzoeksfunctie: het dieper graven naar de achtergronden van maatschappelijke gebeurtenissen en problemen. Vaak leiden deze onderzoeken naar Kamervragen en de opdracht aan de ministers er iets aan te doen
  • Controle- of waakhondfunctie: nagaan wat er terecht is gekomen van de beloften en toezeggingen van ministers en andere bestuurders. Politici worden geconfronteerd met eerdere uitspraken en beloftes. Ook checken journalisten of bepaalde maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd worden en of het beoogde effect ervan gerealiseerd is
  • Commentaar- en opiniefunctie: politiek heeft in een democratie behoefte aan veel verschillende meningen. Dit bevordert de discussie en betrekt meer mensen bij de politiek. Door de discussies op tv etc. worden kijkers en lezers gestimuleerd ook zelf een standpunt te bepalen én om er mee te discussiëren

 

H. 6 Politieke besluitvorming

6.1 Het systeemmodel

De Amerikaanse politicoloog David Easton beschrijft het proces van politieke besluitvorming als een systeem om problemen op te lossen. Hij onderscheidt daarbij drie fasen: 1) de input van problemen, 2) de omzetting van problemen in maatregelen en 3) de output: de besluiten en wetten die het probleem moeten oplossen.

Easton spreekt van een politiek systeem: een stelsel waarbinnen verlangens en eisen van individuen worden omgezet in bindende beslissingen en maatregelen.

Dit politieke systeem zelf wordt gevormd door alle politieke organen en instituties, de politieke actoren, maar ook door tradities en de politieke cultuur van overleg.

Om het politieke systeem te voeden, komt er van verschillende kanten input. Tot de input behoren niet alleen eisen en wensen van burgers, maar ook ideeën over het politieke systeem zelf. Daarnaast bestaat de mate van actieve of passieve steun voor het huidige politieke beleid of functioneren van de politici tot de input.

Een standpunt wordt pas een politieke eis als het door het werk van pressiegroepen, media of politieke partijen eerste op de publieke agenda en daarna op de politieke agenda komt. De publieke agenda bestaat uit maatschappelijke kwesties waarover in de media geschreven wordt. Kwesties die politici belangrijk genoeg vinden om te bespreken staan op de politieke agenda. Maar een deel van de politieke eisen leidt tot politieke besluiten. Dit heeft te maken met prioriteitstelling en de beperking van de politieke agenda. In het proces om eisen op de politieke agenda te krijgen, spelen zogenaamde poortwachters een grote rol.

Poortwachters zijn politieke actoren die in staat zijn om wensen en eisen op de politieke agenda te plaatsen. In een democratie behoren de mogelijkheden om eisen naar voren te brengen zo groot mogelijk te zijn, aan de ander kant moet de politiek niet overstelpt raken door al die eisen. De stroom van eisen moet gereguleerd worden.

In de fase van omzetting spelen politieke organen zoals de Tweede Kamer, de regering en de gemeenteraden een belangrijke rol. De omzetting van wensen in overheidsbeleid, ook wel conversie genoemd, is dan ook het werk van politici en ambtenaren.

De fase van omzetting verloopt in een reeks van opeenvolgende subfasen:

  • Agendavorming
  • Beleidsvoorbereiding
  • Beleidsbepaling

Of een maatschappelijk probleem op de politieke agenda komt, hangt af van vijf voorwaarden:

  1. Het aantal betrokkenen
  2. De ernst van het probleem
  3. De oplosbaarheid van het probleem
  4. Erkenning van het probleem door poortwachters
  5. De ruimte op de politieke agenda

Om de meeste effectieve en efficiënte maatregelen te bedenken, moet het probleem geanalyseerd worden. Welke oorzaken zijn er? Welke oplossingen zijn er? Wat kosten de verschillende alternatieven? De minister zoekt naar oplossingen. De ambtenaar krijgt de taak alle alternatieven uit te werken en uit te rekenen hoeveel het kost. De minister kan ook een onafhankelijk bureau om advies vragen. In deze fase proberen lobbyisten van pressiegroepen en adviesorganen de plannen te beïnvloeden. Heeft de minister een keuze gemaakt, dan worden ambtenaren aan het werk gezet om beleidsnota’s en wetsvoorstellen te formuleren die voldoende draagvlak hebben in het parlement.

Nadat een probleem is omgezet in een concrete maatregel, debatteren volksvertegenwoordigers met de indieners van het voorstel, meestal de minister of wethouder. Soms wordt het voorstel aangepast, maar uiteindelijk komt het tot stemming. Welke afweging een fractie uiteindelijk maakt, is afhankelijk van het onderwerp en de politieke situatie van dat moment.

De output omvat alle genomen maatregelen tijdens de fase van omzetting. Onder de output verstaan we ook alle handelingen die voortkomen uit deze wetten. De uitvoering van beleidsbeslissingen is dus in handen van ambtenaren, die daarbij zo nodig commerciële bedrijven of diensten inschakelen. Hun werk gebeurt altijd onder eindverantwoordelijkheid van een minister of staatssecretaris.

Als politici een besluit hebben genomen, betekent dat niet altijd dat het probleem is verdwenen. In de fase van terugkoppeling wordt gekeken of en in hoeverre een probleem is opgelost. Soms lossen maatregelen de problemen op, maar soms ontstaan er ook weer nieuwe problemen. Terugkoppeling biedt het politieke systeem dus de mogelijkheid om te leren van het verleden en besluiten aan te passen aan de reacties van de bevolking. Als dit leidt tot nieuwe problematiek, dan begint het systeemmodel weer van voren af aan.

Kritiek op dit model is dat het niet een schematische weergave van de werkelijkheid is, maar een vereenvoudigde weergave van een theorie over de werkelijkheid.

Een ander kritiekpunt is dat het model onvoldoende invloed laat zien van politieke machtsverhoudingen, botsende belangen en botsende ideeën. Politici en politieke partijen zijn niet alleen bezig met het oplossen van problemen, maar kijken ook steeds naar het belang van hun partij.

Tot slot is er kritiek op de eenzijdige nadruk die het model legt op het politieke proces: wie draagt wat aan, wat gebeurt er dan mee, welke oplossing wordt gekozen? Daardoor dreigt de aandacht voor de inhoudelijke discussie van politieke besluiten naar de achtergrond te verdwijnen.

 

6.2 Barrièremodel

Naast het systeemmodel kun je het proces van politieke besluitvorming analyseren aan de hand van het barrièremodel. Bij het systeemmodel ligt de nadruk op de manier waarop een probleem wordt opgelost. Bij het barrièremodel is meer aandacht voor politieke machtsverhoudingen en verschillende belangen. Kenmerkend hiervoor is het idee dat politiek vooral wordt bepaald door conflicten en hindernissen. Om wensen te realiseren moeten 4 barrières overwonnen worden.

De eerste fase is het zelfde als die van het systeemmodel: het (h)erkennen van een probleem in de samenleving. In deze fase spelen pressiegroepen, media en politieke partijen een belangrijke rol. Als zij een kwestie niet belangrijk genoeg vinden, wordt het niet politiek erkend.

De volgende fase bestaat uit het vergelijken en afwegen van de behoeften in de politiek. Welke kwesties in de betrokken politieke organen geagendeerd en besproken worden, en welke niet, heeft te maken met politieke machtsverhoudingen. Ook de belangen van de partij spelen een rol. Omdat plannen en wetsvoorstellen vaak door ministers worden opgesteld, is de politieke samenstelling van het kabinet vaak doorslaggevend bij de afweging van wensen en verlangens en bij de totstandkoming van de politieke agenda.

Als de agenda is bepaald, volgt de fase van besluitvorming. In opdracht van ministers formuleren ambtenaren wetsvoorstellen. Zij moeten daarbij formuleringen vinden die door de meerderheid van de Tweede Kamer worden gesteund. Ondertussen proberen actie- en belangengroepen de betrokken politici en ambtenaren te beïnvloeden. Hierdoor ontstaat het gevaar dat plannen zo worden afgezwakt dat politici hun ideeën niet meer terugvinden in de geformuleerde wetsvoorstellen.

De laatste barrière kan ontstaat bij de uitvoering van regels en wetten. Als de nieuwe wetgeving onduidelijk of onzorgvuldig geformuleerd of als de bevolking de wet onaanvaardbaar vindt, ontstaat er een probleem. De wet kan dan massaal worden overtreden, of de wet wordt na maatschappelijk verzet weer ingetrokken. Problemen bij de uitvoering leiden in het algemeen tot zogenoemde ‘reparatiewetgeving’, of tot een nieuwe cyclus van het proces van besluitvorming.

Anders dan het systeemmodel, geeft het barrièremodel dus vooral aan waar in het besluitvormingsproces problemen kunnen ontstaan.

 

6.3 Omgevingsfactoren

Politieke besluitvorming is in het echt gecompliceerder dan de modellen laten zien, dit komt doordat omgevingsfactoren het proces altijd beïnvloeden. Er zijn nationale omgevingsfactoren, en internationale omgevingsfactoren.

Er zijn zes soorten nationale omgevingsfactoren

  • Economische factoren: in een periode van economische groei kan de overheid meer doen dan wanneer het economisch tegenzit
  • Culturele factoren: zoals het poldermodel en coalitievorming. Maar ook n & w.
  • Demografische factoren: door de vergrijzing en ontgroening ontstaat er veel druk op de verzorgingsstaat.
  • Geografische factoren: denk aan onze ligging, dicht bij de zee, handelsland. Maar ook het aardgas.
  • Technologische mogelijkheden: oplossingen vinden wordt voor een deel begrensd door de technische mogelijkheden. Denk aan fraude, nieuwe DNA-technologie (criminaliteitsbestrijding). Maar het creëert problemen, denk aan privacy schending.
  • Sociale omstandigheden: de manier waarop de bevolking is verdeeld in klassen of groepen bepaalt de manier waarop mensen politieke besluiten accepteren.

Er zijn drie internationale omgevingsfactoren

  • Internationale organisaties: wij zijn lid van de NAVO, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, en de EU. Deze allianties scheppen verplichtingen op het gebied van defensie, immigratie, justitie, enz. de voortschrijdende europeanisering heeft er toe geleid dat NL verplicht moet meewerken aan het oplossen van (financiële) problemen in andere EU-landen waardoor ons kabinet er niet toe komt aan de aanpak van onze eigen problemen
  • Internationale verdragen: door het tekenen van deze verdragen is NL verplicht bijvoorbeeld vluchtelingen op te nemen die bij ons asiel aanvragen.
  • Internationale ontwikkelingen: globalisering van de economie, de communicatie en het menselijk verkeer, de terroristische dreigingen, klimaatverandering en de stand van de wereldeconomie.

Al deze factoren laten zien dat de mogelijkheden om politieke problemen op te lossen beperkt zijn. Vooral de internationale factoren worden steeds belangrijker.

 

H. 7 Internationale betrekkingen

7.1 De Europese Unie

Sinds 1992 met het Verdrag van Maastricht hebben alle inwoners van de Europese Unie niet alleen te maken met het gezag van hun eigen regering, maar ook met de Europese maatregelen.

Het dagelijks bestuur van de Europese Unie bestaat uit 28 commissarissen, voor elk lidstaat één, die onafhankelijk van de nationale regeringen opereren. De Europese Commissie heeft als enige instelling van de Europese Unie het recht om wetten voor te stellen. Deze voorstellen worden voorgelegd in de Raad van de Europese Unie of aan het Europees Parlement. Daarnaast vormen de commissarissen, net als onze ministers, het uitvoerende orgaan van de EU. De voorzitter van de Europese Commissie, gekozen door de leden van het Europees Parlement, bepaalt de politieke agenda en vertegenwoordigt de Europese Unie naar buiten toe.

Het belangrijkste besluitvormende orgaan van de Europese Unie is de Raad van de Europese Unie. Deze raad heeft wetgevende bevoegdheid en neemt beslissingen ten aanzien van het Europese integratieproces. Elk lidstaat is in de raad vertegenwoordigd door één vakminister. Afhankelijk van het onderwerp dat op de agenda staat, bestaat deze raad uit alle ministers van bijvoorbeeld Landbouw. De raad neemt zijn besluiten met een gekwalificeerde meerderheid, dat wil zeggen dat de stem van sommige grote landen zwaarder telt dan die van kleinere lidstaten.

Als de ministers in de Raad van de Europese Unie geen overeenstemming bereiken, komen de regeringsleiders in de Europese Raad bijeen. Zij bespreken dan de belangrijkste knelpunten en hakt knopen door. Vanuit Nederland zit de premier in dit orgaan. De Europese Raad spreekt zich bij consensus uit.

Net als onze Tweede Kamer heeft het Europees Parlement twee taken: medewetgevend en controlerend. De wetgevende bevoegdheden van het Europees Parlement zijn flink uitgebreid. Op het gebied van handel en economie kan het EP voorstellen die de Raad van de Europese Unie aanneemt, met het vetorecht verwerpen. In tegenstelling tot de meeste andere gekozen parlementen heeft het Europees Parlement geen initiatiefrecht bij het opstellen van wetten, dat heeft alleen de Europese Commissie.

Om zijn controlerende taak uit te voeren heeft het Europees Parlement het recht om een parlementaire enquête te houden om misstanden binnen de Europese Unie te onderzoeken. Met een motie van afkeuring kan het Europees Parlement de Europese Commissie in haar geheel tot aftreden dwingen.

Het Europees Parlement wordt rechtstreeks gekozen door de burgers van de lidstaten voor een periode van vijf jaar. Voor elk land is een aantal zetels gereserveerd, in verhouding tot de bevolkingsgrootte.

Het Europees Hof van Justitie is de rechterlijke macht van de Europese Unie. De taak van het hof is erop toezien dat de afzonderlijke landen aan hun wettelijke verplichtingen voldoen en dat de toepassing van de EU-wetgeving in alle lidstaten op dezelfde manier plaatsvindt. Iedereen kan een zaak voorleggen aan het hof: lidstaten, individuele burgers, bedrijven en de Europese Commissie.

De belangrijkste doelstelling van de Europese samenwerking is het zorgen voor vrede, veiligheid, welvaart en stabiliteit in Europa. Om dit doel te bereiken heeft de Europese Unie taken op verschillende beleidsterreinen:

  • Uitvoeren van een gemeenschappelijk economisch beleid
  • Ontwikkelen van een gemeenschappelijk buitenlands en justitieel beleid
  • Samenwerken op monetair gebied

Een van de eerste opdrachten van de EG en later EU was het harmoniseren van het economische beleid van de lidstaten. Hierdoor ontstond er één Europese markt en is er spraken van een vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal binnen de EU. Op economisch terrein is er sprake van supranationale samenwerking; besluiten worden bij meerderheid genomen en een lidstaat die tegensputtert, heeft weinig invloed.

Sinds het Verdrag van Maastricht werken de landen van de EU samen op buitenlands en justitieel gebied. Op de terreinen van buitenlands beleid en justitiële samenwerking is er sprake van intergouvernementele samenwerking, dat wil zeggen dat een besluit alleen kan worden aangenomen met instemming van alle regeringen van de EU-lidstaten.

De overgang naar de euro met 12 landen was de grootste monetaire omwisselingsoperatie ooit. De Europese Centrale Bank waakt over de Europese munt en stelt ook de rente vast. De invoering  van de euro betekent een beperking van de zelfstandigheid van de lidstaten. Zij zijn gebonden aan strenge afspraken. Zo moet het financieringstekort onder de drie procent blijven, en als een euroland in de problemen raakt zijn de andere eurolanden verplicht dit land met miljarden te helpen.

 

7.2 EU: knelpunten en belemmeringen

Ondanks recente verbeteringen in de politieke besluitvorming zijn er binnen de Europese Unie veel belemmeringen en knelpunten. De 7 grootste probleemgebieden zijn:

  • Het Europees burgerschap
  • Het soevereiniteitsvraagstuk
  • Militaire samenwerking
  • Uitbreiding van de EU
  • De beheersbaarheid van de financiën
  • Het democratisch tekort
  • De besluitvorming

 

Als een land lid wordt van de EU krijgen de inwoners het Europees burgerschap, waardoor zij

  • In elke lidstaat mogen reizen, werken en wonen
  • Mogen meedoen met de verkiezingen voor het Europees Parlement
  • Mogen meedoen met de gemeenteraadsverkiezingen in hun woonplaats, ongeacht hun nationaliteit
  • Gemakkelijker toegang krijgen tot de sociale zekerheid in andere lidstaten
  • Van elke EU-staat diplomatieke bescherming krijgen als zij in een niet-EU land zijn
  • Kunnen klagen bij de Europese ombudsman

Europees burgerschap wordt niet door alle EU-inwoners als prettig gevonden, zij hebben namelijk niet alleen te maken met het gezag van de nationale regering maar ook met de bemoeienis van Brussel. Vooral ondernemers ervaren de grote hoeveelheid regels rond de productie en kwaliteit van producten en diensten als lastig en bemoeizuchtig. Ook het feit dat Europese burgers in alle EU-landen mogen wonen en werken roept weerstand op. Vooral in de welvarende lidstaten maken burgers en politici zich kwaad over het feit dat er zoveel mensen uit landen als Polen binnenkomen en ‘onze banen inpikken’.

Veel burgers hebben moeite met het verlies van soevereiniteit. Steeds meer beslissingen worden in Brussel genomen en een afzonderlijke lidstaat heeft daarin slechts een beperkte stem. Door haar belangrijkste taak, het creëren van een goed functionerende gemeenschappelijke markt, bemoeit de Europese Unie zich met een tal van andere terreinen.

Voorstanders van een Europees veiligheidsbeleid willen dat de militaire samenwerking deel uitmaakt van zijn bestaande politieke en economische samenwerking. Zij hebben voorkeur voor de inzet van het European Union Force (EUFOR) bij conflicten.

Voorstanders van een Atlantische samenwerking kiezen liever voor een militaire samenwerking met de Verenigde Staten, binnen NAVO-verband.

In de praktijk vindt militaire samenwerking vooral plaats binnen de Atlantische NAVO en heeft de EUFOR tot nu toe nauwelijks een rol gespeeld.

De uitbreiding na de val van de Muur heeft de bestuurbaarheid van de EU er niet makkelijker op gemaakt. Daarom zijn er voorwaarden vastgelegd die gelden voor de toetreding van nog meer nieuwe lidstaten. De belangrijkste zijn:

  • Het land moet democratische instellingen hebben
  • Het land moet een rechtsstaat zijn
  • De minderheden moeten worden beschermd
  • De markteconomie moet goed functioneren

Doordat het Europees Parlement geen gelijkwaardige tegenmacht vormt voor de Europese Commissie spreken we wel van een ‘democratisch tekort’. Het Europees Parlement kan moeilijk een vuist vormen, terwijl het wel het enige Europese orgaan is dat gekozen wordt.

Dit tekort wordt versterkt doordat de leden van de Europese Commissie worden benoemd door de regeringen van de lidstaten. Er is dus geen verband met de verkiezingen voor het Europees Parlement, zoals bij de benoeming van nationale ministers wel het geval is.

Daar komt nog bij dat de kiezers de kandidaten meestal niet goed kennen.

Veel burgers begrijpen niet veel van de (her)verdeling van de gelden en het bestaan van allerlei ‘potjes’. Dit leidt al snel tot wantrouwen en tot het vermoeden dat het lidmaatschap van de EU vooral geld kost en weinig oplevert. Dit is niet geheel onterecht: de facto is Nederland sinds 1992 een nettobetaler. Naast de reguliere afdrachten draagt Nederland door deelname aan de monetaire unie en de euro een extra financieel risico. Omdat eurolanden bij een recessie hun munt niet kunnen laten devalueren, moeten andere landen bijspringen.

Europese wetgeving komt op verschillende manieren tot stand, soms stuurt de Europese Commissie haar wetsvoorstellen direct naar het Europees Parlement waar ze worden aangenomen, maar vaker besluit de Raad van de Europese Unie over wetsvoorstellen. Dit gebeurt meestal met een gekwalificeerde meerderheid, soms is unanimiteit vereist, net als wanneer de regeringsleiders voor een Europese Raad bijeenkomen. Deze omslachtige besluitvorming met veel compromissen komt de slagvaardigheid en de helderheid van de EU niet ten goede.

Het lidmaatschap van de Europese Unie brengt voor Nederland aanzienlijke kosten met zich mee, daarnaast zijn we ook een deel zelfstandigheid kwijt.

Voor de export is Nederland voor 75% afhankelijk van andere landen van de Europese Unie. Door de vergroting van de afzetmarkt, het opheffen van de binnengrenzen en de oprichting van de EMU kent Nederland een constante groei en is de welvaart flink toegenomen.

 

7.3 Overige internationale organisaties

Naast de EU is Nederland lid van een groot aantal andere organisaties, waaronder de VN, de NAVO en de Raad van Europa.

De Verenigde Naties zijn opgericht in 1945, direct na de Tweede Wereldoorlog. De gedachte achter de oprichting was dat een betere samenwerking tussen verschillende landen een volgende wereldoorlog zou kunnen voorkomen. De doelstellingen van de VN zijn:

  • Het handhaven van de internationale vrede en veiligheid
  • Het stimuleren van vriendschappelijke relaties tussen landen
  • Internationale samenwerking bij het oplossen van economische, sociale, culturele en humanitaire problemen
  • Het bevorderen van respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden

De VN heeft ook een grondwet en omschrijft de rechten en plichten van de lidstaten als leden van deze internationale gemeenschap. De secretaris-generaal is de hoogste verantwoordelijke persoon van de VN, hij geeft leiding aan het secretariaat, het ambtenarenapparaat van de VN.

Op basis van hun doelstellingen richten de VN zich op vier hoofdterreinen:

  • Vrede en veiligheid
  • Mensenrechten
  • Economische ontwikkeling van arme landen
  • Milieu

Op elk werkterrein zijn steeds één of enkele VN-organisaties actief:

De Algemene Vergadering is het belangrijkste orgaan van de VN. Elk lidstaat heeft tijdens deze vergadering één stem. De belangrijkste besluiten worden genomen met een tweederdemeerderheid, andere kunnen worden aangenomen met een gewone meerderheid. De Algemene Vergadering kan resoluties aannemen over gedragingen van lidstaten, deze resoluties hebben het karakter van aanbeveling en zijn dus niet bindend.

De Algemene Vergadering kan ook verklaringen aannemen.

De Veiligheidsraad is het enige VN-orgaan dat politieke besluiten kan nemen die wél bindend zijn. Door de bevoegdheid om VN-soldaten in te zetten heeft de Veiligheidsraad veel meer macht dan de Algemene Vergadering. Deze macht wordt ingeperkt door het vetorecht van de vijf permanente leden (de VS, Rusland, Groot-Brittannië, Frankrijk en China).

Het Internationale Gerechtshof is de eigen rechtbank van de VN. Dit gerechtshof is gevestigd in Den Haag. De rechters worden gekozen door de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad. Het Internationale Gerechtshof buigt zich alleen over rechtsgeschillen tussen landen. De uitspraken zijn bindend, maar er zijn geen sancties op het niet naleven van de uitspraken.

Sommige organisaties zijn werkzaam op deelgebieden. UNICEF bijvoorbeeld zet zich in voor kinderen, en het WTO ontfermt zich over de wereldhandel.

Naast deze organisaties vormen de VN-conferenties een belangrijk platform of forum van internationale samenwerking. De resoluties en verklaringen die daar worden aanvaard, zijn voor de lidstaten niet binden, maar de conferenties hebben wel invloed. Aan de vaak teleurstellende uitkomsten kun je zien hoe lastig het is politiek gevoelige thema’s mondiaal aan te pakken. Zo weigeren grote landen zoals de VS en China om klimaatprotocollen te ondertekenen.

 

Internationale problemen vragen om internationale oplossingen, dit is niet altijd het geval. Het beperkt functioneren van de VN heeft twee oorzaken:

  • De VN hebben last van institutionele problemen, resoluties van de Algemene Vergadering zijn niet binden en het vetorecht beperkt de macht van de Veiligheidsraad. Daarnaast speelt het representativiteitsprobleem een rol. De macht van de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad is onevenredig groot. Daarnaast kampen de VN met financiële problemen, want minder dan 10% van de leden betaalt de contributie op tijd.
  • De VN hebben last van systeemproblemen. Veel lidstaten willen niet mee denken volgens de nieuwe opvattingen over internationale politiek. Grote landen erkennen het belang van organisaties als de Wereldbank niet. Zij houden liever vast aan een politiek systeem waarbij soevereine staten unilaterale oplossingen bedenken voor hun problemen.

De NAVO was oorspronkelijk bedoeld als militaire verdedigingsorganisatie tegen de voormalige Sovjet-Unie. De alliantie is niet langer uitsluitend een militaire organisatie, zij wil ook een politiek verbond van vrije en gelijkgezinde staten zijn. Daarom neemt de NAVO nieuwe democratieën op en helpt ze bij hun politieke economische ontwikkeling om daarmee de stabiliteit van Europa te vergroten.

De Raad van Europa is gevestigd in Straatsburg. Het belangrijkste doel van de raad is het bevorderen van culturele en democratische waarden. Beslissingen worden genomen door het dagelijks bestuur dat bestaat uit de ministers van Buitenlandse Zaken. De raadgevende vergadering bestaat uit leden van de nationale parlementen, zij geven slechts adviezen.

Onderdeel van de Raad van Europa is het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dit hof ziet toe op naleving van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. De regeringen van de aangesloten landen kunnen bij het hof klachten indienen over vermeende schendingen van mensenrechten. Ook individuele burgers kunnen bij het hof aankloppen voor zaken als voogdij. De uitspraken van het hof zijn definitief en bindend voor de betrokken staten.

 

7.4 Groeiende internationale interdependentie

Omdat landen steeds afhankelijker van elkaar worden, staat de nationale soevereiniteit onder druk, en ontstaan er nieuwe visies op de internationale ordening.

De politieke besluitvorming van Nederland is op bijna elk vlak afhankelijk van ontwikkelingen op internationaal vlak. Nationale bevoegdheden zijn overgedragen aan bovennationale Europese instituties. Het gevolg is dat veel problemen die op onze politieke agenda staan een grensoverschrijdend karakter hebben.

Aan de andere kant zijn er verschillende factoren die verdere Europese en internationale samenwerking belemmeren:

  • Het gedeeltelijk opgeven van de eigen nationale soevereiniteit roept emotionele weerstand op.
  • Verzet van nationale regeringen tegen het overdragen aan bevoegdheden aan supranationale organen.
  • Het gebrek aan vertrouwen in supranationale en intergouvernementele organisaties.
  • Verzet van de bevolking.
  • Het prisoner’s dilemma / het dilemma van de collectieve actie.

Lage tijd bepaalden machtige soevereine staten de internationale verhoudingen. Kleine landen zochten bij spanningen steun bij elkaar door bondgenootschappen, inmiddels zijn er nieuwe spelers op het wereldtoneel:

  • Niet-gouvernementele organisaties zoals Amnesty International, of grote internationals als Shell hebben een belangrijke invloed op veiligheid, welvaart en welzijn.
  • Intergouvernementele en supranationale organisaties: zoals de EU, VS, de Wereldbank zijn door hun samenstelling en expertise van groot belang bij het oplossen van grensoverschrijdende problemen.

Over de manier waarop internationale problemen het beste kunnen worden opgelost zijn twee visies:

  • Het klassieke model, met nadruk op nationale soevereiniteit en unilateralisme
  • Het postklassieke model, met nadruk op supranationale samenwerking en multilateralisme

 

H. 8 Politieke partijen en ideologie

8.1 Politieke partijen

Pragmatische partij: bekijkt per kwestie hun standpunt

Populistische partij: gaat met de ‘wil van het volk’ mee

De functies van een ideologie:

  • Het biedt intellectueel houvast
  • Het biedt een interpretatiekader; je kunt er allerlei maatschappelijke verschijnselen mee verklaren
  • Het biedt oriëntatiepunten, doelen die je kunt nastreven
  • Het draagt bij aan je identiteit door er een politiek facet aan toe te voegen
  • Het rechtvaardigt bepaalde opvattingen en politiek handelen

Ideologieën hebben duidelijke standpunten over allerlei onderwerpen:

  • Normen en waarden die voor iedereen in de samenleving moeten gelden
  • De gewenste sociaaleconomische structuur van een samenleving
  • De gewenste machtsverdeling in de samenleving

 

8.2 Ideologische stromingen

Het liberalisme heeft vier belangrijke uitgangspunten:

  • Economische vrijheid. Het vrijemarktmechanisme en het particulier initiatief vormen de beste garantie voor een goede economie en een stijgende welvaart. De overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met de economie. De eigen verantwoordelijkheid van mensen wordt benadrukt.
  • Politieke vrijheid. De hoogste macht ligt bij de bevolking. Maar ook vrijheid van meningsuiting en geloof
  • Het principe van de rechtsstaat. De regering handhaaft de wetten door middel van de politie en justitie, maar is zelf wel gebonden aan rechtsregels om de burgers te beschermen tegen machtsmisbruik. Bij ‘gelijkheid van alle burgers voor de wet’ bedoelen liberalen vooral juridische gelijkheid en niet sociale gelijkheid.
  • Het rationalistisch individualisme.

Het socialisme heeft drie belangrijke uitgangspunten:

  • Sociaaleconomische gelijkheid. Verschillen in bezit, inkomen en kennis is klein.
  • Nadruk op de tegenstelling kapitaal-arbeid. Om een eind te maken aan de kapitalistische uitbuiting van de arbeiders moest alles in handen komen van de staat. Deze tegenstelling is tegenwoordig minder nadrukkelijk aanwezig.
  • Het principe van de verzorgingsstaat. De overheid moet voor zijn burgers zorgen.

Het confessionalisme heeft drie belangrijke kenmerken:

  • Harmonie. De samenleving wordt vergeleken met een menselijk lichaam waarvan de afzonderlijke delen alleen maar kunnen functioneren omdat zij onderdeel uitmaken van een groter geheel waarin alles een vaste plaats en taak heeft.
  • Rentmeesterschap. De mens heeft de wereld slechts in bruikleen, het is daarom taak van de mens om als een goede beheerder te zorgen dat de aarde leefbaar en ongeschonden blijft.
  • Het principe van gespreide verantwoordelijkheid. Mensen moeten voor elkaar verantwoordelijkheid en zorg op zich nemen en de overheid moet mensen niet te veel uit handen nemen.

Fascisme:

  • Één machtige leider
  • Geen democratische instelling; die zou de kracht van de staat verzwakken
  • Werkgevers en werknemers moeten harmonieus samenwerken
  • Totalitaire staat

Nationaalsocialisme is een variant van het fascisme. Het is hetzelfde alleen heeft het nationaalsocialisme ook nog een racistische factor; raszuiverheid. Geweld wordt verheerlijkt, net als militaire symbolen en uniformen.

Ecologisme:

Economische waarden moeten ondergeschikt gemaakt worden aan ecologische waarden. De overheid moet een grote rol spelen omdat alleen zij de belangen van het milieu kan waarborgen. De marktgerichte economie moet vervangen worden door een milieuvriendelijke en duurzame productiewijze.

Feminisme:

Totale gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen is het streven. Met name op economisch gebied valt de structureel ondergeschikte positie van vrouwen op, ondanks het gelijkheidsbeginsel. De oorzaak hiervan ligt, volgens de feministen, bij de verschillende sociale rollen die mannen en vrouwen krijgen opgedrongen.

 

8.3 Politieke cultuur in Nederland

De Nederlandse politieke cultuur heeft als belangrijkste kenmerken:

  • Compromisbereidheid
  • Grote acceptatie van besluiten
  • Praten en overleggen
  • Bescheiden betrokkenheid van burgers

Eerst was er in Nederland een sterke verzuiling. Iedere stroming had zijn eigen organisaties op alle terreinen van het maatschappelijk leven, daardoor liep de partijpolitieke voorkeur van mensen tot halverwege de jaren zestig langs de lijnen van de maatschappelijke zuilen. Met de ontzuiling kwamen mensen zelf voor hun belangen op. Nu werd ook het gezag van de leiders ter discussie gesteld, wat eerder niet aan de orde was. Door een sterke emancipatiebeweging zijn veel vrouwen gaan werken en studeren.

Deze culturele ontwikkelingen zorgde voor polarisatie: politieke verschillen tussen partijen werden aangescherpt.

De economische situatie verslechterde in de jaren zeventig wat leidde tot een veranderde visie op de rol van de overheid en de verzorgingsstaat. De marktwerking kwam weer centraal te staan. Dit zorgde ook voor een decentralisatie, de gemeente kreeg zelf de verantwoordelijkheid. Deze ontwikkelingen zorgen voor de komst van het poldermodel.

 

 

H. 9 Knelpunten en oplossingen

9.1 Knelpunten in de politiek

Knelpunten in de huidige politiek zijn:

  • Geen gekozen minister-president
  • De dictatuur van het regeerakkoord
  • De ongelijke toegang tot de politiek
  • Afnemende invloed van het parlement
  • Afnemende autonomie door internationale samenwerking
  • Te veel bureaucratie. Dit leidt tot een aantal knelpunten:
  • Te veel regelgeving op steeds meer terreinen
  • Gebrekkige coördinatie tussen verschillende ministeries: verkokering
  • Het samenspel tussen ambtenaren, politieke partijen, maatschappelijke organen en adviesorganen leidt tot een niet-transparante besluitvorming
  • Ambtenaren zijn vaak moeilijk te controleren, hierdoor wordt de politieke verantwoordelijkheid van de minister voor het falen van zijn ambtenaren minder serieus genomen

 

9.2 Politieke participatie

9.2 Politieke participatie

Een lage opkomst is om een aantal redenen ongewenst:

  • Er is dan een minder goede afspiegeling van wat de bevolking wil
  • Het brengt de representativiteit van het gekozen bestuur in gevaar
  • Als een bestuur niet representatief is, dreigt het zijn legitimiteit te verliezen; de burgers aanvaarden het bestuur niet langer als gerechtigd om beslissingen te nemen waar zij zich aan moeten houden

Een politiek passieve houding ontstaat als mensen hun standpunten niet onmiddellijk terug zien in beleid. Een andere oorzaak is de leefomgeving; als mensen om je heen politiek oninteressant vinden, zal je zelf ook niet gauw geïnteresseerd raken. Bovendien wordt passiviteit sterker als je onbekend bent met de spelregels van de politiek. Ook gebrek aan vertrouwen in de politiek kan tot passiviteit leiden. Daarnaast ontstaat desinteresse als mensen al lange tijd ontevreden zijn over het beleid van de regering. Het omgekeerde gebeurt ook; als mensen tevreden zijn met hoe het nu gaat, stemmen ze niet.

Als mensen uiting geven aan hun betrokkenheid bij de oplossing van maatschappelijke vraagstukken, noemen we dat politieke participatie. Hier onder valt: partijlidmaatschap, meewerken aan de verkiezingscampagne, demonstreren, contact leggen met politici of lid zijn van een belangen-/pressiegroep. Politicologen en politici zijn erg geïnteresseerd in de beweegredenen van mensen om wel of niet politiek actief te worden.

Electorale participatie: actief lidmaatschap van een politieke partij, stemmen bij verkiezingen, deelnemen aan een verkiezingscampagne

Niet-electorale participatie: actief lidmaatschap van een pressiegroep, actievoeren (demonstreren, petitie), mengen in het publieke debat, lobbyen of contact leggen met politiek betrokkenen

 

9.3 Politieke vernieuwing

Om de afstand tussen burgers en politiek te verkleinen en de participatie van burgers te verhogen, bedenken politici en politicologen plannen zoals:

  • Een referendum
  • De afschaffing van de Eerste Kamer
  • De invoering van een kiesdrempel
  • Een gekozen premier
  • Een gekozen burgemeester
  • De uitbreiding van parlementaire bevoegdheden
  • De invoering van het meerderheids-/districtenstelsel

 

Deze ideeën voor politieke vernieuwing zijn niet ingevoerd. Toch is er wel veel veranderd. De afgelopen jaren zijn de volgende hervormingen doorgevoerd:

  • Op gemeentelijk en provinciaal niveau zijn referenda mogelijk gemaakt door plaatselijke verordeningen
  • Het is makkelijker geworden om een kandidaat voor de Tweede Kamer met voorkeursstemmen te kiezen
  • Burgemeesters worden steeds vaker op voorstel van de gemeenteraad benoemd
  • De rol van de koning bij de kabinetsformatie is beperkt. Het initiatief bij de formatie ligt nu bij de Tweede Kamer

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.