Massamedia
§1.1
Massamedia:
- gedrukt
- audiovisueel
- digitale media
Cultuur: de leefwijze van een groep mensen zoals die zich op verschillende manieren gedraagt. Komt tot uitdrukking in waarden, normen, gewoontes, regels, tradities, rituelen, symbolen en kunst.
Immateriële cultuur: opvattingen van goed en kwaad, gedachtes over bepaalde onderwerpen, overtuigingen.
Culturen zijn:
- Plaats en tijd gebonden
- Ze veranderen onder invloed van wijzigende omstandigheden, zoals: politiek en economisch
Functies cultuur:
- geeft richtlijnen aan het denken, doen en laten van mensen
- betekenis gevend
- identificerend
- legt beperkingen op aan het gedrag: sociale controle – het middel waarmee mensen of groepen in de maatschappij anderen menen zo onder druk te zetten dat ze zich aan de algemeen geldende normen houden.
§1.2
Subcultuur: een cultuur die in bepaalde opzichten afwijkt van de overheersen cultuur, maar op vele punten ingepast is in de overheersende cultuur. B.V. gemeente Staphorst.
Dominante cultuur: de overheersende cultuur
Tegen- of contraculturen: culturen die zich verzetten tegen de overheersende cultuur. B.V. Neonazi’s
Normatief: de leden van een samenleving of gemeenschap of groepering behoren zich te gedragen, vanwege hun lidmaatschap, volgens de voorschriften van hun (sub)cultuur.
Multiculturele samenleving: een samenleving waarin vele verschillende culturen naast elkaar bestaan.
Referentiekader: het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis, ervaringen, zienswijzen en opvattingen.
§1.4
Waarden: oriëntatiepunten voor het gedrag van mensen nastrevenswaard en waardevol vinden.
Normen: wetten, regels en gewoonten, die voortkomen uit waarden en waarvan men aanneemt dat mensen zich eraan behoren te houden.
Gewoonten: gedragswijzen die mensen er bijna automatisch op na houden.
Het overbrengen van normen, waarden en gewoonten op kinderen veranderd met tijd en plaats.
§1.5
Socialisatie: het proces waarbij de waarden, normen, regels, gewoonten, tradities en andere cultuurwaarden van een samenleving worden overgebracht op anderen.
Socialisatie vindt plaats door middel van socialisatoren. Dat zijn: gezin, vrienden, werk, school, overheid, verenigingen, media. Deze socialisatoren oefenen sociale controle uit, dit kan positief of negatief zijn.
Internalisatie: verinnerlijking. Het zich als zodanig eigen maken van de groepswaarden en -normen, dat die niet meer als van buitenaf opgelegd aanvoelen.
§1.6
Interactie: wisselwerking tussen personen.
Vooroordeel: irrationele mening of houding (meestal negatief). B.V. ‘Nederlanders zijn gierig’.
Stereotype: beeldvorming van het gedrag of mentaliteit, sterk generaliseerd, vereenvoudigd en vertekend.
Discriminatie: de ongelijke behandeling van mensen op grond van groepskenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.
Negatieve discriminatie: we benadelen mensen
Positieve discriminatie: mensen die een achterstand hebben worden bevoordeeld.
Bijvoorbeeld: racisme en seksisme.
§1.8
Nature: biologische of genetische factoren staan centraal. Veel dingen zijn al zo bepaald vanaf de geboorte.
Nurture: de omgeving, het milieu en de cultuur zijn de bepalende factoren voor ons handelen. Maatschappelijke factoren bepalen ons gedrag.
§2.1
Communiceren: het uitwisselen van informatie
Informatie: datgene wat iemand al weet / datgene wat er te weten valt
Selectief waarnemen: mensen zien of horen alleen maar datgene wat ze ook willen horen of zien.
Factoren:
- behoeften: wat wil je graag?
- instelling: hoe is het met je mentaliteit gesteld?
- stemming: hoe is het met je gevoelens gesteld?
- culturele factoren: je eigen normen en waarden
§2.2
Communicatie: een bedoeld of onbedoeld proces dat zich afspeelt tussen tenminste twee personen, waarvan de een, die we zender noemen, aan de ander, die we ontvanger noemen, een boodschap overbrengt
Encoderen: het verpakken van de boodschap in een bepaalde code
Decoderen: het uitpakken van de boodschap door de ontvanger
Feedback: een reactie van de ontvanger op de boodschap van de zender
Eenzijdige communicatie: een soort van eenrichtingsverkeer. B.V. radio, tv
Meerzijdige communicatie: tweerichtingsverkeer, waarbij mensen op elkaars boodschappen reageren.
Directe communicatie: hiervan is sprake als mensen rechtstreeks met elkaar communiceren (face-to-face)
Indirecte communicatie: communicatie die met technische hulpmiddelen.
Verbale communicatie: gesproken woord
Non-verbale communicatie: geen gesproken taal
Interactieproces: onderlinge gedragsbeïnvloeding van mensen door actie en reactie
Mimiek: gezichtsuitdrukkingen, gebaren en de lichaamshouding
Communicatiestoornis: ruis
§2.3
Interpersoonlijke communicatie: communicatie vanuit één persoon, de zender, gericht naar één persoon of enkele personen, de ontvanger(s), meestal in de fysieke nabijheid.
Massacommunicatie: vorm van communicatie waarbij boodschappen openbaar door technische verspreidingsmiddelen (massamedia) indirect en eenzijdig aan een ‘verspreid publiek’ worden overgebracht.
Kenmerken:
- eenzijdig
- openbaar
- vertraagde of geen feedback
- onpersoonlijke relatie tussen zender en ontvanger
- publiek is onbekend en ‘verspreid’
- het zijn de ontvangers die bepalen hoe ze een bepaald medium gebruiken. B.V. reclame folders lezen of weggooien
Contentplatform: een plaats waar je gebruik kunt maken van diverse soorten media-inhoud.
§3.2
Functies massamedia voor het individu:
1. Informatiefunctie: b.v. het nieuws, weerbericht, beursberichten
2. Educatie: b.v. scholingsprogramma’s met media
- Educatie-entertainment
3. Opiniërende functie: door het verstrekken van informatie, achtergrondinformatie, het commentaar en de opinieartikelen van de massamedia kunnen meningen gevormd en/of beïnvloed worden.
- propaganda
- ideële reclame: hierbij wordt getracht het gedrag en de houding van mensen te veranderen ten opzichte van een bepaalde zaak
4. Amusementsfunctie / recreatieve functie: ontspannen
5. Sociale functie: media leveren inhouden waarover mensen me elkaar communiceren en (technische) middelen waarmee ze dat doen.
6. Socialisatiefunctie: massamedia werkt mee aan het socialisatieproces.
7. Expressie functie: de mogelijkheid om je via (sociale) media uit te drukken in en in de openbaarheid te komen.
8. Economische functie: de massamedia brengen veel werkgelegenheid voort.
§3.3
Functies massamedia voor de samenleving:
1. Informatiefunctie: het gaat hierbij om het verstrekken van informatie in de brede zin van het woord. D.w.z. het vastleggen, vermenigvuldigen en verspreiden van informatie.
- Agendafunctie: de media kan invloed hebben op de onderwerpen van de maatschappelijke/politieke agenda.
- Spreekbuisfunctie: informatie geven namens een bepaalde groepering of een bepaalde politieke partij. Over maatschappelijke/politieke eisen en wensen.
- Controlefunctie of waakhondfunctie: de massamedia moeten steeds de eventuele tekortkomingen in het overheidsbeleid en in het functioneren van gezagdragers en politici naar voren brengen.
- Opiniërende functie: door het verstrekken van informatie, achtergrondinformatie, het duiden, het commentaar en de opinieartikelen van de massamedia kunnen meningen gevormd en/of beïnvloed worden. * Opinieartikelen: hierin kunnen allerlei mensen hun zienswijze op een bepaalde zaak geven.
* Redactioneel commentaar: hierin is het de hoofdredactie van een krant die haar commentaar (zienswijze) over een bepaalde kwestie geven.
- Onderzoeksfunctie: journalisten kunnen onderzoek doen naar bepaalde politieke kwesties of maatschappelijke ontwikkelingen en daarmee problemen blootleggen. De journalist graaft naar verborgen aspecten van beleid en beleidsvorming.
- Educatieve functie
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden