Politieke besluitvorming

Beoordeling 8.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 8495 woorden
  • 26 april 2018
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 8.4
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

H1 Wat is politiek?

§1 Het begrip politiek

Politicologie: wetenschap die politiek onderzoekt

Betekenissen politiek:

  • Beleid: maatregelen vd ministers (+ambtenaren) om een probleem aan te pakken en op te lossen (bv. onderwijsbeleid)
  • Staatsinrichting: geheel van regels waarin is vastgelegd hoe een land bestuurd wordt; macht staatshoofd, bevoegdheden regering etc.
  • Strategie/handelwijze: doel bereiken
  • Behendig/sluw: geen rechtstreeks antwoord; politiek antwoord

 

Proces van politieke besluitvorming: proces van omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de samenleving in bindende besluiten. Probleem à oplossing.

 

Politieke besluitvorming oplossen maatschappelijke problemen.

 

Politiek probleem: (= maatschappelijk probleem)

  • Situatie die een grote groep mensen ongewenst vindt;
  • Die ontstaan is door maatschappelijke ontwikkelingen;
  • Die te maken heeft met tegengestelde belangen;
  • Die de mensen (mede) door overheidsingrijpen veranderd willen zien (file).

 

Publieke agenda: problemen die aandacht krijgen van burgers en maatschappelijke groeperingen

Politieke agenda: media-aandacht/bemoeienis belangengroeperingen, publiekà politiek; overheid geacht probleem op te lossenà overheidsbeleid nodig: de genomen besluiten van en de getroffen maatregelen door de overheid/ politiek bekrachtigd plan, waarin gekozen doelen en het inzetten van middelen in een bepaalde tijdsvolgorde zin vastgelegd.

 

Easton: ‘politiek is gezaghebbende toedeling van waardevolle materiële en immateriële zaken voor een samenleving.’

*materiële zaken: verdeling schaarse middelen: geld, woningen, zorg en energie.

*immateriële zaken: toedeling waarden zoals vrijheid en gelijkwaardigheid.

  • Wie krijgt wat, waar, wanneer en in welke vorm?

 

Politiek: Het besluitvormingsproces over de vraag hoe schaarse middelen verdeeld moeten worden, waarbij de manier van besluiten nemen en de inhoud ervan ‘gezag moeten hebben’ (manier van vaststellen beleid) en daarmee steun krijgen van een meerderheid vd bevolking.

§2 De overheid

Collectieve goederen: goederen die van algemeen belang geacht worden, die moeilijk via de markt kunnen worden aangeboden, maar in principe voor iedereen beschikbaar zijn.

Collectieve diensten: bv het leger en verkiezingen organiseren

  • Betaald m.b.v. belasting
  • Veel door overheid: draagkrachtbeginsel, maar ook particulier: profijtbeginsel
  • Sociaal contract: in ruil voor diensten die de overheid levert, aanvaarden burgers beperking (financiële) vrijheid, bv. belasting voor wegen betalen.

Taken vd overheid

  • Garanderen openbare orde en veiligheid (agenten);
  • Garanderen mensenrechten;
  • Onderhouden goede buitenlandse betrekkingen, binnen bestaande samenwerkingsverbanden zoals NAVO, maar ook daarbuiten bv. China;
  • Scheppen werkgelegenheid, sociale zekerheid, goede arbeidsomstandigheden, infrastructuur en goed economisch klimaat;
  • Zorgen voor welzijn, onderwijs, volksgezondheid en andere goederen/diensten op sociaal-cultureel gebied.

In de 19e eeuw was NL een nachtwakerstaat, na WO II: verzorgingsstaatà eind 20e eeuw bijna onbetaalbaarà privatisering. Verschillende visie over wie welke taken in de samenleving moet verrichten:

  • Liberaal-individualistische visie: nadruk individuele vrijheden, takenpakket overheid beperken tot strikt noodzakelijke. Markt (werking) en particulier initiatief groetere rol.
  • Sociaal-collectivistische visie: nadruk sociale gelijkheden, overheid ingrijpen op sociaaleconomisch leven, minder vertrouwen in de marktwerking door negatieve gevolgen voor de lagere sociale klassen.

 

§3 Politiek en macht

NL Staat

  • Overheid soevereine macht;

*Soevereiniteit: hoogste macht en overheid zelf land besturen, zonder inmenging van andere staten.

  • Bevolking, waarover geregeerd wordt;
  • Grondgebied internationaal erkend;
  • Overheid beschikt geweldsmonopolie.

Macht: het vermogen om het gedrag van anderen, eventueel tegen hun zin, te beïnvloeden.

Politieke macht: het vermogen de politieke besluitvorming te bepalen.

Machtsbronnen: wetten, kennis, aantal, geld, morele steun, bevoegdheden

 

Overheid geweldsmonopolie; alleen overheid mag geweld gebruiken.

Gezag: mensen accepteren de macht of zeggenschap van anderen als legitiem

Dictatuur: 1 partij/persoon aan de macht.

NL waarborgt om burgers tegen machtsmisbruik te beschermen door de overheidàrechtstaat.

§4 visies over politieke macht

Kenmerk democratie: volkssoevereiniteit

Manier waarop macht in een democratie wordt verdeeld en uitgeoefend, bestaan verschillende visies. Descriptieve (beschrijvende) en normatieve (beoordelende) opvattingen door elkaar:

  1. Klassieke democratietheorie
  2. Representatie democratie
  3. Pluralistische democratie
  4. Elitetheorie

Klassieke democratietheorie

 

Representatie democratie

 

Pluralistische democratie

 

Elitetheorie

  • Politieke besluitvorming o.b.v. de wil van het volk
  • Actieve participatie
  • Lincoln: ‘Democracy is the government of the people, by the people, for the people’
  • Politicie doen wat het volk wil

Kortom:

Normatieve opvatting: mensen politiek gelijkwaardig, gebruiken actief en passsief kiesrecht en er is gelijke toegang tot een openbaar ambt of publieke functie.

  • Realistisch
  • Bevolking legt zeggenschap in handen van gekozen politieke vertegenwoordigers
  • Professionele politici beslissen
  • Strijd politici onderling
  • Gunst van de kiezers
  • Aanvulling representatieve theorie
  • Verschillende groepen vertegenwoordigen eigen belangen, via verkiezingen en maatschappelijke organisaties
  • Politieke macht verdeeld over meer politieke actoren:
  • Elke actor rol in proces pol.besl.vorm.
  • Machtsbronnen bepalen grote politieke macht
  • Vakbond geeft je bv politieke macht
  • Elite neemt sleutelpositie inà kan alle politieke macht naar zich toetrekken (zorgverzekeraars)
  • Overheid kan hier haast niet tegenop

C. Wright Mills (1916-1962):

  • Veel belangrijke beslissingen buiten parlement om genomen
  • Parlementariërs in handen van militaire instellingen en grote industrieën

 

Ook in NL vaak dubbelfunctie

 

 

H2 Democratie en rechtstaat

§1 Nederland als democratische rechtstaat

Komst mensenrechten à NL rechtstaat

1848 inperking macht koning + algemeen kiesrecht

(1919) à NL volwaardige democratie

 

Rechtstaat: staat waarin de rechten en plichten van zowel de inwoners als van de overheid zijn vastgelegd, zodat burgers beschermd worden tegen machtsmisbruik door de overheid.

  • Rechtstaat is een voorwaarde voor een democratie
  • Beschermt minderheden, begrenst meerderheid

Democratische rechtsstaat: staat waarin de macht door of namens het volk wordt uitgeoefend binnen de grenzen van de grondwet, zodat individuele grondrechten worden beschermd. Kenmerken:

  • Grondwettelijke scheiding vd politieke macht
  • (Politieke) grondrechten worden geëerbiedigd
  • Bestuur vh land gebaseerd op legaliteitsbeginsel

Montesquieu, tiras politica (scheiding der machten

  1. Wetgevende macht

Stelt wetten vast waaraan burgers zich moeten houden

  • In NL: regering (staatshoofd + ministers) + parlement (1e + 2e kamer)
  • Wetsvoorstel vaak door ministers à parlement àregering bekrachtigd de wet met een handtekening
  1. Uitvoerende macht

Uitvoeren goedgekeurde wetten

- In NL: ministers

- Controle door parlement, eventueel motie van wantrouw tegen een minister

  1. Rechtelijke macht

Beoordeelt of wetten goed worden nageleefd

  • Onafhankelijke rechters kunnen bestraffen

 

Vormgeving trias politica in NL:

  • Recht 2e kamer om te stemmen over wetsvoorstellen en beleid;
  • Bevoegdheid burgemeester om gemeenteraad voor te zitten;
  • Plicht van bewindslieden (ministers) om zich te verantwoorden;
  • Wijze waarop een wet tot stand komt;
  • Plicht van het staatshoofd om op 3e dinsdag sep. Beleidsplannen voor te lezen.

Wijzigingen vd grondwet moeten 2x het parlement passeren, en telkens met 2/3 meerderheid worden aangenomen. Tussen de 2 stemrondes door moeten verkiezingen plaatsvinden.

Klassieke grondrechten: vrijheid & gelijkheid burgers garanderen, zijn afdwingbaar

Sociale grondrechten: verplichten overheid te zorgen voor voldoende werkgelegenheid, sociale zekerheid, schone en veilige leefomgeving, volksgezondheid, woonruimte etc. Zijn x

 

Recht van informatie (art. 110) Wet openbaarheid van bestuur (WOB) verplicht overheid info te geven over het beleid en de uitvoering aan volksvertegenwoordiging, journalisten en burgers. Geld voor ministers, provinciale en gemeentelijke overheden en overheidsdiensten.

 

Legaliteitsbeginsel: overheid mag alleen maatregelen nemen en handelen optreden binnen het kader van haar wettelijk vastgelegde bevoegdheden; geen bestuurlijke bevoegdheid zonder juridische grondslag.

§2 Constitutionele monarchie met parlementair stelsel

Taken van de koning

*Koning is onschendbaar, ministers zijn verantwoordelijk voor alles wat het staatshoofd doet.

Constitutionele taken:

  • Lidmaatschap vd regering en voorzitterschap Raad van State;
  • Onder alle wetten een handtekening plaatsen;
  • Voorlezen troonrede Prinsjesdag;
  • Benoeming ministers en staatssecretarissen bij de vorming van een nieuw kabinet.

Niet Constitutionele taken:

  • Overleggen met minister-president over kabinetsbeleid;
  • Land vertegenwoordigen bij staatsbezoeken;
  • Ontvangen buitenlandse staatshoofden.

Athene vroeger een directe democratie: alle vrije Atheense burgers mogen stemmen over wetsvoorstellen (vrouwen en lage mannen niet). Wij nu: parlementaire democratie: wij stemmen niet zelf, maar kiezen een parlement dat namens ons stemt. Kenmerken:

  • Indirecte/representatiedemocratie: het volk wordt vertegenwoordigd door een parlement dat door een vrije en geheime verkiezing wordt gekozen;
  • Alle burgers gelijk voor de wet en gelijke invloed op de samenstelling vh parlement;
  • Ministers zijn verantwoording schuldig aan de gekozen volksvertegenwoordiging;
  • De mach vd overheid wordt (indirect) gelegitimeerd dor de vrije en geheime verkiezingen die uiterlijk elke 4 jaar plaatsvinden
  • Kabinet voert beleid op basis vh vertrouwen vd meerderheid vd volksvertegenwoordiging;
  • Besluitvorming door regering en parlement vindt plaats bij meerderheid vd stemmen;
  • Parlement is geen ‘dictatuur vd meerderheid’, maar houdt rekening met de rechten en belangen van minderheden;
  • Er is sprake van een tweekamerstelsel, waarbij het politieke primaat bij de direct gekozen 2e kamer ligt. De indirect gekozen, 1e kamer/Senaat, vervult de rol van laatste controle en wordt daarom ook wel ‘Kamer van Reflectie’ genoemd.

H3 Verkiezingen en kiesstelsels

§1 Het Nederlandse kiesstelsel

 

 

 

 

Actief kiesrecht: het recht om te kiezen

Passief kiesrecht: het recht om gekozen te worden

 

Evenredige vertegenwoordiging: alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Kiesdeler: hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor een zetel

Voordeel

Nadeel

iedere stem telt even zwaar

  • VEEL KLEINE PARTIJEN
  • SOMS ONOVERZICHTELIJK DEBAT
  • MOEILIJK REGERING FORMEREN

Altijd coalitievorming (meerpartijenstelsel) à sommige landen (DU) hebben een kiesdrempel: een partij moet een bepaald minimumpercentage stemmen halen om mee te delen in de zetels.

Districtenstelsel: land verdeeld in gebieden, kandidaat met meeste stemmen in een gebied wordt afgevaardigd naar de volksvertegenwoordiging. Variant is het meerderheidsstelsel: in een district wint de kandidaat die de absolute meerderheid haalt (50%+). Als na een eerste verkiezingsronde niemand een absolute meerderheid heeft volgt een tweede verkiezingsronde tussen 2 kandidaten met de meeste stemmen uit de eerste ronde.

Voordelen

Nadelen

  • Kiezers kennen de kandidaten beter; sterkere binding tussen kiezer en gekozene
  • Meer duidelijkheid voor de kiezers, door minder partijen geen wekenlange kabinetsformatie
  • SOMS HEEFT EEN PARTIJ DE MEESTE STEMMEN, MAAR DE MINSTE ZETELS
  • FRACTIEDISCIPLINE: DE AFSPRAAK OM BIJ WETSVOORSTELLEN HETZELFDE TE STEMMEN ALS DE PARLEMENTSLEDEN
  • DE GEKOZEN POLITICI VERTEGENWOORDIGEN DE BELANGEN VAN HUN DISTRICT, DIT KAN HAAKS STAAN OP HET LANDSBELANG/ IEDEOLIGE VD POLITIEKE PARTIJ. WAAR MOET DE VERTEGENWOORDIGING DAN VOOR KIEZEN?

 

Meerderheidsstelsel in NL

  • Eind 19e eeuw + begin 20e eeuw
  • Evenveel districten als Kamerleden (100)
  • Elk district kandidaat met absolute meerderheid, anders 2e ronde
  • Confessionele partijen hadden 1913 de meerderheid, maar in de kamer de minderheid
  • Grondwetswijziging 1917: stelstel evenredige vertegenwoordiging ingevoerd
  • Stem nu nog wel op persoon i.p.v. partij

§2 Parlementair en presidentieel stelsel

NL representatiedemocratie: indirecte democratie, Kamerleden nemen de beslissingen (door burger gekozen leden)

Representativiteit: de mate waarin standpunten en besluiten van gekozen vertegenwoordigers overeenkomen met de wens van de kiezers.

Ideaal; representatie leidt tot hoge mate van representativiteit. Knelpunten:

  • Partijen vertegenwoordigen niet altijd de ideeën van hun kiezers, soms komt dit omdat partijen geen deel uitmaken vd regering;
  • Geringe communicatie tussen kiezers en gekozenen à vertegenwoordigers weten niet altijd wat de kiezers willen;
  • Actieve burgers hebben meer kans om vertegenwoordigd te worden dan inactieve kiezers;
  • Groep die niet vertegenwoordig voelt, omdat ze niet stemmen.

Presidentieel stelsel

  • President: staatshoofd + minister-president;
  • Strikte scheiding der machten;
  • President door volk gekozen, kiest eigen ministers die alleen verantwoording aan de president schuldig zijn;
  • President samenwerken met gekozen congres (Huis van Afgevaardigden + Senaat) iedere 2 jaar deel herkozen;
  • Vetorecht.

Congres

  • Wetgevende macht;
  • Impeachment procedure enige mogelijkheid om een minister/president uit zijn ambt te ontzetten, alleen bij heel erg gedrag.

* Bij impeachement tegen de president is een proces in de senaat, geleid door de hoogste rechter, 2/3 instemmen.

Amerikaanse president geen ontbindingsrecht: het recht om het parlement te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.

§3 De verkiezingen en formatie

Verkiezingsprogramma: belangrijkste plannen en opvattingen vd partij.

Zwevende kiezers: mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen en tijdens de verkiezingen vaak nog niet weten op welke partij ze zullen stemmen.

Kabinetsformatie: periode na de verkiezingen waarin (winnende) partijen onderhandelen over een nieuw kabinet. Moet kunnen rekenen op de steun vd meerderheid. In NL d.m.v. coalitievorming: partijen verliezen soms beloftes en maken compromissen.

Informateurs: onderzoeken of een bepaalde coalitie politiek haalbaar is.

Regeerakkoord: raamwerk beleid, gemaakte afspraken informateurs en fractievoorzitters.

Formateurs: degene die daadwerkelijk een kabinet gaat vormen, vaak beoogde minister-president, zoeken ministers & staatssecretarissenposten.

Installatie: koning ondertekend ontslag aanvraag (demissionaire) bewindspersonen à benoeming nieuwe bewindspersonen à zuiveringseed à bordesscène à minister-president legt namens regering in tweede kamer verantwoording af over formatie + debat regeringsverklaring

 

Val kabinet

  • (Vrijwillig) ontslag minister à nieuwe minister
  • Ontslag hele kabinet, bij onoverbrugbaar conflict of Tweede Kamer zegt vertrouwen in kabinet op: kabinetscrisis:
  • Formeren nieuw kabinet, nieuwe (in) formateur
  • Nieuwe verkiezingen, oude kabinet blijft tijdelijk: demissionair kabinet

H4 Besturen in Nederland

§1 Regering

Kabinet: ministers + staatssecretarissen

Regering: koning + ministers, officieel dagelijks bestuur

 

Zowel ministers als staatssecretarissen verantwoording schuldig aan volksvertegenwoordiging.

Minister stelt staatssecretarissen aan voor bepaald deel bv Infrastructuur & milieu à milieu. Bij afwezigheid minister een ander minister.

Elk minister eigen beleidsterrein, ministerie & ambtenaren, maar ook ministerie zonder portefeuille:

  • Minister Buitenlandse Handel & ontwikkelingssamenwerking valt onder Buitenlandse zaken en heeft geen eigen begroting

Elke minister 3 hoofdtaken:

  1. Voorbereiding overheidsbeleid;
  2. (Mede) wetgeving overheidsbeleid;
  3. Uitvoering overheidsbeleid.

Elke minister maakt begrotingsvoorstel à algemene beschouwingen: debat miljoenennota, e.v.t. bijstelling in voorjaarsnota.

Ministers 3 rechten/bevoegdheden:

  • Wetgevend
  • Indienen wetsvoorstellen
  • Medeondertekenen wetten na goedkeuring parlement. Contraseign: zonder handtekening minister, wet ongeldig
  • Nemen Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB): geen parlementaire goedkeuring, Koninklijk besluit.
  • Uitvoerende macht ministers:
  • Uitvoeren aangenomen wetten
  • Maatregelen die voorvloeien uit eerder aangenomen wetten
  • Nemen van besluiten over zaken waar geen specifieke wetgeving over bestaat & waar geen goedkeuring in parlement voor nodig is.

§2 Parlement

Staten-Generaal: 1e + 2e kamer = parlement

 

Tweede Kamer

  • 150 leden rechtstreeks gekozen;
  • Fulltime;
  •  Twee hoofdtaken:
  • Medewetgevende taak
  • Stemrecht: wetsvoorstellen goed/afkeuren
  • Recht van amendement: wijzigen
  • Recht van initiatief: zelf wetsvoorstel
  • Budgetrecht: begroting aannemen/verwerpen
  • Controlerende taak
  • Vragenrecht: aan bewindslieden
  • Recht van interpellatie: ter verantwoording roepen van bewindspersonen over het (voorgenomen) regeringsbeleid. E.v.t. spoeddebat, steun min 30 Kamerleden.
  • Recht van motie: schriftelijke uitspraak doen over beleid van een minister.
  • Recht van enquête: zelfstandig onderzoek in te stellen als de kamer onvoldoende informatie vd regering krijgt.

Eerste Kamer

  • 75 leden, 1 dag per week vergadering
  • Laatste controle: ‘toetst wetsvoorstellen aan staatsrechtelijke normen en kijkt of er sprake is van behoorlijke wetgeving
  • Geen recht van amendement & initiatief
  • Wel recht van het stellen van schriftelijke vragen & enquête
  • Politiek primaat bij Tweede Kamer: politieke afweging 2e kamer telt zwaarder dan 1e kamer.

Informele middelen 1e + 2e kamer:

  • Lobbyen: d.m.v. persoonlijke contacten minister van jouw standpunten te overtuigen;
  • Overleg met ambtenaren en pressiegroepen voor verwerven steun;
  • Gebruik massamedia.

§3 Provincie en gemeente

Gedecentraliseerde eenheidsstaat: rijksoverheid stelt grote lijnen beleid vast, gedetailleerde invulling door lagere overheden.

Subsidiariteitsbeginsel: decentraal wat kan, centraal wat moet.

 

Provincie

  • Ruimtelijke ordening & milieu
  • Structuurvisie: welke activiteiten in een gebied passen
  • Welzijn en cultuur
  • Toezicht gemeenten & waterschappen
  • Zitting in bestuur water-, gas- en elektriciteitsbedrijven
  • 1 keer per 4 jaar verkiezingen
  • Vertegenwoordigers vormen Provinciale Staten, leden afhankelijk van aantal inwoners
  • Gedeputeerde Staten: coalitie dagelijks bestuur, bij bestuurscrisis gewoon oplossen
  • Commissaris vd Koning: voorzitter Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten, niet gekozen maar benoemd.

 

De gemeente

  • Ordelijk verloop openbare leven in de gemeente
  • Structuurvisie invullen d.m.v. bestemmingsplannen
  • Beleidstaken zoals onderwijshuisvesting
  • College van burgemeester en wethouders (B&W): dagelijks bestuur; medewetgeving, begroting, wethouders na gemeenteraadsverkiezingen gekozen door leden vd gemeenteraad.
  • Burgemeester: voorzitter B&W en gemeenteraad: verantwoordelijk openbare orde, iedere 6 jaar.
  • Gemeenteraad: controle bestuur gemeente
  • Recht van interpellatie, vragenrecht, motie
  • Stemrecht en recht op amendement, initiatief
  • 4 jaar rechtstreeks gekozen

§4 Dualisme en monisme

Dualistisch stelsel: een regeringsstelsel waarbij er sprake is van een duidelijke scheiding tussen regering en volksvertegenwoordiging (VS)

Monisme: regeringsstelsel waarbij de regering steunt op een meerderheid in de volksvertegenwoordiging en daarmee min of meer een eenheid vormt (GB)

 

Politieke cultuur: manier waarop in ons land politiek bedreven wordt en besluiten tot stand komen

NL geen zuiver dualistisch-stelstel, omdat:

  • Kleine weegruimte fracties, moeilijke zelfstandige standpunten innemen door regeerakkoord.
  • Fractie- of partijdiscipline: de houding om steeds met de hele fractie de partij te steunen
  • Voor overleg & torentjesoverleg wordt gezien als ‘achter kamertjes politiek’

H5 Politieke actoren

§1 Ambtenaren en adviesorganen

Politieke actoren zijn organisaties en instituties met politieke macht.

Ambtenaren

Rijksambtenaren: beleidsvoorbereiding en toezicht houden; vindt plaats door duizenden accountants en andere financiële medewerkers die op ministeries de geldstromen narekenen en controleren.

Beleidsvoorbereidende ambtenaren: ambtenaren werken langer bij een departement als een minister, meer specifieke kennis dan minister. Hoge ambtenaren veel invloed uitoefenen: vierde macht.

Overheidsbureaucratie: ambtenaren vormen samen een hiërarchisch geordend apparaat waarbinnen volgens vaste regels en procedures besluiten voorbereid en uitgevoerd worden.

  • Onpersoonlijk karakter: persoonlijke en politieke voorkeuren ambtenaren mag geen rol spelen in hun werk
  • Onpartijdige behandeling burgers
  • Voorkomen van willekeur en corruptie
  • Bestuurlijke continuïteit

Hoofd ministerie is een secretaris-generaal (SG): vrije toegang minister, sluiswachter voor alle belangrijke ideeën vanuit ambtelijk apparaat richting minister/ staatssecretaris. Onder de SG staan enkele directeuren-generaal (DG): sluiswachter voor de SG, bepalen details.

Verkokering: als ambtenaren alleen vanuit hun eigen deskundigheid naar een beleidsterrein kijken. Alle ministeries nemen vanuit eigenvisie maatregelen, waardoor de coördinatie en eenheid van het beleid (soms) ontbreekt.

Adviesorganen

  • Raad van State: advies bij alle wetsvoorstellen, Koninklijke besluiten en voorstellen tot goedkeuring van internationale verdragen. Officieel koning voorzitter, praktijk vicevoorzitter. Leden door regering benoemd. Advies o.b.v. effectiviteit en efficiëntie, eventuele botsing andere wetgeving en administratieve rechtspraak.
  • Sociaal-Economische Raad: (SER) adviseert over belangrijke maatregelen op sociaal en economisch gebied. 33 leden: 11 namens werknemersorganisaties, 11 namens werkgeversorganisaties en 11 onafhankelijke deskundigen die door de regering zijn benoemd (kroonleden).
  • Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid: (WRR) wetenschappelijk gefundeerder informatie verschaffen over ontwikkelingen die op lange termijn de samenleving kunnen beïnvloeden en daarmee tijdig te wijzen op tegenstrijdigheden en te verwachten knelpunten, probleemstellingen te formuleren ten aanzien van de grote beleidsvraagstukken en beleidsalternatieven aan te geven.
  • Onderwijsraad: afgevaardigden uit alle geledingen van het onderwijs.
  • Gezondheidsraad
  • College voor Zorgverzekeringen (CVZ): controleert als een zelfstandig bestuursorgaan of alle verzekerden via de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de zorg krijgen die noodzakelijk is.

Planbureaus

  • Centraal Planbureau (CPB): sociaaleconomische effecten uitrekenen van de miljoenennota.
  • Sociaal en Cultureel Planbureau: onderzoek op sociaal-cultureel gebied, zoals gezondheidszorg, media en onderwijs.

Adviesbureaus

  • Commerciële adviesbureaus: bij gebrek aan nodige kennis binnen een ministerie (ontslag door bezuinigingen), meestal onpartijdig advies
  • Bezwaren: hoge advieskosten en extern bureau kan banden hebben met belanghebbenden, waardoor een ongewenste politieke beïnvloeding kan ontstaan.

§2 Pressiegroepen en politieke partijen

Mogelijkheden om als burger in de politiek te participeren:

  • Electorale participatie: stemmen, helpen verkiezingscampagne, verkiezingsposter in je huis plakken
  • Niet- electorale participatie: contact media/politicus, demonstratie, petitie, of burgerinitiatief: maatschappelijke kwestie op agenda Tweede Kamer plaatsen, wel voorwaarden:
  • Kwestie moet geformuleerd zijn als concreet voorstel
  • Laatste 2 jaar niet in de kamer besproken zijn
  • Minimaal 40.000 handtekeningen
  • Actief lid: politieke partij of pressieroep

 

Pressiegroepen

Belangen- en actiegroepen: als een flink aantal mensen zich betrokken voelt bij een maatschappelijk kwestie. Deze samen noem je pressiegroepen: organisaties en groepen die bewust proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming.

Actiegroepen vaak voor korte tijd voor 1 duidelijke kwestie. Actieorganisaties stoppen niet na een geslaagde of mislukte actie, maar richten zich binnen hun aandachtsveld op een volgende kwestie (Amnesty Ineternational)

Grote organisaties zoals Greenpeace zijn goed georganiseerd, vast kantoor, deskundig personeel.

Pressiegroepen ontlenen hun macht aan de omvang van de aanhang, hun maatschappelijke positie, hun deskundigheid en hun financiële middelen

Succesfactoren: macht van de organisatie, sociaaleconomische situatie en de politieke machtsverhoudingen. Soms succes afdwingen door constant en eendrachtig optreden (eensgezinde groep). Kans op succes ook groter als je deelneemt aan officiële overlegorganen.

Machtsmiddelen pressiegroepen:

  • Lobbyen: als organisaties met bepaalde belangen proberen om op een informele manier via direct contact met politieke besluitvormers beleid in een voor hen gunstige richting te beïnvloeden.
  • Demonstraties organiseren
  • Publiciteitscampagne opzetten
  • Eigen mensen op sleutelpositie brengen: als leden van een pressiegroep lid worden van een partij of zelfs gekozen worden als kamerlid krijgt zo’n pressiegroep meer mogelijkheden om standpunten bij de politiek onder de aandacht te brengen.  
  • Bezwaarschriften indienen
  • Burgerlijke ongehoorzaamheid: door bewust een wet te overtreden wordt een maatschappelijk probleem aan de orde gesteld.
  • Existentieel belangrijke vraagstukken;
  • Actie is gericht op algemeen belang en niet alleen op het persoonlijke belang van iemand;
  • De actie vindt plaats in de openbaarheid;
  • Actievoerders kiezen voor dit middel als naar hun mening de legale manieren tekortschieten. 

Politieke partijen

Functies voor het proces van politieke besluitvorming:

  • Articulatiefunctie: politieke partijen zetten wensen en eisen die in de maatschappij leven op de politieke agenda.
  • Communicatieve functie: politieke partijen nemen een standpunt in ten aanzien van verschillende kwesties en informeren daardoor de kiezers ook over het overheidsbeleid.
  • Aggregatiefunctie: Politieke deelvisie samenbrengen tot consistente en overzichtelijke gehelen. Dit noem je ook el integratiefunctie.
  • Participatiefunctie: door informatie te geven en meningsvorming te bevorderen, proberen partijen burgers over te halen politiek actief te worden in hun partij.
  • Recruterings- selectiefunctie: politieke partijen dragen voor functies in de politiek kandidaten voor.

§3 Massamedia

Politieke functies van de media

  • Informatiefunctie: inventarissen en verstrekken van informatie over allerlei politieke gebeurtenissen en besluiten.
  • Spreekbuisfunctie: media fungeert als doorgeefluik voor allerlei standpunten die in de samenleving te horen zijn.
  • Onderzoeksfunctie: dieper graven naar de achtergronden van maatschappelijke gebeurtenissen en problemen.
  • Controle- of waakhondfunctie: media gaan na wat er terecht is gekomen van de beloftes en toezeggingen van ministers en andere bestuurders.
  • Opiniefunctie: debat en discussie op tv (Buitenhof)

Rol media veranderd: kijkcijfers steeds belangrijker, brutalere houding. Wel steeds belangrijker: mediatraining, persvoorlichter die de politici zo nodig afschermt en een spindoctor: partijstrateeg die vooral bezig is te bedenken hoe een partij de aandacht van het publiek kan trekken.

Communicatieoorlog: dubbele agenda politici en mediaà vorm belangrijker dan inhoud.

H6 Politieke besluitvorming

§1 Het systeemmodel

 

VOEG ACHTER DEZE BLZ HET SYSTEEMMODEL SCHEMATISCHE WEERGAVE TOE (APART WORD BESTAND)

Om het politieke besluitvormingsproces te verklaren zijn er twee modellen bedacht: het systeem model en het barrière model. Een model is niet een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid maar een vereenvoudigde weergaven van de theorie over de werkelijkheid.

Het systeemmodel van David Easton kent drie fases: input van problemen, omzetting van problemen in maatregelen en output: de besluiten en wetten die het probleem moeten oplossen. Hij spreekt van een politiek systeem: een stelsel waarbinnen verlangens en eisen van individuen worden omgezet in bannende beslissingen en maatregelen.

Input

Bij de invoerfase worden eisen, wensen en/of behoeften door burgers, pressiegroepen, massamedia en politieke partijen onder de aandacht gebracht. Easton benadrukt dat het grootste deel van ons belangen niet worden omgezet in politieke eisen omdat er geen aandacht aan wordt gegeven door de pressiegroepen of de media. Het standpunt wordt pas een politieke eis als het door pressiegroepen en de media op de publieke agenda: de maatschappelijke kwesties waarover in de media geschreven, gepraat en gediscussieerd wordt.  Kwesties die politici vervolgens belangrijk genoeg vinden komen op de politieke agenda: de politiek debatteert erover en is beried een oplossing te bedenken. Hierbij spelen ook zogenaamde poortwachters een grote rol (actoren die in staat zijn wensen en eisen op de politieke agenda te plaatsen.)

Omzetting

De omzetting van wensen en eisen in overheidsbeleid, ook wel conversie genoemd, is het werk van politici en ambtenaren.

De fase van omzetting verloopt min of meer via drie subfasen.

1. Agendavorming

Of een maatschappelijk probleem op de politieke agenda komt hang af van:

  • Het aantal betrokken burgers;
  • De ernst van het probleem;
  • De oplosbaarheid van het probleem;
  • De erkenning van het probleem van de poortwachters;
  • De ruimte op de politieke agenda;

2. Beleidsvoorbereiding

Er wordt onderzocht wat de meest effectieve oplossingen zijn van het probleem. Op dit punt worden adviesorganen ingeschakeld om nader onderzoek te doen. Als de minister een keus heeft gemaakt wordt er een wetsvoorstel geformuleerd en gekeken of deze genoeg draagvlak heeft in het parlement.

3. Beleidsbepaling

Nadat het probleem is omgezet in een maatregel gaat de tweede kamer debatteren over het wetsvoorstel. Iedere fractie kijkt of het wetsvoorstel efficiënt is en past binnen hun verkiezingsprogramma. Uiteindelijk wordt er over de wet gestemd.

Output

In deze fase worden alle genomen maatregelen uitgevoerd en alle handelingen die voortkomen uit deze wetten. Uitvoeren is in handen van de ambtenaren en eventueel ingeschakelde bedrijven met eindverantwoordelijkheid van een minister of staatssecretaris.

Terugkoppeling

In deze fase wordt gekeken naar in hoeverre het probleem is opgelost. Hierdoor krijgt het politieke systeem dus de mogelijkheid om besluiten aan te passen aan de reacties van bevolking. Als dit leidt tot nieuwe wensen en eisen dan begint het proces van politieke besluitvorming weer van voren af aan.

Kanttekeningen bij het systeemmodel

  • De volgorde van het systeem dat wordt gesuggereerd is niet altijd de volgorde zoals het in de werkelijkheid gaat. Het is mogelijk dat de regering iets op de agenda zet.
  • Door de aandacht om het gebruik van het systeemmodel kan het zijn aandacht op de inhoud verliezen.
  • Het model geeft onvoldoende weer dat er botsende belangen en ideeën zijn.
  • Politici zijn niet alleen bezig met het oplossen van problemen maar ook met kijken naar het belang van hun eigen partij voor alvast de volgende verkiezingen.

6.2 Barrièremodel

Bij het systeemmodel ligt de nadruk vooral op de manier waarop een probleem wordt opgelost. Bij een barrièremodel is er meer aandacht voor de politieke machtsverhoudingen en de verschillende belangen. Ook geeft het barrière model meer aan waar in het politieke besluitvormingsproces problemen kunnen ontstaan. Om wensen te realiseren moeten vier barrières overwonnen worden.

In fase 1 fase van herkennen en erkennen van problemen. Moeten de eisen en behoeften in de samenleving herkent en erkend worden. Deze fase lijkt op de input fase uit het systeemmodel.

In fase 2 fase van vergelijken afwegen van behoeften. Worden wensen en problemen in de politiek met elkaar vergeleken en afgewogen. Welke kwesties besproken gaan worden hangt af van de politieke machtsverhoudingen en de huidige politieke stroming. Hier wordt dus de politieke agenda bepaald.

In fase 3 fase van besluitvorming. Worden en wetsvoorstellen geformuleerd en wordt erover gestemd. Het gevaar bij deze barrière is dat oorspronkelijke ideeën afgezwakt worden en deze amper terug te zien zijn in de wetsvoorstellen.

In fase 4 fase van regels en wetten. Worden de regels en wetten uitgevoerd. Als er tegen problemen aangelopen wordt begint de hele cyclus weer opnieuw.

VOEG ACHTER DEZE BLZ DE SCHEMATISCHE WEERGAVE VAN HET BARRIÈREMODEL TOE (APART WORD BESTAND)

6.3 omgevingsfactoren

Er zijn verschillende omgevingsfactoren die het proces beïnvloeden.

Ntionale omgevingsfactoren:

  • Culturele factoren: de normen en waarden van het land, politieke cultuur (poldermodel)
  • Demografische factoren: vergrijzing,
  • Geografische factoren: ligging aan zee, veengrond, aardgas,
  • Economische factoren: conjunctuur,
  • Sociale omstandigheden: klassensamenleving, cohesie,
  • Technologische mogelijkheden: DNA technologie,

Nederland heeft zich op politiek en economisch gebied ook verbonden aan allerlei internationale afspraken.

  • Internationale organisaties: NAVO en meewerken aan het oplossing van de financiële problemen van andere EU landen.
  • Internationale verdragen: VN-millennium doelstelling, vluchtelingenverdrag
  • Internationale ontwikkelingen: globalisering, klimaatverandering

 

H7 Internationale betrekkingen

7.1 De Europese Unie

 

Verdrag van Maastricht:  Europese Unie kwam tot stand. Ook in de Europese Unie heb je te maken met een scheiding van de macht. De wetgevende macht ligt in handen van de Raad van Europese Unie en het Europese parlement. De uitvoerende macht is de Europese Commissie en de rechtelijke macht ligt in handen van het Europees Hof van Justitie.

De Europese commissie

De Europese commissie houdt zich bezig met het dagelijks bestuur van Europa. Het bestaat uit 28 commissarissen, uit elke lidstaat één. De Europese Commissie heeft als enige orgaan het recht om wetsvoorstellen voor te stellen. Daarnaast is de Europese Commissie uit het uitvoerende orgaan en de EU. De voorzitter van de commissie wordt gekozen door de leden van het Europees Parlement. Deze voorzitter bepaald ook de politieke agenda en vertegenwoordigd de EU naar buiten toe.

De Raad van Europese Unie

Belangrijkste besluitvormende orgaan van de EU. In de Raad van EU zijn alle regeringen van de lidstaten vertegenwoordigd. Afhankelijk van het onderwerp komt er een gedelegeerde uit elk land om te vergaderen. Zij kijken naar het onderwerp vanuit het oogpunt van hun eigen land. Er wordt gestemd met een gekwalificeerde meerderheid: de stem van grotere landen telt zwaarder.

De Europese Raad

Als de Raad van EU er niet uit komt komen alle regeringsleiders van de lidstaten bij elkaar en besluiten zij over het onderwerp.

Europees Parlement

Net als de tweede kamer heeft het Europees Parlement twee taken: medewetgevende en controlerende taak. Op het gebied van handel en economie, Europese begroting, toetreding van nieuwe lidstaten kan het EP voorstellen die de Raad van EU heeft aangenomen met vetorecht verwerpen. Het EP heeft echter geen recht van initiatief.

Het EP heeft het recht van enquête en het recht van motie. Het EP kan de Europese Commissie tot aftreden dwingen.

Het EP wordt rechtstreeks gekozen door de burgers van de lidstaten voor een periode van 5 jaar. Burgers stemmen dan om nationale kandidaten. Het aantal kandidaten in het parlement hand af van de bevolkingsgrote.

Europees Hof van Justitie

De taak is om erop toe te zien dan individuele landen zich aan de eisen van de EU houden. De regels van de EU staan boven de regels van de nationale regeringen.

 

De EU probeert doelen te bereiken op verschillende beleidsterreinen:

  • Gemeenschappelijk economisch beleid: de EU wilde de economie harmoniseren en daarom ontstond er een Europese markt (supranationaal)
  • Gemeenschappelijk buitenlands en justitieel beleid: er werd één migratiebeleid gemaakt (intergouvernementeel: besluit alleen aangenomen bij instemming alle regringen van de EU-lidstaten. )
  • Samenwerken op monetair gebied: De euro werd ingevoerd.

 

 

7.2 EU: Knelpunten en Belemmeringen

Intergouvernementeel/supranationaal

De termen intergouvernementeel en supranationaal kunnen betrekking hebben op twee dingen:

Organisatievorm

Intergouvernementele samenwerking is samenwerkingen tussen onafhankelijke regeringen.

Supranationaal gezag is dat een instelling (in dit geval de EU) het gezag heeft overgenomen op bepaalde beleidsterreinen.

Besluitvormingsprocedure

Bij intergouvernementele besluitvorming wordt de beslissing unaniem besloten.

Bij supranationale besluitvorming wordt de beslissing genomen bij een meerderheid van de stemmen.

Europees burgerschap

Doordat we in de EU wonen hebben burgers bepaalde rechten. Waaronder de zekerheid dat burgers mogen reizen, werken en wonen in elke lidstaat. Veel welvarende landen hebben hier soms moeite mee. Veel mensen uit polen, Bulgarije en Roemenië komen naar het westen om hier te werken. Veel burgers uit het westen hebben daardoor het gevoel dat zij onze banen inpikken.

Knelpunten

Veel voorkomende problemen zijn:

  • Soevereiniteitsvraagstuk
  • Democratisch tekort
  • Trage besluitvorming
  • Uitbreiding EU
  • Militaire samenwerking
  • Europees burgerschap
  • Uitbreiding EU
  • Beheersbaarheid financiën

Soevereiniteitsvraagstuk

Veel burgers vinden het moeilijk dat steeds meer beslissingen in Brussel worden genomen en afzonderlijke lidstaten geen/beperkte stem daarin hebben.

Democratisch tekort

Kritiek punten zijn dat dat Europese commissie niet door de burgers wordt gekozen maar door de regeringen benoemd. Daarnaast heeft het EP niet het recht om zelf wetten voor te stellen terwijl de EP het enige orgaan is die door de burgers is gekozen. Ook is er weinig controle vanuit de nationale regeringen op Brussel en is er maar een opkomstpercentage van 40%.

Militaire samenwerking

Sommige voor European Union Forse (EUFOR) andere voor NAVO

Uitbreiding EU

Door de toevoeging van lidstaten aan de EU wordt de bestuurbaarheid minder makkelijk. Er zijn 39 eisen opgesteld waar de nieuwe landen aan moeten voldoen voor ze mogen toetreden. De belangrijkste zijn:

  • Het land moet een democratische instelling hebben.
  • Het land moet een rechtstaat zijn.
  • Minderheden moeten beschermd worden
  • De markteconomie moet goed functioneren.

Beheersbaarheid vd financiën

Elke lidstaat 1,23 procent van nationaal inkomen afgeven aan de EU. Veel kritiek want EU veel potjes maar het levert weinig op. Ook door euro gevaar: land kan niet devalueren (economie impuls geven) dus moeten andere landen helpen.

Besluitvorming

Omslachtige besluitvorming met eindeloos touwtrekken en veel compromissen komt de slagvaardigheid en helderheid van de EU niet ten goede.

7.3 overige internationale organisaties

Verenigde Naties

Deze organisatie is opgericht na de tweede wereldoorlog 1945 om volgende wereldoorlogen te voorkomen. Concrete doelstellingen zijn:

  • Handhaven van internationale veiligheid en vrede
  • Stimuleren van vriendschappelijke relaties tussen landen
  • Internationale samenwerking stimuleren bij het oplossen van problemen
  • Bevorderen van het respect voor mensenrechten.

Het handvest is de grondwet van de VN, omschrijft de rechten en plichten van de lidstaten.  De secretaris-generaal is de hoogste verantwoordelijke persoon van de VN, geeft leiding aan het secretariaat, het ambtenarenapparaat van de VN.

De VN richt zich op vier hoofdterreinen:

  1. Vrede en veiligheid
  2. Mensenrechten
  3. Economische ontwikkeling van arme landen
  4. Milieu

Er zijn verschillende overlegorganen binnen de VN

De algemene vergadering: Eens per jaar komen alle lidstaten bijeen in New York om over de belangrijkste besluiten te stemmen. Elke lidstaat heeft 1 stem. Bij onderwerpen over vrede en veiligheid + het toevoegen van lidstaten moet er een tweederde meerderheid komen. Bij andere besluiten is een gewone meerderheid voldoende. Deze vergadering kan ook verklaringen aannemen zoals een Millenniumverklaring.

De veiligheidsraad: Enige VN-orgaan dat politieke besluiten kan nemen die bindend zijn voor de leden. De veiligheidsraad kan VN-soldaten inzetten wanneer dit nodig is. In de geschiedenis is dit nog maar twee keer gebeurd. Vijf permanente leden van de veiligheidsraad zijn China, Rusland, VK, VS en Frankrijk.

Internationaal gerechtshof: Dit orgaan buigt zich over alle rechtsgeschillen tussen landen. 15 rechters van 15 verschillende nationaliteiten, gerechtshof is in Den Haag. Uitspraak is bindend mar geen sancties.

Organisaties als UNICEF zijn werkzaam op deelgebieden. VN-conferenties belangrijk platform/forum van internationale samenwerking. Niet bindend, maar hebben wel invloed.

Knelpunten VN

  • Institutionele problemen. De resoluties besproken in de Algemene Vergadering zijn niet bindend. Daarnaast heeft de veiligheidsraad veto recht dus kan beslissingen gewoon onderuithalen. Daarnaast is de macht van de vijf permanente landen in de veiligheidsraad onevenredig groot.
  • Systeemproblemen. Veel landen denken nog steeds in het belang van hun eigen land. Dit belemmert de resoluties van de VN.

NAVO

De NAVO streeft de doelstellingen na van het Noord-Atlantische Verdrag uit 1949, dat de wederzijdse verdediging en samenwerking van de legers van de westerse landen regelt. Artikel 5 uit het verdrag vormt de kern. Daarin staat dat een aanval op een van de landen wordt gezien als een aanval op allemaal. De Alliantie wil niet meer uitsluitend een militaire organisatie zijn, maar wil de veiligheid van Europa en Noord-Amerika garanderen door een politiek verbond van vrije en democratische staten te vormen.

Raad van Europa

47 leden, opgericht 1949. Het doel is om de culturele en de demografische waarden te bevorderen. Beslissingen worden gemaakt door het dagelijks bestuur, bestaande uit ministers van buitenlandse zaken. Dit comité wordt bijgestaan door raadgevende vergadering waarin leden van de nationale parlementen zitten. Deze vergadering kan slechts adviseren.

  • Europees Hof voor de Rechten van de Mens: onderdeel Raad van Europa. Hof ziet toe op naleving van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Uitspraken zijn definitief bindend.

7.4 groeiende internationale interdependentie

Nederland heeft een deel van zijn soevereiniteit verloren omdat het is gaan samenwerken met supranationale organisaties maar ook doordat het op economisch gebied steeds meer verweven raakt met andere landen. Veel punten op de politieke agenda moeten dan ook internationaal besproken worden.

Toch zijn er factoren die Europese en internationale samenwerking belemmeren:

  • Het roept emotionele weerstand op van burgers om een deel van de macht uit handen te geven.
  • Nationale regeringen verzetten zich tegen de bevoegdheden van supranationale organisaties. Ze houden zich bijvoorbeeld niet aan de begrotingsafspraken.
  • Er is een gebrek aan vertrouwen in het beleid van de supranationale organisatie en in de samenwerkende landen.
  • Verzet van de bevolking; neem partijen zoals de PVV of de SGP.
  • Prisoners dilemma/dilemma van de collectieve actie: de spanning tussen het korte termijn eigen belang en het lange termijn collectieve belang. Denk aan milieu-klimaat probleem.

Eerst bepaalde de machtige soevereine staten de internationale verhoudingen. Op dit moment stelen ook niet-gouvernementele organisaties een grote rol. Voorbeelden hiervan zijn Amnesty International maar ook Shell en Google. Deze organisaties leveren een grote bijdrage aan het welzijn van de burger. Daarnaast zijn er ook intergouvernementele en supranationale organisaties zoals de EU, VN en Wereldbank. Zij zijn door hun samenstelling en kennis van groot belang bij het oplossen van internationale problemen.

Visies over de manier waarop de drie hoofdrolspelers internationale problemen het beste kunnen oplossen:

  1. Klassieke beeld: nationale soevereiniteit en ultranationalisme

Het klassieke beeld op internationale orde gaat nog erg uit van het soeverein van de natiestaten. Ze werken de ene keer samen en de andere keer zijn ze in conflict met elkaar. Er is geen land of organisatie die de leiding heeft, dus de machtsverhoudingen tussen landen spelen nog een grote rol. Dit zorgt ervoor dat er een permanent veiligheidsdilemma is. Aan de ene kant is er behoefte aan vrede en rust, aan de andere kant willen de individuele naties graag laten zien dat zijn machtig zijn.

Regeringen met een klassieke visie kiezen meestal voor een eenzijdige of unilaterale oplossing: lossen het probleem bij voorkeur zelf op of eisen de leiding bij de aanpak van het probleem

  1. Postklassieke beeld: nadruk op supranationale samenwerking en multilateralisme.

Het post-klassieke beeld op internationale orde is dat er naast de natiestaten ook de intergouvernementele en supranationale organisaties ook een grote rol hebben op dit gebied. Web van interdependenties waarbij de macht van soevereine staten is afgenomen ende begrippen coöperatie en conflict een nieuwe betekenis krijgen. Internationale problemen kunnen beter vanuit een collectief lotsbesef worden aangepakt. Aanhangers van deze visie vinden dat regeringen zich collectiever moeten opstellen. Dit vraagt om multilateralisme: de bereidheid om problemen samen met andere landen op te lossen.

Visie soms met elkaar in botsing, 9/11 War on Terror door VS en VK, NAVO stemde niet in om Afghanistan binnen te vallen.

H8 Politieke partijen en ideologie

8.1 politieke partijen

Progressief en conservatief

Progressieve (vooruitstrevend) politieke partijen benadrukken de gebreken in de samenleving en pleiten voor grondige veranderingen. Zij vinden dat alle problemen via de politiek opgelost kunnen worden. Ook gaan progressieve partijen uit van een zo’n groot mogelijk persoonlijke vrijheid bij morele kwesties. Progressieve partijen zijn PvdA (beter inkomensverdeling), Groenlinks (duurzame energie), D66 (gekozen burgemeester) en VVD (adoptierecht homostellen). Gebaseerd op ideeën John Locke, hij geloofde dat de mens van nature goed is, slechtheid ontstaat alleen door slechte omstandigheden.

Conservatieve (behoudend) partijen geloven nauwelijks in de maakbaarheid van de samenleving en benadrukken daarom datgene wat al is bereikt. Thomas Hobbes: de mens is van nature geneigd tot het slechte mensen moeten daarom tegen elkaar beschermd worden door een sterke soevereine macht. Traditionele waarden als gehoorzaamheid en trouw zijn voor conservatieve partijen erg belangrijk. Conservatieve partijen zijn CDA (traditionele gezin), PVV (streng straffen) en VVD (tegen taakstraffen).

Reactionair: Als mensen oude regels en gewoontes die inmiddels zijn vervangen door moderne proberen te herstellen.

 

Links en rechts

De begrippen links en rechts geven aan over hoe er gedacht wordt over de rol van de overheid op sociaaleconomisch terrein.

Politiek links heeft voorkeur voor een actief optredende overheid omdat dat de beste manier is om de zwakkeren te helpen. Om sociale ongelijkheid tegen te gaan willen linkste partijen dat de overheid het initiatief neemt om de situatie te verbeteren. Linkse partijen zijn PvdA (overheid moet zorgen voor banen), SP (rijken moeten voor de armen betalen), en GroenLinks (vervuiler betaald).

Politiek rechts pleit voor een passieve overheid op sociaaleconomisch gebied. Burgers en het bedrijfsleven moeten hun eigen zaakjes regelen. Rechtse partijen vinden sociale ongelijkheid juist nuttig en zij vinden dat uitkeringen mensen lui maakt. Deze terughoudendheid is alleen op sociaaleconomisch gebied. Als bescherming van rechten en openbare orde vinden rechtse partijen juist wel een belangrijke taak van de overheid. VVD (versoepeling ontslagrecht), PVV (minder regels en minder overheid), SGP (overheid niet bemoeien met kinderopvang en verplichte ziektekostenverzekering)

Politiek midden: middenweg eigen verantwoordelijkheid en overheid. Christendemocraten zien overheid als aanvullende rol.

Polarisatie: links en rechts lijnrecht tegenover elkaar à gaan naar midden à Paarse kabinet VVD en PvdA.

*Eerste politieke partij door Abraham Kuyper: Anti Revolutionaire Partij.

Confessioneel en niet-confessioneel

Confessionele partijen nemen de normen en waarden van het geloof over in hun verkiezingsprogramma. Voorbeelden van confessionele partijen zijn CDA, CU en SGP.

Niet-confessionele partijen nemen geen traditionele waarden van het geloof in hun verkiezingsprogramma op.

 

Ideologische en pragmatische partijen

Ontideologisering: het verdwijnen van de ideologie als leidraad voor het (politieke) leven.

Een ideologische partij baseren zich op een samenhangen geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving (liberalisme, socialisme etc.)

Pragmatische partijen hebben geen vaste uitgangspunten of principes maar er wordt afhankelijk van het probleem een oplossing gezocht. Een pragmatische partij in Nederland is de D66 maar ook de PVV is vaak pragmatisch. Deze partijen hebben zowel dingen gemeen met de rechtse partijen als met de linkse partijen.

Populistisch keren zich tegen het politieke establishment: zijn van mening dat de ideologische beginselen en traditionele Haags-parlementaire omgangsregels een krachtdadig beleid in de weg staan. Directe stijl van politiek en benadrukt stem van het volk ‘vox populi’. PVV, SP, 50PLUS

Functies van een ideologie

  • Het biedt intellectueel houvast.
  • Ze geven een verklaring voor de werkelijkheid.
  • Ze geven een duidelijke oriëntatie over politiek denken en handelen.
  • Het draagt bij aan de kiezers identiteit.
  • Ze rechtvaardigen opvattingen en politiek handelen.

Een ideologie legt uit hoe je de wereld kan zien (analytisch), hoe je de wereld graag wilt zien (normatief) en hoe je deze ideale wereld wilt bereiken (operationeel)

Iedere ideologie heeft drie kernvragen; hoe is de macht verdeeld, hoe is de economie geregeld en hoeveel economische vrijheid is er?

Ideologieën duidelijke standpunten over allerlei onderwerpen:

  • Normen en waarden die voor ideeën inde samenleving zouden moeten gelden.
  • Sociaaleconomische structuur vd samenleving
  • Gewenste machtsverdeling

8.2 Ideologische stromingen

Een politieke stroming is het geheel van bepaalde ideeën én de groep mensen die zich verenigd heeft rondom die ideeën.

Liberalisme

Liberalen willen dat ieder individu zich zo optimaal mogelijk moet kunnen ontplooien: wat goed is voor het individu, is goed voor de maatschappij.

Uitganspunten zijn:

  • Individuele vrijheid en rechten
  • Economische vrijheid, vrijemarkteconomie en particulier initiatief beste garantie voor een goede economie en stijgende welvaart. Pleiten voor marktwerking.
  • Politieke vrijheid: volkssoevereiniteit
  • Individuele verantwoordelijkheid
  • Het principe van rechtstaat op het gebied van orde en veiligheid. Overheid gebonden aan rechtsregels om burger te beschermen tegen machtsmisbruik van overheidsorganen.
  • Rationalistisch individualisme: iedereen kan goed voor zichzelf handelen en streeft eigen belang na, levert de hele samenleving het beste resultaat op.

 

Partijen: VVD, D66, PVV (behalve op gebied van geloof)

Socialisme

Tegen vrijemarkteconomie. Het socialisme kan je ook weer onderverdelen in drie takken: sociaal democratie, communisme en anarchisme. De gemeenschappelijke uitgangpunten zijn: minder sociale ongelijkheid en meer overheidsbemoeienis op het gebied van economie.

Sociaaldemocraten

Uitganspunten:

  • Gelijkheid
  • Solidariteit
  • Democratie
  • Actieve rol van overheid in economie

Communisme

Uitgangspunten:

  • Revolutie
  • Centralisme
  • Planeconomie
  • Internationale solidariteit
  • Geen oppositie

Anarchisme

Uitgangspunten:

  • Geen leider
  • Internationale solidariteit
  • Alternatieve economie
  • Revolutie

Drie belangrijke uitganspunten socialisme:

  • Sociaaleconomische gelijkheid: verschillen in bezit, inkomen en kennis niet te groot.
  • Tegenstelling kapitaal-arbeid: Einde maken kapitalistische uitbuiting van de arbeiders, alle fabrieken, banken en grond in handen van de staat. Nu vrijemarkt wel geaccepteerd.
  • Verzorgingsstaat: actieve rol vd overheid

 

Confessionalisme

Gebaseerd op geloof, in NL vooral Christelijk. Waarden als naastenliefde en harmonieuze samenwerking.

Het confessionalisme kunnen we onderscheiden in twee takken: Christendemocratie en Orthodox Christelijke tak.

Christendemocratie

Christendemocraten gebruiken de bijbel als richtlijn voor politiek handelen.

Uitganspunten zijn:

  • Harmonie: organische staatsopvatting waarbij de samenleving wordt vergeleken met een menselijk lichaam waarvan de afzonderlijke delen alleen kunnen functioneren omdat zij onderdeel uitmaken van een groter geheel.
  • Rentmeesterschap (we hebben de wereld te leen)
  • Gespreide verantwoordelijkheid
  • Gezin in hoeksteen van de samenleving
  • Naastenliefde
  • Waarden gebaseerd op christelijke traditie

Partijen: CDA

Orthodox Christelijken.

Orthodoxen benadrukken nog meer de uitgangspunten van de bijbel en bekritiseren de christendemocraten op het feit de zij te veel compromissen sluiten.

Partijen: SGP en CU

Overige ideologieën

Verder kennen wij nog meer stromingen in onze democratie

Fascisme

  • Machtige staat met een grote rol voor de leider
  • Parlement verzwakt kracht van de staat
  • Corporatief stelsel: werkgevers en werknemers harmonieus samenwerken onder leiding van de partij à grote overheidsinterventie à totalitaire staat.

Nationaalsocialisme

  • Variant fascisme
  • Raszuiverheid

Rechts-extremisme

  • Moderne stroming die sympathie koestert voor de oude fascistisch ene nationaalsocialistische ideologie. B.v.werkloosheid door buitenlanders.

Voorkeur voor militaire uniformen en symbolen, geweld goedgekeurd en legitiem middel voor een volk om zichzelf en de cultuur te beschermen.

Ecologisme

  • Benadrukt de wederzijdse afhankelijkheid van mens en natuur
  • Het welzijn van het milieu gaat voor economische groei
  • Duurzame productiewijze
  • Overheid moet milieu beschermen

Feminisme

  • Het feminisme is een politieke stroming die de onrechtvaardige seksverschillen bekritiseerd.

8.3 Politieke cultuur in Nederland

Politieke cultuur is het geheel van opvattingen, normen en waarden, houdingen en verwachtingen in de samenleving over de politiek.

De politieke cultuur omvat alle ideeën en opvattingen over:

  • De inhoud van het overheidsbeleid: Er zijn verschillen in oplossingen afhankelijk van de waarden en ideologieën van de politieke stromingen.
  • Het politieke proces: betrokkenheid van burgers, compromissen sluiten, mate van vertrouwen in de politiek.
  • Wijze waarop politieke actoren hun rol vervullen: president/parlement, poldermodel, grondrechten.
  • De betrokkenheid van burgers bij de politiek: aantal zwevende kiezers, binding met politici

Kenmerken van de Nederlandse politieke cultuur

  • Compromissenbeleid: doordat wij veel politieke partijen hebben wordt de tweede kamer gedwongen een regering te vormen van meerdere partijen. Hierdoor kunnen coalitiepartijen niet volledig doen wat ze zelf willen maar zullen ze compromissen moeten sluiten met de partij waar zij mee samenwerken. Dit heet ook wel het poldermodel.
  • Grote acceptatie van besluiten: De burgers hebben vrij veel vertrouwen in de politiek en accepteren veel politieke beslissingen.
  • Praten en overleggen: Politieke actoren proberen het politieke proces te beïnvloeden door veelal te praten. Dit zien we terug doordat er relatief weinig demonstraties en stakingen zijn.
  • Bescheiden betrokkenheid van burgers: Er is een afname in de opkomst van de verkiezingen en de binding met politieke partijen is minder geworden.

Ontwikkeling politieke cultuur

Jaren vijftig

In de jaren vijftig was er sprake van verzuiling en dus erg sterke binding met de politieke partijen. Ook werd het gezag van politici niet ter discussie gesteld. Toch werden er toen al veel compromissen gesloten. Consensuspolitiek

Jaren zestig/zeventig

Door de ontzuiling werd iedereen zelfbewuster en kwam de macht van de politieke leiders op alle fronten ter discussie te staan. Daarom noemen we dit ook wel de democratiseringsbeweging van de jaren zestig. Ook kwamen er emancipatiebewegingen op gang die opkwamen voor de rechten van minderheden. Zo kregen vrouwen in deze tijd ook kiesrecht. Door deze ontwikkeling vonden er vaak demonstraties plaats en werden de verschillen tussen politieke partijen flink aangescherpt (polarisatie)

Jaren tachtig/negentig

Door de verslechterde economische ontwikkelingen waren politieke partijen meer bereid om te gaan samenwerken. Door o.a. de hoge werkloosheid en de financiële problemen op het gebied van de financiering van de verzorgingsstaat, veranderde de visie op de rol van de overheid en de verzorgingsstaat. De overheid besloot te bezuinigen op collectieve goederen en bedrijven te privatiseren. Al deze ontwikkelingen zorgde voor een nieuwe periode van harmonie en overleg (poldermodel).

Deze eeuw

Er is kritiek op het feit dat er veel compromissen worden gesloten en politici wordt verweten dat ze niet goed naar het volk luisteren. De politiek heeft te weinig oog voor het functioneren van de multiculturele samenleving, de negatieve kanten van de marktwerking en de vergaande europeanisering. Hierdoor ontstaan er partijen zoals de PVV en de Lijst Pim Fortuyn. Daarnaast is er sprake van ontideologisering; partijen zijn steeds meer op elkaar gaan lijken.

H9 Knelpunten en oplossingen

9.1 Knelpunten in de politiek

Nederland is een democratie maar dat betekent niet dat de burgers overal direct over kunnen meepraten. De knelpunten zijn:

  • Geen gekozen minister-president: In een presidentieel stelsel hebben de kiezers meer invloed op het beleid omdat zij de wetgevende en uitvoerende macht kiezen. In Nederland kiezen we alleen een deel van de wetgevende macht.
  • Dictatuur van het regeerakkoord: De uitkomst over de stemmen van afspraken uit het regeerakkoord staat altijd vast. De coalitie partijen worden gedwongen voor te stemmen.
  • Ongelijke toegang tot de politiek: alle leden van het parlement zijn hoog opgeleid terwijl er eigenlijk vanuit alle sociale lagen mensen in het parlement zouden moeten zitten voor volledige representativiteit.
  • Afnemende invloed parlement: Naast punt twee is er ook en gebrek aan kennis bij de parlementariërs. Voor de onderwerpen van de wetten hebben ministers hele ambtenarenapparaten achter zich staan terwijl een kamerlid het moet doen met één of twee medewerkers. Deze informatiekloof maakt het voor parlementsleden moeilijk om de regering te controleren.
  • Minder autonomie: door de internationalisering en toenemende supranationale samenwerkingen is Nederland afhankelijker geworden van andere landen.
  • Te veel bureaucratie:
  • Te veel regelgeving
  • Ondoelmatig werken
  • Procedures zijn lang
  • Besluitvorming is ondoorzichtig en onduidelijk
  • Er is sprake van verkokering; ministeries werken niet genoeg samen.
  • Ambtenaren moeilijk te controleren.

9.2 politieke participatie

Oorzaken voor desinteresse;

  • Onwetendheid en onbekendheid
  • Gebrek aan politiek zelfvertrouwen ("mensen als ik hebben geen invloed op de politiek");
  • Bedreigend; politieke interesse wordt in een niet-geïnteresseerde omgeving niet altijd gewaardeerd,
  • Men is tevreden met de gang van zaken en heeft daarom geen belangstelling voor politiek;
  • Cynisme: langdurige ontevredenheid met beleid leidt bij sommigen tot afwijzing.

Een lage opkomst wordt gezien als ongewenst omdat er dan een minder goede afspiegeling is van de bevolking. Dit brengt dus de representativiteit van het bestuur in gevaar want het bestuur doet niet wat het ‘hele’ volk wil. Hierdoor aanvaren burgers het bestuur niet langer als gerechtigd om beslissingen te nemen waar zij zich aan moeten houden. Ze nemen politici niet meer serieus. Verliest legitimiteit.

Politieke participatie wordt gewoonlijk onderscheiden in:

Electorale participatie: actief lidmaatschap van een politieke partij, stemmen, deelname aan verkiezingscampagne/ campagneactiviteiten (bijvoorbeeld: raambiljet ophangen); partijlidmaatschap. Directe invloed op de verdeling van de macht en op de vorming van de regering.

Niet-electorale participatie: actief lidmaatschap van een pressiegroep, contact met autoriteiten, politici, afgevaardigden, partijen, belangenorganisaties en/of massamedia; protestactiviteiten, zoals deelname aan protestacties, demonstraties, petities, boycot, bedrijfsbezetting, huurstaking. Belangrijk voor politieke agenda.

9.3 politieke vernieuwing

Ideeën om participatie van burgers te verhogen:

Referendum

Burgers kunnen over belangrijke kwesties tussen verkiezingen door hun mening geven.

Nadeel: Ingewikkelde kwesties kun je niet terug brengen op een vraag die je met ja of nee kan beantwoorden. Bovendien kunnen niet alle kwesties met het volk besproken worden, vb; belasting verhoging.

Afschaffing van eerste kamer

Eerste kamer leden hebben vaak een gebrek aan kennis en stemmen vaak hetzelfde als wat hun partij in de tweede kamer heeft gestemd.

Kiesdrempel

Bij een minimum percentage aan stemmen krijgt een partij pas een zetel. Dit zorgt ervoor dat er minder partijen in de tweede kamer zitten en de kamer dus overzichtelijker wordt.

Nadeel: Niet iedereen is vertegenwoordigd in de tweede kamer.

Gekozen premier

Door een premier te kiezen krijgen burgers meer invloed op de samenstelling van het kabinet.

Nadeel: Op dit moment kan het parlement het vertrouwen opzeggen in de premier want de premier is niet door het volk gekozen. Daarnaast is een groei in participatie niet gegarandeerd.

Gekozen burgemeester

Door een burgemeester te kiezen krijgen burgers meer invloed op de samenstelling van het bestuur.

Nadeel: Een burgemeester moet als voorzitter van de gemeenteraad en het college boven de partijen staan. Dit is lastiger als de burgemeester zich moet houden aan zijn verkiezingsbeloftes.

Uitbreiding parlementaire bevoegdheden

In een democratie hoort eigenlijk het primaat bij de volksvertegenwoordiging te liggen maar op dit moment heeft de regering meer macht. Om het democratischer te maken zou je het parlement dus meer bevoegdheden kunnen geven.

Invoering districtenstelsel

Dit zorgt voor een sterkere band tussen de kiezers en de gekozenen. Daarnaast zullen en minder partijen zijn waardoor de kabinetsformatie soepeler zal verlopen.

Nadeel: Stemmen van de verliezende partij gaan verloren waardoor kleine partijen zullen verdwijnen. Mensen gaan stemmen in het belang van hun district in plaats van het land.

Oefenexamen blz 142, oefenen op de website www.themasmaw.nl , gebruikersnaam maw, wachtwoord essener2017.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.