Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Criminaliteit en rechtsstaat

Beoordeling 4.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 9059 woorden
  • 24 oktober 2014
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 4.2
4 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

                                                                                                                                          
Hoofdstuk 1: Wat is criminaliteit?

 

Paragraaf 1: rechtsregels

Criminaliteit: verzamelnaam voor alles waarbij mensen rechtsregels overtreden die de overheid namens de samenleving stelt.
Waarde: principe dat mensen belangrijk vinden om na te streven (vrijheid, gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid). Dit zijn vooral idealen.
Normen: gedragsregels, onder te verdelen in: religieuze, morele, fatsoen en rechtsnormen ( wetten). Als normen worden overtreden spreken we van normoverschrijdend gedrag.


Rechtsnormen passen zich aan, aan maatschappelijke normen. Daarnaast zijn rechtsnormen vastgelegd in wetten en maatschappelijke normen niet.

Sommige normen zijn zo belangrijk dat ze worden vastgelegd als rechtsregels in zogenaamde rechtsbronnen. Je gebruikt een bron om recht te spreken. Iemand heeft bijvoorbeeld te hard gereden en moet berecht worden met een boete.

 

Rechtsbronnen:

  • De wet
  • Jurisprudentie: Verzameling van rechterlijke uitspraken. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen verschillende uitspraken van rechters zodat iedereen met dezelfde misdaad op dezelfde manier gestraft wordt. Het gaat hierbij om de interpretatie van wetten.

                Denk bijvoorbeeld aan zaken als het downloaden van muziek, of het aftappen van stroom.

Als een wet te vaag is voor rechters om goede uitspraken te doen, wordt er een nieuwe wet gemaakt, vaak op basis van de rechter zijn interpretatie.

  • AMVB (Algemene maatregel van bestuur), verordeningen

 

Functies van rechtsregels:

1.

2.

3.

 

 Veel van onze rechtsregels in 1886 vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht, worden soms aangepast omdat,  ten eerste onze normen en waarden zijn gaan afwijken van wat maatschappelijk aanvaardbaar is (spugen op straat en overspel bijvoorbeeld in de ogen van veel mensen niet strafwaardig). Rechtsregels blijven in overeenstemming met gangbare normen, waardoor mensen zich eerder aan de rechtsregels zullen houden.

Ten tweede is onze samenleving complexer is geworden, waardoor er meer regels nodig zijn, dit komt door toename informatietechnologie zijn nieuwe gedragingen ontstaan die men strafbaar vindt: hacken, virussen. Hierdoor is ook het recht op privacy aangescherpt. Ook meer aandacht voor milieu > strenge regels voor afvallozing.

Rechtsregels zijn tijd- en plaatsgebonden. Omdat elk land zijn eigen strafrecht kent, vaak cultureel bepaald. Singapore doodstraf voor drugs. VS 3 misdrijven = lange gevangenisstraf > three-strikes-out-wet.
 

Paragraaf 2: Strafbaar gedrag en criminaliteit
Criminaliteit: elk door de overheid bij wet strafbaar gesteld gedrag, ook wel delict genoemd.

In het Wetboek van Strafrecht wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • Misdrijven: de meer ernstige strafbare feiten, zoals diefstal, moord en rijden onder invloed.
  • Overtredingen: de minder ernstige strafbare feiten, zoals rijden door rood licht.

De formele definitie: Zowel misdrijven als overtredingen zijn criminaliteit.

De informele definitie: Alleen misdrijven  zijn criminaliteit.

 

Verschil komt tot uiting in het strafproces en de straf. Overtredingen worden afgehandeld door de kantonrechter, lichte misdrijven door de politierechter en zware misdrijven door de meervoudige kamer (rechtbank met 3 rechters). Overtredingen hebben een maximumstraf van 1 jaar hechtenis en voor misdrijven kan maximaal levenslang (30 jaar) worden opgelegd.

 

Criminalisering: Iets nieuws wordt  strafbaar

Decriminalisering: dingen die niet meer strafbaar zijn


Het is van belang dat criminaliteit wordt ingedeeld, omdat er vooral gekeken wordt naar de gevolgen die het delict heeft voor slachtoffers en naar de matschappelijke schade die het delict veroorzaakt.

Soorten criminaliteit: 

  • Delicten tegen de openbare orde en gezag (uitschelden politie)
  •  Gewelddelicten tegen leven en persoon (moord en mishandeling)
  • Vermogensdelicten (diefstal, verduistering)
  • Verkeersdelicten( rijden onder invloed)
  • Economische delicten, omschreven in de Wet economische delicten (verkopen van vlees met te veel sulfiet)
  •  Milieudelicten (lozen van asbest, illegaal kappen van bomen)

 

Behalve naar soort delict, wordt er ook een ander onderscheid gemaakt, met als criterium wat het delict voor persoonlijke en maatschappelijke schade veroorzaakt:

  1. Veelvoorkomende criminaliteit (kleine criminaliteit, zoals winkeldiefstal en vernielingen)
  2. Zware criminaliteit (ernstige vormen van criminaliteit, zoals moord en afpersing). Bijzondere vorm hiervan is:
  3. Georganiseerde criminaliteit (misdrijven door een groep mensen die zich verenigd hebben in een organisatie, zoals drugscriminaliteit en vermogensmisdrijven)

 

Criminaliteit wordt gezien als sociaal en maatschappelijk probleem. Crimineel gedrag is

schadelijk voor de samenleving en is in strijd met heersende waarden en normen. Criminaliteit dan ook hoog op de publieke agenda. Media publiceren er vaak over en we verwachten dat de overheid actie onderneemt. Culturele dimensie van belang: huidige dominante cultuur in Nederland wil individuele vrijheid, maar wel zo groot mogelijke veiligheid. Vanwege de grote maatschappelijke gevolgen en door de verschillen in mening m.b.t. aanpak hiervan, staat criminaliteit al lang op de politieke agenda als politiek probleem. 

 

Paragraaf 3: Criminaliteit als maatschappelijk probleem

Materiële gevolgen van criminaliteit:

  • Directe financiële schade aan burgers, bedrijven en overheid. Voorbeeld: ziekenhuis door vechtpartij, inbraak.
  • Indirecte financiële schade. Voorbeeld: door vele winkeldiefstallen berekenen winkeliers hun schade door aan de klant. Ook stijgen de verzekeringspremies.
  • Kosten voor de bestrijding van criminaliteit, zowel door de overheid, als door burgers en bedrijven.
     

Immateriële gevolgen:

  • Gevoelens van onveiligheid
  • Problemen door de inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit
  • Vermijdingsgedrag (’s avonds niet alleen over straat lopen, omdat je vroeger lastig bent gevallen)
  • Psychosomatische problemen (angst, slaap- en concentratieproblemen)

Aantasting van het rechtsgevoel van mensen.
 

Directe materiële schade: spullen die zijn gestolen.

Directe immateriële schade: op het moment dat je bijvoorbeeld bedreigd wordt bang zijn.

Indirecte materiële schade: trauma's

Indirecte immateriële schade: je voelt je genoodzaakt een beveiligingssysteem aan te schaffen.


Maatschappelijke instellingen (voor belangenbehartiging van zowel daders als slachtoffers. Officieel zelfstandig, maar ze zijn zwaar afhankelijk van overheidssubsidies).

Een voorbeeld is Coornhert Liga: streeft naar humanisering van het strafrecht en houdt zich bezig met belangen van verdachten en (ex) gedetineerden. Ze willen graag vermenselijking van straffen, door bijvoorbeeld taakstraffen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens


Reclassering > meer praktisch : vorm van maatschappelijk werk voor verdachten en (ex-)gedetineerden, met drie hoofdtaken:

1.

2.

3.
 

Een slachtoffer heeft 3 rechten: Het recht op informatie. Slachtoffers moeten geïnformeerd worden door politie en justitie over het verdere verloop en de identiteit van de dader.

Het spreekrecht. Slachtoffers mogen hun mening geven via de slachtofferbrief in de rechtbank en soms ook vragen stellen aan de dader.
Het recht op schadevergoeding: slachtoffer voegt zich in rechtspraak voor schadevergoeding.
 

Schadefonds Geweldsmisdrijven: keert geld uit aan slachtoffers van geweldsmisdrijven als de schade niet op een andere manier kan worden vergoed. Dader heeft bijvoorbeeld geen geld.
 

Instanties

Bureau voor Slachtofferhulp: biedt hulp als je slachtoffer bent van misdrijf, daarnaast instanties voor specifieke groepen slachtoffers, zoals Stichting Blijf-van-mijn-Lijf en Meldpunt Discriminatie en Stichting tegen Zinloos Geweld. Allen zijn voor belangenbehartiging van slachtoffers van een bepaald misdrijf en voorlichting.

 


                                                                                                                                     
    

Hoofdstuk 2: Hoe veilig is Nederland?

 

Paragraaf f1: Het meten van criminaliteit
Onderzoeksmethoden om criminaliteit te meten:
Kwantitatief onderzoek: Een groot aantal gegevens verzamelen of grote groepen mensen ondervragen, denk hierbij aan politie- en rechtbankstatistieken, bijvoorbeeld door CBS. De nadruk ligt op resultaten die in cijfers uit te drukken zijn.
Kwalitatief onderzoek: Diepgaande informatie benodigd met meningen, ervaringen van bepaalde doelgroep. Bijvoorbeeld diepte-interview met daders en slachtoffers, waarin een open vraagstelling wordt gebruikt.
 

Verschillende begrippen zijn belangrijk bij de onderzoeksmethoden:

Betrouwbaarheid: gegevens berusten niet op toeval, dus juiste vragen stellen > er wordt goed gemeten.
Validiteit: het onderzoek meet precies datgene dat moet worden gemeten, nauwkeurige omschrijving van begrippen voor nodig, zoals geweld. Dit kan op meerdere manieren geïnterpreteerd worden.
Generaliseerbaarheid: de mate waarin een onderzoek als algemeen geldig kan worden beschouwd. Hierbij zijn samenstelling onderzochte groep en onderzoekspopulatie van belang.

Politie- en rechtbankstatistieken:
Politiestatistieken zijn niet altijd betrouwbaar. Omdat sommige misdaden niet altijd worden geregistreerd:
 

  • Mensen doen niet altijd aangifte van misdrijven (fiets, angst)
  • Sommige delicten worden niet ontdekt (belastingontduiking, rijden onder invloed)
  •  Zichtbare vormen van criminaliteit, zoals geweldsdelicten, komen makkelijker ter kennis van de politie dan minder zichtbare delicten zoals fraude.

 

Maar ook de rechtbankstatistieken laten maar een klein stukje van de werkelijkheid zijn, omdat:

  • Een deel van de opgeloste strafzaken wordt geseponeerd (First offenders, jonge/hele oude daders, overbelasting van het justitiële apparaat, al voldoende straf).
  • In bepaalde gevallen worden strafzaken op een andere manier afgehandeld (transactie, bureau Halt).

 

Het is lastig om aan de hand van geregistreerde criminaliteitscijfers toename of afname te bepalen, omdat:

  • Selectieve opsporing is van invloed op cijfers (bij meer surveillance – meer aanhoudingen, politie geeft echter meer aandacht aan zwaardere delicten).
  •  De toename van regels en wetten brengt een groei van het aantal delicten met zich mee.
  •  Subjectieve beoordeling (officieren van justitie kunnen van mening verschillen over moord/doodslag).

 

Slachtofferenquêtes:
Voordelen:  

  • Niet-geregistreerde criminaliteit komt aan het licht: bijvoorbeeld fietsendiefstal.
  • Geeft inzicht in de omstandigheden en de plaatsen waar delicten plaatsvinden.

Nadelen:

  • Sommige mensen worden niet ondervraagd (illegalen, toeristen, jongeren onder 15).
  • Sommige delicten worden vaak verzwegen voor een enquêteur (seksuele delicten).
  •  Het gaat om een subjectieve mening.
  •  Het meet alleen veelvoorkomende delicten (meet geen ernstige/weinig voorkomende delicten als roofovervallen, kans op representativiteit is kleiner.

De slachtofferloze criminaliteit valt buiten deze methode (te hard rijden, drugshandel).

Daderenquêtes / self report studies :
Mensen worden ondervraagd of ze bepaalde misdrijven hebben gepleegd. Onderzoeksmethode geeft meest complete beeld, omdat ook niet ontdekte fraudezaken in de cijfers komen. Nadelen zijn echter dat ondervraagden niet altijd eerlijk antwoorden en behalve de laatste vallen alle nadelen van slachtofferenquêtes ook onder de nadelen van daderenquêtes.
 

Zie opdracht 8 +10 in het informatieboek

 

Paragraaf 2: Beeldvorming
Beeld van criminaliteit: als je zou afgaan op de media dan krijg je een onwerkelijk beeld van de criminaliteit in Nederland. Meestal krijgen de spectaculaire en ernstige delicten de voorkeur. Bij kranten zie je ook duidelijk verschil tussen de sensationele presentatie van de Telegraaf en de meer zakelijke stijl van het NRC.

Het referentiekader wordt echter niet alleen bepaald door de media. Burgers kunnen tegenwoordig makkelijker zelf kennisnemen van rechtszaken en strafvonnissen. Via internet en daarnaast zijn rechtszittingen openbaar. 
De media schetsen een generaliserend en stereotiep beeld van criminaliteit, gekenmerkt door:
- Het beeld dat criminaliteit vooral met geweld te maken heeft.
- Het beeld dat het aandeel van de zware criminaliteit groot is.
 

Paragraaf 3: Criminaliteit vroeger en nu

Toename criminaliteit: uit voorgaande cijfers blijkt dat de criminaliteit fors is toegenomen. Dit heeft verband met een aantal andere maatschappelijke ontwikkelingen in de samenleving. De belangrijkste zijn:

  • Afnemend gezag van de overheid . Het vertrouwen in overheid daalt doordat overheidsdienaren vaak de fout in gaan.
  • Afnemende betekenis van het maatschappelijk middenveld (school, kerk, verenigingen), als gevolg van individualisering. Er is dus minder sociale controle.
  • Vervaging van maatschappelijke normen en waarden (minder betekenis kerk).
  • Sterk toegenomen welvaart (meer diefstallen, toename drank- en drugsgebruik).
  •  De afgenomen pak- en strafkans (minder controle/ nauwelijks vervolging lichte delicten door politie/cellen tekort en veranderde normen).
  •  Toegenomen werkloosheid (uitkeringsfraude, verveling – hanggedrag van jongeren – kleine criminaliteit).
  • Technologische ontwikkelingen (digitalisering en internet leiden tot nieuwe criminele mogelijkheden).
  • Internationalisering (open grenzen bevorderen de komst van buitenlandse criminelen in Europa).


Recente ontwikkelingen: de totale geregistreerde criminaliteit is de laatste 15 jaar echter weer gedaald. Dit komt vooral door daling van het aantal geregistreerde vermogensdelicten, zoals inbraak en diefstal. Waarschijnlijk een gevolg van betere beveiliging van huizen en gebruik van pinpas.

Maar als gevolg van de betere beveiliging nemen juist de gewapende roofovervallen toe. Ook wordt er meer geweld gebruikt door de betere beveiliging van huizen en winkels: burgers die onder dreiging van een mes of vuurwapen hun pinpas en pincode moeten afstaan.

 

 



Hoofdstuk 3: Oorzaken van criminaliteit

 

Paragraf 1: Wie is crimineel?

Criminaliteit: vroeger geweten aan aangeboren eigenschappen.

De spreiding van criminaliteit heeft te maken met:

  1. Geslacht: vooral mannenzaak. Vrouwen veroorzaken minder en minder ernstige delicten. Kan te maken hebben met aangeboren eigenschappen ( meer agressiviteit) en aangeleerd gedrag en ongelijke machtsverdeling en verschillen in opvoeding.
  2. Leeftijd: vooral in adolescentenperiode meer misdaden (16-23 jaar). Gaat vaak om veelvoorkomende criminaliteit als winkeldiefstal, vandalisme en vechtpartijen. Slechts een klein deel recidiveert. Voor de oververtegenwoordiging zijn enkele verklaringen:

- Het opzoeken van grenzen en het overschrijden van maatschappelijke normen hoort bij het opgroeien (stoppen vaak na verloop van tijd, omdat hun belang om zich te conformeren aan de maatschappelijke spelregels toeneemt);

- Veel jongeren worden geconfronteerd met tal van sociale problemen (gokverslaving, drugs. Gebrek aan sociale vaardigheden om deze problemen te lijf te gaan, ze zijn vaak niet meer in staat om een ‘normale’ plaats in de samenleving te verschaffen);

- Segregatie vergroot de kans om met politie en justitie in aanraking te komen (geen kans op normale baan > weinig sociale mobiliteit en dus niet fatsoenlijk maatschappelijk participeren).

  1. Maatschappelijke positie: mensen met lagere maatschappelijke positie zijn oververtegenwoordigd als het gaat om geweldsdelicten, inbraak en diefstal. Geldt ook voor werklozen. Vermogensdelicten (belastingontduiking) komen vooral voor in de hogere klassen. Wordt ook wel witteboordencriminaliteit genoemd (slecht zichtbaar en bereikt zelden politiedossiers). Werkelijke omvang is waarschijnlijk veel groter dan geregistreerd.
  2. Etnische afkomst: allochtone groepen blijken relatief oververtegenwoordigd te zijn in delicten als diefstal en drugscriminaliteit, echter ondervertegenwoordigd in delicten als fraude en discriminerend gedrag. Een aantal zaken nuanceert de tweedeling tussen allochtonen en autochtonen:

- Onder de harde kern van jeugdcriminelen komen evenveel autochtonen als allochtonen voor;
- Allochtonen vormen niet één groep. Marokkanen en Antillianen komen vaker met politie en justitie in aanraking dan jongens uit andere etnische groepen. De criminaliteit speelt echter vooral onder tweede generatie allochtonen. Eerste generatie valt juist onder landelijk gemiddelde.
- De meeste allochtonen behoren tot de lagere maatschappelijke klassen. Je zou dus kunnen zeggen dat de maatschappelijke klasse de doorslag geeft en niet de etnische afkomst.
 

Locatie: inwoners van grote steden plegen vaker delicten dan inwoners van kleine steden en dorpen. In steden wonen namelijk meer kansarme jongeren, er is minder sociale controle en er is meer gelegenheid tot criminaliteit.
 

Paragraaf 2: Criminologie
Criminologie: de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van menselijke gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld en met de wijze waarop de overheid en maatschappij daarop reageert.

Beschrijvende criminologie: richt zich op de aard, de omvang, de spreiding en de ontwikkeling van crimineel gedrag en criminaliteit. Ook maakt zij onderscheid tussen de verschillende soorten criminaliteit, zoals geweldscriminaliteit en georganiseerde criminaliteit.
Theoretische criminologie: probeert crimineel gedrag te verklaren. Tientallen theorieën. Deze worden onderscheden door drie soorten benaderingen:
 

  1. Microniveau: Het verklaren van criminaliteit per individu: Biologische factoren en psychologische factoren
  2. Mesoniveau: Het verklaren van criminaliteit van een individu in relatie tot de directe leefomgeving: sociaalpsychologische factoren
  3. Macroniveau: Het verklaren van criminaliteit naar aanleiding van de structuur vaan de samenleving:sociologische factoren.
     

Biologische en psychologische verklaringen ( microniveau). Slechts een kleine groep van 5% behoort tot de categorie persistente delinquenten (daders die vaker crimineel gedrag vertonen en ook vaker ernstige delicten plegen, zoals inbraak en overvallen). Het onderzoek naar deze daders splitst zich in twee richtingen:

  • Onderzoek naar biologische verschillen zoals genetische en neurofysiologische kenmerken. Rol erfelijke factoren bij het verklaren van crimineel gedrag > onderzoek naar samenstelling genetisch materiaal. Bewezen dat kinderen met asociaal gedrag een lagere hartslag hebben, minder angst.
  • Onderzoek naar psychologische verschillen, zoals cognitieve en functionele persoonlijkheidskenmerken: impulsiviteit, sensatiezucht, extravert gedrag en een lage intelligentie kunnen crimineel gedrag veroorzaken, vaak hebben delinquenten een persoonlijkheidsstoornis als borderline > extreme stemmingswisselingen, of autisme).
     

Uit onderzoek is gebleken dat dergelijke stoornissen het risico op probleemgedrag vergroot. Het lukt onderzoekers echter niet om een causaal verband tussen aangeboren biologische en/of psychologische kenmerken en crimineel gedrag vast te stellen. Niet iedereen met borderline of ADHD is een crimineel > ADHD is niet determinerend, allesbepalend. 

Veel onderzoek richt zich tegenwoordig op de vraag hoe omgevingsfactoren ervoor zorgen dat erfelijke factoren zich negatief ontwikkelen (risicofactoren, zoals gezin, school, buurt en vriendenkring). Hiermee komen we op het terrein van de volgende categorie theorieën:
 

Sociaalpsychologische verklaringen: sociaalpsychologen zoeken de verklaring van crimineel gedrag uitsluitend in de directe sociale omgeving van delinquenten: mesoniveau. Als er problemen optreden in de primaire (gezin) en secundaire (school, leeftijdsgenoten, kerk, verenigingen) socialisatie is de kans groter dat iemand crimineel wordt.
- Het gezin is de voedingsbodem voor het latere functioneren van de mensen, als ouders niet corrigeren treedt normvervaging op. Ook ernstige gezinsproblemen leiden tot gedragsstoornissen, zoals mishandeling en verwaarlozing. Probleem kan ook aandachtstekort zijn.
- Op school komen kinderen in aanraking met nieuwe normen (op tijd komen, huiswerk maken. Ook leren omgaan met andere autoriteiten, zoals de leraar en andere kinderen. Jongeren die hier minder goed mee om kunnen gaan komen in de toekomst over het algemeen vaker in aanraking met justitie);
- Hoe ouder een kind, hoe groter de invloed van leeftijdsgenoten, de zogenaamde ‘peergroup’. Veel vormen van jeugdcriminaliteit vinden in groepsverband plaats. Er ontstaan andere normen binnen zo’n groep, zoals geen respect voor andermans eigendommen en zo kan ook het eigen schuldgevoel geleidelijk verdwijnen, ze rechtvaardigen hun criminele gedrag > het is groepsdwang en er treedt dus neutralisatie op > ontkenning van de eigen verantwoordelijkheid voor crimineel gedrag.
- Conflicten tussen de dominante cultuur en bepaalde subculturen binnen de Nederlandse samenleving kunnen leiden tot normafwijkend en ook crimineel gedrag (gevoel van machteloosheid en afhankelijkheid kunnen binnen een subcultuur tot spanningen leiden)
- De kans dat kinderen die opgroeien in een achterstandswijk crimineel worden, is veel groter dan bij kinderen uit de meer welvarende buurten (minder aandacht voor publiek domein: verwaarlozing openbare ruimte, zoals speelplaatsen en bushokjes en ook gebrek aan sociale controle)
- De invloed van de kerk en het verenigingsleven op jongeren wisselt sterk (jongeren die lid zijn van kerk of vereniging komen vaak minder in aanraking met politie en justitie. Er treedt echter een afname op van jongeren die lid zijn van een vereniging).

Sociologische verklaringen:

- Mensen hebben weinig invloed op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals behandeld aan het einde van hoofdstuk 2: minder sterk maatschappelijk middenveld, toegenomen welvaart, meer alcohol etc. Deze factoren zijn volgens sociologen van invloed op crimineel gedrag en hebben te maken met de maatschappelijke ongelijkheid in een samenleving. Alleen als maatschappelijke ongelijkheid tot sociale desintegratie (mensen voelen zich niet langer verbonden met anderen in samenleving) of sociale onrechtvaardigheid (vooral lagere klassen: behoefte aan dure middelen, desnoods illegaal: aanpassingsgedrag) leidt, is de kans op crimineel gedrag groter. 
 

Paragraaf 3: Theorieën over criminaliteit
Theorieën over criminaliteit:

  • Sociobiologische theorie: Edward Wilson, 1975. Keek naar erfelijke eigenschappen en niet alleen naar aangeleerde. Aangeboren factoren als een verhoogde hartslag of onstabiele omgeving zouden bijvoorbeeld tot criminaliteit kunnen leiden. Deze theorie is niet determinerend. (Microniveau)
  •  Aangeleerd-gedragtheorie: Edwin Sutherland. Verkeerde normen en waarden aangeleerd. Bijvoorbeeld door foute vrienden. (Mesoniveau)
  • Gelegenheidstheorie: Marcus Felson. Gebaseerd op rationele keuzetheorie. Ieder individu kiest voor zichzelf de meest gunstige optie, kosten en baten afwegen: Adam Smith.

Het niveau van criminaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, de aanwezigheid van geschikte doelwitten en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking: gelegenheid maakt dief.

  • Anomietheorie: Robert Merton. Verklaring criminaliteit in sociale ongelijkheid. Iedereen wil in westerse samenleving zo hoog mogelijk op maatschappelijke ladder. Omdat de erkende en wettige middelen om levensdoelen te bereiken zijn verdeeld, lukt dat niet iedereen. Sommigen accepteren beperkingen, ander gaan over tot de niet-legitieme middelen > normloosheid > anomie. Theorie van slachtofferschap. (Mirco, want je wilt bepaalde doelen voor jezelf bereiken. Meso, want in de groep heerst een materialistische moraal. Macro, want verschillen in de samenleving)
  • Etiketteringtheorie: Howard Becker. Als mensen het ‘etiket’ crimineel krijgen opgeplakt, worden ze gestimuleerd om zichzelf als zodanig te gedragen: Marokkaanse jongeren (selffulfilling prophecy). Volgens deze theorie van heeft bestraffing eerder meer dan minder afwijkend gedrag tot gevolg. (Macroniveau)
  • Bindings- of integratietheorie: Travis Hirschi. Iedereen is van nature slecht. Crimineel gedrag om je eigen belang na te jagen. Je bent een aangeboren crimineel, maar als je jouw relaties met dierbaren op het spel zet, weerhoudt het je ervan om criminele dingen te doen.
  • Socialecontroletheorie: Sampson en Laub. Hoe minder de informele sociale controle en hoe slechter de relatie met de ouders, des te meer kans op crimineel gedrag. Theorie heeft overeenkomsten met bindingstheorie, maar deze theorie legt meer de nadruk op de gebrekkige sociale controle.


Hoofdstuk 4: De rechtstaat

 

Paragraaf 1: Grondbeginselen
In een rechtsstaat gaat het om wederzijds vertrouwen. De overheid heeft een sociaal contract (geen misbruik van gezag / gehoorzaamheid aan gezag) met de burgers. De overheid heeft ook een geweldsmonopolie (alleen politie mag geweld gebruiken). We leven in een rechtsstaat, die regels hanteert voor burgers en voor de overheid.

De overheid heeft binnen de rechtsstaat twee taken:

  1. Rechtshandhaving: wet bepaald wat burgers wel en niet mogen.
  2. Rechtsbescherming: beschermt burgers tegen willekeurig optreden van de overheid. 
     

Beginselen van rechtsstaat zijn:

  • Politieke machtenscheiding (wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht gescheiden).
  • Overheid is gebonden aan een wet, moet zich bij uitvoering van taken houden aan wettelijke regels.
  • Een onafhankelijke rechter beslist in geschillen tussen burgers onderling en burgers en overheid.
  • Grond- of vrijheidsrechten van burgers zijn in de wet omschreven en gewaarborgd).
    Deze beginselen zijn vastgelegd in de grondwet, de EVRM en de UVRM. UVRM , verzameling van mensenrechten, vormt goede maatstaf om misbruik door een overheid te controleren. Sommige mensenrechten worden echter dagelijks geschonden > eerlijk rechtsproces. UVRM heeft echter geen juridische consequenties,  is meer morele intentieverklaring.

 

Botsing rechtsbescherming en rechtshandhaving door bijvoorbeeld:

Vele overheidsinstellingen hebben veel verschillende informatie over burgers en zouden door deze informatie te koppelen bijvoorbeeld uitkeringsfraude beter kunnen bestrijden. Maar door dat zomaar te doen wordt de privacy van alle burgers aangetast.

 

Zie opdracht 10 informatieboek!

 

Paragraaf 2: Rechtsstaat en criminaliteit

Plaatselijke verschillen en interne ontwikkelingen zijn van invloed op de manier waarop de rechtsstaat gestalte krijgt.

 

Machtenscheiding: alleen zo kan de vrijheid van burgers worden beschermd.
- Wetgevende macht = regering en parlement – wetten maken.           

-Uitvoerende macht = regering en ambtenaren. Ambtenaren voor uitvoering + naleven           

wetten, opsporen van strafbare feiten en vervolgen van verdachten, net als het OM. OM =   alle officieren van Justitie samen, zij worden geholpen door politie en buitengewone     

opsporingsambtenaren ( Milieupolitie, FIOD (belastingfraude) en SIOD). De Algemene              Inlichtingen en  Veiligheidsdienst mag onderzoek doen naar organisaties en personen die mogelijk een gevaar vormen voor de rechtsorde. Als de AIVD iets ontdekt moet zij het OM en de politie inschakelen.

Minister van Justitie: politiek verantwoordelijk voor het werk van het OM en gedeeltelijk voor het werk van de politie. Voor de politie zijn in eerste instantie de burgemeester en anders de minister van Binnenlandse Zaken politiek verantwoordelijk. Politie heeft dus 2 bazen.

- Rechterlijke macht = rechtspraak door onafhankelijke rechters, niet afhankelijk van regering               en parlement, dus eerlijk rechtsproces.

 

Onafhankelijke rechterlijke macht, volgens artikel 117 van de grondwet:

  • Rechters dan ook niet geselecteerd door de regering, maar door de Selectiecommissie. Rechter voor het leven benoemd bij Koninklijk Besluit.
  • Rechter kan niet ontslagen worden door de regering, alleen door de Hoge Raad
  • Rechtspositie ( bijv. salaris) van de rechters is bij wet geregeld.
  • Aantal rechters in een rechtszaak staat van tevoren vast.


Overheid is gebonden aan wettelijke regels:
Komt tot uiting in het Wetboek van Strafrecht. Belangrijkste uitgangspunten zijn:

  1. Legaliteitsbeginsel: je kunt alleen gestraft worden voor iets wat in de wet als strafbaar is gesteld.
  2. Maximumstraf: per delict is wettelijk de maximale straf vastgelegd, hierbij wordt ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden als de leeftijd, recidivisten en motieven van dader.
  3.  Ne bis in idem-regel: je kan niet tweemaal veroordeeld worden voor hetzelfde strafbare feit, wanneer de rechter een onherroepelijke uitspraak heeft gedaan > onherroepelijk: er is geen hoger beroep meer mogelijk. Iemand die vrijgesproken is maar toch de dader blijkt te zijn kan niet meer vervolgd worden.
  4. Geen straf zonder schuld (ontoerekeningsvatbaarheid).
  5. Verjaring: tien jaar na misdrijf geen vervolging meer, ernstige misdrijven als moord kunnen niet verjaren.
     

Strafprocesrecht: procedure van opsporing, vervolging en berechting.
Wettelijk vastgelegd in Wetboek van Strafvordering om schending van fundamentele grondrechten van burgers te voorkomen. Enkele regels zijn:

  • Iedereen heeft recht op eerlijk proces door onafhankelijke en onpartijdige rechter.
  • Volgens onschuldpresumptie is iedereen die verdacht wordt van strafbaar feit onschuldig, tot zijn schuld door rechter bewezen wordt geacht.
  • De hele procedure van vooronderzoek tot terechtzitting is gebonden aan wettelijke voorschriften, zo niet kan het zo zijn dat een verdachte niet veroordeeld mag worden door vormfouten die hebben geleid tot een oneerlijk rechtsproces ( huiszoeking zonder toestemming officier van justitie > onrechtmatig verkregen bewijs).
  •  Dwangmaatregelen zoals het vasthouden van een verdachte zijn aan wettelijke grenzen en waarborgen gebonden.
  • Iedereen heeft recht op een adequate verdediging : zelf advocaat kiezen of dat iemand een pro-Deoadvocaat krijgt toegewezen. Verdachte mag aan de rechter toestemming vragen om een getuige op te roepen en iemand die de Nederlandse taal slecht beheerst heeft recht op een tolk.
  • Ook slachtoffers hebben rechten (bijv. verhaal doen in rechtszaak, schadevergoeding). Dader moet soms schadevergoeding eerst aan de staat betalen, de staat heeft meer dwangmogelijkheden het geld te innen.
     

Paragraaf 3: Dilemma's en spanningen
Dilemma’s rechtsstaat: botsende belangen van rechtsbescherming en rechtshandhaving. Bescherming tegen criminaliteit botst met vrijheidsregels. Denk bijvoorbeeld aan aftappen van telefoongesprekken, vingerafdrukken in paspoort en DNA afstaan, is dit in strijd met ons recht op privacy?
 

Spanningen
Bij criminaliteitsbestrijding zijn de 3 machten betrokken. Tussen bevoegdheden en verantwoordelijkheden van deze actoren bij het strafrecht kunnen spanningen ontstaan.

Voorbeelden hiervan zijn:

-Algemene identificatieplicht > ingevoerd door parlement > niet een te grote inbreuk op grondrechten?
- Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB). Maakt het mogelijk dat sommige methoden als infiltratie niet meer in strijd zijn met het principe van rechtsbescherming. Heeft de politie te veel bevoegdheden?
- Dubbele pet politie > burgemeester, ministerie BUZ willen vooral dat politie openbare orde handhaaft, Ministerie van Justitie wil dat politie meer strafbare feiten opspoort. Dit probeert men op lokaal niveau te voorkomen door driehoeksoverleg tussen de korpschef, officier van justitie en de burgemeester.
- OM werkt in opdracht minister van Justitie, maar maken organisatorisch deel uit van rechterlijke macht > strafbare feiten opsporen maar ook bepalen welke zaken voor de rechter worden gebracht. Minister van Justitie wil meer veroordelingen, Officier van justitie heeft recht om vrijspraak te eisen.
- Tussen politie en OM onderling zijn soms spanningen, omdat er soms keuzes gemaakt moeten worden tussen strafzaken i.v.m. capaciteitsproblemen > opportuniteitsbeginsel > een verdachte vrijlaten, omdat een vervolging niet in het algemeen belang is.
- Onafhankelijkheid rechter kan in gevaar komen doordat politici zich in het openbaar soms te veel bemoeien met een strafzaak.
- Spanning tussen wetgeving en rechtspraak (Bijvoorbeeld: euthanasie was strafbaar, vaak werd door rechters jurisprudentie toegepast. Ze vonden vervolging vaak niet gepast).
 

Paragraaf 4: Klassenjustitie
Ander dilemma heeft te maken met ongelijke kansen van mensen met betrekking tot het recht

klassenjustitie: het sociale milieu speelt een rol bij de opsporing, vervolging en berechting van verdachten. In de praktijk blijkt soms dat mensen uit hogere sociale milieus bevoordeeld worden boven de lagere sociale klasse.  


Selectief optreden: bewust of onbewust kan de politie selectief te werk gaan. Mensen uit een duurdere buurt worden veelal minder ruw behandeld als mensen uit minderheidsgroepen in arme buurten. Daarnaast maken deze mensen grotere kans op veroordeling door officier van Justitie voor hetzelfde delict dan personen uit een hoger milieu,net als recidivisten, werklozen, allochtonen en drugsverslaafden.


Voor deze ongelijke behandeling (klassenjustitie) zijn twee redenen te noemen:

  • Verdachten uit betere kringen zijn door hun inkomen, opleiding, scholing en cultuur beter in staat hun belangen te behartigen (ze kennen de weg naar goede rechtsbijstand, weten beter wat hun rechten zijn).
  • Officieren van justitie en rechters zijn vrijwel altijd afkomstig uit de hogere en middenklasse. Ze spreken dus dezelfde taal als hoger opgeleiden en begrijpen elkaar dus eerder. Hierdoor ontstaat selffulfilling prophecy: politie, OM en rechters verwachten crimineel gedrag bij bepaalde bevolkingsgroepen en handelen daar vervolgens naar.
     

Hoofdstuk 5: Overheidsbeleid

 

Paragraaf 1: Overheidsbeleid
In Nederland is het criminaliteitsbeleid uitdrukkelijk gericht op twee sporen: preventie, waar het kan en repressie, waar het moet straffen. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillende soorten criminaliteit.

De groeiende criminaliteit heeft veiligheid hoog op de publieke en politieke agenda geplaatst. Daarom plaatst de overheid sinds een aantal jaren criminaliteitsbestrijding binnen een integraal veiligheidsbeleid. Dit richt zich niet alleen op zware criminelen of veelvoorkomende criminaliteit, maar ook tegen overlast door bijv. hangjongeren en de strijd tegen een terroristische dreiging.

Centraal staat voorkomen en reduceren. Het strafrecht is hieraan ondergeschikt en geldt als een soort sluitstuk: wordt toegepast als andere maatregelen niet werken. Nieuw in het beleid is de medeverantwoordelijkheid van burgers bij preventie van criminaliteit.
Het veiligheidsbeleid kent een tweesporenbeleid: Afhankelijk van het soort criminaliteit wordt telkens bekeken welke preventieve maatregelen mogelijk zijn of waar het spoor van repressie moet worden gevolgd.


Preventie: bij veelvoorkomende criminaliteit ligt de nadruk op preventieve maatregelen, die kunnen worden genomen voordat het delict heeft plaatsgevonden. Enkele voorbeelden:
 

  • Versterking (sociale) controle (meer conducteurs, bewakingsdiensten, buurtpreventieprojecten)
  • Voorlichting (inbraakpreventie en voorlichting op scholen, bijv. bureau Halt)
  • Aanpassing van de bebouwde omgeving (kleinschalig bouwen – sociale veiligheid verbeteren)
  •  Structurele maatregelen (goede scholing en werkgelegenheid)
     

Repressie: bij recidivisten en zware, georganiseerde misdaad wordt de oplossing gezocht in repressief optreden door politie en justitie, als de criminaliteit al heeft plaatsgevonden. Om misdadigers effectief en efficiënt op te sporen is de capaciteit van politie en justitie uitgebreid, nieuwe cellen erbij en de wet BOB > infiltranten. Repressieve maatregelen kunnen preventief werken. Maatregelen die de pakkans vergroten, zorgen ervoor dat mensen, uit angst voor straf, zich beter gedragen. Het effect van zware straffen is echter relatief: recidivepercentage nog steeds hoog.

Soorten beleidsterreinen binnen het integrale veiligheidsbeleid:

  • Opsporingsbeleid: politie en justitie beslissen welke vormen van misdaad de meeste aandacht van de politie krijgen en hoe deze delicten zullen worden opgespoord, ook maatregelen die pakkans vergroten.
  • Vervolgingsbeleid: voor de rechter brengen van een verdachte. Het beleid geeft aan welke delicten in principe worden vervolgd, en welke delicten op een andere manier afgehandeld worden, zoals boete.
  • Gevangenisbeleid: verschillende gevangenisregimes – invloed op resocialisatieproces. Lichte criminelen: meer speelruimte > soepel regime. Ook het bouwen van cellen en de uitvoering van vonnissen in NL valt onder dit beleid. Vonnissen: geldboetes innen, samen met reclassering toezicht houden op uitvoering taakstraffen, vrijheidsstraffen uitvoeren.
  •  Nieuwe wetgeving: voor effectiviteit zijn soms nieuwe wetten nodig of wetten aanscherpen.
  • Preventief beleid: vooral gemeentelijk beleid. Zoals wijkagenten. Ook worden steeds meer overlastgevende gedragingen in de algemene plaatselijke verordeningen (APV’s) opgenomen. (Voorbeeld: samenscholingsverbod om overlast van hangjongeren structureel te doorbreken)
     

Ontwikkelingen: 
- Uitbreiding van bevoegdheden (wet BOB en vroegsporing: infiltratie en inkijkoperaties > vage vermoedens omzetten in gefundeerde verdenkingen).
- Toegenomen inbreuk op persoonlijke levenssfeer (negatief effect van vroegsporing is beperking van burgerlijke vrijheden. Gevaarlijke denkwijzen of houdingen bij burgers, geconstateerd door bijv. AIVD, kunnen leiden tot arrestaties.  Om vroegsporing wettelijk te onderbouwen is de definitie van verdachte verruimd> veel sneller iemand aanhouden op basis van verdenkingen).
- Het in elkaar schuiven van criminaliteitsbeleid en de bestrijding van overlast (preventieve fouillering in uitgaansgebieden & burgemeester mag voetbalwedstrijd verbieden: bestuurlijke ophouding).
- Groeiende internationale invloed op het criminaliteitsbeleid en de regelgeving (wetgeving op elkaar afstemmen, doorn in oog voor rest EU is gedoogbeleid: het niet opsporen en vervolgen van kleinschalig bezit van softdrugs. Ook samenwerking op terrorismebestrijding).
 

Paragraaf 2: Criminaliteitsbeleid in de praktijk

Veelvoorkomende criminaliteit (preventieprojecten): de meeste projecten hebben drie pijlers:
- Intensivering van het functionele toezicht
- Versterking van de binding van daders met de samenleving
- Verbeteren en herinrichten van de gebouwde omgeving

Nadruk bij bestrijding van veelvoorkomende kwaliteit ligt op preventie, maar overheid heeft ook repressieve mogelijkheden > lik-op-stuk beleid > bij straffen ligt nadruk op herstellen van ontstane schade > werk/taakstraffen.

Winkeldiefstal: de maatregelen die winkeliers o.a. nemen zijn:
- Technische maatregelen (camera’s, monitoren, spiegels)
- Het in dienst nemen van meer winkel- en bewakingspersoneel
- Betere training en motivatie van het personeel
Ook de overheid neemt maatregelen:
- Stimuleren dat winkeliers stil alarm gebruiken – directe verbinding met plaatselijke politie;
- Zwaarder aanpakken van heling;
- Het optellen van kleine zaken tegen veelplegers, waardoor draaideurcriminelen soms wel voor 2 jaar kunnen worden opgesloten.

Jeugdcriminaliteit: vaak veelvoorkomende criminaliteit. Jeugdstrafrecht > gericht op resocialisatie > kinderen zijn weer op het rechte pad te krijgen.  Overheid wil voorkomen dat jeugd afglijdt tot echte criminelen door:
- Overtredingen en misdrijven door jongeren onder de 18 vallen onder de kinderrechter. Alleen bij zware delicten het volwassenstrafrecht worden toegepast.
- Jongeren die voor de eerste keer in aanraking komen met politie worden doorverwezen naar bureau Halt: taakstraf (bij lichte criminaliteit).

- Werkgelegenheidsprojecten moeten jongeren perspectief bieden, zodat zij beter gewapend zijn tegen de verleiding van het snelle geld.

Georganiseerde criminaliteit: een deel van criminelen is sinds jaren ’80 beter gaan organiseren. Bendeleiders zijn lastig te grijpen, omdat zij zich niet bezig houden met daadwerkelijke smokkel. Om het toch te bestrijden heeft politie en justitie meer opsporingsbevoegdheden gekregen. Zoals inkijkoperaties, infiltranten, informanten betalen. Om leiders toch te kunnen vervolgen, mag justitie onder voorwaarden gebruikmaken van anonieme getuigen. Ook mag er gebruik gemaakt worden van kroongetuigen > verdachte die in ruil voor strafvermindering getuigt. Als zijn/haar leven op het spel staat kan hij worden opgenomen in het programma voor beschermde getuigen > helpen bij opbouwen nieuw bestaan in buitenland met andere identiteit.

Terrorisme: in eerste instantie wordt radicalisering en rekrutering aangepakt. Informatie wordt ingewonnen door o.a. AIVD en MIVD. De eerste valt onder de minister van buitenlandse zaken, de tweede onder de minister van justitie. Gegevens die van belang zijn worden meegedeeld aan het OM. Deze geeft vervolgens de politie opdracht om mogelijke terroristen op te sporen of op te pakken. Strafrechtelijk optreden mag alleen als er concrete vermoedens of aanwijzingen zijn van terroristische activiteiten.

De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding gebruikt de informatie van de diverse diensten die inlichtingen verschaffen voor het opstellen van dreigingsanalyses, deze zijn van algemeen aard.

Witteboordencriminaliteit: moeilijk te vervolgen omdat de controlemogelijkheden en de specialistische kennis van politie en justitie gering zijn. Ook zijn er onvoldoende bepalingen om deze criminaliteit doeltreffend te kunnen bestrijden. Om de situatie te verbeteren moeten de banken als gevolg van de wettelijk geregelde informatieplicht alle gegevens over spaarrenten aan de FIOD verstrekken. Wet meldpunt ongebruikelijke transacties (MOT) is er voor onder meer casino’s, banken en individuen die grote transacties verrichten of langs zien komen.

Paragraaf 3: Politieke visies

Politieke visies:
Links: maatschappelijke oorzaken van criminaliteit benadrukken – voorstander preventieve maatregelen.
Rechts: verantwoordelijkheid individuele dader voor zijn gedrag – voorstander repressieve maatregelen > meer politie en meer cellen.


- PvdA: Samenleving moet duidelijke grenzen stellen en misdaad bestraffen. Normen moeten duidelijk zijn en iedereen moet het eens zijn over waarde ervan, anders zijn de regels niet te handhaven: pragmatisch - moralistische visie. Sociaaldemocraten zijn een voorstander van een praktisch sociaal beleid met als doel een rechtvaardige samenleving. Dader die terugkeert in samenleving moet kansen krijgen.


- VVD: Belang van rechtsregels omdat hierdoor een zo groot mogelijke vrijheid voor burgers wordt bewerkstelligd. Overheid moet: toezien op de naleving van de wetten door opsporing en bestraffing van overtreders. Partij keert zich tegen normverloedering en wil (veelvoorkomende) criminaliteit strenger bestraffen.

Bovenkant formulier

Onderkant formulier


- CDA: Belang van gezin, school en maatschappelijk middenveld: sociale instituties. Permanente strijd tegen normvervaging en wil een permanente maatschappelijke discussie over normen en waarden.


- SP: Criminaliteit lokaal aanpakken. Sterke binding van de politie met de gemeenten waarin zij werkt. Ook moet capaciteit politie en justitie worden vergroot, vooral om de georganiseerde (internationale) criminaliteit aan te pakken.
                                                                                                                                                                            
Hoofdstuk 6: Opsporen, vervolgen en berechten

 

Paragraaf 1: Politie

Strafproces om iemand te kunnen berechten: dader opsporen, bewijzen verzamelen, politie stelt proces verbaal op en stuurt dit naar het OM, hier beslist men of de verdachte wordt veroordeeld. Als in een rechtszaak schuld is bewezen, komt de rechter tot een vonnis.

 

Politie heeft als belangrijkste taken:

  1. Handhaving van de openbare orde: verkeer regelen, bemiddelen bij ruzie, bescherming burgers
  2. Hulpverlening: wijzen v/d weg, afhandelen auto-ongeluk
  3. Opsporing: en aanhouding van verdachten en het verzamelen van bewijsmateriaal
     

Opsporing: kan alleen worden verricht als er een objectief, redelijk vermoeden (aangifte of heterdaad) bestaat dat er een strafbaar feit is gepleegd of wordt voorbereid > principe vloeit voort uit legaliteitsbeginsel. Als iemand alleen plannen heeft is opsporing niet aan de orde.
Vroegsporing: al onderzoek voordat er daadwerkelijk aanslag is gepleegd. Dit zo vroeg mogelijk optreden van politie en justitie kan botsen met de grondwettelijke bescherming van de persoonlijke vrijheid. Vaak worden personen die preventief worden opgepakt ook vrijgesproken door de rechter. Vroegsporing botst soms met de grondwettelijke bescherming van de persoonlijke vrijheid.

 

Bevoegdheden van politie zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering en in de Politiewet, waarin ook staat wanneer de politie bepaalde dwangmiddelen mag gebruiken.

In onderstaande gevallen heeft de politie geen toestemming nodig van officier van justitie:
- Een verdachte staande houden en vragen om identificatie > niet strafbaar als de persoon weigert zijn naam te noemen of wegloopt, wel bij geweld tegen politie of bij opgeven van valse personalia
- Een verdachte aanhouden oftewel arresteren (in geval van op heterdaad betrappen, mogen ook burgers iemand aanhouden, maar de verdachte moet zo snel mogelijk aan politie worden uitgeleverd) > verdachte naar hulpofficier van justitie, politieambtenaar met hogere functie.
- Fouilleren > Zijn kleding en lichaam mogen worden onderzocht
- In beslag nemen van bewijsmateriaal
- De vrijheid benemen (max. 6 uur vasthouden voor verhoor, tussen 24.00 uur en 9.00 uur telt niet). Bij misdrijf waar langer dan 4 jaar op staat mag verdachte langer worden vastgehouden.
 

Politie heeft wel toestemming nodig voor:
- Huiszoeking: machtiging tot binnentreden nodig > toestemming van officier van justitie om iemand zijn huis te doorzoeken of in zijn woning aan te houden.
- Inzetten van infiltranten: undercoveragenten, toestemming nodig van O van Justitie
- Uitvoeren van inkijkoperaties: kijken of er stafbare feiten worden gepleegd d.m.v. afluisteren
- Gecontroleerde doorvoer: later in beslag nemen, meer kans voor bewijzen en meer daders op het spoor komen, drugs > wachten tot je meer mensen uit het kartel hebt
- Informanten geld betalen: leden van misdaadorganisatie of mensen ermee in contact, wordt voorzichtig mee omgegaan. Informanten kunnen mogelijk alsnog liegen
- Preventief fouilleren: veiligheidsrisicogebieden. Wordt geregeld door burgemeester en gemeenteraad, in samenspraak met officier van justitie
 

Paragraaf 2: De officier van justitie
Officier van justitie leidt het opsporingsonderzoek. Als er voldoende bewijzen zijn, besluit de officier de zaak aan de rechter voor te leggen: vervolgen. In de rechtszaak is de officier van justitie ‘openbaar aanklager’ > hij vraagt de rechter namens de samenleving om de verdachte te straffen. Als de rechter besluit tot straf, is de officier van justitie verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan. Alle officieren van justitie bij elkaar vormen het Openbaar Ministerie (OM). Dit is onderdeel van Ministerie van Justitie. Bij de gewone rechtbank noemt men de openbare aanklager de officier van justitie, bij het gerechtshof is de openbare aanklager de: advocaat-generaal.

De officier van justitie heeft de keuzemogelijkheden om een zaak:

  • Te seponeren: gebeurd in de meeste gevallen. Omdat er onvoldoende bewijs is of verdachte is niet strafbaar: technisch sepot. Of door het opportuniteitsbeginsel: vervolging is niet in algemeen belang. Beleidskeuze van OM > beleidssepot. Als laatste het gaat om een klein vergrijp of de verdachte is al genoeg gestraft, bijv. licht vermogensdelict in bedrijf, waardoor de persoon zijn baan kwijtraakt: beleidssepot.

Als de officier voorwaarden verbindt aan het seponeren >voorwaardelijk sepot: verdachte moet bijv. hulp zoeken, anders alsnog voor de rechter.  

  • Een transactievoorstel aanbieden: de officier kan bij overtredingen of lichte misdrijven als vernieling en winkeldiefstal een transactie aanbieden. Meestal geldboete of taakstraf, ook wel schikking genoemd. Bij aanvaarding niet voor rechter, bij weigering wel. Sinds 1 februari 2008 is de Wet OM-afdoening in werking getreden > officier van Justitie mag zelfstandig een strafbeschikking opleggen.  Als de maximumstraf niet hoger is dan 6 jaar, mag het OM zelf straffen opleggen:

- Taakstraf tot 180 uur
- Geldboete
- Onttrekking aan het verkeer
- Ontzegging van de rijbevoegdheid voor max. 6 maanden

  • Te vervolgen en dus te dagvaarden: officier van justitie kan besluiten de verdachte voor de rechter te brengen > stuurt dossier naar rechtbank en er volgt een strafzaak.
     

Paragraaf 3: De rechter

Strafbare feiten worden in eerste aanleg berecht door de rechtbank (19 in NL). Een rechtbank kent verschillende rechters:

  1. Kantonrechter: meestal ervaren rechter, kennis van burgerlijk- en strafrecht. Vooral huur- en arbeidsgeschillen. Op strafrechtelijk gebied voornamelijk overtredingen, zoals te hard rijden.
  2. Politierechter: lichtere en simpele misdrijfzaken, zoals vernieling en winkeldiefstal: enkelvoudige kamer, omdat de politierechter alleen rechtspreekt. Maximumstraf: 1 jaar gevangenis, doet vaak direct uitspraak.
  3. Meervoudige kamer: 3 rechters. Behandeling van de ernstige en meer ingewikkelde misdrijven, zoals verkrachting en mishandeling. Vanwege complexiteit en overleg is uitspraak vaak na 2 weken.
  4.  Kinderrechter: alle overtredingen en misdrijven gepleegd door jongeren tussen 12 en 18. Het OM houdt rekening met leeftijd van verdachten. Bij zware delicten kan het volwassenenrecht gelden. Kinderen onder 12 kunnen niet berecht worden voor strafbare feiten.
     

Als een verdachte het niet eens is met een uitspraak kan hij in hoger beroep gaan bij het gerechtshof (5 in NL). Ook het OM kan in hoger beroep, als zij de opgelegde straf te laag vindt. Het hoogste rechtscollege is de Hoge Raad in Den Haag. Spreekt recht met 3 of 5 raadsheren. Als de aanklager of de verdachte het niet eens is met de uitspraak van het gerechtshof moeten ze naar de Hoge Raad. Deze voert geen nieuw onderzoek uit maar kijkt alleen of het recht goed is toegepast: cassatie. Is het recht goed toegepast, dan geldt uitspraak van gerechtshof, als dit niet het geval is dan wordt de rechtszaak overnieuw gedaan. Uitspraken van Hoge Raad worden arresten genoemd. Deze uitspraken hebben als jurisprudentie groot gewicht en lagere rechters houden er rekening mee. Doel van cassatie en jurisprudentie is ervoor te zorgen dat in NL rechtseenheid en rechtszekerheid bestaat. 

De rechtszaak ( in openbaarheid) >  voor aanvang rechtszitting krijgt de verdachte een oproep of dagvaarding, waar hij van wordt verdacht en wanneer en waar het delict heeft plaatsgevonden en ook wanneer en waar de zitting plaatsvindt.  Dagvaarding wordt verstuurd door officier van justitie. Een rechtszaak bestaat uit 8 stappen:

  1. Opening (rechter controleert persoonsgegevens verdachte)
  2.  Aanklacht (officier van justitie leest tenlastelegging voor: toelichting dagvaarding)
  3. Onderzoek (rechter begint aan het eigenlijk onderzoek naar bewijs: getuigen + deskundigen > staan onder ede en zijn verplicht naar waarheid te antwoorden
  4. Verhoor (verdachte mag eerst zelf verklaring afleggen, dan ondervraging door rechter, officier en eigen advocaat. Verdachte staat in tegenstelling tot getuigen en deskundigen niet onder ede)
  5. Requisitoir (officier van justitie probeert aan te tonen dat verdachte schuldig is en doet een eis)
  6. Pleidooi (door advocaat, aantonen van onschuld, strafvermindering of ontslag rechtsvervolging)
  7.  Laatste woord (verdachte heeft laatste woord)
  8. Vonnis (uitspraak door rechter)

 

Bij het vonnis horen procesmatige (formele) en inhoudelijke (materiële) vragen. Procesmatige vragen zijn: Is de dagvaarding geldig uitgereikt?  Zo ja > 2. Is de rechter bevoegd over de voorgelegde zaak te oordelen? Zo ja >3. Mag de officier van justitie de zaak (nog) vervolgen? Zo ja > 4. Is er geen reden om de zaak te schorsen?

Inhoudelijke vragen zijn: Is het ten laste gelegde feit geheel bewezen? Zo ja > 2. Levert het bewezen feit een strafbaar feit op? Zo ja > 3. Is de dader strafbaar? Zo ja > 4. Welke straf moet worden opgelegd?
 

Juryrechtspraak: rechtspraak waarin een groep gewone mensen zonder juridische opleiding oordeelt of een verdachte schuldig is of niet. Voordeel is dat mensen zich beter kunnen inleven in toestand van verdachte en slachtoffer dan een beroepsrechter. Nadeel is dat juryleden minder inzicht hebben in het maatschappelijk belang op langere termijn van bepaalde veroordelingen en juryleden zijn makkelijker te beïnvloeden, ze zijn emotioneler.


 

 

Hoofdstuk 7: Criminaliteit en straf

Paragraaf 1: Straf
Rechter bepaalt strafmaat, soort straf en de hoogte hiervan. Hij baseert zijn oordeel op het Wetboek van Strafrecht. Rechter legt niet vaak de maximumstraf op. Hij kijkt namelijk ook naar omstandigheden waaronder het strafbaar feit is gepleegd. Ook recidive (of het slachtoffer al eerder is veroordeeld) moet worden meegenomen.

Hoofdstraffen:
- Geldboete: max. voor overtredingen €370,- een voor zware misdrijven €760.000,- Als de persoon de boete niet betaalt, volgt een vervangende hechtenis: gevangenisstraf.
- Vrijheidsstraf: ongeveer een kwart van zaken. Bij misdrijven noemen we dit gevangenisstraf. Bij overtredingen heet dit hechtenis en duurt het max. 1 jaar.
- Taakstraf: opvoedend karakter. Kan in plaats van vrijheidsstraf. Max. 6 maanden. Leer- of werkstraf van max. 240 uur > veroordeelde straffen, maar ook uit de criminele spiraal halen > daarom veel taakstraffen bij Bureau Halt.
Elke hoofdstraf kan deels voorwaardelijk zijn. Dan krijgt de dader een bepaalde proeftijd. Als hij binnen deze proeftijd niet opnieuw een soortgelijk delict pleegt, krijgt hij geen straf voor een eerder gepleegd delict. Doet hij het toch, dan krijgt hij de voorwaardelijke straf van de eerste aanklacht plus nog een nieuwe straf.

2 jaar gevangenisstraf + half jaar voorwaardelijk + 1 jaar proeftijd. Je zit dan 1,5 jaar vast. Als je binnen 1 jaar weer een zelfde soort delict pleegt krijg je : nieuwe straf, + half jaar voorwaardelijk + nieuwe voorwaardelijke straf.


Bijkomende straffen: naast hoofdstraf. Hebben meestal een  relatie met het gepleegde delict. Inname rijbewijs bijvoorbeeld.
 

Maatregelen: doel om de dader te beschermen tegen zichzelf of om de samenleving te beschermen. Bij minder toerekeningsvatbaarheid. Het gaat dus vaak om daders die psychisch in de war zijn. Bekendste maatregel is terbeschikkingstelling (tbs) > psychiatrische behandeling tot hij genezen is.  Aanvankelijk wordt dit opgelegd voor 2 jaar, gemiddeld duurt het 6 jaar, maar sommigen komen er niet meer uit. 80% van de tbs’ers recidiveert niet. Een andere maatregel is bijv. de Pluk ze-wet. Justitie probeert dan crimineel verkregen geld of goederen terug te krijgen.
 

Hoogte en soort van straf zijn verbonden met het nut en het effect dat van een bepaalde sanctie verwacht wordt. Rechter maakt afweging tussen de gepleegde daad en het mogelijk gevolg van de straf.

 

Paragraaf 2:
Er spelen verschillende motieven om een dader te straffen :

  • Vergelding: misdaad mag niet ongestraft blijven, kosten moeten hoger dan baten van misdaad zijn > vaak hoge boetes. Vergelding is geen wraak > emotionele wens van slachtoffer.
  • Preventie: generale preventie: afschrikkingeffect d.m.v. hoge straffen. Twijfels over werking hiervan. Daarnaast speciale preventie: straf moet een recidive afschrikken om opnieuw de fout in te gaan. Kritiek is vaak dat taakstraffen niet afschrikwekkend genoeg zijn.
  • Resocialisatie: overheid probeert dader te verbeteren > gevangenen kunnen soms een vak leren of een ontwenningskuur tegen drugsgebruik volgen om te wennen aan de geldende normen en waarden bij terugkeer in samenleving.
  • Beveiliging van de samenleving:  moordenaars en verkrachters oppakken.
  • Handhaving van de rechtsorde: door strafsysteem maakt de overheid duidelijk dat het in onze rechtsstaat haar taak is om te straffen en niet die van burgers: voorkomen eigenrichting.
  • Genoegdoening aan het slachtoffer: positie slachtoffer is laatste jaren verbeterd in strafrecht. Toen vinden slachtoffers vaak dat de dader een te lage straf krijgt opgelegd.


Er zijn twee omstandigheden die de rechter bij strafoplegging meeneemt in zijn afweging:
- De kosten van de verschillende sancties (als verslaafde naar afkickkliniek gaat moet voor rechter wel duidelijk zijn dat de persoon echt wil afkicken, anders is het weggegooid geld).
- Het mogelijke cellentekort (indien mogelijk afhandelen met boetes of taakstraffen).

Reclassering: uitvoering straffen is taak van officier van justitie, geholpen door reclassering. NL kent drie reclasseringsorganisaties: Leger des Heils, de Stichting verslavingsreclassering GGZ (SVG) en Reclassering Nederland. Eerste twee richten zich primair op bijzondere doelgroepen, respectievelijk dak- en thuislozen en verslaafden. De laatste spant zich in voor de maatschappelijk (her)inpassing van mensen die met het strafrecht in aanraking zijn gekomen. O.a. op het gebied van resocialisatie en bij de uitvoer van taakstraffen. 
Resocialisatie: diploma in gevangenis halen. Tijdens straf heeft een gevangene nauwelijks contact met buitenwereld. In laatste jaar mogen gedetineerden meestal met verlof. Geleidelijk leren op eigen benen staan. Om te voorkomen dat ex-gedetineerden terugvallen in hun oude criminele patroon, begeleidt een reclasseringsambtenaar ook na vrijlating met zoeken naar werk, vinden huis en op orde krijgen financiën.
 

Uitvoer taakstraffen: reclassering houdt toezicht. Hieronder valt het voorbereiden en begeleiden van de uitvoering van onder meer:
- Dienstverleningsprojecten: herstelwerkzaamheden in de buurt, werken in revalidatiecentrum.
- Dader-slachtofferleertrajecten: daders laten nadenken over effect van hun daad > geconfronteerd      met hun slachtoffers.
- Cursus Alcohol en Verkeer voor dronken rijders.
 

Uitvoer taakstraffen: reclassering houdt toezicht. Hieronder valt het voorbereiden en begeleiden van de uitvoering van onder meer:
- Dienstverleningsprojecten: herstelwerkzaamheden in de buurt, werken in revalidatiecentrum.
- Dader-slachtofferleertrajecten: daders laten nadenken over effect van hun daad > geconfronteerd      met hun slachtoffers.
- Cursus Alcohol en Verkeer voor dronken rijders.
 

Paragraaf 3: Opvattingen over straf
Vroeger wraak het belangrijkste motief om te straffen. En rechters aangesteld om ervoor te zorgen dat wetten werden nageleefd. Eerst alleen accusatoire rechtspraak: beschuldigende rechtspraak. Houdt in dat er alleen recht worden gesproken als iemand een klacht indient (12e eeuw). Later ook Inquisitoire rechtspraak: overheid gaat zelf misdadigers opsporen en voor de rechter brengen.
Daarna werd afschrikking belangrijkste motief om te straffen > misdadigers openbaar straffen om anderen van strafbare feiten te weerhouden. In de achttiende eeuw ontstonden er theorieën.

 
Wils- of verdragstheorieën ( Verlichting) : ons huidige strafrecht is hier voor een groot deel op gebaseerd. Filosofische stroming legde de nadruk op het verstand van de mens. Kenmerkend voor deze theorieën is het natuurrechtelijk karakter > wie kwaad doet moet boeten. Mensen weten dat er op bepaalde gedragingen straffen staan dus  bij misdaad is er sprake van vrije wil. Komt tot uiting in bijv. legaliteitsbeginsel en dat er alleen sprake kan zijn van schuld als de strafbare handelingen verwijtbaar zijn en de dader toerekeningsvatbaar is.

 Anderzijds wordt er uitgegaan van een ‘sociaal contract’: uitdrukking van de algemene wil van het volk. Contract bepaald grenzen aan gedrag en de sancties ten aanzien van contractbreuk. De sociale verdragstheorie is belangrijk in de huidige strafrechtwetenschappen en zien we ook terug in het strafrecht, bijvoorbeeld als wetten worden aangepast aan de moderne opvattingen van de mens.

 

Binnen deze wils of verdragstheorieën bestaan twee stromingen die eind 18e eeuw zijn bedacht door verlichte filosofen, juristen en andere geleerden:
- De klassieke school: iedereen gelijk bij wet, mensen moeten naar hun daad worden beoordeeld, niet naar persoon. Rechtsgelijkheid is belangrijk uitgangspunt. Alleen gedragingen die rechtsorde en voortbestaan van de samenleving bedreigen, moeten worden verboden. Iedereen denkt rationeel, weegt baten en kosten tegen elkaar af en kiest vrijwillig voor of tegen de misdaad. De pakkans, kans op straf en strafmaat moeten hoog zijn. Theorie vertrouwt dus op generale preventie: mensen konden worden weerhouden door het vooruitzicht van sancties.
- Moderne richting: niet iedereen is rationeel door omstandigheden: armoede, werkloosheid. Een delinquent moeten worden genezen of heropgevoed. Resocialisatie is steeds belangrijker geworden in 20 eeuw. Invoering strafrechtelijke maatregel is een andere bijdrage van deze theorie. Als iemand bijv. een psychische stoornis heeft, dan treft hem geen schuld voor wat hij doet – maatregelen als tbs nemen. Moderne theorie is progressief.

Rechtvaardigheidstheorieën, horen bij klassieke school.

Wils- en verdragstheorieën legden het verband tussen de vrije wil van dader en straf die daarbij hoort. Deze theorie kijkt meer naar het verband tussen misdaad en soort van straf. Omstandigheden van dader doen er niet toe, het gaat puur om het gepleegde delict. In criminologie wordt deze theorie ‘absoluut’ genoemd: de straf staat los van omstandigheden en dus ook los van een eventueel effect. Wordt dus ook wel de ‘vergeldingstheorie’ genoemd. 

Relatieve theorieën, horen bij de moderne school

Leggen juist wel de nadruk op het effect van de straf. Aanhangers pleitten juist voor een straf die gezien de omstandigheden en de persoonlijkheid van de dader het meeste effect heeft, waardoor er geen recidive plaatsvindt. Aanhangers van deze theorie zien preventie als belangrijkste motief van straf.
 

Paragraaf 4: Recente ontwikkelingen
Recente ontwikkelingen: 75% van de gedetineerden recidiveert. ‘asocialisatie’ i.p.v. resocialisatie. Men leert zich niet aanpassen aan de maatschappelijke regels omdat die binnen de gevangenis niet bestaan. Veel ex-gedetineerden krijgen moeilijkheden bij herintreding.


Herstelrecht: het abolitionisme, een stroming binnen criminologie, pleit voor een andere wijze van conflictoplossing dan op de strafrechtelijke manier als gevolg van de recente ontwikkelingen (bovenstaand). De overheid moet zich er minder mee bemoeien en de oplossing overlaten aan de direct betrokken partijen: slachtoffer en dader lossen het conflict op door afspraken te maken over schadevergoeding en genoegdoening. Herstel van de oude situatie moet het voornaamste doel van alle betrokkenen zijn, ook wel ‘dading’ genoemd. Slaagt het overleg niet, dan gaat de strafrechtelijke procedure alsnog door.
 

 

 

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.