Criminaliteit en Rechtsstaat

Beoordeling 9.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 2322 woorden
  • 10 mei 2016
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 9.8
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Criminaliteit en rechtsstaat

-Bevat alleen belangrijkste/ meest voorkomende onderdelen van het examen

23.1 Rechtsregels en normen
*Er bestaan regels en normen waarnaar mensen zich behoren te gedragen. Aan elke regel of norm ligt een waarde ten grondslag. Een waarde is een oriëntatiepunt voor het gedrag van mensen.
*De strafbaarheid, oftewel het geldende recht is niet altijd in overeenkomst met de strafwaardigheid.
*De strafbaarheid is een vastgelegde straf die geldt voor een bepaald delict, de strafwaardigheid zijn de opvattingen van brede lagen van de bevolking over een de straf van een bepaald delict.
*Rechtsregels vloeien voort uit rechtsbronnen. De belangrijkste rechtsbron is de wet.
*Jurisprudentie is het geheel aan rechtelijke beslissingen waarin de wet nader is uitgelegd.

23.2 Toename van criminaliteit in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen
*Er zijn veel onderzoeken gedaan naar de toename van criminaliteit in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen. Hierbij zijn verschillende ontwikkelingen van belang:
-Werkloosheid.
-Sterk toegenomen welvaart, waardoor er meer gelegenheid is te stelen.
-Toegenomen alcohol- en drugsgebruik.
-Afnemend gezag van de overheid.
-Het zwakker worden van maatschappelijke bindingen.
-Veranderd norm- en waardenbesef.
-De lage pak-strafkans.
-De informele sociale controle is sterk verzwakt.
-Ontwikkelingen in verhouding tot autochtonen en allochtonen.
-Technologische ontwikkelingen.
-Internationalisering.

23.5 Selectief optreden van politie, openbaar ministerie en rechter
*Er is een aantal factoren die een mogelijk selectief optreden van politie en justitie kan veroorzaken:
-Sociaal milieu/ maatschappelijke positie
-Werkloosheid
-De opspoorbaarheid (bijv. politie is meer gericht op diefstal dan belastingonderduiking)
-De strafwaardigheid
*Indien de maatschappelijke positie van de verdachte een rol speelt bij de aanhouding/ vervolging is er sprake van klassenjustitie.

 

 

 

23.9 Criminaliteit als een sociaal en politiek (maatschappelijk) probleem
*Definitie sociaal probleem: Een situatie die mensen onwenselijk vinden, die in strijd is met en bedreigend voor heersende waarden en normen van de samenleving.
*Een sociaal probleem staat prominent op de publieke agenda.
*De veiligheidsparadox: Ondanks het feit dat het in Nederland veiliger wordt, denken de burgers dat de criminaliteit toeneemt en voelen mensen zich steeds onveiliger.
*De veiligheidsutopie: Er is sprake van tegenstrijdigheid bi de burger. De burger wil enerzijds een maximum aan vrijheid, maar aan de andere kant verlangt het naar een krachtdadig optreden van de overheid om de negatieve gevolgen van die vrijheid in te dammen.

24.1 Beginselen van de rechtsstaat
*Achtergrond van de rechtsstaat gedachte is de bescherming van burgers tegen te grote overheidsmacht en tegen willekeur bij het gebruik van die macht door de overheid.
*De beginselen van het recht in een rechtsstaat zijn:
-De waarborging van rechtszekerheidà de verhouding tussen overheid en burger en die tussen burgers onderling is in overeenstemming met het recht.
-De overheid dient de rechtsorde te handhaven.
-Scheiding van de machten.
-Het legaliteitsbeginselà de overheid is gebonden aan de wet.
-Een onafhankelijke rechter beslist in geschillen.
-Grond- en vrijheidsrechten van burgers zijn omschreven en gewaarborgd.
*De beginselen van de rechtsstaat zijn verankerd in de grondwet en in internationale verdragen.
*Binnen de uitwerkingen van de beginselen van de rechtsstaat kunnen ook botsingen ontstaanà de overheid moet de burger beschermen tegen criminaliteit, maar moet ook zijn vrijheid garanderen.
*De machtenscheiding bestaat uit de:
-De wetgevende macht: gevormd door de regering en het parlement.
-De uitvoerende macht: bestaat uit de officier van Justitie, de politie, het OM en opsporingsambtenaren.
-De rechterlijke macht: bestaat uit onafhankelijke rechters en het OM.

24.5 Dilemma’s van de rechtsstaat
*Het dilemma tussen de belangen van rechtsbescherming van de burger en van de handhaving van de rechtsorde. Dit dilemma leidt tot voortdurende discussie, bijvoorbeeld of de privacy(rechtsbescherming) van de burgers belangrijker is dan de veiligheid(rechtshandhaving).

24.10/11 Rechten van de verdachte en het slachtoffer, en het dilemma bij de opsporing.
*Een verdachte heeft verschillende rechten:
-Het recht om te weten waarvan hij verdacht wordt.
-Recht op bijstand van een advocaat.
-Recht om te zwijgen.
-De verdachte mag maar voor een beperkte tijd worden vastgehouden.
 

 

 

*De rechtspositie van de verdachte kan het opsporen en vervolgen van strafbare feiten bemoeilijken. Hierdoor kunnen de rechten van de verdachten en de belangen van het slachtoffer op gespannen voet met elkaar staan. à De rechtsbescherming kan de mogelijkheden voor de rechtshandhaving verkleinen.
*De positie van het slachtoffer is de afgelopen jaren ook sterk verbeterd:
-Slachtoffers hebben recht op informatie.
-Slachtoffers hebben de mogelijkheid om schadevergoeding te krijgen.
-Er wordt rekening gehouden met de belangen van het slachtoffer.
-Het slachtoffer mag vertellen welke gevolgen het strafbare feit voor hem hebben gehad.

25.2  Repressief en preventief beleid
*De overheid kan criminaliteit op verschillende manieren proberen te bestrijden.
*Men spreekt van een repressief beleid wanneer de overheid de nadruk legt op het strafrechtelijk optreden. Dit zijn de maatregelen die worden genomen nadat het delict is gepleegd.
*Men spreekt van een preventief beleid als de overheid de nadruk legt op het aanpakken van maatschappelijke oorzaken zodat criminaliteit wordt voorkomen. Dit zijn maatregelen die worden genomen voordat een delict is gepleegd.
*Repressief en preventief beleid sluiten elkaar niet altijd uit. Repressief beleid wordt vaak ingezet met als doel een preventieve werking. De dreiging van een straf zou mensen ervan weerhouden een delict te plegen.
*Bij de aanpak van veelvoorkomende criminaliteit ligt de nadruk op preventie.
*Bij de aanpak van zware criminaliteit ligt de nadruk op repressie.

25.4 Standpunten van politieke partijen over criminaliteit
*Linkse partijen leggen meer de nadruk op de matschappelijke oorzaken van criminaliteit. Bovendien hebben ze vaak de voorkeur voor een preventief beleid.
*Rechtse partijen leggen meer de nadruk op individuen die de deugdzaamheid van de samenleving ondermijnen als oorzaak van criminaliteit. Bovendien hebben ze vaak de voorkeur voor een repressief beleid.
*De sociaaldemocraten en progressiefliberalen zeggen vaak dat criminaliteit verband houdt met zowel de structurele onrechtvaardigheid van de moderne samenleving als met het individu die de misdaad pleegt.
*De VVD is overtuigd van het belang van rechtsregels. De burger wordt beschouwd als een rationeel handelend wezen. Strenge wetten en straffen moeten mensen afhouden van crimineel gedrag. De overheid moet toezien op de naleving van de wetten met inbegrip van opsporing en bestraffing van overtreders.
*De PvdA vindt dat de samenleving duidelijke grenzen moest tellen aan misdaad en deze bij overtreding sanctioneren. Tegelijkertijd moet echter aan de daders een alternatief geboden worden om opgenomen te worden in de samenleving. De maatschappelijke context van crimineel gedrag is volgen de PvdA het onderscheidend perspectief.
*Het CDA benadrukt het belang van het maatschappelijk middenveld bij het voorkomen van criminaliteit.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

 

 

26.1 Zin en mogelijke effecten van straffen en maatregelen
*Bij het veroordelen van een verdachte moet men rekening houden met de volgende aspecten:
-De relatie tussen het strafrecht en rechtsstaat
-De kans op herhaling
-De noodzaak van vergelding
-Het belang van het slachtoffer
-Afschrikking
-Beveiliging
-Resocialisatie-mogelijkheden
-Kosten/ cellentekort.

26.4 Theorieën en opvattingen over straffen
*Er spelen verschillende theorieën en opvattingen mee over straffen in de discussie over het strafrecht.
-Absolute theorieën: Rechtvaardigingstheorie waar er uitsluitend naar het verleden/ naar het gepleegde delict gekeken wordt. Omdat er misdaad is moet er een straf volgen.
-Relatieve theorieën: Rechtvaardigingstheorie waar het toekomstige effect van de straf als doorslaggevend wordt geacht. (Preventie).
-Wils- of verdragstheorie: Enerzijds wordt er van ‘natuurlijke’ gevolgen uitgegaanà Kwaad zal kwaad ontmoeten, de dader heeft zijn straf gewild omdat hij weet dat op het gepleegde delict een straf stond. Anderzijds wordt er van een fictief maatschappelijk verdrag uitgegaan. Er wordt gekeken naar wat wij (burgers) aanvaardbaar vinden en wat wij een gepaste straf vinden.
-De Klassieke School: Hierin staat de gedachte centraal dat de mens vrij is in denken en handelen. De mens wordt verantwoordelijk gesteld voor zijn eigen gedrag en wordt gezien als een rationeel handelend wezen. Hij maakt de afweging waarbij hij de voordelen afweegt tegen de nadelen (de straf).
-De Moderne Richting: De mens is grotendeels of geheel onvrij in zijn denken en handelen. Hoe minder “vrij” de mens is, hoe minder schuldig de mens is. De niet schuldige dader is wel gevaarlijk, dus moet jij wel aangepakt worden. Die maatregelen hebben een overwegend speciaal preventief karakter.

26.5 Doelen en functies van straffen
*Er zijn verschillende doelen en functies van straffen, men kan iemand straffen met als doel:
-Vergelding.
-Speciale preventie (voorkomen recidive)
-Generale preventie (andere worden afgeschrikt)
-Beveiliging van de maatschappij en burgers
-Handhaving van de rechtsorde en voorkomen van eigenrichting
-Heropvoeding (resocialisatie)
-Genoegdoening aan het slachtoffer
*Vroeger lag er meer nadruk op de eerste twee functies van straffen (daadrecht).
*Nu ligt er meer nadruk op de overige functies van straffen (daderrecht).

 

 

26.6 Recente opvattingen ten aanzien van het strafrecht en het belang van het slachtoffer
*De functie van het strafrecht is volgens sommige deskundigen vooral het tevreden stellen van de maatschappij en niet van de slachtoffers.
*Er is gepleit voor een strafproces waarbij herstel ten opzichte van het slachtoffer centraal zou staan. à Het erkennen van schuld en het vergoeden van de schade vormen hierbij belangrijke facetten.
*Er bestaan ook doelgerichte civielrechtelijke maatregelen, bijvoorbeeld een straatverbod of een verhuisplicht.
*Definitie mediation/ herstelrecht: De toenemende experimenten met dergelijke vormen van alternatieve afdoening, bijvoorbeeld een directe confrontatie tussen het slachtoffer en de verdachte.

27.1 Crimineel gedrag en criminaliteit als maatschappelijk verschijnsel en de verklaringen
*De beschrijvende criminologie geeft een beeld van de aard en omvang, spreiding en ontwikkeling van crimineel gedrag en criminaliteit.
*Er bestaan verschillende theorieën om criminaliteit te verklaren. Sommige theorieën zijn algemeen en verklaren alle vormen van criminaliteit. Andere theorieën zijn specifiek gericht op een bepaald type dader of delict.
*Daarnaast verschillen theorieën ook in verklaringsniveau. Criminaliteit kan als een maatschappelijk verschijnsel beschouwd worden of criminaliteit kan gezien worden als individueel gedrag.
*Bij verklaringen van criminaliteit op individueel niveau is de kernvraag of er verschillen zijn vast te stellen tussen criminele en niet-criminele mensen, en of die verschillen in aanleg of verschillen in ontwikkeling zijn.
*Het plegen van misdaden en vergrijpen wordt delinquent gedrag genoemd, de plegers heten delinquenten.
*Bij het onderzoeken van delinquenten richt men zich op:
-Biologische verschillen
-Psychologische verschillen
-Risicofactoren
*Psychologisch-criminologische theorieën laten zien dat de kans op het ontwikkelen van ernstig delinquent gedrag toeneemt als kinderen te maken hebben met een opeenstapeling van elkaar versterkende risicofactoren. Deze theorieën kunnen niet verklaren waarom sommige mensen wel en andere mensen niet ernstig delinquent gedrag vertonen.
*Sociaal-psychologische verklaringen van crimineel gedrag maken duidelijk dat jongens en meisjes bij het plegen van criminaliteit hun gevoelens van schuld tijdelijk buiten werking stellen. à Ze maken elkaar wijs dat er niks mis is met hun (crimineel) gedrag, dit wordt neutralisatie genoemd. Zij doen dit door ontkenning van eigen verantwoordelijkheid van het criminele gedrag en ontkenning dat iemand het slachtoffer wordt van hun gedrag. Bovendien hebben jongeren vaak het gevoel dat ze wel moeten en niet anders kunnen dan de verwachtingen van de groep te beantwoorden.
*Sociologisch-criminologische theorieën geven zowel structurele als (sub)culturele verklaringen voor crimineel gedrag en criminaliteit.
 

 

 

*Structurele verklaringen: Op maatschappelijk niveau is criminaliteit te verklaren uit processen van sociale desintegratie die leiden tot een verzwakking van de sociale samenhang/ sociale cohesie. Sociologisch gezien wordt een hoog niveau van criminaliteit ook verklaard uit maatschappelijke ongelijkheid. Criminaliteit wordt dan gezien als een gevolg van het niet afgestemd zijn van algemeen geldende wensen, behoeften en aspiraties en ongelijk verdeelde middelen en mogelijkheden om deze te verwezenlijken. De lagere groepen van de samenleving kunnen op zoek gaan naar alternatieve/ illegale middelen om hun doelen alsnog te behalen.
*(Sub)culturele verklaringen: In de criminologie leggen deze verklaringen de nadruk op conflicten tussen de dominante cultuur van de meerderheid en (sub)culturen van groepen die naar geen deel van uit willen/ kunnen maken. De hieruit voorvloeiende gevoelens van machteloosheid en afhankelijkheid kunnen verzet en weerspannigheid veroorzaken. Er zijn verschillende sociologische theorieën ter verklaring van criminaliteit en crimineel gedrag.
-De anomietheorie (van Merton): Probeert het verschil in criminaliteit of afwijkend gedrag tussen verschillende samenlevingen te verklaren. De anomie is de botsing tussen de dominante ideologie in een samenleving en de daarbij horende levensdoelen die algemeen nastrevend worden gezien en de beschikbare middelen om deze doelen om een legitieme manier te bereiken. Als er bijvoorbeeld een idee van gelijke kansen in de samenleving heerst, maar een deel ven de bevolkingsgroep kan dat doel niet bereiken met de beschikbare middelen kunnen zij crimineel gedrag vertonen om op een andere manier hun doel te bereiken.
-De bindingstheorie/ integratietheorie: Vooral maatschappelijke bindingen of sterke integratie van mensen in intermediaire groepen werken remmend op criminele impulsen. Mensen plegen geen misdaden omdat ze niet hun bindingen/ relaties op het spel willen zetten. Wanneer men weinig bindingen heeft, heeft hij/zij ook minder te verliezen.
-De sociale controletheorie: Crimineel gedrag wordt verhinderd door de vervelende gevolgen van formele en informele sociale controle. De meeste invloed hebben de informele sancties zoals gezin en school die afwijkend gedrag van iemand nauwlettend volgen.
-De etiketteringtheorie: De sociale omgeving drukt het “etiket” crimineel op bepaalde gedragingen/ groepen. Degene die het “etiket” crimineel heeft gaat zich hier vanzelf naar gedragen. Zo kan iemand uit een lage sociale klassen gaan stelen omdat iedereen toch al van hem verwacht dat hij dat doet, waarom dan niet echt doen?
-De rationele-keuze theorie: In deze theorie staat de dader centraal. De dader overweegt wat de voor en nadelen zijn van het plegen van een delict. De dader pleegt het delict uit vrije wil en vanuit rationele motieven.
-De gelegenheidstheorie: Of iemand een delict begaat hangt af van de situatie, die bepaald wordt door drie factoren: Het aantal potentiële daders, het aantal aantrekkelijke doelwitten en de mate van toezicht. In deze theorie staat niet de dader maar de situatie centraal. De gelegenheid maakt de dief.
-De differentiële associatie theorie: Crimineel gedrag wordt aangeleerd in contact met mensen uit het eigen sociale milieu. In hogeren milieus zou men minder afwijzend staan tegen witte boorden criminaliteit. In lagere milieus zou de kans groter zijn dat mensen minder negatieve associaties ontwikkelen ten aanzien van delicten als vernieling, inbraak, beroving, etc.

*Structurele verklaringen: Op maatschappelijk niveau is criminaliteit te verklaren uit processen van sociale desintegratie die leiden tot een verzwakking van de sociale samenhang/ sociale cohesie. Sociologisch gezien wordt een hoog niveau van criminaliteit ook verklaard uit maatschappelijke ongelijkheid. Criminaliteit wordt dan gezien als een gevolg van het niet afgestemd zijn van algemeen geldende wensen, behoeften en aspiraties en ongelijk verdeelde middelen en mogelijkheden om deze te verwezenlijken. De lagere groepen van de samenleving kunnen op zoek gaan naar alternatieve/ illegale middelen om hun doelen alsnog te behalen.
*(Sub)culturele verklaringen: In de criminologie leggen deze verklaringen de nadruk op conflicten tussen de dominante cultuur van de meerderheid en (sub)culturen van groepen die naar geen deel van uit willen/ kunnen maken. De hieruit voorvloeiende gevoelens van machteloosheid en afhankelijkheid kunnen verzet en weerspannigheid veroorzaken. Er zijn verschillende sociologische theorieën ter verklaring van criminaliteit en crimineel gedrag.
-De anomietheorie (van Merton): Probeert het verschil in criminaliteit of afwijkend gedrag tussen verschillende samenlevingen te verklaren. De anomie is de botsing tussen de dominante ideologie in een samenleving en de daarbij horende levensdoelen die algemeen nastrevend worden gezien en de beschikbare middelen om deze doelen om een legitieme manier te bereiken. Als er bijvoorbeeld een idee van gelijke kansen in de samenleving heerst, maar een deel ven de bevolkingsgroep kan dat doel niet bereiken met de beschikbare middelen kunnen zij crimineel gedrag vertonen om op een andere manier hun doel te bereiken.
-De bindingstheorie/ integratietheorie: Vooral maatschappelijke bindingen of sterke integratie van mensen in intermediaire groepen werken remmend op criminele impulsen. Mensen plegen geen misdaden omdat ze niet hun bindingen/ relaties op het spel willen zetten. Wanneer men weinig bindingen heeft, heeft hij/zij ook minder te verliezen.
-De sociale controletheorie: Crimineel gedrag wordt verhinderd door de vervelende gevolgen van formele en informele sociale controle. De meeste invloed hebben de informele sancties zoals gezin en school die afwijkend gedrag van iemand nauwlettend volgen.
-De etiketteringtheorie: De sociale omgeving drukt het “etiket” crimineel op bepaalde gedragingen/ groepen. Degene die het “etiket” crimineel heeft gaat zich hier vanzelf naar gedragen. Zo kan iemand uit een lage sociale klassen gaan stelen omdat iedereen toch al van hem verwacht dat hij dat doet, waarom dan niet echt doen?
-De rationele-keuze theorie: In deze theorie staat de dader centraal. De dader overweegt wat de voor en nadelen zijn van het plegen van een delict. De dader pleegt het delict uit vrije wil en vanuit rationele motieven.
-De gelegenheidstheorie: Of iemand een delict begaat hangt af van de situatie, die bepaald wordt door drie factoren: Het aantal potentiële daders, het aantal aantrekkelijke doelwitten en de mate van toezicht. In deze theorie staat niet de dader maar de situatie centraal. De gelegenheid maakt de dief.
-De differentiële associatie theorie: Crimineel gedrag wordt aangeleerd in contact met mensen uit het eigen sociale milieu. In hogeren milieus zou men minder afwijzend staan tegen witte boorden criminaliteit. In lagere milieus zou de kans groter zijn dat mensen minder negatieve associaties ontwikkelen ten aanzien van delicten als vernieling, inbraak, beroving, etc.




 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.