Hoofdstuk 1 tm 9

Beoordeling 8.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 8965 woorden
  • 26 juni 2019
  • 254 keer beoordeeld
Cijfer 8.5
254 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

MAW Samenvatting H1 t/m H9

H1  - de samenleving en ik

 

§1 – Identiteit


Identiteit
Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van zijn perceptie over groepen waar hij wel of juist niet deel van uitmaakt. 

Iemand zijn voornaam hoort bij wie die is, dus maakt daarmee onderdeel uit van zijn of haar identiteit

Referentiekader
Een referentiekader is het geheel van kennis, ideeën, ervaringen en overtuigingen van waaruit iemand denkt en handelt. Een referentiekader wordt ook wel je eigen ‘sociale bril’ genoemd.

Drie aspecten van identiteit:
Er zijn 3 verschillende aspecten van identiteit. Namelijk: persoonlijk, sociaal en collectief.

 

  • Persoonlijke identiteit
    Het heeft te maken met het beeld dat iemand van zichzelf heeft, het zelfbeeld. Mensen willen graag een positief zelfbeeld.

 

  • Sociale identiteit
    Heeft te maken met het deel van iemands identiteit dat past bij de groepen waar iemand deel van uitmaakt. Het wordt ook wel groep identificatie genoemd. Als de sociale en de persoonlijke identiteit botsen, geeft dat een spanning tussen de individu en de groep. Dan is het dilemma: aanpassen aan de groep of de groep verlaten.

     
  • Collectieve identiteit
    Dit is het beeld wat de samenleving heeft van een groep en wet het beeld dat ze blijvend kenmerkend voor die groep vinden.

§2 – Kans en variabele


Wetmatigheden
Wetmatigheden in de natuur (Alles valt naar beneden) wordt een natuurwet genoemd. Je verwacht niet dat er een uitzondering is. Dat is een belangrijk verschil met een onderzoek naar gedrag van mensen. Bijvoorbeeld:

  • Uit onderzoek is gebleken dat de naam Felix en Cornelia vaker wordt gegeven aan kinderen die worden geboren in een rijke wijk/ woonomgeving. Dat kan afwijken en is niet altijd waar.

Het woord Kans is bij onderzoek doen heel belangrijk en betekent: de waarschijnlijkheid dat een bepaalde gebeurtenis zal optreden.

Voorbeelden van kans:

  • Er is een grote kans dat Felix hoogopgeleide ouders heeft
  • Er is een  grote kans dat Cornelia hoogopgeleide ouders heeft
  • Er is een grote kans dat jongeren die vaak spijbelen later crimineel gedrag vertonen
  • Er is een kleine kans dat een bestuurder in een topfunctie een vrouw is
  • Er is een grote kans dat er in landen met meer corruptie minder economische groei is
  • Er is een kleine kans dat kinderarbeid voorkomt in Nederland

Er is bij deze voorbeelden allemaal kans. Het is heel goed mogelijk dat bij alle gevallen er een uitzondering is.

Kans hangt altijd ergens vanaf. Er zijn steeds verbanden gelegd tussen de variabelen. Een variabele is een kenmerk van een actor of samenlevingen en kan variëren. 

Een paar voorbeelden van variabelen als je het hebt over verschillende niveaus:

  • een kenmerk van mensen kan hun leeftijd, gewicht of IQ zijn
  • een kenmerk van specifieke groepen mensen kan hun woonplaats, hun inkomen en hun opleidingsniveau zijn.
  • Een kenmerk van de samenleving kan zijn dat die rijk zijn of arm, traditioneel of modern

§3 – Socialisatie


Socialisatie
Het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groepen en de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.

De 2 delen van socialisatie
Socialisatie wordt ook wel het proces van leren samenleven genoemd. Je moet iets leren, maar je moet het ook kunnen doorgeven. Er bestaan dus 2 delen:

 

  • Het proces van overdracht
    Mensen brengen de cultuur van een groep of samenleving over aan nieuwkomers. Mensen proberen aan te leren wat van hen wordt verwacht in de samenleving. Een voorbeeld zijn baby’s, maar ook nieuwkomers in de klas, die wordt aangeleerd wat er gebeurd als je te laat komt. Ook immigranten zijn nieuwkomers. Zij moeten alle regels die in Nederland gelden leren. Mensen die deze dingen aanleren, worden socialisatoren genoemd.

 

  • Het proces van verwerving
    In dit deel van het socialisatieproces maken mensen zich de cultuur van een groep of samenleving eigen. Ze leren. Dit heet ook wel initialiseren. Het begint bij de geboorte, en gaat door tot minimaal het einde van je middelbare school.

Bijzondere vormen van socialisatie:

Politieke socialisatie
Het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur van de groepen en de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vorm van omgang met anderen.

Acculturatie en acculturatie
acculturatie: het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen daaruit dan waarin iemand is opgegroeid. Enculturatie is dat iemand wordt aangeleerd de cultuur waarin hij of zij is geboren.

§4 – Model en hypothesen


Bij een onderzoek wordt vaak gekeken naar de relatie, het verband tussen verschillende variabelen. Heeft variabele A invloed op variabele B? De invloed van variabelen op elkaar wordt weergegeven in een conceptueel model. Dat is een schema met pijltjes en hokjes. In de hokjes staan de variabelen. 

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

(Tip, om de variabele te vinden gebruik je het zinnetje: heeft invloed op. Bijvoorbeeld bij spijbel gedrag en criminaliteit: Het spijbelgedrag heeft invloed op de mate van criminaliteit)

Hieronder een paar conclusies met het conceptueel model:

Conclusie:
Op de basisschool wordt ruim 10% van alle leerlingen gepest

Variabele:
A: soort school B:mate van gepest worden

Conceptueel Model:

Conclusie:
Media-opvoeding van ouders heeft invloed op onderwijsprestaties van kinderen

Variabele:
A:Soort media-opvoeding door ouders B:Onderwijsprestaties

Conceptueel model:

Conclusie:
Het gedrag van jongeren wordt bepaald door hun omgeving

Variabelen:
A: leefomgeving jongeren B:Gedrag jongeren

Conceptueel model: 

Om een onderzoek te starten , heb je variabelen nodig. Die kun je in een conceptueel model zetten. Om een conceptueel model te kunnen onderzoeken staan de hokjes en de pijlen voor een hypothese. Dit is een toetsbaar idee over de werkelijkheid. Een hypothese hoeft niet altijd waar te zijn. Na het onderzoek wordt er een conclusie getrokken bij de hypothese: Het klopt of het klopt niet.

 

H2  - de samenleving en wij

§1 – Groepsvorming


Groepsvorming
Bindingen tussen meer dan twee mensen die tot stand komen, doordat ze elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen.

Mensen zijn afhankelijk van elkaar en zijn daardoor aan elkaar verbonden. Er zijn vier type bindingen

4 type bindingen:

  1. Affectieve bindingen
    Ook wel emotionele bindingen. Affectieve bindingen verwijzen naar gevoelens om ergens bij te horen, zoals familie, vrienden of Nederland

 

  1. Cognitieve bindingen
    Ook wel een binding op het gebied van kennis. Als mensen jong zijn leren ze van leraren en ouders, later van dokteren als ze als ze ziek worden of van journalisten die een gebeurtenis vertellen.
     
  2. Economische bindingen
    Ook wel bindingen die te maken hebben met werk, met goederen die nodig zijn voor het bestaan. Mensen hebben daar anderen voor nodig. Bijvoorbeeld als de toilet kapot is heb je een loodgieter nodig. Je hebt daar geen emotionele of cognitieve binding mee.
     
  3. Politieke bindingen
    Ook wel bindingen die te maken hebben met zaken die geregeld moeten worden op het gebied van onderwijs, zorg, verkeer, veiligheid. Het zijn ook wel collectieve goederen en diensten. Die worden geregeld door een overheid die over macht beschikt.

Mensen die bij dezelfde groep horen en elkaar beïnvloeden delen iets met elkaar, zijn in groepsvorming.

In en uitsluiting
Sommige mensen horen bij een groep, andere mensen niet. Dat heeft te maken met insluiting en uitsluiting. De groep waar mensen bij horen is de ingroup. Daar is een binding mee. Er is dan een  gemeenschappelijke sociale identiteit. Elke groep is natuurlijk verschillend. Daarom zijn er per groep groepsregels. Er is dan vaak sprake van Sociale controle: Het geval als mensen anderen ertoe brengen zich te houden aan de normen van de groep. Zodra groepsleden afwijken is er een mogelijkheid dat diegene verstoten wordt van de groep.

Tegenover de ingroup  staat de outgroup: mensen die niet bij de groep horen. Dat zijn mensen waar je tegen bent of met wie je in strijd of competitie bent. Over een outgroup wordt vaak in een stereotype gedacht: vaststaande gegeneraliseerde beelden en ideeën over een groep mensen.

Bindingen zijn niet eeuwig. Er worden 3 situaties onderscheiden waarin mensen niet meer bij een groep horen:

  1. Mensen kunnen er niet meer bij horen, bijvoorbeeld doordat ze verhuizen naar een andere plek.
  2. Mensen mogen er niet meer bij horen, bijvoorbeeld sekten die vinden dat je geen contact meer mag hebben met je familie.
  3. Je wilt er niet meer bij horen, bijvoorbeeld nadat er misbruik met je is gepleegd

Sociale controle
De mate van sociale controle verschilt per groep en kan net als groepen zelf formeel en informeel zijn. Er is sprake van informele sociale controle als groepsleden elkaar wijzen op de waarden en normen van de groep. In het supporter vak van AJAX zit waarschijnlijk niemand met een Feijenoord T-shirt. Formele sociale controle verwijst naar mensen die vanuit hun beroep of functie anderen op de regels wijzen. Bijvoorbeeld op basis van wetten of vastgestelde regels. Vaak zijn stereotype gebaseerd op vooroordelen. Dat zijn vooringenomen meningen, meestal negatief.

Formele en informele groepen
Niet alle groepen zijn hetzelfde. Er zijn 2 soorten groepen:

  1. Formele groepen
    Dit zijn groepen waar met regels die zijn vastgelegd op papier en die zijn makkelijk te herkennen. Er is bij deze groepen vaak sprake van een hiërarchie.
     
  2. Informele groepen
    Dit zijn groepen waar mensen elkaar goed kennen en emotioneel met elkaar verbonden zijn. Gezinnen is het beste voorbeeld hiervan.

§2 – Indicatoren en categorieën

X

§3 – Sociale Cohesie

Sociale cohesie
Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, verantwoordelijkheid voelen voor elkaars welzijn en een beroep op andere kunnen doen.

H3- Cultuur

Paragraaf 1-  Cultuur

Cultuur
Het geheel van waarden, voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen en normen die mensen als lid van een groep of samenleving verworven hebben. Een cultuur heeft materiele aspecten en immateriële aspecten.

Cultuurelementen

Wat mensen in hun hoofd meedragen:
- Waarden : idealen zoals gelijkheid, vrijheid en veiligheid
- Voorstellingen : beelden, ideeën, verhalen die mensen hebben over een gebeurtenis.

Wat je aan de buitenkant kunt zien of merken:
- Uitdrukkingsvormen : Bijvoorbeeld symbolen als een kruis voor christenen, een hamer voor de communisten. Dit worden ook wel de materiele aspecten genoemd.

Hoe hun gedrag wordt geregeld:
- Normen: regels die horen bij de waarden, zoals: ‘Ik scheld geen mensen uit’.
- Instituties : een geheel aan gedragsregels die het gedrag van mensen reguleren. Bijvoorbeeld: regels rondom huwelijk of politieke bedrijven

Materieel en immaterieel

Materiele aspecten van een cultuur zijn tastbaar, zoals:

  • Gebouwen, monumenten
  • Producten, bijvoorbeeld Cola dat hoort bij de westerse cultuur
  • Gebruiksvoorwerpen, bijvoorbeeld beelden
  • Kunst, dat veranderd met de tijd mee

Immaterieel aspecten zijn de zaken die je niet meteen ziet maar die wel heel belangrijk zijn voor de mensen en hun gedrag. Een goed voorbeeld zijn bijvoorbeeld wetten, iedereen houd zich er aan.

Soorten Cultuur

  • Dominante Cultuur : De meest gebruikte vorm van taal, politiek, recht en economie
  • Subculturen       : kleine culturen die passen in de dominante cultuur
  • Tussencultuur       : Meestal bij immigranten
  • Tegencultuur       : Een groep mensen die tegen een cultuur is

Paragraaf 2-  Nature-nurture

Nature:

  • Aangeboren  eigenschappen: Dit is bijvoorbeeld DNA

Nurture

  • Aangeleerde eigenschappen: aangeleerde kenmerken van/of gedrag

Nature-nuture-debat

  • De vraag of eigenschappen van mensen meer worden bepaald door natuur of cultuur

Een aantal gedachte:

  • John Lock : Gedrag van mensen zou worden bepaald door hun genen
  • Cesare Lombroso : Criminelen zien er anders uit dan niet criminelen
  • Behavioristen : Zijn van mening dat het meeste gedrag van mensen en dieren is aangeleerd
  • Robert K. Merton : Criminaliteit is niet aangeboren, maar mensen kiezen en zelf voor om crimineel gedrag te vertonen

Paragraaf 3- Dimensies van Hofstede

  • Culturen gaan op verschillende manieren om met maatschappelijke problemen. Geert Hofstede  ontdekte dat er patronen bestaan in cultuurverschillen. Hij heeft die patronen gegroepeerd tot dimensies. Die verschillen zijn op verschillende niveaus zichtbaar:

Hofstede niveaus

  • Microniveau  : bij gezinnen of families
  • Mesconiveau: in school of op het werk (Dit niveau wordt weinig gebruikt)
  • Macroniveau: politiek, geloof en gezondheidszorg

Dimensie machtsafstand

  • Hierbij gaat het om de mate waarin de minder machtige leden in een land verwachten en accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is. Het gaat daarbij niet om letterlijke machtsverdeling, maar om de betekenis die mensen daar aan geven.
  • Microniveau: binnen een gezin kan de machtsafstand groot zijn wanneer er wordt verwacht dat de kinderen hun ouders gehoorzamen en ondergeschikt zijn aan de ouders. De machtsafstand is wat kleiner  wanneer kinderen veel vrijheid krijgen om de wereld zelf te ontdekken.
  • Macroniveau: wanneer er in de samenleving een grote machtsafstand heerst, is het lastig om voor mensen om een carrière te maken. Dit zijn meestal de onderontwikkelde landen met veel corruptie in de politiek. Voor landen met een kleine machtsafstand is de rechtstaat en de wet heel belangrijk. Ook zijn er gelijke rechten voor iedereen.

 

Dimensie Individualistisch VS Collectivistisch 

  • Hierbij gaat het erom hoe culturen omgaan met vrijheid voor een individu ten opzichte van de groep waar dat individu behoort. Landen als China, Zuid- Korea en Indonesië zijn voorbeelden van landen waarbij iedereen zich naar de samenleving schikt. Landen als Engeland, de VS, Canada en Nederland zijn juist Individualistisch, iedereen heeft zijn eigen belangen en streeft daar naar.
  • Microniveau: Bij een collectivistische samenleving komen vaak grote families voor. De kinderen in deze familie voelen zich vaak een deel van die groep. Hier worden persoonlijke meningen minder op prijs gesteld. Bij een individualistische samenleving worden kinderen vaak aangeleerd hun eigen mening te hebben.
  • Macroniveau: De inrichting van een collectivistische samenleving of een individualistische samenleving zorgt voor een heel andere inrichting van de samenleving. Bij een individualistische samenleving in privacy, rechtspraak en wetten heel belangrijk en wordt gestreefd dat iedereen zich daaraan houdt. Bij een collectivistische samenleving is het gebruikelijk om verschil te maken: sommige mensen hebben meer rechten dan andere mensen.

Dimensie Masculien VS Feminien

  • Hierbij gaat het erom hoe culturen omgaan met de sekse en verschillende rollen van mannen en vrouwen. Bepaalde vormen van gedrag worden als meer passend voor mannen gevonden en andersom. Wat masculien en feminien is, verschilt per samenleving.
  • Microniveau: Bij een masculiene samenleving wordt van mannen verwacht dat ze ambitieus zijn en zakelijk terwijl vrouwen zacht zijn en gericht moeten zijn op één relatie. In een feminiene samenleving wordt dat onderscheid tussen mannen en vrouwen niet verwacht. Tijdens deze relatie zijn mannen en vrouwen gelijk tijdens de relatie maar ook tijdens bijvoorbeeld de seks. Bij een masculiene samenleving zijn de mannen de ‘baas’ en zijn vrouwen het object. Vrouwen zijn maagd tot het huwelijk terwijl mannen het mogen doen wanneer ze willen.
  • Macroniveau: Politiek gezien verschillen beide samenlevingen behoorlijk van elkaar. Bij een masculiene samenleving krijgen sterken de kans om uit te blinken, moeten immigranten zich sneller aanpassen aan de nieuwe cultuur, en is de economische groei belangrijk. Bij een feminiene  samenleving gelden andere normen. Mensen die het nodig hebben moeten worden geholpen, immigranten krijgen lang de tijd om te wennen aan de nieuwe cultuur het milieu is belangrijk.

 

Dimensie onzekerheidsvermijding

  • Hierbij gaat het erom hoe culturen omgaan met onzekere of onbekende situaties. Daarbij gaat het om de mate waarin mensen zich bedreigd voelen door onzekere of onbekende situaties.
  • Microniveau: wanneer een kind gaat buitenspelen in een land met een zwakke onzekerheidsvermijding, kan dit vaak zonder zorgen naar buiten en wordt het gezinsleven vaak als ontspannen ervaren. Een kind dat gaat buitenspelen in een land met sterke onzekerheidsvermijding heeft strakke regels en daarbij is het gezinsleven vaak stressvol. Bij culturen met een zwakke vermijding wordt onzekerheid vaak als iets spannends maar interessant beschouwd. Bij culturen met een sterke vermijding wordt iets onzekers vaak gezien als een bedreiging en wordt aangeleerd dat dit gevaarlijk is.
  • Macroniveau: In landen waar een sterke onzekerheidsvermijding is, gelden veel stikte wetten en regels. In landen met een zwakke onzekerheidsvermijding zijn er minder regels en wetten en worden er meer protesten toegestaan.

 

Dimensie termijngerichtheid

  • Hierbij gaat het erom hoe culturen met het verleden, heden, en toekomst omgaan.
  • Microniveau: In culturen waarin men op de korte termijn is gericht krijgen kinderen cadeautjes voor hun plezier. In een cultuur waarin men op de lange termijn is gericht krijgen kinderen cadeautjes voor hun ontwikkeling; ze moeten er van kunnen leren. Landen die zijn gericht op de korte termijn geven hun geld meestal gelijk uit, door de sociale druk. In landen met een oog op de lange termijn wordt geld vaak gespaard om er later iets aan uit te geven.
  • Macroniveau: China richt zich veel op de lange termijn, dat is goed te merken doordat ze bijvoorbeeld lange tijd het éénkindpolitiek aanhielden. Hierdoor is de bevolking met maar  42% gestegen. In Nigeria, dat gericht is op de korte termijn, wordt daar niet op gelet en is de bevolking met 169% toegenomen.


 

Paragraaf 4- Vergelijken

 

Micro

Meso

Macro

De individuen onderling

De groep mensen

De samenleving

Leden van een Hockeyteam

De hockeyclub

De hockeybond

De leerlingen van een klas

De school

Het landelijke onderwijssysteem

De leden van de gezinnen en families

De grote bedrijven, verenigingen

De verzorgingsstaat

H4- Onderzoek naar criminaliteit

§1 – Criminaliteit


In dit hoofdstuk wordt een onderzoek naar criminaliteit gedaan om te laten zien hoe een wetenschappelijk onderzoek gebeurt.

Wat is criminaliteit?
De letterlijke definitie van criminaliteit is: Gedrag dat door de overheid strafbaar is gesteld. Omdat elke overheid andere regels en wetten heeft, verschilt per land wat criminaliteit is. Criminaliteit is ook relatief: het verschilt per tijd en per samenleving. Bijvoorbeeld: vroeger was een computer hacken  niet mogelijk; er bestonden nog geen computers.
Een ander voorbeeld is kauwgom op straat. In Nederland kan je er eigenlijk alleen op worden aangesproken, in Singapore krijg je meteen een flinke boete. Overal gelden andere normen en waarde dus criminaliteit  is daarmee plaats en tijdgebonden.

Criminologie
Criminologen zijn sociale wetenschappers die zich bezighouden met onderzoek naar gedrag van criminelen. In de criminologie bestaan verschillende visies over oorzaken van criminaliteit. Politici maken daar eigen keuzes uit. Sommige criminologen zijn bijvoorbeeld van mening dat er zwaardere gevangenisstraffen moeten komen, andere willen juist lichtere straffen en meer kijken naar de toekomst. 

Criminologische Theorieën

 

  • Gelegenheidstheorie
    Crimineel gedrag is een weloverwogen keuze, waarbij de voordelen hoger zijn dan de nadelen

     
  • Etiketeringstheorie
    Mensen plakken snel bij elkaar etiketten op, waaronder het ‘crimineel’ etiket. Hierdoor kan er selffulfilling prophecy plaatsvinden
     
  • Bindingstheorie
    Bindingen die mensen hebben in de maatschappij kunnen ertoe leiden dat crimineel gedrag voorkomen wordt.
     
  • Structureel-deviantietheorie
    Structuren in de samenleving zijn zo dat de machtigen en de rijken in het voordeel zijn.

 

§2 – Concepten en vraagstukken

Bij het vak MAW wordt er gebruik gemaakt van hoofd en kernconcepten. Dit zijn de gereedschappen van MAW.

 

De hoofd en kernconcepten

  • Vorming : Socialisatie , acculturatie, cultuur, politieke socialisatie, ideologie, identiteit
     
  • Binding   : Sociale cohesie, sociale institutie, groepsvorming, cultuur, politieke institutie, representatie, representativiteit
     
  • Verandering :globalisering, staatsvorming, democratisering, institutionalisering, individualisering, rationalisering
     
  • Verhouding : conflict, samenwerking, gezag, macht, sociale ongelijkheid

 

Vorming
Het proces van verwering van een bepaalde identiteit

Hoofdconcept vorming: het vormings vraagstuk
Bij het vormings vraagstuk gaat het over de manier waarop mensen een identiteit ontwikkelen. Het proces begint bij baby’s en het gaat het hele leven door. Hierbij spelen socialisatoren een belangrijke rol.

Binding
De relatie en onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in een maatschappij en op het niveau van de staat.

Hoofdconcept binding: Het bindings vraagstuk
Bij het vraagstuk Binding, gaat het over hoe mensen met elkaar verbonden zijn in een samenleving. Ze kunnen affectief (emotioneel), cognitief (leren), economisch (vb: loodgieter), en politiek (over politieke kwesties) met elkaar verbonden zijn.

Verhouding
De manier waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop samenlevingen in sociale zin vorm geven aan deze verschillen

Hoofdconcept verhouding: het verhoudings vraagstuk
Bij het vraagstuk verhouding, gaat het over de manier waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en de wijze waarop de samenleving daarmee omgaat.

Verandering
De richting en het tempo van ontwikkelingen in de samenleving en de mogelijkheden en onmogelijkheden deze te beïnvloeden.

Hoofdconcept verandering: het veranderings vraagstuk
Het veranderings vraagstuk gaat over de vraag hoe een samenleving verandert, wat die veranderingen veroorzaakt of waardoor dat komt. Soms komen deze veranderingen voort door de natuur, soms komt het door een revolutie.

§3 – Onderzoek doen

 Er zijn verschillende manieren om onderzoek te doen:

  • Kwantitatief onderzoek
    Dit is een onderzoek waarbij het gaan om kwantiteit, hoeveelheid en daar horen dan cijfermatige resultaten bij.
  • Kwalitatief onderzoek
    Bij dit onderzoek gaat het meer om de achterliggende beweegredenen. Dit onderzoek is diepgaander omdat men meer wilt weten over de motivaties en opvattingen.

Onderzoeksvragen
Onderzoek kan verschillende soorten kennis opleveren. Niet alle kwantitatieve onderzoeksresultaten hebben dezelfde soort kennis en dat geldt ook voor de kwalitatieve onderzoeken. De vragen die onderzoekers stellen zijn dan ook verschillend.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende soort vragen:

 

  • Beschrijvende vragen
    Hierbij wil een onderzoeker meer weten over het maatschappelijk vraagstuk. Zijn vragen beginnen meestal direct met: Wanneer of Hoeveel. Het beschrijven van een vraagstuk is een belangrijk begin voor een onderzoek.

     
  • Verklarende vragen
    Een onderzoeker wil bij deze vraag verbanden tussen variabelen verklaren. Bij deze vraag hoor je vaak: Waarom en Waardoor. Oorzaak gevolg relaties zijn de wenselijke uitkomsten van zo’n onderzoek.
     
  • Evaluatieve vragen
    Deze vragen zijn er om een oordeel te kunnen geven over de bestaande situatie. Hiervoor is een evaluatief onderzoek en evaluatieve kennis nodig. Evaluatieve vragen worden achteraf het onderzoek gesteld om te beoordelen of een project of beleid succesvol is geweest.
     
  • Voorspellende en voorschrijvende vragen
    Deze 2 soorten vragen lopen in elkaar over. Een onderzoeker probeert soms de toekomst te voorspellen op basis van zijn onderzoek of het verleden. Dat is dan een voorspellende vraag. Door deze vraag kan er soms een advies naar de organisatie worden gegeven. Hier is dan een voorschrijvende vraag aan vooraf gegaan.


Methoden van onderzoek doen
Er zijn verschillende manieren om onderzoek te doen:

  • Met een enquette: je stelt hierbij open en/of gesloten vragen
  • Met een interview: Op deze manier kom je sneller bij de dieper liggende informatie
  • Met een observatie: Hierbij onderzoekt een onderzoeker het gedrag van mensen in de werkelijkheid 
  • Met een experiment: Kun je een situatie nabootsen. Er worden meestal 2 groepen tegenover elkaar gezet.

§4 – Eisen aan onderzoek


Er zitten een paar eisen aan een goed onderzoek:

  • Betrouwbaarheid
    Een onderzoek is betrouwbaar als herhaling van het onderzoek dezelfde resultaten weergeeft.
  • Validiteit
    Het onderzoek moet gemeten worden met een helder omschreven standaarden die verantwoord kunnen worden op basis van eerder onderzoek.
     
  • Representativiteit
    Bij de representativiteit van een onderzoek moet er rekening worden gehouden met het feit dat het om elk persoon gaat. Als een onderzoek wordt gehouden over de veiligheid in Nederland, mag dat onderzoek niet alleen worden gehouden in de Randstad, maar dat moet in heel Nederland hetzelfde zijn.
     
  • Transparantie
    Wetenschappers moeten helder zijn over hun manier van onderzoeken.

 

H5 - Verandering in het welvaarts vraagstuk

§1 - Genoeg eten?


Schaarste
In de prehistorie trokken jagers en verzamelaars van plek naar plek in groepen van rond de 30 mensen. Zij moesten steeds verhuizen doordat het eten op een bepaalde plek op was. Er was hier sprake van schaarste: Niet genoeg. Ze konden niet onbeperkt hun behoefte volgen. Ze moesten hard werken om te overleven. Tegenwoordig is er in de westerse cultuur bijna geen sprake meer van schaarste. 

§2 - Samenwerking en conflict


Samenwerking
Het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel.

Voor jagers en verzamelaars was eten vinden een enorme klus. Het kostte zo’n 5 uur per dag. Het was makkelijker om samen te werken. Er is dan een gemeenschappelijk doel. Mensen maken dan afspraken om zo’n doel te bereiken. Het doel van de jagers en verzamelaars was bijvoorbeeld samen een hert of een bizon slachten.

Voorbeelden van samenwerking in onze tijd zijn bijvoorbeeld de verschillende politieke partijen die in ons land samen de macht hebben. Ze werken samen aan 1 doel: Nederland verbeteren. 

Naast informele afspraken kan samenwerken ook formeel zijn. Meestal worden de afspraken dan ondertekend in een contract. Er moet dan wel een onderling vertrouwen zijn, wat weer goed is voor de sociale cohesie.

Conflict
Een situatie waarin individuen, groepen en of staten elkaar tegenwerken om de eigen doelen te bereiken.

In de tijd van jagers en verzamelaars gingen groepen elkaar tegen het lijf om te zorgen dat ze meer voedsel hadden. Dit kwam door de schaarste. Bij samenwerking proberen groepen samen een doel te bereiken, maar tijdens een conflict probeert een groep een doel te bereken ten kosten van de andere groep.

Collectieve en private goederen
Mensen werken niet alleen samen om hun eigen doel te bereiken, maar ook om hun ideaal te realiseren. Dit is het geval als het over algemeen belang of een collectief goed gaat. Voorbeelden zijn: Schoon drinkwater, volksgezondheid en infrastructuur. Mensen betalen via belasting. Ze krijgen er geen winst door, maar profiteren er wel van.

Tegenover collectieve goederen vind je private goederen. Dat zijn goederen waar mensen voor moeten betalen. Zoals: de sportschool, vakantie en je auto. Als je er niet voor betaald, krijg je het ook niet.

Dilemma van de collectieve actie
Als mensen samenwerken om een collectief goed te realiseren, heet dat een collectieve actie. Iedereen betaald voor wegen, maar sommige iets meer dan andere. Toch kunnen die andere wel op dezelfde wegen rijden.

Mensen kunnen er ook bewust voor kiezen om niet bij te dragen aan een collectieve actie. Bijvoorbeeld bij een schoolopdracht. Als 1 van de 4 leerlingen niks doet, haalt hij waarschijnlijk wel een voldoende. Maar als hij andersom als enige wat zou doen, is de kans klein dat ze een goed cijfer halen. Dit is het dilemma van de collectieve actie, ook wel het prisoners dilemma. Actoren die wel profiteren, maar er zelf niks voor doen, worden free riders  genoemd.

§3 - Theorie en ideologie
Theorie
Wetenschappers kijken op verschillende manieren naar samenwerking en conflict. Hoe de omgang verloopt hangt af van 2 modellen:

 

  • Het harmoniemodel
    Hier ligt de nadruk op overleggen en er samen uitkomen. Er moet veel overlegd worden.

    (Het poldermodel : Dit is eigenlijk de Nederlandse versie van het harmoniemodel. De afgelopen decennia was dit model heel dominant in Nederland. Als er problemen zijn, wordt er eerder samengewerkt dan dat er een conflict ontstaat.)

     
  • Het conflictmodel
    In dit model ligt de nadruk niet op samenwerken, maar op het halen van je eigen doelen. Organisaties proberen anderen wel te overtuigen van hun plannen, maar als daar niet naar wordt geluisterd, wordt er gedemonstreerd of zijn er stakingen.

 

Ideologie
Bij MAW zijn er 3 verschillende soorten ideologieën: Het socialisme, confessionalisme en het liberalisme.

§4 - Rationalisering

Het leven op aarde is in de afgelopen 1000 jaar extreem veranderd. Het belangrijkste is dat mensen oplossingen hebben gevonden om schaarste te bestrijden. Voorbeelden zijn het ontdekken van de landbouw maar ook het ontdekken van vuur.

Landbouwsamenleving
Door nieuwe technologie en innovaties ontstond de landbouwsamenleving. Jagers en verzamelaars bleven op een plek wonen en werden boer of landbouwer. De mens ging de natuur rationeel beheren in plaats van zich aan te passen aan de natuur. De schaarste kon worden aangepakt, mensen waren minder afhankelijk van de natuur. Er was een nieuw type samenleving ontstaan.

Rationalisering
Het proces van ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken en van het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en effectief mogelijke resultaten te bereiken.

Rationalisering wordt vaak beschouwd als een proces dat hoort bij de moderne samenleving, maar elementen ervan zijn ook terug te vinden in eerdere perioden zoals bij jager-verzamelaars.

Het proces van rationalisering bestaat uit 2 delen:

  1. Het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken.
  2. Doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en effectief mogelijke resultaten te bereiken.

Het tweede deel van rationalisering is bij jagers en boeren goed te herkennen aan het feit dat boeren meer opbrengst maakten, maar minder arbeid hoefden te verrichten. Dit voorbeeld vind je in deze tijd terug bij bijv. de McDonalds. Hoe sneller je hamburger klaar is, hoe beter!

 

H6 - Politieke veranderingen in het bindings vraagstuk


Binding Vraagstuk
Het vraagstuk over de relatie en de onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de maatschappij en op het niveau van de staat.

§1 - Hoog Water


Jagers en verzamelaars waren boeren en landbouwers die, als er geen rampen gebeurden, voor voldoende voedsel kunnen zorgen. Door het process van rationalisering konden ze op een vaste plaats blijven wonen en daar hun leven leiden. Zij konden zichzelf beter voorzien van benodigden producten.

De vraag of mensen wel of niet met elkaar willen samenwerken voor iets gemeenschappelijks is van alle tijden. Vroeger was het bijvoorbeeld of verschillende boeren wilde meewerken aan een dijk, tegenwoordig gaat het erom of je belasting wilt betalen voor het gebruik van collectieve goederen, zoals infrastructuur.

§2 - Macht en Politieke instituties


Macht
Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten

Sommige boeren kozen ervoor om niet mee te werken aan het bouwen van een collectief goed, zoals een dijk. Zij profiteerde dan wel van de dijk, maar betaalde er niet aan mee. Om ervoor te zorgen dat iedereen meewerkt moet er een instantie zijn die mensen dwingt om mee te werken. Zo’n instantie moet dus macht hebben.

Macht heeft 2 kanten:

  • Een persoon met macht kan een ander persoon beperken in zijn mogelijkheden of hem juist meer mogelijkheden geven.
  • Een persoon met macht heeft de mogelijkheid om hulpbronnen in te zetten om zijn doel te bereiken.

De strijd tegen het water was in die tijd van levensbelang voor de boeren. Daarom moest er een bestuur komen die macht kreeg over de boeren die in het gebied woonden. Dit werd de Heemraadschap genoemd, zij inde de belasting voor het bouwen van de dijk. Dit was een goed voorbeeld voor een hulpbron die de heemraadschap kon inzetten.

Dwingen en dwang hoort bij macht omdat het verwijst naar het beperken van de mogelijkheden van anderen.

Hulp/machtsbronnen zijn er op verschillende manieren:

  • affectieve machtsbronnen : Invloed op grond van gevoel of emoties. Een voorbeeld hiervan is een klein kind dat zijn ouders probeert over te halen door te gaan huilen. Dit is een emotie die hij/zij toont.
  • Cognitieve machtsbronnen : Invloed op basis van kennis. Een voorbeeld hiervan is het feit dat mensen sneller luisteren naar een persoon die heel veel kennis heeft van een onderdeel, dan van een persoon die geen of weinig kennis heeft van een onderdeel.
  • Economische machtsbronnen : Invloed op basis van geld of het bezit van schaarse goederen. Een voorbeeld is een baas van een werknemer die zijn werknemer meer betaald als hij of zij langer moet doorwerken.
  • Politieke machtsbronnen : Invloed van de overheid of politieke macht dragers. De overheid kan mensen dwingen om zich te houden aan regels.

 

Ook is er bij macht, net als bij groepen, sprake van formele en informele macht:

  • Formele macht : Macht die is vastgelegd in regels en wetten.
  • Informele macht : macht die niet officieel is vastgelegd, zoals mensen die de paus aanbidden.

 

Institutie: regels over hoe mensen zich gedragen in de samenleving

Politieke instituties
Een complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefeningen en politieke besluitvormen reguleren.

Regels over hoe mensen zich gedragen in een samenleving zijn instituties. Die regels verwijzen vaak naar saamhorigheid zoals bij de heemraadschap.

In de tijd van jagers en boeren was een voorbeeld van een institutie, dat een stamhoofd zijn leiderschap doorgaf aan zijn oudste zoon. Een actueel voorbeeld vind je in de parlementaire democratie:

 

  • Hoe de verkiezingen worden geregeld
  • hoe mensen zich gedragen in de 2e kamer
  • welke verantwoordelijkheden ministers hebben.

 

  • 3 - Theorie en ideologie

Naar macht kun je op verschillende manieren kijken. Hier volgen 2 visies:

Theorie van het pluralisme
Bij deze visie gaat men ervan uit dat de samenleving uit verschillende groepen bestaat, die allemaal verschillende belangen hebben. Er is dus geen 1 groep die alle macht heeft, maar de macht wordt verdeeld over verschillende groepen. Iedereen mag proberen om zijn invloed uit te oefenen op de politieke besluiten. Er wordt geen verschil gemaakt tussen mensen en groepen.

Theorie van het machtselite theorie
Bij deze visie gaat men ervan uit dat er een elite is in de samenleving die alle macht heeft. Deze mensen zitten op belangrijke sleutelposities in de politiek. Tegen deze machtige mensen is het volk niet opgewassen.

Vroeger ging men ervan uit dat 1 van de beide theorieën waar was en dat dit per samenleving verschilde. Nu worden ze beide als een dimensie beschouwd.

De ideologie:

Bij dit hoofdstuk wordt ook naar de visies op de ideologie bekeken.

  • Socialisme/sociaaldemocratisch: De macht moet gelijk worden verdeeld
  • Confessionalisme : Gespreide verantwoordelijkheid is belangrijk
  • Liberalisme : mensen zijn zelf verantwoordelijk

 

  • 4 - Staatsvorming

De overheid heeft de macht  om mensen te dwingen mee te betalen aan het bouwen van een dijk. Daarvoor zijn in de loop van de eeuwen verschillende politieke instituties ontwikkeld.

De overheid wilde graag een samenwerking met de boeren om ervoor te zorgen dat zij belasting betaalde, waar zij in ruil daarvoor een dijk kregen die hun gewassen beschermde. Hierdoor was er behoefte aan strikte politieke regels en wetten, waardoor politieke instituties ontstonden. 

Alle ontwikkelingen die hierbij ontstonden zorgde voor het ontstaan van staten. 

Een staat heeft de volgende kenmerken:

  • er is een groep mensen (de bevolking)
  • er is een grondgebied
  • er is geweldsmonopolie (de staat mag als enige bij hoge uitzondering geweld gebruiken) en belastingmonopolie (de staat heeft als enige recht om belasting te innen) 

Gebrek aan samenwerking → behoefte aan politieke instituties → Creëren van staten → staatsvorming

Soevereine macht
Een staat is het bestuur van een samenleving en heeft soevereine macht. Dat houdt in dat het de hoogst, onafhankelijke macht heeft en geen verantwoording hoeft af te leggen aan anderen. Er is interne en externe soevereine macht.

  • Externe soevereine macht : Het gezag van een staat wordt erkend door een andere staat/staten.
  • Interne soevereine macht : Dit zijn de kenmerken van de staat. Hierbij erkennen de burgers de staat.

 

Staatsvorming
De institutionalisering van politieke macht tot een staat. Hiermee wordt bedoeld dat alle machthebbers van kleinere steden/staatjes samen worden gesmeed tot een nieuwe centrale staat, met een machtig hoofd.

H7 - Sociale veranderingen in het bindings vraagstuk


Binding Vraagstuk
Het vraagstuk over de relatie en de onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de maatschappij en op het niveau van de staat.

  • 1 - Twee geloven in een rijk

    Religie speelde in de 16e eeuw een belangrijke rol binnen de samenleving en zorgde voor cohesie tussen de mensen. Het zorgde ervoor dat mensen bij elkaar kwamen, bijvoorbeeld om in de kerk te bidden. Vorsten in deze tijd wilde nog meer eenheid krijgen door iedereen ervan te overtuigen dat het ‘rooms-katholieke’ geloof het enige geloof was. Dit leidde echter tot een conflict, doordat het protestantse geloof sterk opkwam. In 1555 werd besloten dat iedere vorst per gebied besloot welk geloof er gehandhaafd werd.

In Nederland zorgde dit besluit juist voor een conflict. De Spaanse koning wilde Nederland vol rooms katholiek maken, maar de Nederlanden wilde het besluit uit 1555 aanhouden. Dit leidde in 1581 tot ‘Het plakkaat van Verlatinghe’, waar de Nederlandse staten generaal zich onafhankelijk verklaarde van de Spaanse koning. Dit plakkaat werd het geboortekaartje van Nederland genoemd.

  • 2 - Sociale Institutie

    Sociale Cohesie
    Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, verantwoordelijkheid voelen voor elkaars welzijn en een beroep op anderen kunnen doen.

Sociale Cohesie is een soort bindmiddel van de samenleving, een soort lijm. Doordat mensen bindingen met elkaar hebben, zullen er minder conflicten zijn. Ook zorgt sociale cohesie ervoor dat de samenleving niet uit elkaar valt. Sociale cohesie is in de ene samenleving meer aanwezig dat de andere.

Cultuur
Een geheel van waarden, voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen en normen die mensen als lid van een samenleving verworven hebben.

Religie kan een onderdeel van cultuur zijn.

Sociale Institutie
Complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.

Een sociale institutie is een aanvaarde set van normen rondom een bepaald aspect van het samenleven van mensen.
 

  • 3 - Theorie en ideologie

Naar naties kun je met verschillende visies/theorieën kijken:

Theorie van de modernistische school
Deze theorie houdt in dat de staat heeft geprobeerd om de sociale cohesie te stimuleren, bijvoorbeeld door het verplicht te maken dat op alle nederlandse scholen ABN wordt gesproken.

Theorie van de nationalistische school
Deze theorie houdt in dat de staat is ontstaan door middel van tradities en cultuur.


De ideologie:

Bij dit hoofdstuk wordt ook naar de visies op de ideologie bekeken.

  • Socialisme/sociaal democratisch: Cultuurrelativisme
  • Confessionalisme : Gelijkwaardigheid
  • Liberalisme : Volkssoevereiniteit

 

  • 4 - Natievorming

Natie
Een natie is een volk dat een eigen staat wil hebben of wil vormen.

Natievorming ontstaat doordat er een gebrek was aan sociale cohesie. Mensen voelden zich minder verbonden met elkaar en zo ontstaan er conflicten. Als de sociale cohesie toeneemt door bijvoorbeeld maatregelen van de koning, worden automatisch naties gecreëerd. Zo ontstaat er natievorming. 

Gebrek aan cohesie → Conflict → Creëren van Naties → Natievorming

H8 - Politieke veranderingen in het verhoudingsvraagstuk


Verhoudingsvraagstuk
Het vraagstuk over de manier waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop samenlevingen in sociale zin vorm geven aan deze verschillen. 

  • 1 - Revoluties

Vanaf de 18e eeuw werden naties steeds belangrijker in de westerse wereld. Mensen voelden zich steeds meer verbonden met elkaar, de sociale cohesie groeide. Uiteindelijk zorgde dit wel voor conflicten tussen meerdere naties, zoals de WOI en WOII. Ook was er soms sprake van een intern conflict. Dit kwam doordat de burgers vonden dat de staat te veel macht had gekregen. Hierdoor kwam het volk in verzet: Een revolutie brak uit!

Revoluties
Een revolutie betekent een grote verandering, vooral in de manier hoe het land wordt bestuurd. Aan het einde van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw vonden er in korte tijd veel revoluties plaats. De drang naar vrijheid was de belangrijkste oorzaak. De eerste heeft te maken met macht. Dit was de Amerikaanse Revolutie in 1776. De Britse inwoners in Amerika wilde dat de Britse macht ophield en dat Amerika onafhankelijk werd.  Dit zorgde op 4 juli voor de geboorte van de USA.

Ook de 2e revolutie gaat over macht. Deze was door de Franse bevolking in 1789. De bevolking wilde minder macht voor de koning en de adel, en meer macht naar het volk.

  • 2 - Gezag en representatie

Gezag
Macht die als legitiem wordt beschouwd.

In de 18e eeuw werd de Franse Koning gezien als de plaatsvervanger van God op aarde. Hij had dus veel macht. Na een drietal revoluties was het volk daar anders over gaan denken. Het volk aanvaardt geen macht meer van de adel te machtige vorsten. Hun gezag ging verloren. Gezag is dus ook wel het verlengde van macht, de macht van een actor wordt dus als legitiem beschouwd.

Gezag kun je ook bekijken op micro en op macroniveau:

  • Op microniveau hebben mensen gezag op basis van persoonlijke kwaliteiten, geleverde prestaties en in de positie of functie die iemand heeft

Representativiteit
De vertegenwoordiging van een groep in organisaties door een of enkele betrokkenen die namens de groep optreden.

Tijdens de revoluties in de 19e eeuw, wilde mensen meer inspraak. In Engeland was het motto dan ook: ‘No Taxation without Representation’. Ze betaalde dus geen belasting meer als er geen representatie kwam.

In een representatieve democratie met politieke partijen moeten de wensen van het volk wel weerspiegeld worden. Zo ontstonden er nieuwe sociale instituties.

Representativiteit
De mate waarin de politieke besluiten, de standpunten of achtergrondkenmerken van van vertegenwoordigers overeenkomen met die van de groep die zij vertegenwoordigen.

Representatie in het politieke systeem kan op verschillende punten betrekking hebben:

  • Achtergrondkenmerken, Lijken de politieke partijen op de Nederlandse samenleving? Is de man-vrouw verhouding in orde enz. 
  • Standpunten, vinden mensen in de politieke partij waarop ze stemmen wel hun standpunten terug?
  • Besluiten, Komen de besluiten van een kabinet wel overeen met de standpunten van de partijen die daar zitten?

 

  • 3 - Theorie en Ideologie

    Theorie
    Er zijn twee belangrijke visies op de wijze van representatie en de wenselijkheid van democratie, ook wel de politieke participatie genoemd:
  1. Representatie is belangrijk binnen de ontwikkelingsvisie, besluiten in de politiek moeten zo veel mogelijk worden gesteund door het volk, waarbij burgers ook een groot deel meebeslissen. Zo krijgen burgers een betere visie en leren ze veel.
  2. Ook de instrumentele visie hoort bij politieke participatie, hierbij denken veel mensen dat politieke participatie een gevaar is voor de democratie, hierbij zullen de burgers dus alleen helpen met beslissingen, de rest is voor de politiek zelf.

Ideologie

Sociaaldemocratie

Confessionalisme

Liberalisme

Talent is bij iedereen gelijk, inspraak van de burgers is belangrijk. Referenda zijn wenselijk om burgers meer macht te geven. Iedere burger moet gelijke kansen krijgen op het gebied van kennis om overal aan te kunnen participeren.

Referenda is niet wenselijk. Verkiezingen leidde tot de personen die het volk vertegenwoordigen. De vertegenwoordigers moeten rekening houden met de wensen van hun kiezers.

Voorstanders van Referenda. Liberale geloven in de kracht van het individu en willen liever minder bestuurskracht en meer daadkracht.

                        

  • 4 - Democratisering

Democratisering
Het proces van verandering van de machts- en gezagsverhoudingen door een grotere inspraak en medezeggenschap van degene met minder macht.
 

Als het volk meer macht eist leidt dat uiteindelijk in veel gevallen tot het vormen van een democratische rechtsstaat. Die bestaat uit twee delen:

  • Democratie: Het volk heeft de macht en het stemrecht om die macht uit te oefenen
  • Rechtsstaat:  De grondwet beschermt mensen tegen machtsmisbruik van de overheid, en geeft mensen vrijheden en beschermd gelijkheid

 

In het proces van democratisering worden 3 soorten rechten onderscheiden die in verschillende fases zijn ontstaan:

  • Klassieke grondrechten, zoals vrijheid van godsdiensten
  • Sociale grondrechten, zoals recht op onderwijs
  • Politieke rechten, zoals kiesrecht

H9 - Sociale veranderingen in het verhoudingsvraagstuk

Verhoudingsvraagstuk
Het vraagstuk over de manier waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en op de manier waarop samenlevingen in sociale zin vorm geven aan deze verschillen.

  • 1 - Industriële revolutie

In de 19e eeuw volgden de technologische ontwikkelingen zich snel op:

Stijging productie landbouw → meer voedsel → meer bevolking → minder werknemers nodig → meer mensen naar industrie → productie en welvaart neemt toe

Deze revolutie zorgde ervoor dat er meer sociale ongelijkheid kwam, de rijken werden rijker, de armen werden armer.

  • 2 - Sociale ongelijkheid

Sociale ongelijkheid
Een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.

Sociale ongelijkheid heeft dus verschillende elementen:

  • Verschillen tussen mensen kunnen aangeboren en niet aangeboren zijn (nature-nurture debat) → Bijvoorbeeld je geslacht is aangeboren, maar je geboorteplaats is niet aangeboren
     
  • Verschillen hebben consequenties voor iemands maatschappelijke positie → Bijvoorbeeld mannen krijgen over het algemeen meer betaald dan vrouwen, en voor ouderen is het moeilijker om nog een baan te vinden
     
  • Verschillen leiden tot:
    - Ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken (Meer macht → meer hulpbronnen)
    - Ongelijke waardering (Verschil van kennis en vermogen)
    - Ongelijke behandeling (Hogere status is meer respect)

 

Maatschappelijke ladder
De maatschappij bestaat uit verschillende sociale lagen waartussen sociale ongelijkheid plaatsvindt. Wanneer deze lagen boven elkaar worden geplaatst is er sprake van een Maatschappelijke ladder. Het is mogelijk om te stijgen of te dalen op de ladder. Hierbij zijn er 2 manieren mogelijk:

  • Positietoewijzing
    Dit is een maatschappelijke oorzaak waardoor een persoon stijgt of daalt binnen de sociale ladder, bijvoorbeeld dat mannen worden bevoordeeld ten opzichte van vrouwen

     
  • Positieverwerving
    Mensen stijgen of dalen hier doordat ze zelf bijdragen aan hun positie door een cursus bv

Wanneer er sprake is van een gesloten samenleving heb je weinig kans om te stijgen of te dalen binnen de maatschappelijke ladder, andersom heb je dit ook bij een open samenleving.

  • 3 - Theorie en Ideologie

Theorie
Er zijn verschillende theorieën over conflicten binnen de samenleving:

Karl Marx
Volgens Karl Marx staat sociale ongelijkheid centraal. De oorzaak van conflicten is het verschil dat er is tussen mensen. Uiteindelijk zullen alle arme arbeiders in opstand moeten komen tegen de rijke groot bezitters

Samuel Huntington
Volgens Samuel Huntington zijn sociale en culturele verschillen de oorzaak van maatschappelijke conflicten. Een voorbeeld hiervan is het culturele verschil tussen de Russen en de Westerse landen.

Ideologie
Visies van ideologie op ongelijkheid in de samenleving:

Socialisme → Het is de taak van de overheid om de sociale gelijkheid te verminderen. De vrije markt zorgt niet voor vrijheid, er moeten regels komen voor een minder vrije markt. De overheid moet zorgen voor meer werk.

Confessionalisme → De overheid moet alleen zorg en steun bieden aan de mensen die dat zelf niet kunnen. De overheid moet niet alles alleen regelen maar samenwerken met het sociale middenveld.

Liberalisme → Eigen verantwoording is het belangrijkst. De overheid moet zich niet bemoeien met de vrije markt. Wanneer er lagere belastingen worden geheft, zal er meer werk komen.

  • 4 - Institutionalisering

Institutionalisering
Een proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regels vastgelegd wordt in de standaardgedragspatronen, die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren
 

H10 - Veranderingen in het vormings vraagstuk 

Vorming Vraagstuk
Vraagstuk over het proces van verwerving van een bepaalde identiteit

  • 1 - Protestgeneratie

In de loop van de 20e eeuw ontstond er steeds meer gelijkheid. Na de WOII kwam er meer welvaart in de Nederland en daardoor ontstonden in de jaren 60 en 70 steeds meer jongeren culturen. Het was mogelijk om langer jong te zijn


  • 2 - Politieke socialisatie

Politieke socialisatie
Het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur van de groepen en samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.

Voor de jaren 60 was er in Nederland sprake van verzuiling, hierdoor bleef de politieke socialisatie binnen je eigen geloofsovertuiging. Na de jaren 60 kwam er ontzuiling. Hierdoor gingen jongeren buiten hun eigen zuil. Hierdoor veranderde de socialisatie.

Identiteit
Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als kenmerkend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van zijn perceptie over de groepen waar hij wel of juist ook niet deel van uitmaakt.

De nieuwe jongerenculturen speelden ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van de identiteit van de jongeren. Ze keerde zich tegen de burgerij en sloten zich aan bij groepen waar zij zich tot aangetrokken voelen.

  • 3 - Theorie en Ideologie

Theorie
De media heeft sinds de ontzuiling enorme invloed op de samenleving gekregen. Het wordt Framing hoort hierbij.

Framing
De manier waarop een onderwerp wordt gebracht, ingekleed en uitgelegd.

Er zijn verschillende theorieën over de invloed van de media. Deze theorieën worden hier hypotheses genoemd:

  • Cultivatiehypothese : het beeld van de werkelijkheid van mensen die veel naar bepaalde soorten programma’s kijken wordt meer beïnvloed dan het beeld van de werkelijkheid van mensen die niet naar die programma’s kijken
  • Opinieleiders Hypothese : idolen en opinieleiders hebben direct of indirect invloed op mediagebruikers
  • Media Framing hypothese : Het frame van het onderwerp heeft invloed op de manier waarop mensen over dat onderwerp denken of praten
  • Selectiviteit Hypothese : Door selectieve blootstelling, selectieve perceptie en selectief onthouden hebben de media een beperkte invloed als socialisator

 

Ideologie
De visies van de ideologie op socialisatie:

  • Socialisme : Gelijkheid en gelijkwaardigheid is belangrijk, de overheid moet dit proberen te realiseren. Opvoeding en school zijn hiervoor belangrijk.
  • Confessionalisme :  Het gezin, school en het maatschappelijke veld zijn belangrijke socialisatoren om waarde en normen over te dragen. De overheid moet daarin niet te veel doen en er moet staatsvrije ruimte zijn.
  • Liberalisme : Het individu is belangrijk en daar horen rechten en vrijheden bij. De overheid moet zich richten op de gezinnen en niet op de individuen.

 

  • 4 - Individualisering

    Individualisering
    Het proces waarbij individuen in toenemende mate hun zelfstandigheid op de verschillende manieren kunnen vergroten.

    Door de permissieve samenleving kwam er steeds meer aandacht voor het individu. De invloed van kinderen op hun ouders veranderde een klein beetje, ze mochten enkele dingen mee bepalen. Dit soort dingen zijn typische vormen van Individualisering.


Een permissieve maatschappij is een samenleving waarin meer wordt toegestaan, meer wordt geaccepteerd dan in de samenlevingen ervoor. Het ontstond in Nederland tussen de jaren 60 en 80. Op elk niveau kun je hier iets van terug zien.
Op microniveau veranderde de kostwinners. Vrouwen gingen steeds vaker werken en mannen zorgde gezamenlijk met hun vrouw voor het huishouden. Op mesoniveau veranderde het onderwijs door meer democratisering.
Ook op macroniveau veranderde iets: er kwamen gastarbeiders. Hierdoor moest de samenleving zich aanpassen en werd Nederland een multiculturele samenleving.
 

  • 5 - Globalisering
    Globalisering
    Het proces van uitbreiding en intensivering van contacten en afhankelijkheden over zeer grote afstanden en over landsgrenzen heen

 

Kern- en Hoofdconcepten - Overzicht

Identiteit
Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en aan andere voorhoudt en dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwd voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van zijn perceptie over groepen waar hij/zij juist wel of niet deel van uitmaakt.

Acculturatie
Het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen daaruit, dan die waaruit iemand is opgegroeid. 

Cultuur
Het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven.

Socialisatie
Het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groepen en samenlevingen waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen. 

Politieke socialisatie
Het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur van de groepen en samenlevingen waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.

Ideologie
Een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.

Rationalisering
Het proces van ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken en van het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt mogelijk resultaten te behalen.

Democratisering
Het proces van verandering van de machts- en gezagsverhouding door een grotere inspraak en medezeggenschap van degenen met minder kracht.

Individualisering
Het proces waarbij individuen in toenemende mate hun zelfstandigheid op verschillende gebieden kunnen vergroten. 

Staatsvorming
De institutionalisering van de politieke macht tot een staat

Institutionalisering
Het proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regels of wetten worden vastgelegd in standaard gedragspatronen, die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren. 

Globalisering
Het proces van uitbreiding van intensivering van contacten en afhankelijkheden over zeer grote afstanden en landsgrenzen heen.

Gezag
Macht die als legitiem wordt beschouwd

Conflict
Een situatie waarin individuen groepen en of staten elkaar tegenwerken om eigen doelen te bereiken.

Sociale (on)gelijkheid
Een situatie waarin verschillen tussen mensen al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling

Macht
Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van andere te beperken of te begroten.

Samenwerking
Het proces waarin individuen, groepen of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel

Representativiteit
De mate waarin de besluiten, de standpunten of achtergrondkenmerken van vertegenwoordigers overeenkomen met die van de groep die vertegenwoordigd wordt

Sociale institutie
Complex van min of meer geformaliseerde regels en wetten die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren

Sociale Cohesie
Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn en de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen
 

Representatie
De vertegenwoordiging van een groep in politieke organisaties door een of enkele betrokkenen die namens de groep optreden. 

Politieke institutie
Complex van min of meer geformaliseerde regels en wetten die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming reguleren.

Politieke institutie
Complex van min of meer geformaliseerde regels en wetten die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming reguleren.

Groepsvorming
Het tot stand komen van bindingen tussen meer dan twee mensen, doordat ze elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen

Binding
Het hoofdconcept binding verwijst naar de relatie en onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de maatschappij of op het niveau van de staat

Vorming
Het hoofdconcept vorming verwijst naar het proces van verwerving van een bepaalde identiteit

Verhouding
Het hoofdconcept verhouding verwijst naar de wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop samenlevingen in sociale zin vorm geven aan deze verschillen. Het verwijst ook naar onderlinge betrekkingen tussen de staten. 

Verandering
Het hoofdconcept verandering verwijst naar richting en tempo van ontwikkelingen in de samenleving en de mogelijkheden deze te beïnvloeden

REACTIES

B.

B.

echt een heel plezant geval

4 jaar geleden

E.

E.

geweldig, dankjewel

3 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.