Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Multiculturele samenleving H1 t/m H6.1

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 4677 woorden
  • 5 november 2016
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
24 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1: De multiculturele samenleving, een verkenning
1.1 begripsbepaling
Multiculturele samenleving: een samenleving waarin naast de oorspronkelijke autochtone bevolking verschillende etnische groepen leven die oorspronkelijk afkomstig zijn uit een ander land met een andere cultuur.
Normatieve betekenis: bovenstaand begrip krijgt dit omdat je het verbindt met een mening, een norm of in dit geval een ideaal.
Etnische groep: groep die zich onderscheidt van andere groepen doordat de leden ervan gezamenlijke factoren delen zoals nationaliteit, stamverwantschap, religie, taal cultuur ed.

Etnische minderheden: etnische groepen die niet uit bv. Nederland afkomstig zijn en waarvan de leden naar verhouding, vaker een lage maatschappelijke en culturele positie innemen. Allochtoon: iemand die zelf of waarvan een van de ouders niet in Nederland geboren is.
Eerste generatie: in het buitenland geboren.
Tweede generatie: allochtonen in Nederland geboren.
Westerse- en niet westerse allochtonen: een Duitser die in Nederland woont wordt vaak niet geassocieerd met een allochtoon vanwege dezelfde huidskleur en veelal gewoonten/cultuur. Het aantal allochtonen neemt sterk toe. In Amsterdam is 49% allochtoon. Veelal Surinamers. Net als in Den Haag. In Utrecht bestaat 43% van de bevolking uit Marokkanen. Turken gelijkmatig over grote steden.   1.2 kenmerken van een multiculturele samenleving
Gevoel van saamhorigheid: mensen spreken dezelfde taal, hebben dezelfde godsdienst, belangen en geschiedenis. Hierdoor werd ook Nederland een nationale staat. Maar door de komst van veel soorten verschillende geloofsrichtingen (multiculturele samenleving) nam het gevoel van saamhorigheid af. Marokkanen en Turken hebben een ander idee over bijvoorbeeld seks en gastvrijheid. Drie factoren die van invloed zijn op de Nederlandse multiculturele samenleving:
- Globalisering (mensen staan wereldwijd steeds meer en steeds makkelijker met elkaar in verbinding. In Nederland heerst een hightech-kenniseconomie: hier worden de producten bedacht, maar ergens anders gefabriceerd. Door globalisering ook steeds meer economische verbondenheid met het buitenland. Door globalisering zijn er ook wereldwijd migratiestromen ontstaan);
- Europeanisering (de geleidelijke ontwikkeling waarbij Europese landen steeds meer samenwerken, eerst op economisch gebied en later ook op politiek terrein: Verdrag van Maastricht. Veel mensen noemen zich echter geen Europeaan, maar nog gewoon Nederlander);
- Individualisering (mensen worden niet langer als lid van een groep of een gezin beschouwd, maar als onafhankelijk individu. Hierdoor ontstaan grote verschillen in leefstijlen, gewoonten en meningen. In de jaren ’60 ontzuilde Nederland. D.m.v. idealen als vrijheid, zelfontplooiing en zelfbeschikkingsrecht. Leefde vooral onder de jongeren. Er werd ook wel gesproken van een ‘ik-cultuur’, omdat het naar het egoïsme neigde. De vraag naar sociale cohesie is op twee manieren te beantwoorden:
- Gemeenschappelijke waarden (communitarisme: de stroming die het belang van gemeenschappelijke normen en waarden sterk benadrukt. Iedere burger heeft rechten, maar ook verantwoordelijkheden. In Nederland kent deze stroming vooral een groeiende aanhang onder de christendemocraten, maar ook onder de sociaaldemocraten);

- Steunberen (de democratische rechtsstaat en de grondwettelijke vrijheden bieden de beste garantie voor een multiculturele samenleving, waarin mensen met verschillende politieke denkbeelden en persoonlijke levenssferen naast en met elkaar kunnen leven. Eerste steunbeer is een eerlijk en onafhankelijk rechtsproces, tweede steunbeer is de bereidheid tot tolerantie. De derde steunbeer is de onafhankelijke wetenschapsbeoefening. De vierde steunbeer betreft de bereidheid om conflicten op een niet-gewelddadige manier op te lossen. In samenlevingen waar dit ontbreekt, is geen respect voor verschillen en tegenstellingen). Integratie: de samenvoeging van meerdere bevolkingsgroepen in de maatschappij. Nederlandse regering: de gedeeltelijke aanpassing van bevolkingsgroepen aan de dominante cultuur met behoud van eigen cultuurkenmerken.   1.3 samenlevingsmodellen
Samenlevings/integratiemodellen:
- Assimilatiemodel (assimilatie: dominante cultuur vrijwel geheel overnemen, eigen cultuur verdwijnt naar achtergrond);
- Model van de ‘melting pot’ (als verschillende bevolkingsgroepen zich versmelten tot één nieuwe bevolkingsgroep: ook wel een smeltkroes genoemd. Er ontstaat dan een nieuwe bevolkingsgroep met een nieuwe cultuur);
- Model van de ‘salad bowl’ (volken behouden hun eigen culturele identiteit. Ze passen zich aan elkaar aan, zodat ze allemaal toegang hebben tot dezelfde maatschappelijke, economische en politieke positie: wederzijdse aanpassing, Nederland streefde dit ideaal na, maar dit gaat in de praktijk vaak niet op);
- Segregatiemodel (bevolkingsgroepen leven zowel fysiek als sociaal gescheiden: Amish in VS. Vaak met geweld en dwang, zeker als de dominante groep alle politieke en economische macht naar zich toe wil trekken: Zuid-Afrika).
Nederland en de vier modellen: duizenden migranten geassimileerd in bedrijfsleven/huwelijk. Door de moderne communicatiemiddelen kunnen migranten gemakkelijker hun eigen cultuur behouden, d.m.v. internet: transnationalisme. Kinderen binnen gemengde huwelijken krijgen vaak te maken met de ‘melting pot’. In grote steden veel ‘salad bowl’: caissières met hoofddoekjes bijvoorbeeld. Segregatie: witte en zwarte scholen. Of witte en zwarte woonwijken. Migranten zoeken elkaar vaak op vanwege cultuurgelijkenis.   1.4 gevolgen van multiculturalisering
Voordelen maatschappelijke verandering: voor asielzoekers: veiligheid en een beter leven. Migranten heffen het tekort aan arbeidskrachten op: economisch. Evenwichtiger bevolkingsopbouw, door komst grote migratiegezinnen. Hiermee wordt ontgroening en vergrijzing tegengegaan, minder druk op socialezekerheidsstelsel: demografisch. Grotere diversiteit aan culturen verrijkt Nederlandse samenleving. Maatschappelijke vraagstukken (4 invalshoeken):
- Sociaaleconomisch (problemen m.b.t. sociale gelijkheid. Migranten worden vaak ongelijk behandeld op het gebied van huisvesting, gezondheid en arbeidsmarkt, ligt doorgaans aan lagere schoolopleiding en taalachterstand, maar ook discriminatie speelt een rol. Hoofdstuk 3);

- Sociaal-cultureel (laatste jaren: toename conflicten over botsende normen en waarden. Religieuze confrontaties tussen moslims en niet-moslims: 9/11. Hoofdstuk 4);
- Politiek-juridisch (wat kan de overheid doen om het proces van multiculturalisering in goede banen te leiden? Hoofdstuk 6);
- Historisch-geografisch (Hoofdstuk 2).   Hoofdstuk 2: Nederland als immigratieland
2.1 motieven voor migranten
Pullfactoren: factoren die een land aantrekkelijk maken voor migranten: economische welvaart en politieke vrijheid zijn in westerse landen aantrekkelijk.
Pushfactoren: factoren die een migrant ertoe bewegen zijn woonplaats te verlaten: Geen vrijheid van geloof of mening, werkloos en weinig economisch perspectief, of oorlog.
Politieke en religieuze motieven: vaak is politieke situatie reden tot vertrek, als dictatuur waar geen stemrecht en verschillende vrijheden zijn. Dit gaat regelmatig gepaard met geweld en oorlog. Vluchtelingen die in Nederland asiel aanvragen worden in overeenstemming met het EVRM en het Vluchtelingenverdrag van Genève behandeld.
Economische en ecologische motieven: economische reden is vaak hoop op beter leven in westers land, maar ook een verslechterd milieu kan reden zijn tot verhuizing: slechte landbouwgrond. Deze economische migratie kan de overheid stimuleren of afremmen, afhankelijk van de arbeidsmarkt).
Sociale en persoonlijke motieven: gezinshereniging of gezinsvorming kan een reden zijn tot migratie. Voor zowel asielzoekers als gewone burgers.
2.2 migratie naar Nederland

Nederland is een aantrekkelijk land door:
1. Veel welvaart, vooral in 17e en 20e eeuw
2. Politiek klimaat, vooral door relatieve godsdienstvrijheid en tolerantie
Klassieke tolerantie: je geeft groepen de ruimte om anders te denken
Moderne tolerantie: iedereen handelt op dezelfde manier
Migratiestromen naar Nederland van de 16e tot de 20ste eeuw
GROEP AANTAL PULLFACTOR PUSHFACTOR OVERIG    
16E -17E EEUW
PROTESTANTSE ZUID-NEDERLANDERS  
7% van de Nederlandse bevolking in 1600 Religieus: Godsdienstvrijheid (het Zuiden hoorde nog bij Spanje en daar moest je katholiek zijn) Religieus:
Je mocht geen protestant zijn in de Zuidelijke Nederlanden
 Concurrentie voor opvang, ze hadden veel vaardigheden   
HUGENOTEN    50.000 Ze konden in Nederland vrij hun beroep uitoefenen en hun geloof belijden Geen godsdienstvrijheid in eigen land en minder rechten dan de katholieke Fransen Gastvrije ontvangst, later wat strenger    SEFARDISCHE JODEN
 

Paar duizend 
Godsdienstvrijheid in Nederland 
Ze moesten katholiek worden     SKENAZISCHE JODEN
 
20.000 
Godsdienstvrijheid/vrede 
Oorlog en vervolging     17E TOT BEGIN 20E EEUW
SEIZOENSARBEIDERS UIT DUITSLAND EN BELGIË + HANDELAREN
 Meer dan 100.000 tussen 1600 en 1900 Toegenomen Welvaart 
- Later veel meer arbeiders, later veel ontslagen   
VERLICHTE INTELLECTUELEN
 Enkele tientallen Welvaart en politieke vrijheid Geen politieke vrijheid, botsing met regering, religieuze tolerantie Veel filosofen,    
20STE EEUW
JODEN
INDISCHE NEDERLANDERS
 25.000
300.000 tussen 1945-1965 Geen vervolging
 Nationaalsocialisten

De onafhankelijkheid van Indonesië Anne frank, later werden grenzen gesloten
Soms gedwongen door politieke veranderingen    MOLUKKERS  
12500 
 De onafhankelijkheid van Indonesië: de... Molukkers hadden. Meegevochten aan nl zijde    SURINAMERS  
200.000 tussen 1975 – 1980 
Politieke en economische stabiliteit in Nederland Gevolgen van onafhankelijkheid Suriname: decembermoorden, politieke en economische instabiliteit Sinds 1980 alleen toelating, gezinsvorming en hereniging    ANTILLIANEN   
Goed onderwijs, betere economische situatie 
Weinig perspectief op goed werk Nu vooral Antilliaanse jongeren, uit lager socialklasse, voor betere toekomst    GASTARBEIDERS (TURKSE/MAROKKAANSE KOMAF)
 200.000 tussen 1965-1973 
Werk 
Veel werkeloosheid Door oliecrises in 1973 daalde economie, en werd deze arbeidsimmigratie stopgezet    ASIELZOEKERS (HONGAREN, VIETNAMESEN  
Per jaar verschillend 
Veiligheid/
Economische welvaart 
Binnenlandse conflicten/

Weinig werk of geld in eigen land Hongaren: vlucht na opstand. Vietnam: bootvluchtelingen oorlogsgeweld
Door nieuwe vreemdelingenwet (2000) is asiel gedaald. 2008 Irak, Syrië, Somalië etc.    GEZINSHERENIGERS/ VORMERS
(TURKEN, MAROKANEN)  
 Vader/moeder/kinderen wonen al in Nederland 
Trouwen met iemand in Nederland Nu vooral onder asielzoekers
Vormen: enige manier van westen binnenkomen    EU-ARBEIDSMIGRANTEN   
Werk in Nederland 
Weinig werk/ geen baan kunnen vinden Grootste = Duitsland
Ook polen, Roemenen, Bulgaren    ILLEGALEN  
Tussen de 100 en 150 duizend 
- Kunnen/willen niet terug, verkiezen armoedig bestaan boven terug moeten
Mensenhandelaars (prostitutie)
Illegale kinderen mogen wel naar school)    2.3 Migrantengroepen en hun cultuur
Grootste groep immigranten in NL zijn: Turken, Marokkanen, Surinamers, antilianen en de Indische Nederlanders.
• Turken: ( 370.000 )    

 Wortels in arme platteland van Anatolië.
 Koerden en christelijke turken behorend tot Syrisch-orthodoxe kerk naar NL
 Politieke en etnische tegenstellingen tussen turken. Nationalistische grijze wolven – de PKK
• Marokkanen: (330.000 )
 Wortels in Rifgebergte.
 Deze Berbers hebben een gearabiseerde cultuur
 Wel eigen taal, maar spreken Arabisch (en islamitisch) Islam
 Door de komst van turken en Marokkanen kwam dat ook naar NL
 Kent veel gedragsregels: Halal: wat is toegestaan Haram: wat is verboden bijv. tatoeages, varkensvlees, vragen van rente. Deze staan in de koran
 Verschillende stromingen: soennieten: meeste turken en Marokkanen: weinig plichten, meestal geen hoofddoek. Sjiieten: Iranen, Irakezen: streng
Wij-cultuur
 Groep belangrijker dan individu, eer en respect
 Als iemand niet aan regels houdt, inbreuk op hele familie

Surinamers en Antilianen
 Bij kolonisatie = dunbevolkt
 Voor voldoende arbeidskrachten: half miljoen afrikanen als slaaf naar Midden-Amerika
• Creolen: meeste zijn hier geboren of wonen er al tientallen jaren
• Respect voor ouders heel belangrijk (vooral voor moeder)
• Matriarchaat: samenlevingsvorm waarin vrouwen domineren (moederschap)
• Meeste zijn Christen, en winti (een Afro-Surinaamse godsdienst) speelt ook nog steeds een grote rol, ze geloven dat zielen van voorouders, het dagelijks leven beïnvloed
• Hindoestanen: voor een deel Aziatische en voor een deel Surinaamse cultuur
• 20 % is moslim in NL
• Antilianen: lijkt veel op creools-Surinaamse cultuur ( man-vrouwverhouding, verhoudingen met blanken)
• Specifieke cultuurelementen: nationale sport honkbal, Papiamento: een taal met Spaanse, Engelse en Nederlandse invloeden.
Indische Nederlanders en Molukkers
 NL stuurde Nederlandse ambtenaren, naar hun kolonie, en die trouwden met de vrouwen daar. Geleidelijk ontstond Nederlands-Indië
 In het De Koninklijke Nederlands Indisch Leger (KNIL) zaten ook Zuid-Molukkers

 Toen in 1949 de onafhankelijke republiek Indonesië werd uitgeroepen, voelden veel zich niet veilig en emigreerden naar Nederland.
• Indische Nederlanders: snel integreren door zelfde taal en cultuur
• Maar Indisch verleden bleef rol spelen. Pasar Malam: grote markt waar de cultuur levend wordt gehouden
• Molukkers: probeerden eigen staat op te richten met beloofde steun van Nederland maar maakte dat niet waar.
• Veel Molukse jongeren vonden het gebrek van steun aanleiding om door middel van gijzelingen en treinkapingen de regering om andere gedachten de brengen.
• De meeste Nederlandse Molukkers waren eerst erover positief maar nu proberen ze zich te richten op intigratie   Hoofdstuk 3 migranten en hun maatschappelijke positie
3.1 de sociale stratificatie van Nederland
Maatschappelijke positie: de plaats die iemand heeft op de maatschappelijke ladder. Hier spelen economische (bezit, inkomen, beroep) en politieke (minister) macht en het sociaal-culturele milieu een rol.
Sociale ongelijkheid: een ongelijke verdeling van welvaart, macht en sociale privileges. Hoe hoger op de maatschappelijke ladder, des te meer invloed.
Sociale stratificatie: een verdeling van de samenleving in maatschappelijke lagen waartussen een verhouding van sociale ongelijkheid bestaat. Middeleeuwen: geestelijken en edelen – boeren en nu: bestuurders – bijstandsmensen. Hierop zijn inkomen, charisma, talenten, kennis etc. van invloed. Gevolgen van de lage maatschappelijke positie: lage opleiding heeft lage levensverwachting als gevolg. Lager opgeleiden doen vaak lichamelijk zwaarder werk, roken meer, sporten minder en eten ongezonder. Daarnaast hebben ze vaak minder sociale contacten. Deze lage culturele participatie is mede het gevolg van een lager inkomen. Politieke participatie is ook lager en ze volgen minder het nieuws. Dit heeft ook gevolgen voor de kinderen, als er weinig cultureel kapitaal in de gezinnen aanwezig is. Door een beperkt intellectueel klimaat worden kinderen niet gestimuleerd te gaan studeren. Sociale mobiliteit: de mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder. Hierbij worden 2 soorten:
- Intragenerationele mobiliteit (als iemand tijdens zijn een stijging doormaakt op de maatschappelijke ladder, komt minder voor dan intergenerationele mobiliteit omdat mensen hiervoor zeer gemotiveerd moeten zijn: cursussen);

- Intergenerationele mobiliteit (als kinderen een hogere positie op de maatschappelijke ladder verwerven dan hun ouders, veel toegenomen omdat afkomst minder belangrijk is, het gaat nu veel meer om capaciteiten, opleidingsniveau en prestaties). Theorieën over mobiliteit:
- Meritocratietheorie (mensen verwerven een goede sociaaleconomische status vooral op basis van hun eigen persoonlijke talenten, capaciteiten en werklust, de overheid probeert zo veel mogelijk belemmeringen weg te halen, d.m.v. bijvoorbeeld studiefinanciering);
- Reproductietheorie (het sociale milieu van iemand heeft een sterke rol bij de mogelijkheid om op te klimmen. De sociaaleconomische status van de ouders is van belang).
• Pierre Bourdieu toonde aan dat arbeiderskinderen met een hoge opleiding nooit echt tot de hogere klasse behoren omdat ze niet zijn opgegroeid met de gewoonten, het taalgebruik en de interesses van de hogere sociale milieus.   3.2 de maatschappelijke positie van minderheden
Een groot deel van de totale groep migranten behoort tot de lage maatschappelijke klassen. Dit is af te meten aan drie criteria: onderwijs, arbeid en inkomen en huisvesting:
Onderwijs: allochtone jongeren scoren vaak lager op de Cito-toets. Kinderen van etnische minderheden stromen na de basisschool gemiddeld vaker door naar een lager onderwijsniveau. Daarnaast zie je veel drop-outs onder allochtonen. Die kinderen hebben dan geen startkwalificatie.
Verklaringen:
- In hun gezinnen is weinig cultureel kapitaal (lage opleiding ouders);
- Kinderen van migranten hebben een taalachterstand (Nederlands als 2e taal);
- Docenten hebben soms vooroordelen waardoor ze minder verwachten van allochtonen.
Wel moet er gezegd worden dat het verschil steeds kleiner wordt en er dus steeds meer allochtonen hoger opgeleid zijn of een startkwalificatie hebben.
Arbeid en inkomen: niet-westerse allochtonen hebben naar verhouding een slechtere positie op de arbeidsmarkt. Ze zijn eerder langdurig werkloos en hebben vaker een AOW- of bijstandsuitkering. Daarnaast zijn ze oververtegenwoordigd in de allerlaagste functies.
Verklaringen:

- Mensen van allochtone afkomst hebben gemiddeld een lagere opleiding en spreken dikwijls ook minder goed Nederlands;
- Er is sprake van discriminatie op de arbeidsmarkt;
- Niet-westerse migranten hebben een kleiner sociaal netwerk waarmee ze werk kunnen vinden.
Tussen etnische minderheden zijn er echter grote verschillen. Zo is de arbeidsparticipatie onder Surinaamse vrouwen hoog en hebben vooral Marokkaanse en Turkse mannen en jongens problemen met het vinden van een baan.
Huisvesting: De meeste migranten wonen in grote steden. De kans op werk is daar groter. Hoogopgeleide kennismigranten zien we relatief vaak in de betere buurten. Niet-westerse allochtonen met een zwakke sociaaleconomische positie zijn oververtegenwoordigd in arme, oude stadswijken. De concentratie van sommige groepen allochtonen heeft het straatbeeld in sommige wijken veranderd. In volkswijken waar vroeger Nederlandse winkels waren, zien we nu islamitische bedrijven.
Verklaringen:
- Veel migranten zijn door hun lage economische positie min of meer gedwongen om in wijken met veel sociale huurwoningen te wonen;
- Sommige migranten kiezen bewust voor een wijk waar veel medemigranten wonen, vanwege winkels of moskee, maar ook familie en dezelfde taal.
Door het vertrek van allochtonen met goede banen neemt de concentratie in sommige wijken echter af. Goedverdienende allochtonen maken plaats voor de armere allochtonen. Wat doet de overheid: toen eind jaren ’70 duidelijk werd dat de migranten in Nederland bleven, ontwikkelde de overheid een beleid om achterstanden weg te werken. Maatregelen waren vaak gebaseerd op vrijblijvendheid en vrijwilligheid bij de doelgroep. Voorbeelden van beleid:
- Onderwijsachterstandenbeleid (leerachterstanden bij allochtonen weg werken: vroegschoolse educatie om taalachterstanden weg te werken, scholen ontvangen extra financiering voor leerlingen met leerachterstanden, daarnaast moeten werkloze jongeren met een allochtone afkomst verplicht naar school tot zij een startkwalificatie hebben);

- Werkgelegenheidsbeleid (dwang van overheid is hier veel moeilijker. Positieve discriminatie: plannen van de overheid om een minimaal percentage allochtonen verplicht te stellen bij bedrijven. Bij de politie geldt een voorrangsbeleid voor allochtonen. Bij het CWI worden bijscholingen en speciale sollicitatietrainingen georganiseerd voor allochtonen, ook zijn er regelingen die in bepaalde wijken het ondernemerschap stimuleren);
- Huisvestingsbeleid (gemeenten mogen geen woningzoekenden weigeren op grond van geslacht, ras of etniciteit. Wel mag een minimumeis aan loon geëist worden voor een woning in een bepaalde wijk. Met vele miljarden hopt de overheid in tien jaar tijd veertig wijken aan te pakken om deze van probleemwijken in krachtwijken te veranderen: grootschalige renovatie, nieuwbouw en verbeteren infrastructuur zijn hier voorbeelden van, daarnaast subsidies om sociale cohesie te versterken in de wijken, hierdoor zouden ze zich meer verantwoordelijke voor hun buurt moeten voelen).
Hoofdstuk 4 Cultuur en identiteit
4.1 Wat is cultuur?
4 oerdriften heeft de mens:
- Destructieve neigingen: angst en woede
- Affectieve neigingen: geluk en liefde
Cultuur = omvat alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend ervaren.
Dominante cultuur = cultuurkenmerken die gedragen geaccepteerd worden door de groep die binnen een samenleving overheersend is
Meestal is de dominante cultuur de meerderheid, maar kan ook kleine invloedrijke politieke en/of economische elite zijn die normen en waarden doorgeeft. Bijv. eten met vork en mes, handen wassen
Subculturen = binnen de dominante cultuur, bijv. aparte etnische groepen. Bijv. Turkse, Marokkaanse Amerikaanse subculturen maar ook jongerenculturen en religieuze subculturen.

Binnen subculturen van bijv. christelijke, bestaan ook weer groepen
Tegenculturen = verzetten zich tegen dominante cultuur
Socialisatie = met het doel dat nieuwe groepsleden volwaardige leden van die cultuurgroep worden.
Enculturatie = vanaf je geboorte de cultuurkenmerken aanleren
Acculturatie = iemand op latere leeftijd culturele kenmerken overneemt, bijv. immigranten, of verhuizing.
Enculturatie verloopt veel soepeler, daarom hebben veel eerste generatie immigranten meer moeite met overnemen van cultuurkenmerken dan hun kinderen.
Bij jonge kinderen gaat het overnemen door middel van imitatie (nadoen van ouders) op latere leeftijd:
Socialiserende instituties = bijv. crèche, school, sportvereniging en werk.
Sancties = zowel beloning als straf om het gedrag te sturen van kinderen.
Internalisatie = bepaalde gewoonten en gedragingen zo eigen hebt gemaakt dat je je automatisch gedraagt zoals de omgeving van je verwacht. Uiteindelijke doel van socialisatie.
Socialisatie leidt tot:
- Overeenstemming binnen cultuurgroep, maar ook verschillen, jongens en meiden
- Verschillen met andere cultuurgroepen bijv. Turkse leefgemeenschap

Functies van cultuur:
- Cultuur geeft betekenis aan ons gedrag
- Cultuur bepaalt welk gedrag wel of niet aanvaardbaar is.
- Cultuur biedt de mogelijkheid tot identificatie. Samenhorigheid.   4.2 identiteit en identificatie
De ‘ingroup’ = de groep waar mensen zich in willen identificeren met andere leden van de groep. Bijv. je gezin, werk, school, sportclub. Want identificatie geeft houvast in het leven: het geeft aan welke opvattingen we ongeveer van elkaar verwachten.
Primaire identificatie = identificatie die begint op heel jonge leeftijd. Bijv. sekse
Secundaire identificatie = vrije keuze, je kiest er bijv. voor om uit vriendengroep te stappen
Religie kan bij allebei, je bent ermee opgevoed of je kiest er later zelf voor.
In Nederland zijn veel identiteiten
Maar anderen zeggen dat er een Nederlandse identiteit bestaat, gebaseerd op de Nederlandse taal, cultuur en geschiedenis.   4.3 cultuurverschillen en spanningen
Cultuurverschillen leiden tot spanningen en confrontaties, dit heeft te maken met de vraag of culturen gelijk zijn aan elkaar:
Cultuurrelativisten = alle culturen zijn gelijk aan elkaar

Cultuuruniversalisten = niet alle culturen zijn gelijk, bepaalde algemene waarden gelden voor iedereen.
Er zijn duidelijk zichtbare verschillen tussen culturen, maar ook waarden bijv. familie, vrijheid van keuzes maken enz.
In samenleving botsen waarden en normen van minderheden soms met ‘traditionele uitganspunten en cultuuruitingen.
In multiculturele samenleving botsen verschillende etnisch-culturele achtergronden.
Vrijheid van onderwijs = groepen met een bepaalde opvatting hebben de vrijheid hun eigen school op te richten.
Hiërarchisch = opgebouwd uit rangen en standen. In aantal culturen sterk aanwezig
Religieuze opvattingen = kan leiden tot discussies en spanningen bijv. christenen tegen inenten
En bijv. vrouwenbesnijdenis = maar is toch strafbaar.
De vraag waar vrijheid van meningsuiting overgaat in belediging is onbeantwoordbaar. Bij religieuze standpunten is de grens niet altijd scherp te trekken. Bijv. in de Bijbel worden ongelovigen uitgemaakt voor dwazen. Rechters gaan er alleen op in als er sprake is van haat zaaien, anders vrijheid van meningsuiting
Ook op werk spanningen, als er geen rekening wordt gehouden met culturele verschillen bijv. gebed.
In Nederland bemoeien ouders zich met de partnerkeuze via sociale (familie)netwerken. Dat verschilt per cultuur. Ook homohuwelijken, sommige in geheim, bedreigingen en fysiek geweld.

Eigenrichting = voor eigen rechter spelen
Eerwraak = het straffen van iemand die de eer van de familie geschonden heeft. Strijdig met Nederlandse cultuur.
Sociaaleconomische factoren zoals gebrekkige kansen, een niet-afgemaakte schoolopleiding en de opvoedingspatroon spelen een grote rol bij ontstaan crimineel gedrag.   H5 beeldvorming en discriminatie
5.1 vooroordelen, stereotypen en discriminatie
Generalisatie = een bepaalde groep wordt kenmerken toegeschreven op basis van het gedrag van een (klein) deel van die groep. Dit is de oorzaak van negatieve beeldvorming. Bijv. criminele Marokkanen.
Stereotiep beeld = een sterk generaliserend, vaak vereenvoudigd en vertekend beeld van een groep. Dit ontstaat als dit beeld door eigen waarneming of door de media keer op keer wordt herhaald.
Vooroordeel = een oordeel op basis van onvoldoende of onjuiste kennis van zaken. Ze komen vaak voor, onbetrouwbare chinees, gierige Nederlander.
Discriminatie = ongelijke behandeling van mensen op grond van groepskenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn. Negatieve discriminatie is bijv. liever geen asielzoeker als buurman.
Ongelijke behandeling = als een werkgever liever een blank iemand in dienst neemt   5.2 oorzaken en gevolgen
Ontstaan van vooroordelen en stereotyperingen:
-  Sociale categorisatie = het identificeren van individuen als lid van een bepaalde groep. Zo stoppen we mensen vaak voor het gemak in een hokje. Dit doen we omdat we niet alle detailinfo kunnen verwerken en onthouden dus is het functioneel.
- Sociale identiteit.      Mensen hebben behoefte om bij een groep te horen

Sociale identiteit = bijv. ik ben een rotterdammer, of ik ben een Surinamer
Persoonlijke identiteit = bijv. ik ben jantje, pietje.
Omdat we onze groep meestal beter vinden dan andere groepen zijn we geneigd om aan onze eigen groep, de ‘ingroup’ positieve eigenschappen toe te kennen. En word dus aan de ‘outgroup’ negatieve eigenschappen toegekend
- Xenofobie = angst voor het vreemde. Bijv. als in een dorp een nieuw asielzoekerscentrum komt, zetten bewoners uit angst zich af tegen nieuwkomers en ontwikkelen allerlei negatieve stereotypen en vooroordelen.
- Socialisatieproces
Tijdens je opvoeding leer je wat goed is en wat niet, maar niet iedereen wordt hetzelfde opgevoed. Ook media beïnvloed jouw bel van de werkelijkheid. Bijv. door de druk van kijkcijfers liever vechtende Marokkanen dat succesvolle allochtonen. Daardoor vertekend beeld. De oorzaken van discriminatie zijn voor een deel hetzelfde als de verklaringen van vooroordelen. Maar discriminatie kunnen we ook verklaren met sociale of maatschappelijke omstandigheden:
- Sociaal-culturele factoren.
Sociale controle = remmend effect op discrimineren, bijv. opvoeding die discriminatie sterk afkeurt.
Persoonlijk contact met minderheden, daardoor samenhorigheid. Veel minder discriminatie
- Sociaaleconomische factoren
Als het slecht gaat met de economie kiezen mensen eerder voor hun eigen beland en wordt ‘buitenlanders’ soms verweten de banen in te pikken. Zondebok.
- Politiek-juridische factoren
Antidiscriminatiebeleid, Nederland kent dat pas sinds 1983. Niet alleen de wetgeving maar ook de manier waarop de overheid reageert op discriminatie speelt een rol. Aangifte van discriminatie bij Meldpunt Discriminatie. Gevolgen van discriminatie:

- Minder kansen op de arbeids- en woningmarkt bij minderheden. Door deze toename dreigt een maatschappelijke tweedeling te ontstaan.
- Gevoelens van gekwetst-zijn en bedreiging. Soms leidt het tot woede en protest. En gekwetste mensen trekken zich terug in de eigen groep. Daarom wonen ze ook bij elkaar.
- Ontstaan van spanningen tussen bevolkingsgroepen. Mensen die gediscrimineerd worden of geen baan kunnen vinden geven de schuld aan andere bevolkingsgroepen
- Versterking negatieve beeldvorming. De achterstand door discriminatie leidt tot nieuwe stereotypen en discriminatie. Selffulfilling prophecy = voorspellende uitspraak die uitkomt juist omdat de voorspelling gedaan wordt.   5.3 positietoewijzing en positieverwerving.
De sociaaleconomische positie van een groep wordt bepaald door de toegang tot de arbeidsmarkt, de woningmarkt, en het onderwijs.
Positietoewijzing = de manier waarop de ontvangende samenleving immigranten een plaats toewijst.
Dat gebeurd op 3 niveaus
- Overheid: als de overheid openstaat voor immigranten en stimulerende maatregelen neemt zoals inburgeringscursussen en taallessen = positief effect op positie
Maar ook negatieve: als asielzoekers geen betaalde arbeid mogen verrichten, of diploma’s worden niet erkend.
- Instanties: particuliere organisaties, zoals bedrijven of scholen hebben ook invloed. Bijv. als scholen nieuwkomers extra aandacht geven aan taalles. Maar ook negatief effect: scholen houden geen rekening met cultuur van nieuwkomers, taalachterstand, laag schooladvies, vroegtijdig verlaten van onderwijs.
- Burgers: individuele burgers moeten open staan voor nieuwkomers. Maar veel denken, ze zullen het toch niet verstaan, of we sturen ons kind niet naar die school, slecht onderwijs. Positieverwerving = de manier waarop immigranten er zelf in slagen een positie in die nieuwe samenleving te veroveren.

- Burgers: hoe opener en welwillender immigranten staan tegenover de nieuwe samenleving, hoe groter de kans dat zij een goede positie kunnen verwerven. Maar niet iedereen staat open voor NL-samenleving.
- Zelforganisatie: voor veel migranten is eigen cultuur erg belangrijk. Dit leidt tot oprichting van allerlei verengingen en organisaties, voor eigen cultuurgroep. Om sterker te staan zijn er ook belangenorganisaties opgericht. Zei overleggen met kabinet over beleidskwesties. Het is wel zo dat belangenbehartiging van allochtonen plaatsvindt via een groot aantal verschillende organisaties.
Over het nut wordt anders gedacht, enerzijds is er kritiek dat deze organisaties te veel naar binnen gericht zijn, en dus weinig positief effect hebben. Anderzijds denken sommige dat het integratie juist stimuleert. Transmigranten = tijdelijke migranten   H6 overheidsbeleid
6.1 integratiebeleid
Jaren ’50 = veel emigratie juist, weinig immigranten. Maatregelen per groep immigranten
• Indische Nederlanders: beleid gericht op assimilatie
• Molukkers: beleid gericht op remigratie
Jaren ’60 en ’70 =
• Gastarbeiders kwamen
• Maatregelen gericht op behoud van eigen cultuur: ze zouden terugkeren
• Maatregelen door bedrijven, kerken en andere particuliere instanties
Jaren ’80 = Gastarbeiders bleven, er werd voor het eerst landelijk beleid gevoerd
                     Integratie met behoud van eigen identiteit
• OETC, op basisscholen werd het onderwijs in de eigen taal en cultuur uitgebreid.
• Positieve actie (voorkeursbeleid), allochtone sollicitanten voorkeur. Maar werkte alleen bij overheid.

• Juridische gelijkstelling, kiesrecht uitgebreid, bestrijding discriminatie meer aandacht. Ook landelijk bureau tegen discriminatie werd opgericht
Jaren ’90 =
• Onvrede over integratieproces groeit
• Criminaliteits- en werkloosheidscijfers zijn hoger onder allochtonen
• Actief integratiebeleid komt op gang, de nadruk ligt op sociaaleconomische integratie
• Gesubsidieerde arbeid, extra geld voor scholen. Verwachting ontwikkeling Nederlandse cultuur.
Vanaf 2000 =
• Meer aandacht voor culturele integratie
• Gemeenschappelijke normen en waarden worden belangrijker: wet inburgering
• Wet inburgering = iedere nieuwkomer verplicht een inburgeringscursus moet afleggen.
Recent beleid =
• In 2007 werd immigratie en integratiebeleid gescheiden
• Het immigratiebeleid bleef bij ministerie van Justitie
• Het integratiebeleid kwam bij Wonen, Wijken en Integratie.
• Voor jongeren kwam opvoedingsondersteuning voor ouders en een buurtverbod voor de probleemjongeren      

REACTIES

H.

H.

Had je als slaaf kans op een beter leven ?

7 jaar geleden

P.

P.

Ik zoek op etnische verschillen maat kok alleen maar discriminatie en antilianen tegen

6 jaar geleden

P.

P.

er moet staan maar kom

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.