Massamedia

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • havo/vwo | 3674 woorden
  • 22 februari 2017
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H1.1
Communicatieproces
Communicatieproces: het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap over brengt.
De kenmerken van communicatie
De 5 basis elementen van het communicatieproces:
• Boodschap: inhoudelijke informatie die wordt overgebracht. Dit kan van alles zijn: feiten, beelden,gedachten, plannen, gevoelens etz.
• Zender: verstuurd de boodschap, de zender kan een persoon zijn, organisatie of een bedrijf.
• Medium: het technische middel waarmee de boodschap wordt overgedragen. Bv internet of televisie.

• Ontvanger: de persoon waar de boodschap bedoeld of onbedoeld binnen komt. Dit kan 1 persoon zijn, een groep of zelfs een massa mensen.
• Feedback: de reactie die de ontvanger geeft op de boodschap. Het bedoel van communicatie is dat de ontvanger precies begrijpt wat de zender wil overbrengen. Dit gaat in de praktijk vaak anders, de boodschap wordt vaak door het Referentiekader van mensen onbewust verandert. Het Referentiekader is de verzameling van al je persoonlijke waarden, normen, standpunten, kennis en ervaringen.
Soorten communicatie
We onderscheiden een aantal soorten communicatie:
• Direct/indirect: bij directe communicatie er is sprake van persoonlijk contact tussen ontvanger en zender. Bij indirecte communicatie is er sprake van een technisch hulp middel. Vaak via bv internet of tv. Indirecte communicatie gaat vaak over een grote afstand.
• Eenzijdig/meerzijdig: eenzijdige communicatie gaat het om eenrichtingsverkeer, dingen zoals de krant, radio en tv zijn meestal eenzijdig. Als er gereageerd kan worden op een boodschap gaat het over meerzijdige communicatie, er is dan een mogelijkheid voor feedback en interactie.
• Verbaal/non-verbaal: verbale communicatie wordt gesproken of geschreven. Non-verbale communicatie is alle vormen van communicatie waarbij geen woorden worden gebruikt. Denk aan gebaren lichaamstaal en tekeningen.
• Interpersoonlijk/massacommunicatie: interpersoonlijk is direct, meerzijdig communicatie tussen twee mensen of kleine groep mensen. Massacommunicatie is gericht op een groot en grotendeels onbekend publiek. Massacommunicatie is vaak eenzijdig en kan zowel verbaal als non-verbaal zijn.
H1.2
Massacommunicatie en massamedia
Kenmerken van massamedia:
1. Richt zich op een groot, heterogeen en onbekend publiek.
2. De informatie is openbaar

3. informatie loopt via grote organisaties (kranten, omroep)
4. bij massacommunicatie wordt altijd gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen
5. communicatie is bijna altijd eenzijdig (weinig tot geen feedback)
6. de zender weet niet of en hoe de boodschap is overgekomen (denk aan referentiekader)
7. de ontvanger bepaalt zelf hoe hij het medium gebruikt. Vroeger was feedback op massamedia bijna nooit mogelijk, tegenwoordig is feedback mogelijk door internet en social media.
Massamedia: alle middelen die massacommunicatie mogelijk maken. Alles van kranten en tijdschriften tot filmstudio's, uitgeverijen en publieke omroepen. Media kunnen we onderscheiden is drie categorieën,
• gedrukte media: zoals kranten en tijdschriften
• audiovisuele media: radio- en televisieomroepen
• digitale media: in eerste instantie is het internet het platform voor digitale media maar in de laatste jaren is er veel verandert. Het is moeilijker om media uit elkaar te houden, dit komt omdat je de krant naast de papieren versie, ook op het internet kan lezen. Maar je kan op websites ook de audiovisuele versie vinden.   H1.3
Functies van massamedia
Functies voor het individu:

• Informatieve/educatieve functie: media voorziet ons van nieuws en informatie, we blijven leren, bv door Wikipedia, twitter, documentaires etz)
• opiniërende functie: de media geven vaak kritisch commentaar op nieuws en andere maatschappelijke onderwerpen. Ze helpen ons een eigen mening vormen.
• Sociale functie:  de media verbinden ons met andere mensen. We kijken bijvoorbeeld samen tv, hebben contact met mensen via socialmedia en praten met anderen over onderwerpen die de media brengen.
• Recreatieve functie: de media bied ons ontspanning en tijdverdrijf (films, tv-series, roddelbladen, muziek) vaak vervullen media niet één functie maar meerdere en het is ook niet altijd even duidelijk of eenduidig welke functie er wordt vervult.
Functies voor de samenleving:
Massamedia speelt vaak een belangrijke rol in politieke besluitvorming en bij cultuuroverdracht. Ze zijn dan ook onmisbaar voor een goed functionerende democratie.
• Informatie functie:
◦ educatie: kennis/feiten overbrengen
• politieke functie:
◦ opiniëren (mening van de burgers)
◦ spreekbuis
◦ onderzoeksfunctie
◦ controle/waakhond
◦ agendafunctie
• amuserende functie: amuseren, vermaken
• socialisatie: meningen normen en gebruiken van een cultuur overbrengen
• bindende functie:  onderlinge verbondenheid tussen mensen in de samenleving
• economische functie: winst maken door bv, reclame
H2.1

De pers
Dagbladen zijn kranten die in dagelijkse frequentie  verschijnen. (De telegraaf, NRC)
ze worden gemaakt om direct gelezen te worden. Dagbladen informeren over de actualiteit. (nieuwsfeiten, reportages en recensies).
Dagbladen zijn in te delen in:
• Regionale en landelijke kranten 
◦ landelijk en wereldnieuws ook veel over de eigen regio, stad of het dorp.
◦ Ze zijn niet zelfstandig, horen bij een grote landelijke uitgever.
• ochtend- en avondkranten
• gratis kranten en abonnementskranten
◦ landelijke en regionale kranten zijn bijna altijd abonnementskranten die je thuis kan ontvangen of los kunt kopen.
◦ Gratis kranten liggen vaak in de bus of trein. Ze worden gefinancierd uit advertentie-inkomsten.
◦ Gratis kranten zijn ook vaak in handen van landelijke uitgevers.
• populaire kranten en kwaliteitskranten
◦ populaire kranten zijn gericht op een groot publiek

◦ de opmaak van populaire kranten bevat vaak veel foto's, grote koppen en korte atiekelen.
◦ kwaliteitskranten  (kaderkranten) wordt gemaakt voor hogeropgeleide lezers.
◦ De opmaak van kwaliteitskranten is vaak zakelijk
• algemene kranten en richtingskranten
◦ algemene kranten zijn niet gebonden aan levens beschouwelijke richting.
◦ Richtingskranten  zijn gebonden aan bv geloof.
• linkse kranten rechtse kranten
◦ kranten zijn vaak niet direct te koppelen aan een politieke partij.
◦ Er valt wel te lezen welke politieke keuzes ze maken.
▪ Linkse kranten vinden vaak politieke vooruitgang en vernieuwing belangrijk.
▪ Rechtse kranten vinden individuele vrijheid belangrijk. Ze zijn tegen overmatige overheidsbemoeienis. Voorstanders van stevig optreden, hechten waarde aan tradities en schuwen grote maatschappelijke verandering.
tijdschriften:

• Richten zich op specifieke interessegebieden, dus op kleinere doelgroepen.
• Verschijnen minder vaak.
• Meer voor ontspanning.   H2.2
Audiovisuele media: de omroep
Audiovisuele media zijn alle publieke omroepen en commerciële zenders die radio of tv maken. Publieke omroepen:
• Zenden uit op Nederland 1,2,3, en radio 1 t/m 6.
• worden grotendeels gefinancierd door de overheid.
• moeten voldoen aan de mediawet.
◦ een gevarieerd programma verzorgen.
▪ actualiteit, informatie, educatie, kunst, cultuur en amusement.
▪ Geen winst maken.
• Naast overheidsgelden ontvangen ze inkomsten uit de ster-reclame
er wordt onderscheid gemaakt tussen ledengebonden  omroepen en  niet-ledengebonden  omroepen.
Commerciële omroepen:
• Doel is winst maken.
• alles draait om kijkcijfers.
• Ze kiezen zelf een doelgroep om op te richten (RTL7 voor mannen, Net5 voor vrouwen)

H2.3
digitale massamedia
Internet:
• World wide web.
• mobiele applicaties.
• crossmediale toepassingen:
◦ door digitalisering zijn de verschillende media vormen niet meer afhankelijk van een enkel apparaat .
▪ bv. digitale televisie.
Soiale media
• Verzamelnaam voor inline platforms.
◦ Meer en deel is user generaded content,  het wordt geüpload door gebruikers.
• Weblog
◦ Online dagboek.
• Sociale-netwerksites
◦ mogelijkheid om persoonlijk profiel te creëren.
• Wiki's
◦  informatieve sites
◦ gebruikers leveren en bewerken in samenwerkingsverband de teksten.
• content communicaties
◦  specifieke manier van communicatie,

▪ Instagram met foto's, Youtube met video's
• virtuele werelden
◦  driedimentionale fantasiewerelden.   H3.1
Uitgangspunten van het mediabeleid
4 uitgangspunt van media beleid
• Vrijheid van meningsuiting.
• De overheid bemoeit zich niet met de inhoud van de massamedia.
• In Nederland is er geen censuur
◦ controle door de overheid op de informatievoorziening
• er zijn wel grenzen gesteld door de overheid, je mag niet-
◦ discrimineren
◦ beledigen
◦ smaden
•  democratie
◦ voor een goed functionerende democratie moeten burgers goed geïnformeerd zijn.
• Pluriformiteit
◦ grote verscheidenheid
▪ externe pluriformiteit: verschillende soorten media,
• het doel is om allerlei maatschappelijke, religieuze en politieke stromingen herkenbaar aanwezig zijn in de media.

• Principe van de vrijemarkt
◦ iedereen mag een krant, tijdschrift, webpagina of tv-zender beginnen.
◦ Sociale ongelijkheid, niet iedereen heeft toegang tot internet of een krant.   H3.2
Het mediabeleid
1. Publieke en commerciële omroepen
In 1930 werden de voorwaarden voor het voor het verkrijgen van een zendmachtiging,  ook wel de omroepwet. In 1988 werd de omroepwet vervangen door de mediawet waardoor commerciële zenders toestemming kregen om uit te zenden. Netprofilering
Door netprofilering  wil de mediaraad  de concurrentie aangaan met de commerciële zenders.
Profilering betekend dat de publieke omroepen een specifiekere doelgroep krijgt.
• Nederland 1: breed en toegankelijk.
• Nederland 2: verdieping in het karakter van Nederland.
• Nederland 3: gericht op en jeugd, vernieuwing.
Mediawet
Het doel van de mediawet  is kwalitatief hoogstaande programma's te garanderen met voldoende pluriformiteit.
De NOS (Nederlandse Omroep Stichting) coördineerd de programmering en de zendtijd van publieke zenders de meeste regels van de mediawet gelden voor publieke omroepen maar er zijn ook voorschriften voor commerciële zenders. Enkele belangrijke bepalingen: • omroep moet eigen identiteit  hebben: een maatschappelijke of geestelijke stroming vertegenwoordigen.
• volgens de concessiewet  mag een omroep starten bij 50.000 leden, volledig erkenning bij 300.000 leden.

• Financiering omroep:  erkende omroepen hebben recht op financiering van de overheid. De inkomsten die de omroepen verdienen door middel van reclame wordt door de ster verdeeld.
• Publieke zenders moeten een totaalaanbod aan programma's aanbieden. Ze moeten een evenwichtige mix bieden tussen kunst en cultuur, informatie, educatie en amusement.
• Publieke omroepen mogen beperkte zendtijd aan reclame uitzenden. (6,5%)
• commerciële zenders hebben minder strenge regels over regels, zij mogen 15% aan reclame besteden en mogen programma's wel onderbreken.
• Sponsors zijn toegestaan voor zowel publieke als commerciële zenders.   Commissariaat voor de media
Is een zelfstandig bestuursorgaan dat tussen de overheid en de omroepen staat. Ze zijn opgericht om eerlijke toegang tot het omroepbestel te garanderen, onafhankelijkheid en diversiteit te garanderen en om te controleren dat de mediawet wordt nageleefd. Het commissariaat mag boetes opleggen
• Geeft zendmachtigingen uit aan publieke en commerciële omroepen.
• Controleren de naleving van reclame- en sponsterregels
• ziet toe op de naleving van programmavoorschriften voor de publieke omroep. 2. de pers
Bemoeienis van de overheid met de pers:
• garandeerde pers vrijheid
• stimuleringsfonds voor de pers
◦ doel: pluriformiteit van de pers beschermen
◦  hoe: tijdelijke financiële steun bieden in geval van nood.
3. internet
Rol overheid is beperkt.
• Overheid wil internet toegankelijker maken.

◦ Gratis wifi in publieke plaatsen.
◦ subsidies aan scholen voor wifi.
◦ bijscholing voor mensen met digitale achterstand.
• overheid houdt zich bezig met de bestrijding van cybercriminaliteit.   H3.3
de discussies over het omroepbestel
Twee visies:
1. Veel overheidsbemoeienis.
• de overheid bewaakt de kwaliteit en de pluriformiteit van de media.
2. Kleine rol overheid.
• zelfregulerende markt.
• mondige burgers kiezen zelf een breed en vrij media-aanbod.
Liberalen:
(visie 2)VVD is voorstander van een duaal omroepbestel met minder subsidiëring van publieke omroepen.
Sociaaldemocraten:
(visie 1) regulerend optreden van de overheid, ruime subsidiëring van publieke omroepen zodat ze niet afhankelijk worden van reclame.
Christendemocraten:

Tussen positie, veel aandacht voor socialiserende functie van de media. (gevaar voor de jeugd.) vinden dat omroepen zelf ook verantwoordelijkheid moeten nemen. Belanggroepen:
• Publieke omroepen
◦ pleiten voor het behoud pluriformiteit (tegen bezuinigingen)
• commerciële zenders
◦ mensen maken zelf uit waar ze naar kijken.
◦ Publieke omroepen oneerlijke concurrentie.
• Bedrijfsleven  is op een lijk met commerciële zenders.
• mediaconsumenten
◦ vinden dat er teveel reclame is bij commerciële zenders.
• overheid
◦ omroepbestel moet bijdragen aan ontwikkeling van de samenleving.
◦ rol publieke omroep voor in stand houden van democratie en pluriformiteit.   H4.1
Technologische innovatie
Ontwikkeling in Massamedia vindt altijd plaats in Maatschappelijke context. Technologische innovaties, economische ontwikkelingen en politieke en culturele factoren kunnen den media bevorderen of tegenhouden.
Actuele trends

• Technologische innovatie
• economische groei en internaionalisteing
• de uitbreiding van de informatiemaatschappij. Massacommunicatie is altijd afhankelijk geweest van technologische mogelijkheden, zonder de drukpers geen krant, zonder beeldbuis geen televisie etz. door technologische ontwikkelingen uitbreiding van media-aanbod • Informatietechnologie
◦ vakgebied waarbinnen computersystemen en digitale communicatietoepassingen worden ontwerpen en gebouwd.
◦ Er is in de afgelopen decennia zo'n grote ontwikkeling op dit gebied dat er sprake is van een digitale revolutie
• digitalisering
◦ niet-digitale of analoge informatie wordt omgezet naar digitale data.
▪ Diverse toepassing bv. OV chipkaart, internetbankieren enz.
◦ het voordeel boven analoog is dat je informatie efficiënter kunt gebruiken en beheren.
Digitale media spreken dezelfde taal en gebruiken dezelfde communicatie-structuur. Daardoor crossmediale toepassingen op bv smartphone.
Convergentie:  samenkomst van verschillende mediatypen op 1 apparaat of gedeeld kanaal
H4.2
Economische groei en internationalisering
De twee belangrijkste trends sinds WO2

• economische groei
• globalisering
economische groei
Hoge welvaart heeft de samenleving veranderd in een consumptiemaatschappij.
Door de toename in vrije tijd is er een toename mediagebruik. Dit kan worden gezien in de verkoop van smartphones, televisies, dvd's etz.
De vrijetijdsindustrie is explosief gegroeid met de groeiende omzet bij reisorganisaties en mediabureaus. Wereldwijde communicatie
Internationale samenwerking is enorm gestimuleerd door communicatie via internet.
Globalisering: wereld markt met steeds minder grenzen.
Digitale outsourcing: digitaal werk in andere landen omdat het daar goedkoper is. Massamedia in de internationale markt
• Ons media-aanbod is sterk geglobaliseerd.
• Door marktwerking zijn grote mediaconglomeraten ontstaan.
◦ Mediaconglomeraten hebben subdivisies voor film, televisie, tijdschriften en internet.
◦ Ze bezitten wereldwijd filmmaatschappijen, satellietkanalen en uitgeverijen.
• Dit kan leiden tot een oligopolie of een monopolie van media bedrijven.

◦ Oligopolie: markteconomische positie waarbij er slechts een klein aantal aanbieders van een bepaalde dienst of product is
◦ monopolie:  slechts één aanbieder.
H4.3
De informatiemaatschappij
Informatiemaatschappij:
een technologische, hoogontwikkelde samenleving waarbij communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteit vormen. Kenmerken van informatiemaatschappij
• Constante informatiestroom.
• niet gebonden aan een plaats.
• vervaging van nationale grenzen (globalisering).
• snelle verandering van de informatiemaatschappij zelf.
H5.1
Hoe komen de media aan hun geld?
Pers:
Inkomsten uit abonnementen, vrije verkoop en advertenties.
Belang redactie: onafhankelijke berichtgeving.
belang directie: winst maken. Redactiestatuut:
Hierin worden taken en bevoegdheden van redactie en directie geregeld (en de identiteit van de krant). Financiële middelen van:
Radio en televisie publieke omroepen:

• Omroepengelden
◦ overheidsbijdrage en ster-gelden
• lidmaatschaps- en abonnementsgelden
• sponsoring van programma's
• omroepbladen e.d
commerciële zenders:
• Reclame-inkomsten
• sponsorgelden
H5.2
Commerciële ontwikkelingen
Concurrentie:
• in het totale media-aanbod
◦ meerdere media vechten om de aandacht van de consument
• binnen 1 mediasoort
◦ binnen 1 media (bv kranten) worden nieuwe abonnementen vorm gegeven om aantrekkelijker te zijn. Gevolgen concurrentie:
neerwaartse oplagespiraal, doordat een krant of tijdschrift minder gelezen wordt komen er minder adverteerders op af. Hierdoor krijgen ze minder inkomsten en gaan ze failliet.   Ontwikkelingen
Door de constante concurrentie zijn er in het medialandschap ontwikkelingen ontstaan

• marktgerichtheid en commercialisering.
• marktsegmentenring (= opdelen van de markt in verschillende doelgroepen).
• Doelgroepenmedia.
◦ RTL 7 voor mannen, Net 5 voor vrouwen etz.
• Persconcentratie.
◦ Brengt Monopolievorming met zich mee.
◦ Minder pluriformiteit
◦ Minder politieke visies.
• Mediaconcentratie.
◦ ontstaan media giganten.   H5.3
Functioneren en kwaliteit van de media
Verschraling: proces waarbij amusement andere maatschappelijke functies van de media verdringt. Het amusement wordt primair gesteld. Mediahype: nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen. Mediaframe: berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt.   H6.1
Selectieproces van het nieuws

Criteria nieuwswaarde:
Volgens onderzoek heeft een bericht nieuwswaarde als de inhoud voldoet aan de volgende criteria, hoe meer criteria bij een bericht passen de hoger de nieuwswaarde.
• Actueel
• opvallend, onverwacht, schokkend
• cultureel of geografisch dichtbij
• belangrijk, bekende personen
• 'human-interest': drama, emotie, conflict
• afwijkend (meestal negatief)
• ondubbelzinnig en begrijpelijk
• interessant voor de doelgroep
• gerelateerd aan politieke, sociaaleconomische, financiële en/of culturele ontwikkelingen
• past binnen de identiteit van het medium
keuze van het nieuws is afhankelijk van de selectieve perceptie van de nieuwsmaker: de berichtgeving wordt gestuurd door het persoonlijke referentiekader van de redacteur of verslaggever. Nieuwsredacties hebben permanent een 'open lijn' naar persbureaus, die alles wat maar enigszins op nieuws lijkt onmiddellijk publiceren.
Nieuwsbronnen:

• Personen of instellingen
• overheid: WOB, actieve informatieplicht
• correspondenten (journalisten in het buitenland)
• freelancejournalisten (zijn gespecialiseerd in onderwerpen,ze bieden artikelen zelf aan of krijgen verzoek van een redacite)
• persbureaus: ANP, GPD, AP, Reuters enz
• persdiensten (bv New York Times)
• beeldmateriaal ( bv youtube video's)   H6.2
Kleuring en beeldvorming
Taak journalist: objectief en waarheidsgetrouw zijn. 5 journalistieke normen
• Scheiden van feiten en meningen
• hoor- en wederhoor
• controleren van de feiten
• meerdere informatiebronnen gebruiken
• de feiten juist weergeven
onbewuste kleuring: journalisten werken vanuit eigen referentiekader.
• Keuzen onderwerpen
◦ linkse kranten praten eerder over protesten dan over wat de paus zei.
• volgorde en presentatie van berichten

◦ wat staat er op de voorpagina?
• eigen commentaar
• woordgebruik
• keuze gastschrijvers
◦ het gebruik van freelancejournalisten of columnisten. Columnisten zijn vaak BN'ers en kunnen soms zelf een rede zijn voor sommige mensen om een krant te kopen).
Dit kan natuurlijk ook bewust gedaan kunnen worden om de identiteit van de krant weer te geven. Dit heet bewuste kleuring en kan naast het gebruik voor identiteit ook voor manipulatie  en indoctrinatie gebruikt worden.
• Manipulatie is het vervormen van nieuws door het opzettelijk weglaten en verdraaien van feiten.)
• indoctrinatie is het systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenten)
mediaframe
berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt.
• Economisch frame
• conflictframe
◦ nadruk ligt op het conflict tussen partijen of individuen,
• human-impact frame
◦ nadruk op menselijke kant van een verhaal.
• Machteloosheidsframe
◦ nadruk op de onmacht en onverantwoordelijkheid van een situatie.

• Moraliteitsframe
◦ nadruk op de scheiding tussen 'goed' en 'slecht'.   H7.1
Cultuur
Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en die zij als vanzelfsprekend beschouwen. Waarden: principes die mensen belangrijk vinden om na te streven, bv liefde, gelijkheid, vrijheid en eerlijkheid. normen: komen voort uit waarden: regels in een groep of samenleving. Cultuur is een relatief begrip en verandert steeds. Menselijk gedrag wordt bepaald door “nature” (Biologische en erfelijke factoren) en “nurture”(de omgevingsfactoren) er is al jaren lang discussie over de mate waarin deze factoren bijdragen aan de vorming van een persoon. Dominante cultuur: overheersende cultuur.
Subcultuur: groep waarin deels afwijkende waarden en normen gelden. Bv jongerenculturen.
Tegencultuur: standpunten wijken sterk af van de dominante cultuur. Bv, antiglobalisten, sommige dierenactivisten.   H7.2
Het socialisatieproces
Socialisatie: het overbrengen van normen en waarden van cultuur op een individu.
Internalisatie: het toe eigenen van de waarden en normen.
Socialisatie instituten
• Gezin
• school
• werk
• maatschappelijke groeperingen
• overheid
• media
identificatie: persoonlijke identiteit.
sociale controle: wijze waarop mensen andere mensen stimuleren op dwingen zich aan de geldende normen te houden.
Formele sociale controle: gebaseerd op wetten.

Informele sociale controle: gebaseerd op ongeschreven regels.
Sancties: positief: belonen.
     Negatief: straffen.
H7.3
Cultuur en massamedia
Stereotype: sterk gegeneraliseerd, versimpeld en vertekend beeld van het gedrag en de mentaliteit van een specifieke groep.
Vooroordeel: mening of houding die niet of onvoldoende op feiten is gebaseerd. Vaak negatief. Stereotype en vooroordelen kunnen leiden tot discriminatie: mensen van een bepaalde groep anders behandelen op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn. Cultuur is niet statisch Maar dynamisch
Cultuur veranderd continu,
3 ontwikkelingen in de laatste 50 jaar:
1. ontzuiling
2. individualisering
3. multiculturalisering   H8.1
Macht van de media
Injectienaaldtheorie: ontvangers nemen informatie klakkeloos over.
Selectieve perceptie
Invloed van de massamedia is beperkt door 4 mechanismen,
• selectieve keuze:  je maakt keuzes op grond van je eigen referentiekader
◦ iedereen heeft de neiging om alleen te kijken naar wat past bij hun referentiekader.
• Selectieve perceptie: je vervormt informatie op grond van je eigen menig.

◦ We neigen informatie zo te vervormen dat het klopt met wat we al dachten.
• Selectief geheugen: we onthouden de informatie die past bij ons referentiekader beter.
• Selectief geloof:  het karakter van het medium bepaalt hoeveel geloof we hechten aan het bericht.   H8.2
Beïnvloedingstheorieën
Veel invloed: cultivatietheorie: de werkelijkheid en de televisiewerkelijkheid lopen door elkaar. Geldt vooral bij 'zware' kijkers en jonge kinderen. (mensen die (nog) geen onderscheid kunnen maken tussen realiteit en fictie).
Hier is veel kritiek op:
• uit onderzoek blijkt een gering verband tussen de tv-werkelijkheid en de denkbeelden van de kijker.
• Misschien zijn mensen die veel kijken al geweldadiger.
Middenpositie
Media hebben wel macht maar in relatie tot een actief publiek
• agendasetting theorie:  media bepalen de publieke en politieke agenda.
◦ Onduidelijk is wie de agenda bepaald, de media of het publiek?
• Framingtheorie: de media bepalen vanuit welk perspectief een onderwerp wordt gepresenteerd.
◦ Onduidelijk is welke andere factoren de beïnvloeding kunnen verklaren, bv kennis of demografische factoren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.