Hoofdstuk 1 t/m 8: Massamedia

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3057 woorden
  • 19 januari 2014
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
17 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Maatschappelijk probleem

  • Het probleem heeft gevolgen voor grote groepen in de samenleving
  • Het probleem kan alleen gemeenschappelijk worden opgelost waardoor de overheid zich ermee moet bezighouden
  • Het probleem heeft te maken met tegenstellingen(meningen)
  • Het probleem heeft maatschappelijke oorzaken

Invalshoeken van maatschappijleer

  • Politiek-juridische perspectief (in welke mate speelt opvoeding een rol bij..)
  • Sociaaleconomische perspectief (hoeveel kost het?)
  • Sociaal-culturele perspectief (is het ook zo in andere landen?)
  • Vergelijkende perspectief [historish-geografisch] (hoe was het vroeger?)

Kenmerken van een politiek probleem

  • Er sprake is van een situatie die een grote groep mensen ongewenst vindt.
  • De situatie is ontstaan door maatschappelijke ontwikkelingen.
  • Het probleem heeft te maken met tegengestelde belangen.
  • Men wil  deze problemen (mede) door overheidsingrijpen veranderd zien.

H1, Wat zijn de massamedia?
Communicatie: Een proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger en waarbij mensen de relaties die zij met elkaar hebben vorm en inhoud geven.

Bedoelde/onbedoelde communicatie: of je nou met iemand praat, of doodstil in de trein zit, anderen interpreteren je aanwezigheid altijd. Je houding, gebaren, kleding en uiterlijk roepen bij andere mensen een reactive op. Bedoeld of onbedoeld vindt er dus altijd comunicatie plaats tussen mensen.

Communicatieproces: Vijf basiselementen: Boodschap, zender, medium, ontvanger, feedback.

Referentiekader: De verzameling van al je persoonlijke opvattingen, waarden, normen, standpunten, kennis en ervaringen.

Betekenis: Mensen kunnen dingen meemaken, lezen of gehoord hebben, waardoor ze anders reageren op een bericht dan je in eerste stantie zou verwachten. Het bericht heft dus voor verschillende mensen een verschillende betekenis. Bv: liedje eerder gehoord tijdens begrafenis, of gehoord tijdens gezellige vakantie.

Ruis: Verstoring of misvorming van het communicatieproces. Kan in alle fasen van het communicatieproces optreden.

 

- Direct vs. indirecte communicatie: Direct à persoonlijk contact. Indirect à technish hulpmiddel (medium), omdat het bijna altijd over een grotere afstand plaatsvindt.

- Eenzijdige vs. merzijdige communicatie: Eenzijdig à eenrichtingsverkeer(radio, tv, krant, films) meerzijdig à deelnemers zijn hier wel afwisselend zender en ontvanger. Sprake van interactive en feedback. Ook wel wedekerigheid in communicatie genoemd.

- Verbale vs. non-verbale communicatie: Verbal à gesproken of geschreven. Non-verbaal à geen woorden. (Bv. Symboliek, tekeningen, gebaren en lichaamstaal). Verschillen vaak per cultuur en kan tot misverstand leiden.

- Interpersoonlijke communicatie vs. massacommunicatie: interpersoonlijk à ‘face-to-face’. Directe, meerzijdige, verbale en/of non-verbale communicatie tussen mensen. (bv. Gesprek met vrienden, vergadering met collega’s of kabinetsberaad) Massacommunicatie à gericht op een groot (onbekend) publiek. Verbal of non-verbaal, meestal eenzijdig van aard. (bv. Discussies van politici op TV).

Massacommunicatie: eenzijdige communicatie, waarbij nauwelijks sprake is van feedback.

Kenmerken van massacommunicatie:

  • Er is sprake van een heterogeen (en onbekend) publiek.
  • De informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk.
  • (Meestal) via grote organisatie met veel mensen (krantenredacties, omroeporganisaties).
  • Technishe hulpmiddelen.
  • De communicatie is eenzijdig, reageren is indirect en achteraf.
  • Zender kan niet controleren of boodschap is aangekomen (klein deel van ontvangers reageert maar).
  • De ontvanger bepaalt voor een groot deel zelf ‘hoe’ en ‘of’ hij het medium gebruikt.

 

invloed van communicatietchnologie op de structuur van massacommunicatie: Traditionele media (kranten, analoge, radio, TV) zijn grotendeels eenzijdig. Internet en sociale media maken het meerzijdig. Nu kan iedereen informative met een massapubliek delen.

Massamedia: Alle middelen die massa comunicatie mogelijk maken.

Soorten media:

- Gedrukte media

- Audiovisuele media

- Digitale massamedia à Met de komst hier van is het onderscheid tussen deze soorten media minder scherp geworden.

Functies van de massamedia voor het individu:

- Informative/educatie (twitter, documentaires, journal, Wikipedia)

- Opinierende (talkshows, geen stijl)

- Sociale (meepraten/eenzaamheid)

- Recreatief (films, series, roddelblad)

Functies van massamedia voor de samenleving: Speelt een belangrijke rol in de politieke besluitsvorming en bij de cultuuroverdracht. Onmisbaar voor een goed functioneerende democratie.

Voor de samenleving hebben ze een:

  • Informerende functie (informeert gehele samenleving)
  • Socialiserende functie! (aanleren van normen en warden)
  • Amuserende functie (leuk, gezellig)
  • Bindende functie! (gevoel van samenhorigheid door media)

Vijf politiek-informerende functies:

  1. Opinierende functie (informeert burgers over maatschappelijke en politieke onderwerpen).
  2. Spreekbuisfunctie (brengen opvattingen van individuen en belangengroepen onder aandacht à debat).
  3. Commentaarfunctie (geven je de kans om je eigen mening te uiten).
  4. Controle- of waakhondfunctie (controleren het functioneren van de overhead en andere publieke organisaties).
  5. Agendafunctie (zorcht ervoor dat maatschappelijke problemen onder publieke en politieke aandacht komen).
  • Socialiserende functie: Het process waarbij iemand de warden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.
  • Amuserende functie: programma’s, Films, tv-series, games, quizzen en sport, alles wat een amuserende functie heft. Programma’s die zowel amuserend en informatief zijn, worden infotainment genoemt.
  • Bindende functie: Bindende functie van de media betekent dat ze de sociale cohesive, de onderlinge verbondenheid tussen mensen binnen de samenleving, bevorderen.

H2, Het media landschap

Verschillen tussen media op het vlak van:

  • Doelgroep: de groep kijkers of lezers waarvoor het medium bedoeld is.
  • Identiteit: het eigen ‘gezicht’ of de ‘kleur’ van een medium, gebaseerd op geloofsovertuiging, politieke voorkeur, intellectueel niveau en specifieke interessegebieden.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

 Dagbladen zijn in te delen in:

  • Regionaal/ landelijk
  • Ochtend/ avond
  • Gratis/ abonnement
  • Algemeen/ richtig
  • Populair/ kwaliteit
  • Links/ rechts

 

Tijdschriften:  Verschijnen wekelijks, maandelijks of per kwartaal, hebben dus langere actaliteitswaarde. Kleineren loelgroepen, door specifieke interessegebieden.

Opiniebladen: Gaan dieper In op het actuele nieuws. Als doel de lezer zijn eigen mening laten vormen. Over het algemeen ‘serieuzer’ dan tijdschrifeten.

Audiovisuele media: publieke omroepen en commerciele zenders die telivisie en/of radio maken.

Duaal omroepbestel: Als er Commerciele zenders en publieke zenders actief zijn.

- Publieke: inkomsten uit overheidssubsidie, ster, omroep, lidmaatschap, programmabladen (bv. Omroepen met leden: VARA, TROS, VARO, Omroepen zonder leden: Geestelijke grondslag, taakomroepen, ster)

- commerciele: kijkcijfers zijn drijfveer à meer reclame verkoop. (bv. RTL Nederland, SBS groep, MTV networks, Discovery chanel Europe)

Publieke omroepen:  zijn de zendgemachtigden die televisie- en radioprogramma’s uitzenden op Nederland 1, 2 en 3. Worden voor een groot deel gefinancierd door het Ministerie van onderwijs, Cultuur en wetenschap (OCW). Moeten voldoen aan de richtlijnen in de mediawet. Ze mogen geen winst maken.

Mediawet:

  • (Publieke) omroepen moeten eigen identiteit hebben
  • Zendmachtiging bij 50,000 leden, erkenning bij 300,000 (consessiewet)
  • (Publieke) 6,5% reclame max 12 min p/u, tussen uitzendingen door.
  • (Commerciele) 15% reclame, tussen programma’s door, geen sluikreclame
  • sponsoring is toegestaan (begin en einde programma) met uitzonderingen.

Voorbeelden van niet-ledengebonden omroepen:

  • Boedistishe Omroep Stichting (BOS)
  • Humanistishe Omroep (HUMAN)
  • Joodse omroep (JO)
  • Stichting zendtijd Moslims (SZM)
  • Organisatie Hindoe Media (OHM)
  • Rooms- Katholiek Kerkgenootschap
  • Zendtijd voor Kerken (ZvK)

Taakomroepen: (NOS, NTR) Worden niet gekenmerkt door een politieke kleur. Hebben een algemene functie binnen het omroepbestel.

Kijkcijfers: hoe meer kijkers, hoe hoger de reclametarieven.

Doelgroep: De identiteit van de zender wordt door de doelgroep betaald.

Commerciele mediaconcerns:
- RTL Nederland: wordt uitgezonden vanuit Luxemburg;
- SBS-groep (Scandinavian Broadcasting System): SBS6, NET5 en Veronica;
- MTV Networks: Muziek- en jongerenzenders (MTV, TMF, Nickelodeon).
- Discovery Channel Europe: onderdeel van americaanse televisienetwerk Discovery Communications. (discovery chanel, Animal Planet, TLC)

Commerciele omroepen: RTL4, RTL5, RTL6, RTL7, RTL8, NET5, veronica.

Internet: is een wereldwijde communicatie-infrastructuur van computernetwerken waarmee ‘content’(informatie) verstuurd kan worden. Biedt dingen als e-mail, telefonie en nieuwsgroepen.

World wide web(www.): maakt het mogelijk om miljoenen websites te bekijken en te gebruiken. Voorzien mensen van nieuws, amusement, en informatie over verschillende onderwerpen.

Mobile applicatie: Feitelijk een zakcomputer waarmee je ook kan bellen. Laatste tijd worden mobiels vaker gebruikt voor internet dan pc’s.

Crossmediale toepassingen: een nieuwe vorm van mediagebruik; verschillende mediavormen zijn niet meer afhankelijk van een enkel apparaat, maar op alle aparaaten met internettoegang.

Sociale media: een verzameling onlineplatforms waarvan de inhoud bestaat uit ‘user-generated content’ informatie die induviduele gebruikers zelf kunnen uploaden en delen.

Soorten sociale media:

  • Weblog
  • Sociale-netwerksites
  • Content communities
  • Wiki’s
  • Virtuele werelden

H3, Rol van de overheid

Uitgangspunten overheid m.b.t. media:

  • Vrijheid van meningsuiting: (artikel7) vrijheid van meningsuiting en vrijheid van drukpers. Je kan dus niet vervolgd worden door je mening.
  • Domocratie: Burgers hebben recht op goede publieke informatievoorziening. Goed geinformeerde burgers kunnen een betere en weloverwogen mening vormen.
  • Pluriformiteit: Goede informatievoorziening is beter gegarandeerd als er voldoende verscheidenheid is aan kranten, tijdschriften, omroepen en websites.

Zendmachtiging: de bevoegdheid voor het uitzenden van radio- en televisieprogramma’s

Mediaraad: houdt toezicht op de publieke omroep

Netprofielering:  samenwerking van programma’s. Ned1: brede toegankelijkheid, Ned2: verdiepend Ned3: gericht op jeugd.

Bepalingen uit de mediawet:

  • De omroep moet vanuit een eigen identiteit gericht zijn op zowel een breed publiek als op specifieke bevolkings- en leeftijdsgroepen.
  • Startende publieke omroep moet minimaal 50000 leden hebben om te mogen beginnen. Staat vast in de concessiewet, onderdeel van mediawet.
  • Erkende omroepen hebben recht op financiele bijdragen van de overheid.
  • Er moet een compleet aanbod zijn aan programma’s, voor iedereen dus wat.
  • Publieke omroepen mogen niet meer dan 6,5% van zendtijd besteden aan reclame. Mag alleen maar reclame uitzenden tussen de programma’s in.
  • Commerciele zenders hoeven zich aan minder strenge voorwaarden te houden. (dus meer reclame)
  • Sponsoring is toegestaan voor zowel publieke omroepen als voor commerciele zenders.

Commessariaat voor de media: een zelfstandig bestuursorgaan dat tussen de overheid en omroepen in staat. Controleert de mediawet, mag boetes opleggen als iets overtreden wordt.

  • het uitgeven en conroleren van zendmachtigingen aan zowel publiekke als commerciele omroepen;
  • de naleving van reclame- en sponsorregels;
  • de naleving van programmavoorschriften voor de publieke omroep.

Stimuleeringsfonds voor de pers: een door de overheid ingesteld bestuursorgaan dat de pluriformiteit van de persmedia moet beschermen.

Concurrentievervalsing: Critici menen dat de steun door het stimuleringsfonds het vrijemarktprincipe bij de gedrukte media aantast en tot concurrentievervalsing kan leiden.

Rol overheid met betrekking tot internet: rol is relatief klein. Internet providers en de aanbieders van nieuws, informatie of andere internetdiensten zijn in de hand van vrije ondernemers.

Publieke visies op omroepbestel:

  • liberalen: Tegen subsedering van de media. De overheid moet ruimte geven aan nieuwe initiatieven, met een minimale financiele overheidssteun.
  • Sociaaldemocraten: Pleiten voor regulierend optreden van de overheid door middel van kwaliteitscontrole en bewaking van de pluriformiteit in de mediawereld. Iedereen moet in gelijke mate toegang hebben tot nieuwe media.
  • Christendemocraten: ook voor regulierende overheid, maar omroepen en kranten moeten ook zelf hun verantwoordelijkheid nemen. CDA kijkt vooral naar de socialiserende functie van media, en naar de gevaren van mediabeinvloeding.

Betrokken belangengroepen:

  • publieke omroepen
  • commerciele zenders
  • bedrijfsleven
  • mediaconsumenten
  • overheid

H4, Ontwikkelingen rondom massamedia

Maatschappelijke context: ontwikkelingen in de massamedia vinden altijd plaats in een maatschappelijke context.

Opkomst krant en TV: efficienter drukproces, werdt hierdoor voor de ‘gewoone burger’ betaalbaar. Dit ging tegelijk met toemenende democratisering. Snelle opkomst van TV was te danken aan de groeiende welvart en de toenemende vrije tijd in periode na 2e wereldoorlog.

Actuele ontwikkelingen:

  1. technologische innovatie:
  • informatietechnologie(IT/ICT): het vakgebied waarbinnen computersystemen en digitale communicatietoepassingen worden ontworpen en gebouwd
  • Digitalisering: niet-digitale of analoge informatie wordt omgezet naar digitale data.
  • Convergentie: samenkomst van verschillende mediatypen op 1 apparaat of op 1 gedeeld kanaal
  1. economishe groei en internationalisering;
  • Outsourcing: samenwerking in handel.
  • Mediaconglomeraten: hier zijn veel mediabedrijven onderdeel van. Ze bezitten wereldwijd filmmaatschapijen, satelietkanalen, en uitgeverijen.
  • Marktwerking: Mediaconglomeraten ontstaan door marktwerking. Kleine bedrijven worden overgenomen door grote organisaties à efficientere prodictie en marktaandeel neemt toe.
  • Oligopolie: een markteconomische positie waarbij er schechts een klein aantal aanbieders van een bepaalde dienst of product is.
  1. de uitbreiding van de informatiemaatschapij.
  • Informatiemaatschappij: een technologische, hoogontwikkelde samenleving waarbij communicatie en informatieoverdracht de bazis van de meeste economische activiteiten vormen (had niet gekunt zonder internet).

Kenmerken:

  • constante informatiestroom
  • niet gebonden aan 1 plaats
  • vervanging van nationale grenzen
  • snelle verandering van de informatiemaatschapij zelf

H5, Massamedia en Commercie

Hoe komt de pers aan hun geld?: Abonnementen, vrije verkoop. Extra bijlage weekend zorgen voor meer advertenties.

Redactiestatuut: hierin worden de taken en bevoegdheden van de redactie en directie geregeld.

Botsende belangen: Redacties en directies hebben een gemeenschappelijk belang: zo veel mogelijk (betaalde) lezers trekken. Toch kan dit botsen. Redacties hechten veel waarde aan onafhankelijke berichtgeving. Voor directies is juist het vergoroten van het marktaandeel en de efficientie belangrijk.

Hoe komen publieke omroepen aan hun geld?:

  • omroepgelden, bestaande uit een overheidsbijdrage en inkomsten van de ster-reclame;
  • lidmaatschaps- en abonnementen;
  • sponsoring van programma’s door bedrijven;
  • overige inkomstenbronnen zoals opbrengsten uit omroepbladen, en de verkoop van merchandise. (mogen geen winst maken, dus beperkte commerciele mogelijkheden.)

Hoe komen commerciele omroepen aan hun geld?: vooral aan reclameinkomsten en sponsorgelden. Sinds kort ook programmabladen.

Groeiende concurrentie:

  • totale media-aanbod
  • Binnen 1 mediumsort

Concurentie advertentie markt, aanbod is groter dan de vraag.

Neerwaardse oplagespiraal: kranten en tijdschriften met dalende oplage verliezen advertentieopbrengsten omdat ze minder gelezen worden. Dit lijd tot ontslag van personeel, dit gaat tenkoste van de kwalitei. Dit zorcht voor minder lezers, enz. Dit kan ook bij omroepen optreden.

Toegenomen concurrentie heeft geleid tot:

  • marktgerichtheid en commercialisering
  • marktsegmentering en stijging van het aantal producten bij de tijdschriften
  • doelgroepenmedia en netprofilering bij tv-zenders
  • persconcentratie bij de dagbladen
  • mediaconcentratie door het ontslaan van mediagiganten.

Verschraling/vertrossing: toenemen van amusement (voor meer lezers) waardoor er sprake is van  kwaliteitsverlies.

Mediahype: nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat er zich nieuwe feiten voordoen

Mediaframe: berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt.

H6, nieuws en beeldvorming

Nieuwswaarde: Belangrijke selectiecriterium: hoe belangrijk is het nieuwsfeit? Waarom is de ene gebeurtenis wel geschikt voor publicatie en de andere niet?

Nieuwscriteria

  • Actueel
  • opvallend/onverwacht/verassend
  • cultureel/geografisch dichtbij
  • belangrijke/bekende mensen
  • ‘human interest aspect’(emotie, drama, conflict)
  • afwijkend
  • Ondubbelzinnig en begrijpelijk
  • Beeldmateriaal beschikbaar
  • Interessant voor doelgroep voor het medium
  • Gerelateerd aan politieke, financiele, culturele ontwikkelingen en kwesties. 
  • Past binnen de identiteit van het medium.

Selectieve perceptie van de nieuwsmaker: de nieuwskeuze en de berichtgeving worden gestuurd door het persoonlijke referentiekader van de redacteur of verslaggever.

Nieuwsbronnen:

  • personen of instellingen( op eigen initiatief)
  • overheid(actieve informatieplicht à op eigen innitiatief belangrijke informatie bekend moet maken)
  • correspondenten
  • freelancejournalisten
  • persbureaus(ANP, GPD)
    • Algemen nederlands persbeureau
    • Geassocieerde pers Diensten
    • Internationale persbureaus
  • Persdiensten
  • Beeldmateriaal

Nieuws uit ontwikkelingslanden: De westerse media gebruiken vrijwel alleen berichten van westerse persbureaus. Veel nieuws uit derde wereld is gemaak uit een westers perspectief: oorlog, rampen, hongersnood etc.

Journalistieke normen:

  • Het scheiden van feiten en meningen
  • Hoor en wederhoor toepassen(alle betrokken ondervragen)
  • Controleren van de feiten
  • Meerdere informatiebronnen raadplegen
  • Een juste weergave van de feiten

Onbewuste kleuring: journalisten werken altijd vanuit hun eigen referentiekader en selectieve perceptie, of ze dat nu wilen of niet. (geinterpreteerd beeld van de werkelijkheid)

Bewuste kleuring: je standpunten en opvattingen bewust laten doorschemeren om hun identiteit kenbaar te maken.

Bij nieuwsberichten bepalen een aantal factoren de identiteit van een massamedium:

  • onderwerpen
  • volgorde
  • presentatie
  • commentaar
  • woordgebruik
  • gastschrijvers

Manipulatie: Vervormen van nieuws door opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten.

Indoctrinatie: systematish opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren.

Indoctrinatie: systematish opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren.

Voorbeelden van mediaframes:

  • conflictframe
  • human-impactframe
  • economishe-gevolgenframe
  • machteloosheidsframe
  • moraliteitsframe

H7, Massamedia en cultuur

Cultuur: De leefwijze van een groep met alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en die zij min of meer als vanzelfsprekend beschouwen. Kan van groep tot groep verschillen en is daarom relatief begrip.

Normen: Specifieke regels in een groep of samenleving waarmee mensen hun eigen gedrag en het gedrag van anderen beoordelen.
Waarden: Principes die mensen belangrijke vinden om na te streven.

Nature-aanhangers: Deze leggen de nadruk op biologische of erfelijke factoren. Emoties en driften zijn erfelijk bepaald.
Nurture-aanhangers: Gevoelens en emoties worden aangeleerd en zijn afhankelijk van het sociale milieu en de omgeving waarin iemand opgroeit.
Tegenwoordig gaan de meeste sociologen ervan uit dat het gedrag van mensen een combinatie is van bovengenoemde factoren.

Dominante cultuur: Hier spreken we van als de cultuurkenmerken gedragen worden door een groep die binnen een samenleving overheersend is en vaak de meeste invloed heeft op het economische en politieke leven.

Subcultuur: een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken heeft die deels afwijken van de dominante cultuur.

Voorbeelden:

  • Jongerenculturen (hipsters, gothics, emo’s);
  • Bedrijfsculturen (uitstraling van bedrijf, bv. kledingsvoorschriften);
  • Etnische culturen (Nederlandse Surinamers, marokkanen, en americanen. Hebben vaak contact met een dominante cultuur in een ander land);
  • Tegenculturen (milieuactivisten, verzetten zich tegen de dominante cultuur).
    Collectieve gedragspatronen: Gedragingen die door iedereen binnen de cultuur op een vergelijkbare manier worden aangenomen.

Socialisatieproces: door middel van beinvloeding en aanpassing waarden en normen van een cultuur overgedragen aan een individu.

Internalisatie: als mensen zich de culturele waarden en normen eigen hebben gemaakt (fietsen, bijpassende kleren aantrekken).
Socialiserende instituties: instellingen en organisaties waarmee de cultuuroverdracht en een samenleving plaatsvindt:

  • Gezin
  • School
  • Werk
  • Maatschappelijke groeperingen
  • Overheid
  • Media

Persoonlijke identiteit: datgene wat je als je eigen ik beschouwt. Gevormdt door de sociale ervaringen die je in de loop van je leven opdoet.

Sociale controle: de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.

Sancties: belonen en straffen.

Cultuuroverdracht: De media heeft een socialiserende functie, en dragen dus bij aan cultuuroverdracht.

Stereotype: een sterk gegeneraliseerd, versimpeld en vertekend beeld van het gedag en de mentaliteit van een specifieke groep (blonde vrouwen zijn blond, Nederlanders zijn kaaskoppen).

Vooroordeel: een mening of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaringen is gebaseerd.

Discriminatie: mensen van een bepaalde groep anders behandelt op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.

Verzuiling:

Ontzuiling:

Individualisering: zelf je mening vormen, meer vrijheid om zelf tot een eigen standpunt te komen: kinderen hebben niet meer dezelfde mening als hun ouders, hun buren of hun klasgenoten.

Multiculturele/pluriforme samenleving: waar mensen met verschillende culturele achtergronden naast en met elkaar wonen.

Onvoldoende vertegenwoordiging: niet iedereen vloelt zich vertegenwoordicht in de massamedia.

H8, Macht van de media

Propaganda: advertentie, lokmiddel.

Injectienaaldtheorie: Media hebben veel macht, ontvangers nemen informative klakkeloos over. Nu geloven wetenschappers meer in druppelsgewijze beinvloeding (bijv. Reclames)

Selectieve perceptive theorie: Er zijn filters/selectiemechanismen die bepalen hoe een boodschap binnen komt.

  • selectieve keuze
  • selectieve perceptive en waarneming
  • selectief geheugen
  • selectief geloven

Cultivatietheorie: Mensen die veel naar dezelfde programma’s kijken nemen de normen en warden van die programmas over. Hoe meer kijktijd, hoe groter de invloed. Vooral zware kijker en kinderen halen tv-werkelijkheid en echte werkelijkheid door elkaar.

  • Kanteling: onderzoek toonde slechts een gering verband aan tussen de televisiewerkelijkheid en de denkbeelden van kijkers aan.

Agendesettingtheorie: mensen praten over datgene waar de media veel aandacht aan bested. Eerst op publieke agenda.

  • Kanteling: de wetenschappers kunnen niet goed aantonen dat het de media zijn die de publieke en politieke agenda bepalen.
  • : Mediaframe beinvloed de mening van mensen = framesetting. Manier waarop de media een onderwerp presenteren zijn bepalend.
  • Kanteling: het ontbreken van andere factoren die het beinvloedingsproces kunnen verklaren

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.