Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Politieke besluitvorming

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 9878 woorden
  • 2 maart 2017
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting Politieke besluitvorming

H1 Wat is politiek?

1.1
politicologie:
de wetenschap die politiek onderzoekt.
politiek:

·       Beleid: de maatregelen van de ministers (en hun ambtenaren) waarmee zij een bepaald probleem willen aanpakken en oplossen.

·       Staatsinrichting: het geheel van regels waarin is vastgelegd hoe een land bestuurd wordt.

·       Strategie of handelswijze om een doel te bereiken.

·       Synoniem voor behendig, sluw, slim, achterbaks.

Politiek: een proces van omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de samenleving in bindende besluiten. (=proces van politieke besluitvorming)

Politieke besluitvorming is gericht op het oplossen van maatschappelijke problemen. Veel problemen zijn verdelingsvraagstukken, waarbij het meestal gaat om verdeling van geld.
politiek probleem: een situatie die een grote groep mensen ongewenst vindt, die ontstaan is door maatschappelijke ontwikkelingen, die te maken heeft met tegengestelde belangen en die de mensen (mede) door overheidsingrijpen veranderd willen zien. Problemen die de aandacht krijgen van burgers en maatschappelijke groeperingen, vormen de politieke agenda.
overheidsbeleid: een politiek bekrachtigd plan, waarin gekozen doelen en het inzetten van middelen in een bepaalde tijdsvolgorde zijn vastgelegd (de genomen maatregelen door de overheid.)

VWO
Definitie van Easton
Politiek: de gezaghebbende toedeling van waardevolle materiële en immateriële zaken voor een samenleving.
bij matteriele zaken gaat het om de verdeling van schaarse middelen.(geld, woningen etc.)
bij immateriële zaken gaat het om de toedeling van waarden.(vrijheid en  gelijkwaardigheid)
politiek: het besluitvormingsproces over de vraag hoe schaarse middelen verdeeld moeten worden, waarbij de manier van besluiten nemen en de inhoud ervan ‘gezag moeten hebben’ en daarmee steun krijgen van een meerderheid van de bevolking.

1.2
Collectieve goederen
: goederen die van algemeen belang geacht te worden, die moeilijk via de markt kunnen worden aangeboden, maar in principe voor iedereen beschikbaar zijn. In de meeste westerse samenlevingen behartigt de overheid een groot aantal collectieve belangen. In bepaalde gevallen is het ook mogelijk om particuliere organisaties in te schakelen. Aan de basis van al deze overheidsvoorzieningen staat een soort sociaal contract: in ruil voor de diensten die overheid levert, aanvaarden de burgers een beperking van hun (financiële) vrijheid.

De kerntaken van de overheid zijn:

·       Garanderen van de openbare orde en veiligheid

·       Garanderen van de mensenrechten

·       Onderhouden van goede buitenlandse betrekkingen

·       Scheppen van werkgelegenheid, sociale  zekerheid, goede arbeidsomstandigheden, infrastructuur en een goed economisch klimaat.

·       Zorgen voor welzijn, onderwijs, volksgezondheid, kunst en andere goederen en diensten op sociaal-cultureel gebied

VWO
Lange tijd hield de overheid zich alleen maar bezig met de verdediging van de landsgrenzen en het handhaven van de openbare orde, maar sinds het einde van de negentiende eeuw veranderde dat. De overheid werd steeds meer een verzorgingsstaat. Aan het eind van de twintigste eeuw bleek een verzorgingsstaat te duur> de overheid stootte enkele taken af. De privatisering leidde tot meer concurrentie, waardoor de prijzen voor de burgers soms flink daalden. Aan de andere kant leidde de concurrentie soms tot slechtere dienstverlening en gedwongen ontslagen.

Liberaal-individualistische visie: legde de nadruk op individuele vrijheden van mensen en die het takenpakket van de overheid wil beperken tot het strikt noodzakelijke.

Sociaal-collectivistische visie: legde de nadruk op sociale gelijkheid en daarom vindt dat de overheid moet kunnen ingrijpen in het sociaaleconomisch leven.

1.3
1588: oprichting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden:

·       De overheid beschikt over soevereine macht

·       Sprake vaan een bevolking, waarover geregeerd wordt

·       Grondgebied is internationaal erkend

·       Overheid beschikt over het geweldsmonopolie

Macht: het vermogen om het gedrag van anderen, eventueel tegen hun zin, te beïnvloeden.
politieke macht: het vermogen de politieke besluitvorming te bepalen.
gezag: mensen accepteren de macht of zeggenschap van anderen als legitiem.

In een dictatuur is de politieke macht in handen van één persoon of een kleine groep mensen. Doordat de burgers in een democratie hun beslissingsrecht aan politieke bestuurders overdragen, beschikken deze bestuurders over veel politieke macht. Een belangrijke voorwaarde van een democratie is echter dat niet één persoon of instantie alle politieke macht heeft.


VWO
1.4
het kenmerk van democratie is de volkssoevereiniteit; de uiteindelijke macht ligt bij (een vertegenwoordiging van) het volk.
discriptieve: beschrijvende
normatieve:  beoordelende

Verschillende opvattingen over democratie:

·       Klassieke democratietheorie (theorie van participatiedemocratie): politieke besluitvorming vindt plaats op basis van de ‘wil van het volk’ de theorie  gaat ervan uit dat de inwoners van een land actief participeren in de politieke menings- en besluitvorming.

·       Representatiedemocratietheorie: de bevolking legt haar  zeggenschap of primaat in handen van gekozen politieke vertegenwoordigers die, eenmaal gekozen, zelf de politieke besluiten nemen. Professionele politici beslissen over belangrijke maatschappelijke kwesties.

·       Pluralistische democratie(aanvulling op het idee van de representatieve democratie): dit model erkent de diversiteit in de samenleving en gaat uit van de gedachte dat er verschillende groepen burgers in de samenleving zijn die elk hun eigen belangen vertegenwoordigen. Ze doen dit niet alleen via verkiezingen, maar ook via maatschappelijke organisaties

·       Elitetheorie: in een democratie is er altijd sprake van een elite die sleutelposities inneemt op sociaaleconomisch en politiek terrein en daardoor alle politieke macht naar zich toe kan trekken.

H2 Democratie en rechtsstaat

2.1
rechtsstaat
: een staat waarin de rechten en plichten van zowel de inwoners als van de overheid zijn vastgelegd zodat burgers beschermd worden tegen machtsmisbruik door de overheid. De rechtsstaat is een voorwaarde voor de democratie. Tegelijkertijd begrenst de rechtsstaat de mogelijkheden voor een democratie. Het vastleggen van grondrechten beschermt minderheden tegen wat men wel noemt de dictatuur van de meerderheid.
democratische rechtsstaat: een staat waarin de macht door of namens het volk wordt uitgeoefend binnen de grenzen van de grondwet, zodat individuele grondrechten worden beschermd. Een democratische rechtsstaat heeft de volgende drie kenmerken:

·       Grondwettelijke scheiding van de politieke macht

·       (politieke) grondrechten worden geëerbiedigd

·       Bestuur van het land is gebaseerd op het legaliteitsbeginsel

Trias politica: scheiding der machten

·       Wetgevende macht stelt wetten vast waaraan burgers zich moeten houden. (regering)

·       Uitvoerende macht zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten ook worden uitgevoerd. (ministers)

·       Rechterlijke macht beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. (onafhankelijke rechters)

Klassieke grondrechten: de rechten die de vrijheid en gelijkheid van burgers moeten garanderen. Deze rechten zijn afdwingbaar van de overheid.
Sociale grondrechten: verplichten de overheid te zorgen voor voldoende werkgelegenheid, sociale zekerheid, een schone en veilige leefomgeving, goede volksgezondheid, voldoende woonruimte, maatschappelijke en culturele ontplooiingsmogelijkheden en voor iedereen toegankelijk en goed onderwijs. Deze rechten zijn niet afdwingbaar.

Voor een goed functionerende democratie is ook het recht van informatie van belang. De overheid is verplicht om informatie te geven over het beleid en de uitvoering aan de volksvertegenwoordiging, journalisten en burgers.

Legaliteitsbeginsel: de overheid mag alleen maatregelen nemen en handelend optreden binnen het kader van haar wettelijk vastgelegde bevoegdheden.

2.2
belangrijke constitutionele taken van de koning:

·       Lidmaatschap van de regering en voorzitterschap van de Raad van State

·       Plaatsen van een handtekening onder alle wetten

·       Voorlezen van de troonrede op Prinsjesdag

·       Benoeming van ministers en staatssecretarissen bij de vorming van een nieuw kabinet.

Andere niet- constitutionele taken:

·       Het overleggen met de ministers- president over het kabinetsbeleid

·       Ons land vertegenwoordigen bij staatsbezoeken

·       Het ontvangen van buitenlandse staatshoofden

Het staatshoofd is onschendbaar: letterlijke betekenis dat iemand ‘boven de wet’ staat en zich dus niets van de wet hoeft aan te trekken.

Democratie ontstond in Athene in de vijfde eeuw voor Christus. Een belangrijk verschil tussen de Atheense en onze democratie betreft het recht van alle vrije Atheense burgers om te stemmen over wetsvoorstellen. (directe democratie)
Wij hebben een parlementaire democratie: wij stemmen niet zelf, maar kiezen een parlement dat namens ons stemt. Bij ons mogen daarentegen alle volwassenen meestemmen.

Kenmerken van onze parlementaire democratie zijn:

·       Representatiedemocratie

·       Alle burgers zijn gelijk voor de wet en hebben gelijke invloed op de samenleving van het parlement

·       Ministers zijn verantwoording schuldig aan de gekozen volksvertegenwoordiging

·       Het kabinet voert beleid op basis van het vertrouwen van de meerderheid van de volksvertegenwoordiging.

·       De macht van de overheid wordt (indirect) gelegitimeerd door de vrije en geheime verkiezingen, die uiterlijk iedere vier jaar plaatsvinden.

·       Besluitvorming door regering en parlement vindt plaats bij meerderheid van stemmen.

·       Het parlement is geen ‘dictatuur van de meerderheid’, maar houdt rekening met de rechten en belangen van minderheden.

·       Er is sprake van een tweekamerstelsel, waarbij het politieke primaat bij de direct gekozen Tweede Kamer ligt. De indirect gekozen Eerste Kamer, of Senaat, vervult de rol van laatste controle en wordt daarom ook wel ‘Kamer van reflectie’ genoemd.

 

H3 Verkiezingen en kiesstelsel

3.1
In 1798 werd het kiesrecht in de grondwet aangenomen. Tegenwoordig hebben alle Nederlanders van achttien jaar of ouder kiesrecht. Dit betreft zowel het actief kiesrecht (het recht om te kiezen), als het passief kiesrecht, het recht om gekozen te worden.
evenredige vertegenwoordiging: alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbaar aantal zetels.
kiesdeler: de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor en zetel.
Voordeel: ieder stem telt even zwaar mee bij de verdeling van de zetels.
Nadeel: er zijn veel kleine partijen in de tweede kamer, waardoor het debat soms onoverzichtelijk wordt.
kiesdrempel: een partij moet dan een bepaald minimumpercentage stemmen halen om mee te delen in de zetels.
districtenstelsel: het land word verdeel in een aantal gebieden en de kandidaat die in een bepaald district de meeste stemmen haalt, wordt afgevaardigd naar de volksvertegenwoordiging.
Voordeel: de kiezers kennen de kandidaten beter en er is dus en sterkere binding. Ook lijdt het tot en twee- of driepartijenstelsel. Dit zorgt voor meer duidelijkheid.
Nadeel: er is een mogelijkheid dat een partij in totaal de meeste stemmen heeft gehaald, toch het minst aantal zetels krijgt. 
fractiediscipline: de afspraak om bij wetsvoorstellen hetzelfde te stemmen als de andere partijleden.
Aan het eind van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw had ook Nederland een districten- of meerderheidsstelsel.
grondwetswijziging van 1917: het stelsel van evenredige vertegenwoordiging werd ingevoerd.

3.2
representativiteit
: de mate waarin standpunten en besluiten van gekozen vertegenwoordigers overeenkomen met de wens van de kiezers.
bij representatie en representativiteit spelen de volgende knelpunten een rol:

·       Partijen vertegenwoordigen niet altijd de ideeën van hun kiezers.

·       Vanwege de geringe communicatie tussen kiezers en gekozene weten vertegenwoordigers niet altijd precies wat de kiezers willen.

·       Actieve kiezers hebben meer kans vertegenwoordigd te worden dan inactieve kiezers.

·       Er is een groep kiesgerechtigden die zich helemaal nooit vertegenwoordigd voelt.

Presidentieel stelsel: de president is niet alleen staatshoofd, maar ook minister- president. In dit stelsel is er sprake van strikte scheiding der machten. de president word door het volk gekozen en vervolgens stelt hij zijn eigen team van ministers samen. Ministers zijn alleen aan de president verantwoording schuldig. Om beleid te voeren en wetsvoorstellen aangenomen te krijgen, moet de president samenwerken met het gekozen Congres (bestaande uit het Huis van Afgevaardigden en de Senaat.) de samenstelling van het Congres veranderd veel.
Volksvertegenwoordigers in de Verenigde Staten hebben minder bevoegdheden dan de Nederlandse Kamerleden. De enige mogelijkheid om een minister of president uit zijn ambt te ontzetten is via een impeachment- procedure.  Voor een veroordeling moet twee derde van de senatoren met het ‘impeachment’ instemmen.
ontbindingsrecht: het recht om het parlement te ontbinden en  nieuwe verkiezingen uit te schrijven.

3.3
verkiezingsprogramma
: hierin staan de belangrijkste plannen en opvattingen van de partij. Bij verkiezingsdebatten richten lijsttrekkers zich vooral op de zogenaamde zwevende kiezers: de mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen en tijdens de verkiezingen vaak nog niet weten op welke partij zij zullen stemmen. Verklaring toenamen zwevende kiezers:

·       Ontzuiling

·       Drukte in het politieke midden is toegenomen.

Na de verkiezingen volgt de onderhandelingen over de nieuwe coalitie. In Nederland moet het kabinet kunnen rekenen op de steun van de meerderheid in het parlement. Vaak worden bij de coalitievorming compromis gesloten om tot een overeenkomt te komen.

Verschillende stappen bij de kabinetsformatie:

·       De nieuwe Tweede Kamer wordt geïnstalleerd.

·       De Tweede Kamer benoemt na een debat een of meer informateurs.

·       De informateur onderhandelt met mogelijke coalitiepartners.

·       De informateur schrijft coalitieafspraken op in een regeerakkoord (raamwerk van beleid).

·       Tweede Kamerfracties van de coalitiepartijen onderschrijven het regeerakkoord.

·       De Tweede Kamer benoemt een formateur.

·       De formateur zoekt geschikte bewindslieden.

·       De koning benoemt bewindslieden nadat zij trouw beloofd of gezworen hebben.’

·       Het kabinet wordt gepresenteerd aan het publiek.

·       De minister-president leest de regeringsverklaring voor.

Val van het kabinet:

·       Een minister kan al dan niet vrijwillig ontslag aanvragen bij de koning> een nieuwe minister wordt dan benoemd.

·       Het hele kabinet biedt zijn ontslag aan> er wordt een nieuw kabinet geformeerd of er komen nieuwe verkiezingen.

H4 Besturen in Nederland

4.1
kabinet:
de ministers en staatssecretarissen
regering: de koning en de ministers (dagelijks bestuur van Nederland)
Zowel de ministers als de staatssecretarissen zijn verantwoording schuldig aan de volksvertegenwoordiging en kunnen dus in de Tweede of Eerste Kamer op het matje worden geroepen, maar het staatshoofd is onschendbaar. Ministers hebben drie hoofdtaken: voorbereiding van overheidsbeleid, (mede) wetgeving en uitvoering van overheidsbeleid. Op basis van het regeerakkoord maakt de regering jaarlijks haar beleidsplannen bekend. Dit gebeurd in de troonrede en via het aanbieden van een samenvatting van de rijksbegroting, de miljoenennota.

Ministers hebben drie rechten of bevoegdheden:

·       Het indienen van wetsvoorstellen.

·       Het mede ondertekenen van wetten na goedkeuring door het parlement. Zonder de handtekening van de minister, het contraseign, is een wet niet geldig.

·       Het nemen van Algemene Maatregelen van Bestuur. Een AMvB heeft geen parlementaire goedkeuring nodig, maar wordt bij Koninklijk Besluit geregeld.

De uitvoerende macht is geheel in handen van de ministers. Dit leidt tot de volgende werkzaamheden:

·       Het uitvoeren van aangenomen wetten.

·       Maatregelen die voortvloeien uit eerder aangenomen wetten.

·       Het nemen van besluiten over zaken waar geen specifieke wetgeving over bestaat en waar geen goedkeuring van het parlement voor nodig is.

 

4.2
Op landelijk niveau wordt de volksvertegenwoordiging gevormd door de Staten- Generaal, die bestaan uit de Eerste en Tweede Kamer.

Rechten van de Tweede Kamer als medewetgever:

·       Het stemrecht: het recht om wetsvoorstellen goed- of af te keuren.

·       Het recht van amendement: het recht om een deel van een wetsvoorstel te wijzigen.

·       Het recht van initiatief: het recht om zelf wetsvoorstellen in te dienen.

·       Het budgetrecht: het recht om de jaarlijkse begroting aan te nemen of te verwerpen.

Effectief: de inzet van de maatregelen levert het verwachte resultaat.
Efficiënt: het resultaat wordt behaald met zo weinig mogelijk middelen.

Rechten van de Tweede Kamer bij haar controlerende  taak:

·       Het vragenrecht: het stellen van vragen aan de bewindslieden.

·       Het recht van interpellatie: het ter verantwoording roepen van bewindspersonen over het (voorgenomen) regeringsbeleid.

·       Het recht van motie: de mogelijkheid van de Tweede Kamer om een schriftelijke uitspraak te doen over het beleid van een minister.

·       Het recht van enquête: de mogelijkheid van de Tweede Kamer om zelfstandig een onderzoek in te stellen als de Kamer naar haar mening onvoldoende informatie van de regering krijgt.

De Eerste Kamer bestaat uit 75 leden. De Eerste Kamer moet wetsvoorstellen toetsen  aan staatsrechtelijke normen en kijkt of er sprake is van behoorlijke wetgeving. De Eerste Kamer vervult dus de rol van ‘laatste controle’ en kan alleen een wet in zijn geheel aannemen of verwerpen. De Eerste Kamer heeft wel het recht om schriftelijke vragen te stellen en kan ook een parlementaire enquête instellen.

Informele rechten van leden van de Eerste en Tweede Kamer om het proces van politieke besluitvorming te beïnvloeden:

·       Lobbyen bij ministers

·       Overleggen met ambtenaren en pressiegroepen voor het verwerven van steun.

·       Gebruikmaken van de massamedia.

4.3
gedecentraliseerde eenheidsstaat:
de rijsoverheid stelt de grote lijnen van het beleid vast, de gedetailleerde invulling wordt aan de lagere overheden overgelaten.
subsidiariteitsbeginsel: decentraal wat kan, centraal wat moet.

De belangrijkste taken van de provincie liggen op de terreinen ruimtelijke ordening en milieu. Daarom stelt de provincie een structuurvisie op, waarin precies staat aangegeven welke activiteiten in een gebied passen. Andere provinciale taken liggen op het terrein van welzijn en cultuur. Ook houdt de provincie financieel toezicht op de gemeenten en waterschappen in het gebied. Eens in de vier jaar vinden er provinciale verkiezingen plaats. De gekozen vertegenwoordigers vormen de Provinciale Staten. Het aantal leden is afhankelijk van het aantal inwoners van de provincie. De Gedeputeerde Staten vormen het dagelijks bestuur. De voorzitter van zowel Gedeputeerde Staten als van Provinciale Staten is de commissaris van de koning.
Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor een ordelijk verloop van het openbare leven in een gemeente. het dagelijks bestuur van de gemeente is in handen van het college van burgemeesters en wethouders. (de burgemeesters is de voorzitter). Het bestuur van de gemeente wordt gecontroleerd door de gemeenteraad. De raadslieden hebben bevoegdheden zoals het recht van interpellatie, het vragenrecht en het recht om een motie van wantrouwen in te dienen. De raadslieden worden rechtstreeks eens in de vier jaar gekozen.

4.4 VWO
dualistisch stelsel: een regeringsstelsel waarbij er sprake is van een duidelijke scheiding tussen regering en volksvertegenwoordiging. In de VS wordt het dualisme toegepast met het Congres (wetgevende macht) en de president (uitvoerende macht). Tegenover dualisme staat het monisme: een regeringsstelsel waarbij de regering steunt op een meerderheid in de volksvertegenwoordiging en daarmee min of meer een eenheid vormt. (Verenigd Koninkrijk)
politiek cultuur: de manier waarop in ons land politiek bedreven wordt en de politieke besluiten tot stand komen. Nederland heeft dus geen zuiver dualistisch stelsel. Dit komt door:

·       De mogelijkheden voor coalitiefracties in de Tweede Kamer om tijdens een kabinetsperiode zelfstandig standpunten in te nemen, wordt beperkt door het regeerakkoord. Daarin staan alle vast gelegde afspraken.

·       Coalitiefracties steunen het kabinet ook uit angst dat een kritische houding ten opzichte van de partijgenoten in het kabinet de partij als geheel schade zal berokkenen. Fractie-partijdiscipline.

·       Om wetsvoorstellen soepel door de Kamer te loodsen, vindt er geregeld vooroverleg plaats.

 

H5 Politieke actoren

5.1
rijksambtenaren: ambtenaren op de ministeries en bij zelfstandige bestuursorganen. Hun taken zijn beleidsvoorbereiding en toezicht houden. Toezicht houden vindt plaats door de duizenden accountants en andere financiële medewerkers die op de ministeries de geldstromen narekenen en controleren. Beleidsvoorbereidende ambtenaren hebben een sterke positie. Ambtenaren werken lang bij een departement en beschikken over meer specifieke kennis er ervaring op de vakgebieden van het ministerie. Daarom worden ambtenaren ook wel de vierde macht genoemd.
overheidsbureaucratie: ambtenaren vormen samen een hiërarchisch geordend apparaat waarbinnen volgens vaste regels en procedures besluiten voorbereid en uitgevoerd worden. Belangrijk kenmerk van een overheidsbureaucratie is het onpersoonlijke karakter ervan: de persoonlijke en politieke voorkeuren van ambtenaren mogen geen rol spelen in hun werk. Andere kenmerken zijn: de onpartijdige behandeling van burgers, het voorkomen van willekeur en corruptie en de zorg voor bestuurlijke continuïteit.
verkokering: ambtenaren kijken alleen vanuit hun eigen deskundigheid naar een beleidsterrein. Voordat ministers of Tweede Kamerleden een wetsvoorstel indienen, kunnen zij advies vragen aan een van de adviesorganen. Als hoogste adviescollege adviseert de Raad van State bij alle wetsvoorstellen, Koninklijke Besluiten en voorstellen tot goedkeuring van internationale verdragen. De koning is officieel voorzitter van de Raad van State, maar meestal fungeert de vice- voorzitter de taak als voorzitter. De leden worden benoemd door de regering. De Raad van State baseert zijn adviezen op de effectiviteit en de efficiëntie van een voorstel. De Raad van State heeft ook een belangrijke functie in de administratieve rechtspraak: de raad oordeelt in conflicten tussen bestuursorganen onderling en tussen burgers en overheidsinstanties, in AROB- procedures.

De Sociaal- Economische Raad adviseert de regering over belangrijke maatregelen op sociaal en economisch gebied. De SER telt 33 leden. 11 van de werknemersorganisaties, 11 van de werkgeversorganisaties en 11 zijn onafhankelijke deskundigen die door de regering benoemd zijn, de zogenaamde kroonleden. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft de taak om ‘wetenschappelijk gefundeerde informatie te verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden en daarbij tijdig te wijzen op tegenstrijdigheden en te verwachten knelpunten, probleeminstellingen te formuleren ten aanzien van de grote beleidsvraagstukken en beleidsalternatieven aan te geven.’ De leden van de WRR worden benoemd door de regering. In de Onderwijsraad geven deskundigen op het gebied van onderwijs en wetenschap gevraagd en ongevraagd advies aan de regering. Vergelijkbaar met de Onderwijsraad is de Gezondheidsraad die de regering adviseert op het gebied van de gezondheidszorg. Het College voor Zorgverzekeringen controleert als een zelfstandig bestuursorgaan of alle verzekerden via de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de zorg krijgen die noodzakelijk is. Centraal Planbureau berekent of de beoogde voorstellen het gewenste resultaat opleveren. Het Sociaal en Cultureel Planbureau doet onderzoek op sociaal-cultureel gebied, zoals gezondheidszorg, media, onderwijs, wonen en jongerengedrag.

VWO
de laatste jaren vraagt de overheid steeds vaker commerciële adviesbureaus om advies. Redenen om als overheid in zee te gaan met commerciële adviesbureaus is dat er op een ministerie een gebrek aan de nodige kennis kan ontstaan. Ook is het advies meestal onpartijdig en niet gebaseerd op een ‘tunnelvisie’, die soms bij ambtenaren kan optreden. Het gebruik van dit soort bureaus heeft ook nadelen, want het is erg duur en een extern bureau kan banden hebben met belanghebbenden.

5.2
als burger heb je een aantal mogelijkheden om te participeren:

·       Je kunt bij verkiezingen je stem uitbrengen. (electorale participatie)

·       Je kunt als individuele burger actievoeren. (niet-electorale participatie) de meeste vergaande vorm hiervan is het burgerinitiatief, waarmee burgers een maatschappelijke kwestie op de agenda van de Tweede Kamer kunnen plaatsen.

·       Je kunt actief lid worden van een politieke partij of een pressiegroep.

Belangen- en actiegroepen: organisaties en groepen die bewust proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Presssiegroepen onderscheiden zich van politieke partijen omdat zij zich niet met alle facetten van de samenleving bezighouden. Hun doel is om de politiek te beïnvloeden op één speciaal terrein of op te komen voor de belangen van één bepaalde groep. Actiegroepen zetten zich meestal voor korte tijd in voor één duidelijke kwestie. Actieorganisaties stoppen niet na een geslaagde of mislukte actie, maar richten zich binnen hun aandachtsveld op een volgende kwestie.

De mate waarin een pressiegroep succes heeft, hangt af van de macht van de organisatie, de sociaaleconomische situatie, de politieke machtsverhoudingen en als je kunt deelnemen aan officiële overlegorganen.

Voorbeelden van manieren om de politieke besluitvorming te beïnvloeden:

·       Lobbyen bij politici (=organisaties met bepaalde belangen proberen om op een informele manier via direct contact met politieke besluitvormers beleid in een voor hen gunstige richting te beïnvloeden)

·       Demonstraties organiseren.

·       Een publiciteitscampagne opzetten. Vaak wordt hiervoor de massamedia ingeschakeld.

·       ‘eigen mensen’ op sleutelposities brengen. Als leden van een pressiegroep lid worden van een partij, krijgt zo’n pressiegroep meer mogelijkheden om standpunten bij de politiek onder de aandacht te brengen.

·       Bezwaarschriften indienen.

·       Burgerlijke ongehoorzaamheid. Door bewust de wet te overtreden wordt een maatschappelijke probleem aan de orde gesteld. Burgerlijke ongehoorzaamheid geeft vooral minderheden in een democratie de kans zich te verzetten tegen besluitvorming. Andere kenmerken  van burgerlijke ongehoorzaamheid zijn:

-        De actie is gericht op het algemeen belang en niet alleen op het persoonlijke belang van iemand.

-        De actie plaatsvindt in de openbarheid

-        De actievoerders kiezen voor dit middel als naar hun mening de legale manieren tekortschieten.

Alle politieke partijen hebben een aantal belangrijke functies voor het proces van politieke besluitvorming:

·       Articulatiefunctie: politieke partijen zetten wensen en eisen die in de maatschappij leven op de politieke agenda.

·       Communicatieve functie. Politieke partijen nemen een standpunt in ten aanzien van verschillende kwesties en informeren daardoor de kiezers ook over het overheidsbeleid.

·       Aggregatiefunctie. Samenbrengen van ideeën en standpunten tot één partijprogramma.

·       Participatiefunctie. Door informatie te geven en meningsvorming te bevorderen, proberen partijen burgers over te halen politiek actief te worden in hun partij.

·       Recruterings- en selectiefunctie. Politieke partijen dragen voor functies in de politiek kandidaten voor.

Politieke partijen waren vroeger grote organisaties met veel leden. Door de ontzuiling zijn ze kleiner geworden. Ook de bovengenoemde functies van partijen zijn daardoor minder sterk geworden.

5.3
de verschillende rollen die de media speelt in de politiek zijn:

·       Informatiefunctie. Het inventariseren en verstrekken van informatie over allerlei politieke gebeurtenissen en besluiten.

·       Spreekbuisfunctie. De media fungeert als doorgeefluik voor allerlei standpunten die in de samenleving te horen zijn.

·       Onderzoeksfunctie. het dieper graven naar de achtergronden van maatschappelijke gebeurtenissen en problemen.

·       Controle- of waakhondfunctie. De media gaat na wat er terecht is gekomen van de beloftes en toezeggingen van ministers en andere bestuurders.

·       Commentaar- en opiniefunctie. Politiek heeft in democratie behoefte aan veel verschillende meningen.

Deze functies komen zowel in een democratie als in een dictatuur voor. Het verschil is dat er in een democratie sprake is van persvrijheid en pluriformiteit van de massamedia. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is ook de houding van de media ten opzichte van de politiek flink veranderd. Journalisten van nu zijn veel kritischer en brutaler geworden ten opzichte van ministers en Kamerleden. Voor een deel komt deze houding door de algemeen veranderde houding ten opzichte van ‘het gezag’. Ook voert de media een voortdurende concurrentieslag om de aandacht van de kijker, luisteraar en lezer. De media heeft dus belang bij ‘spannende’ politiek.

 

H6 Politieke besluitvorming

6.1
politiek systeem:
een stelsel waarbinnen verlangens en eisen van individuen worden omgezet in bindende beslissingen en maatregelen. Dit systeem wordt gevormd door alle politieke organen, de politieke actoren, maar ook door de tradities en de politieke cultuur van overleg.

Systeemmodel:

Fase 1: invoer of input
De samenleving brengt eisen en wensen naar voren. Active steun geef je als je stemt, lid wordt van een politieke partij of als je een discussiestuk op je weblog zet. Passieve steun geldt als burgers d besluiten van de overheid accepteren en de politici, binnen de marche van de democratie, de vrijheid krijgen besluiten te nemen om problemen op te lossen. Bepalen wat op de publieke agenda komt te staan. De massamedia, pressiegroepen en politieke partijen worden ook wel de poortwachters genoemd: ze hebben de mogelijkheid om wensen uit de samenleving te vertalen in concrete politieke eisen. Vb. automobilisten eisen maatregels tegen files.

Fase 2: omzetting (barrièremiddel)
Het onderwerp staat nu op de politieke agenda. Ambtenaren, adviesorganen (Raad Van State) > regering > parlement. De bestuurders moeten deze eis nu ‘vertalen’ naar een beleid.

·       Agendavorming

-        Het aantal betrokken burgers of instellingen

-        De ernst van het probleem.

-        De oplosbaarheid van het probleem.

-        Erkenning van het probleem door poortwachters.

-        De ruimte op de politieke agenda.

·       Beleidsvoorbereiding: in deze (sub)fase proberen lobbyisten van pressiegroepen en adviesorganen, gevraagd of ongevraagd, de plannen te beïnvloeden.

·        Beleidsbepaling: ministers of de wethouder stemmen over het wetsvoorstel.

-          Is het wetsvoorstel effectief en efficiënt?

-          Stemt het wetsvoorstel overeen met het eigen partijprogramma?

-          Levert voor- of tegenstemmen een conflict op met de coalitie- of oppositiepartijen?

-          Kan steun voor het wetsvoorstel rekenen op goedkeuring van (toekomstige) kiezers?

Fase 3: Output/ uitvoer
Alle genomen maatregelen tijdens de fase van de omzetting. Maar onder de output verstaan we ook alle handelingen die voortkomen uit deze wetten. De uitvoering van beleidsbeslissingen is dus in handen van ambtenaren, die daarbij zo nodig commerciële bedrijven of diensten inschakelen. Wet Openbaar

Fase 4: Terugkoppeling/ feedback
Uit de feedback van de samenleving leiden politici af of het  beleid het gewenste effect heeft gehad. Als dat niet het geval is, kan het via debatten en moties worden bijgesteld.

VWO
Er is wel veel kritiek op het systeemmodel van Easton, want in de werkelijkheid begint het besluitvormingsproces lang niet altijd bij de invoerfase. Ook is het zo dat het model onvoldoende de invloed laat zien van politieke machtsverhoudingen, botsende belangen en botsende ideeën. Politici en politieke partijen zijn niet alleen bezig met het oplossen van problemen, maar kijken ook steeds naar het belang van hun eigen partij of naar hun eigen positie binnen de partij. Tot slot is er kritiek op de eenzijdige nadruk die het analysemodel legt op het politieke proces: Wie draagt wat aan?

 

6.2
B8ij het barrièremiddel is veel meer aandacht voor politieke machtsverhoudingen en verschillende belangen. Kenmerkend voor het barrièremiddel is het idee dat politiek vooral bepaald wordt door conflicten en hindernissen.

·       Fase 1: herkennen en erkennen van problemen, wensen en behoeften in de samenleving. Pressiegroepen, de media en politieke partijen hebben een grote rol.

·       Fase 2: vergelijken en afwegen van de behoeften, wensen en problemen in de politiek.

·       Fase 3: fase van besluitvorming. In opdracht van ministers formuleren ambtenaren wetsvoorstellen.

·       Fase 4: uitvoering van regels en wetten. Als de nieuwe wetgeving onduidelijk of onzorgvuldig is geformuleerd of als de bevolking de wet onaanvaardbaar vindt, ontstaat er een probleem.

 

6.3
Nationale omgevingsfactoren
: factoren die niet direct onderdeel van het probleem vormen, maar wel de besluitvorming beïnvloeden. De belangrijkste omgevingsfactoren zijn:

·       Demografische factoren: vb. de vergrijzing van Nederland.

·       Ecologische factoren: de wisselwerking mens – milieu. Vb. groei van de luchtvaart.

·       Culturele factoren: gevormd door de geschiedenis van een land, met daaraan gekoppelde normen, waarden en gewoonten.

·       Economische factoren: vb. de mate van economische groei.

·       Technologische factoren: vb. de ontwikkeling op het gebied van communicatie.

·       Sociale factoren: vb. de verdeling en verschillen in maatschappelijke klassen.

Internationale omgevingsfactoren: vb. de uitbreiding van EU-wetten waar Nederland zich aan moet houden.

·       Internationale organisaties. Vb. NAVO, EU

·       Internationale verdragen. Vb. Europese Verklaring van de Rechten van de Mens

·       Internationale ontwikkelingen. Vb. globalisering van de economie, de communicatie en het menselijk verkeer.

 

Hoofdstuk 7 Internationale betrekkingen

7.1
1951: oprichting Europese Gemeenschap voor Kolen en staal

1957: Europese Economische Gemeenschap: instellen van en gemeenschappelijke markt en het geleidelijk harmoniseren van het economische beleid van de lidstaten.
1992: Verdrag van Maastricht: oprichting Europese Unie. De EU telde bij het tekenen van het verdrag 12 lidstaten.

De wetgevende macht in de EU wordt gedeeld door de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement. De uitvoerende macht is in handen van de Europese Commissie; het Europees Hof van Justitie vormt de onafhankelijke rechterlijke macht. Het lidmaatschap van de EU dwingt Nederland steeds meer macht af te staan aan Europa. 

Europese Commissie: dit vormt het dagelijkse bestuur van de EU. Iedere lidstaat levert één commissaris. Elke commissaris heeft een beleidsterrein onder zijn beheer. De Europese Commissie geeft leiding aan het ambtelijk apparaat en ontwerpt de conceptbegroting en ze doet wetsvoorstellen. De voorzitter van de Europees Commissie, gekozen door de leden van het Europees Parlement, bepaalt de politieke agenda van de EC en vertegenwoordigt de Europese Unie naar buiten toe.

Raad van de Europese Unie / Raad van Ministers: de regeringen van alle lidstaten zijn vertegenwoordigd. Ze bepaalt of de wetsvoorstellen van de Europese Commissie na bespreking in het Europees Parlement worden overgenomen. De raad neemt zijn besluiten meestal met een gekwalificeerde meerderheid, dat wil zeggen dat de stem van sommige grote landen zwaarder telt dan die van de kleinere lidstaten.

Europese Raad: als de ministers in de Raad van de Europese Unie geen overeenstemming bereiken, komen de regeringsleiders van de lidstaten bijeen.

Europees Parlement: Medewetgevende macht en een controlerende taak. Op het gebied van handel en economie kan het EP voorstellen die de Raad van de Europese Unie aanneemt, met een vetorecht verwerpen. Ook bij goedkeuren van de Europese begroting en bij het aangaan van associatieovereenkomsten met niet-EU landen heeft het Europees Parlement het laatste woord. In tegenstelling tot de meeste andere gekozen parlementen heeft het Europees Parlement géén initiatierecht bij het opstellen van wetten. Om zijn controlerende taak uit te voeren heeft het Europees Parlement het recht om een parlementaire enquête te houden om misstanden binnen de Europese Unie te onderzoeken. Het Europees Parlement wordt rechtstreeks gekozen door de burgers van de lidstaten voor een periode van vijf jaar.

Europees Hof van Justitie: rechterlijke macht. Moet ervoor zorgen dat de regels van de EU in alle lidstaten op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd en toegepast. Het hof bestaat uit één rechter per lidstaat (totaal 27). Uitspraken van deze rechter gaat boven die van een Nederlandse rechter.

Doelstellingen van de Eu:

·       Uitvoeren van een gemeenschappelijke economisch beleid. Supranationale samenwerking: besluiten worden bij meerderheid genomen en een lidstaat die tegensputtert, kan gepasseerd worden.

·       Ontwikkelen van een gemeenschappelijk buitenlands en justitieel beleid. Intergouvernementele samenwerking: een besluit kan alleen worden aangenomen met instemming van alle regeringen van de EU-lidstaten.

·       Samenwerken op monetair gebied.

 

7.2 VWO
intergouvernementele samenwerking:
internationale samenwerking maakt door de eis van unanimiteit de politieke besluitvorming moeilijk, daardoor komt op steeds meer beleidsterreinen een supranationaal gezag. Ondanks recente verbeteringen in de politieke besluitvorming zijn er binnen de Europese Unie veel belemmeringen en knelpunten. De zeven grootste probleemgebieden zijn:

·       Het Europees burgerschap: als een land lid wordt van de Eu krijgen de inwoners het Europees burgerschap, waardoor zij:

-          In elk lidstaten mogen reizen, werken en wonen.

-          Mogen meedoen met de verkiezingen voor het Europees Parlement.

-          Mogen meedoen met de gemeenteraadsverkiezingen in hun woonplaats, ongeacht hun nationaliteit.

-          Gemakkelijker toegang krijgen tot de sociale zekerheid in andere lidstaten.

-          Van elke EU- staat diplomatieke bescherming krijgen als zij in een niet-EU land zijn.

-          Kunnen klagen bij de Europese ombudsman.

·       Soevereiniteitsvraagstuk: steeds meer beslissingen worden in Brussel genomen en een afzonderlijke lidstaat heeft daarin slechts een beperkte stem. Door haar belangrijkste taak, het creëren van een goed functionerende gemeenschappelijke markt, bemoeit de Europese Unie zich met tal van andere terreinen.

·       Militaire samenwerking: de vraag hoe Europa zich het beste kan verdedigen spitst zich toe op de vraag: Europees of Atlantisch?

·       Uitbreiding EU: om toe te mogen treden moet een land voldoen aan 39 criteria die in Kopenhagen werden vastgelegd. De belangrijkste hiervan zijn dat:

-          Het land democratische instellingen moet hebben.

-          Het land een rechtsstaat moet zijn.

-          De minderheden moeten worden beschermd.

-          De markteconomie goed moet functioneren.

·       Democratisch tekort: het Europees Parlement vormt geen gelijkwaardige tegenmacht voor de Europese Commissie.

·       Beheersbaarheid van de financiën: naast de reguliere afdrachten draagt Nederland door deelname aan de monetaire unie en de euro een extra financieel risico.

·       De besluitvorming: om een wetvoorstel in te voeren, moet er een meerderheid zijn in het parlement. Deze omslachtige besluitvorming met veel compromissen komt de slagvaardigheid en de helderheid van de EU niet ten goede.

het lidmaatschap van de Europese Unie brengt voor Nederland aanzienlijke kosten met zich mee. Ook is Nederland veel zelfstandigheid kwijt. Maar er zijn ook voordelen aan het lidmaatschap zoals voor de export.

7.3 VWO
De Verenigde Naties zetten zich in voor het handhaven van de internationale vredeven veiligheid, het stimuleren van vriendschappelijke relaties tussen landen internationale samenwerking bij het oplossen van economische, sociale, culturele en humanitaire problemen en het bevorderen van respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden. De Handvest is de grondwet van de VN  en omschrijft de rechten en plichten van de lidstaten als leden van deze internationale gemeenschap. De Secretaris-generaal is de hoogste ambtenaar van de VN. Hij geeft leiding aan het secretariaat, het ambtenarenapparaat.

Resoluties: uitspraken waarin het gedrag van een land wordt veroordeeld. Het zijn geen bindende uitspraken. Verklaring: hierin stellen de VN basisprincipes op die essentieel zijn voor internationale samenwerking. Op basis van hun doelstellingen richten de VN zich op vier hoofdterreinen, namelijk:

·       Vrede en veiligheid

·       Mensenrechten

·       Economische ontwikkeling van de arme landen

·       Milieu

 Algemene Vergadering

De Algemene vergadering is een bijeenkomst van alle VN-leden die bij meerderheidsbesluit revoluties (uitspraken waarin het gedrag van een land wordt veroordeeld) en verklaringen(stellen de VN basisprincipes op die essentieel zijn voor internationale samenwerking) kan aannemen.

De Veiligheidsraad

De Veiligheidsraad is het enige VN- orgaan dat politieke besluiten kan nemen die voor de leden wél bindend zijn. Er zitten 15 landen in de Veiligheidsraad: 10 tijdelijk en 5 permanent. De grote vijf: VS, Rusland, China, Frankrijk en Engeland hebben vetorecht: het recht om de uitvoering van een resolutie te verbieden.

Het Internationale Gerechtshof
het Internationale Gerechtshof is de eigen rechtsbank van de VN. Het hof bestaat uit vijftien rechters, die worden gekozen door de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad. De uitspraken van het hof zijn bindend, maar er zijn geen sancties op het niet naleven van de uitspraken.

Sommige organisaties zijn werkzaam op deelgebieden, zoals het kinderfonds, de voedsel- en landbouworganisatie en de Wereldhandelsorganisatie.

Naast deze organisaties vormen de VN-conferenties een belangrijke platform of forum van internationale samenwerking. De resoluties en verklaringen die daar worden aanvaard, zijn voor de lidstaten weliswaar niet bindend, maar de conferenties hebben wel invloed.

Het beperkte functioneren van de VN heeft twee oorzaken:

·       Institutionele problemen: resoluties van de Algemene Vergadering zijn niet bindend en het vetorecht beperkt de macht van de Veiligheidsraad.

·       Systeemproblemen: veel van de lidstaten denken niet mee over de internationale politiek.

De NAVO is in 1949 opgericht door de VS, Canada en een aantal West- Europese landen en was oorspronkelijk bedoeld als militaire verdedigingsorganisatie tegen de voormalige Sovjet- Unie. De alliantie is veranderd en zij wil ook een politiek verbond van vrije en gelijkgezinde staten zijn. Binnen de NAVO is sinds de val van de Muur prioriteit gegeven aan snel en overal inzetbare eenheden, zowel voor militaire operaties als ter ondersteuning van humanitaire missies.

De Raad van Europa (47 leden) is in 1949 opgericht en is gevestigd in Straatsburg. Het belangrijkste doel is het bevorderen van culturele en democratische waarden. Beslissingen worden genomen door het dagelijks bestuur, dat bestaat uit de ministers van Buitenlande Zaken. Dit comité van ministers wordt bijgestaan door een raadgevende vergadering waarin leden van de nationale parlementen zitten. Onderdeel van de Raad van Europa is het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De regeringen van de aaneengesloten landen en burgers kunnen bij het Hof klachten indienen over vermeende schendingen van mensenrechten die in het verdrag geformuleerd zijn.  

 

7.4 VWO
de politieke besluitvorming in Nederland is op bijna elk maatschappelijk terrein afhankelijk van ontwikkelingen op internationaal vlak. Het gevolg van deze ontwikkelingen is dat veel problemen die op onze politieke agenda staan een grensoverschrijdend karakter hebben. Aan de andere kant zijn er verschillende factoren die verdere Europese en internationale samenwerking belemmeren:

·       Het gedeeltelijke opgeven van de eigen nationale soevereiniteit roept emotionele weerstand op.

·       Verzet van nationale regeringen tegen het overdragen van bevoegdheden aan supranationale organen.

·       Het gebrek aan vertrouwen in supranationale en intergouvernementele organisaties.

·       Verzet van de bevolking.

·       Het prisoner’ s dilemma of het dilemma van de collectieve actie.

lange tijd bepaalden machtige soevereine staten de internationale verhoudingen. Nu zijn er ook nog andere gekomen:·       Niet- gouvernementele organisatie

·       Intergouvernementele en supranationale organisaties.

Over de manier waarop de drie hoofdrolspelers de internationale problemen het beste kunnen oplossen, bestaan twee visies:

·       Het klassieke beeld: twee soevereine natiestaten die de ene keer samenwerken en een ander keer in conflict zijn met elkaar. Regeringen met een klassieke visie op de internationale orde kiezen meestal voor een eenzijdige of unilaterale oplossing.

·       Het postklassieke beeld: de internationale orde uit een web van interdependenties, waarbij de macht van soevereine staten is afgenomen en de begrippen ‘coöperatie’ en ‘conflict’ een nieuwe betekenis krijgen. Aanhangers van de postklassieke visie vinden dat burgers en regeringen zich beter- vanuit een collectief lotsbesef- coöperatief kunnen opstellen om mondiale problemen zoals onveiligheid, epidemieën, migratie, klimaatverandering en grondstoffenschaarste aan te pakken.

Multilateralisme: de bereidheid om problemen samen met andere landen op te lossen.

Hoofdstuk 8 Politieke partijen en ideologie

 

8.1
Progressief
heeft in de politiek de betekenis van vooruitstrevend. progressieve politici benadrukken de gebreken in de samenleving en pleiten voor veranderingen. Conservatieve politici benadrukken wat we al hebben bereikt. Soms willen conservatieven de vervanging van regels weer terugdraaien. Het conservatieve mensbeeld is gebaseerd op de gedachte dat de mens juist van nature geneigd is tot het slechtste. Thomas Hobbes: mensen moet beschermd worden tegen elkaar door een soevereine macht. Reactionair: mensen die oude regels en gewoontes die inmiddels zijn vervangen door moderne proberen te herstellen. Veel politici hebben zowel progressieve als conservatieve standpunten.

Links: politiek links gaat uit van het principe van gelijkwaardigheid en wil dat iedereen gelijke kansen heeft op onderwijs, werk en inkomen. De overheid moet daarom actief de zwakkeren beschermen, door bijvoorbeeld goede uitkeringen en studiefinanciering.

Ò PvdA – SP – GroenLinks

Rechts: politiek rechts legt de nadruk op vrijheid en eigen verantwoordelijkheid. Burgers en bedrijfsleven moeten zoveel mogelijk hun eigen zaken kunnen regelen. De overheid moet zich op sociaaleconomisch terrein dus passief opstellen.

Ò VVD – PVV

Politieke midden: het politieke midden legt de nadruk op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en overheid. Mensen en organisaties moeten in eerste instantie voor zichzelf zorgen. Als dit niet lukt, kan de overheid bijspringen.

Ò D66 – CDA

Door het opschuiven naar het politieke midden is er aan de linker- en rechterzijde van het politieke spectrum weer ruimte ontstaan voor meer uitgesproken partijen. Links van de PvdA kwam de veel linksere Socialistische Partij te staan. Rechts van de VVD kwam de Partij voor de Vrijheid.

Confessionalisme: Mensen baseren hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. God heeft een bedoeling met de wereld en daarnaar moet men zich richten. Men gaat uit van een organische staatsopvatting: de samenleving is vergelijkbaar met een menselijk lichaam waarin alle onderdelen van elkaar afhankelijk zijn en ook alleen in onderlinge samenhang kunnen functioneren. De huidige christendemocraten streven naar een samenleving waarin rentmeesterschap (de mens heeft als taak om goed voor de door God aan ons toevertrouwde aarde te zorgen), solidariteit (zorg voor de kwetsbaren in de samenleving), harmonie en gespreide verantwoordelijkheid belangrijk zijn.

Ò CDA – ChristenUnie (iets linkser dan CDA) – SGP (streng orthodox)

Tijdens de ontzuiling, in de jaren zestig, verdwenen deze traditionele ‘zuilen’. Ontideologisering: het verdwijnen van de ideologie als leidraad voor het (politieke) leven. Pragmatische partijen hebben geen vaste uitgangspunten of principes. Leidraad is de Populisme: Meer een bepaalde stijl van politiek dan een echte ideologie. Men wil nadrukkelijk de stem van het volk laten horen. Men wil opkomen voor de eenvoudige burger die dat zelf net kan en wiens belangen daardoor ondergeschikt blijven aan de belangen van grote bedrijven en bepaalde bevoorrechte groepen. Om de gewone burger te bereiken, heeft het populisme de neiging politieke kwesties te versimpelen en er daadkrachtige oplossingen voor aan te dragen. Ze hebben vaak een nationalistisch standpunt: ze zijn tegen immigratie en tegen inmenging van het buitenland in de nationale politiek en economie.

Ò PVV

VWO
Ideologische partijen
baseren zich op een dieperliggende ideologie, een samenhangend geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving.     

Een ideologie vervult dus een aantal belangrijke functies voor mensen:

·       Het biedt intellectueel houvast.

·       Het biedt een interpretatiekader.

·       Het biedt oriëntatiepunten, doelen die je kunt nastreven.

·       Het draagt bij aan je identiteit door er een politie facet aan toe te voegen.

·       Het rechtvaardigt bepaalde opvattingen en politie handelen.

Ideologie: een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving. Standpunten die uit ideologieën voortkomen, hebben met drie aspecten te maken:

1.     Normen en waarden: deze zouden voor iedereen in de samenleving moeten gelden. Het gaat vooral over de grenzen van individuele vrijheid.

2.     Sociaaleconomische verhoudingen: wat is een rechtvaardige verdeling van de welvaart?

3.     Machtsverdeling: de gewenste machtsverdeling in de samenleving.
 

8.2

Politieke stroming: het geheel van bepaalde ideeën én de groep mensen die zich verenigd heeft rondom die ideeën.

Liberalisme
De samenleving heeft er het meeste baat bij, als ieder individu zich optimaal kan ontplooien. Mensen zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. Ze moeten hun opvattingen respecteren. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en tolerantie zijn erg belangrijk. Volgens de liberalen uit onze tijd is een vrijemarkteconomie het beste voor het land. De overheid moet zich beperken tot kerntaken, zoals defensie en onderwijs. Liberalen wijzen de verzorgingsstaat niet af op voorwaarde dat de vrijemarkteconomie er niet door in gevaar komt en burgers te afhankelijk worden.

Kenmerken:

·       Economische vrijheid.

·       Politieke vrijheid.

·       Principe van de rechtsstaat.

·       Rationalistisch individualisme.

Ò VVD – D66 (<--progressieve liberalen)

Socialisme
De mogelijkheden voor elk individu om zich te ontplooien zijn ongelijk verdeeld. Vrijheid en gelijkwaardigheid krijgen pas betekenis als mensen ook gelijke kansen hebben. Mensen moeten solidair met elkaar zijn: de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Hedendaagse sociaaldemocraten zijn niet tegen de vrijemarkteconomie, maar ze vinden dat kennis, inkomen en macht nog steeds eerlijker verdeeld moeten worden. De verzorgingsstaat moet volgens hen in stand blijven en uitgebreid worden.

Kenmerken:

·       Sociaaleconomische gelijkheid.

·       Tegenstelling kapitaal- arbeid.

·       Principe van de verzorgingsstaat.

Ò PvdA – SP – GroenLinks

Confessionalisme
Mensen baseren hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. God heeft een bedoeling met de wereld en daarnaar moet men zich richten. Men gaat uit van een organische staatsopvatting: de samenleving is vergelijkbaar met een menselijk lichaam waarin alle onderdelen van elkaar afhankelijk zijn en ook alleen in onderlinge samenhang kunnen functioneren. De huidige christendemocraten streven naar een samenleving waarin rentmeesterschap (de mens heeft als taak om goed voor de door God aan ons toevertrouwde aarde te zorgen), solidariteit (zorg voor de kwetsbaren in de samenleving), harmonie en gespreide verantwoordelijkheid belangrijk zijn.

Kenmerken:

·       Harmonie.

·       Rentmeesterschap.

·       Principe van gespreide verantwoordelijkheid.

Ò CDA – ChristenUnie (iets linkser dan CDA) – SGP (streng orthodox)

Fascisme
Ze willen een machtige staat met een grote rol voor de leider, die de persoonlijke belichaming is van de staat. Burgers zijn deze leider totale gehoorzaamheid verschuldigd en offeren hun persoonlijke belangen op aan de staat. Bv. Mussolini

Nationaalsocialisme
een variant van het fascisme, waarbij de nadruk ligt op de idee van raszuiverheid. Het principe van eigen volk heerst. Dit vinden we ook terug bij het rechts-extremisme, een moderne stroming die sympathie koestert voor de oude fascistische en nationaalsocialistische ideologie. Het gebruik van geweld wordt goedgekeurd als legitiem middel voor een volk om zichzelf en de cultuur te beschermen. Bv. Hitler

Ecologisme
Het ecologisme benadrukt de wederzijdse afhankelijkheid van mensen en hun natuurlijke omgeving. De overheid moet hierbij een belangrijke rol gaan spelen. Bv GroenLinks en PvdD.

Feminisme
het feminisme streeft naar totale gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen. Ondanks het gelijkheidsbeginsel in onze wetten zien zij in de samenleving nog steeds veel ongerechtvaardigde sekseverschillen. Volgens feministen ligt de oorzaak hiervan in de verschillende sociale rollen die mannen en vrouwen krijgen opgedrongen. Bv. De Vrouwenpartij voor Feministische Politiek.

8.3 VWO
politiek cultuur:
het geheel van opvattingen, normen, waarden, houdingen en verwachtingen in de samenleving over politiek.

De Nederlandse politieke cultuur heeft als belangrijkste kenmerken:

·       Compromisbereidheid

·       Grote acceptatie van besluiten.

·       Praten en overleggen.

·       Bescheiden betrokkenheid van burgers.

Ontwikkelingen in de politieke cultuur
de Nederlandse samenleving werd een groot deel van de twintigste eeuw gekenmerkt door een sterke verzuiling, waardoor de maatschappij een indeling had op grond van geloofsovertuiging en/ of maatschappelijke opvattingen. De partijpolitieke voorkeur van mensen liep tot halverwege de jaren zestig langs de lijnen van de maatschappelijke zuilen. Met de ontzuiling in de jaren zestig werden burgers mondiger en zelfbewuster. In deze tijd waren daarom ook veel democratiseringsbewegingen. Al deze culturele ontwikkelingen samen, waarbij regelmatig acties en demonstraties  plaatsvonden, beïnvloeden de politieke cultuur: de consensuspolitiek maakte plaats voor meer polarisatie, waarbij de politieke verschillen tussen de partijen werden aangescherpt.

Begin jaren tachtig ontstond een hernieuwde politieke wil tot samenwerking. De overheid besloot tot forse bezuinigingen op de collectieve voorzieningen. Om de welvaartstaat te garanderen kwam het marktdenken weer centraal te staan in het sociaaleconomisch beleid. Al deze ontwikkelingen zorgden voor het poldermodel: een intensief overleg tussen de sociale partners, de werkgevers, werknemers en de overheid met als doel belangrijke sociaaleconomische kwesties op te lossen.

Aan het begin van de 21e  eeuw kwam er opnieuw kritiek op de compromisgerichte politieke cultuur. Deze kritiek leidde tot een polarisatie van opvattingen: aan de ene kant voorstanders van ‘nieuwe politiek’ (Pim Fortuyn). Aan de andere kant stonden de gevestigde politieke partijen die door ontideologisering steeds meer op elkaar waren gaan lijken. Een gevaar van polarisatie is politieke instabiliteit.

Hoofdstuk 9 Knelpunten en oplossingen

9.1
knelpunten in de huidige politiek zijn:

·       Geen gekozen minister- president.

·       De dictatuur van het regeerakkoord: tijdens de formatie maken de coalitiepartijen afspraken, die zij vastleggen in een regeerakkoord.

·       De ongelijke toegang tot de politiek.

·       Afnemende autonomie door internationale samenwerking.

·       VWO: Te veel bureaucratie:

-          te veel regelgeving op steeds meer terreinen.

-          Gebrekkige coördinatie tussen verschillende ministeries en departementen. Verkokering

-          Niet-transparante besluitvorming.

-          De ambtenarij is zo groot en complex dat ambtenaren moeilijk te controleren zijn.

9.2
een lage opkomst is om een aantal redenen ongewenst:

·       Minder goede afspiegeling van de bevolking dan bij een hoge opkomst.

·       Het brengt de representativiteit van het gekozen bestuur in gevaar.

·       Een bestuur dat niet representatief is, dreigt zijn legitimiteit te verliezen.

Burgers kunnen op twee manieren reageren als ’hun’ politici niet doen wat ze willen:

·       Een politieke passieve houding:het heeft toch allemaal geen zin’

·       Een politieke actieve houding: als mensen uiting geven aan hun betrokkenheid bij de oplossing van maatschappelijke problemen, noemen we dat politieke participatie

Uit onderzoek blijkt dat hoger opgeleiden en mannen vaker uiten hun politieke betrokkenheid dan lager opgeleide en vrouwen. En ouderen en mensen die zich onderdeel voelen van een kerkelijke groepering gaan vaker stemmen dan jongeren en niet- kerkelijken

 

9.3
de Eerste Kamer beoordeelt alle wetsvoorstellen op kwaliteit en uitvoerbaarheid, als een soort laatste controle. Ook keuren Eerste Kamerleden wetsvoorstellen vaak op politieke gronden of af. Ze stemmen bijna altijd hetzelfde als hun partijgenoten in de Tweede Kamer. Een kiesdrempel zorgt ervoor dat er minder partijen in het parlement vertegenwoordigd zijn, waardoor debatten vaak korter en levendiger zijn. Ministers hebben in het huidige systeem de mogelijkheid om aangenomen moties van de Kamer niet uit te voeren. Een minister kan zelfs weigeren een wetsvoorstel te ondertekenen. In de praktijk zijn het vooral ministers die voorstellen indienen, geholpen door ambtenaren van hun departement. Nederland kent een evenredig kiesstelsel, waarbij de meeste stemmers voor hun gevoel op een partij stemmen en niet op een persoon. Een districten- of meerderheidsstelsel beoogt een veel sterke band tussen kiezer en gekozene, omdat de volksvertegenwoordiger direct door het eigen district. De afgelopen jaren zijn de volgende hervormingen doorgevoerd:

·       Op gemeentelijk en provinciaal niveau zijn referenda mogelijk gemaakt door plaatselijke verordeningen.

·       Het is makkelijker geworden om een kandidaat voor de Tweede Kamer met voorkeursstemmen te kiezen.

·       Burgemeesters worden steeds vaker op voorstel van de gemeenteraad benoemd.

·       De rol van de koning(in) bij de kabinetsformatie is beperkt. Het initiatief bij de formatie ligt nu bij de Tweede Kamer.

Aan de veranderingen kun je zien dat ons publieke systeem niet statisch, maar zich aanpast aan veranderde omstandigheden. Dat hervormingen meestal veel tijd vergen, is een les die we kunnen leren uit het verleden.

Multiculturele samenvatting

Stereotypering: Zwarte mannen in Amerika eet KFC.

Verschil tussen stereotype en vooroordeel: vooroordeel is geen kennis van zaken en stereotype is als je generaliseert.

Ongelijke behandeling: vrouwen zitten niet op een onderzeeboot, omdat dat werk voor vrouwen onprettig is.

Sociaaleconomisch
In tijden van crisis krijgt Wilders veel aanhang, want mensen worden rechtser en extremistischer. Mensen kiezen voor eigen belang.

Oorzaken discriminatie

·       Sociaal

·       Sociaaleconomisch

·       Politiek- juridisch

Selffuling prophecy: Surinaamse mannen zijn lui en willen niet werken> Ze worden gediscrimineerd en krijgen geen baan. Daardoor stijgt de werkloosheid onder Surinaamse mannen.   

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.