Betekenis van werk.

Hoofdstuk.1 - Betekenis van werk.

*Onder arbeid verstaan we alle activiteiten die maatschappelijk en/of economisch nuttig zijn voor degene die ze verricht, voor zijn of haar omgeving en/of voor de samenleving als geheel.

Het maakt dus niet uit of de activiteiten betaald, onbetaald of vrijwillig zijn.

De eerste twee voordelen van werk; het inkomen en de economische onafhankelijkheid, noemen we de materiële functies, de andere vier voordelen (sociale status, sociale contacten, zinvolle tijdsbesteding en je kunt je in je werk ontplooien) zijn de immateriële functies van werk.

Naast deze individuele functies voor werk zijn er ook functies voor de samenleving.

-Welvaartsfunctie: Werk is het beste middel tegen armoede.

-Sociale functie: Als men samenwerkt gaat het samenleven ook een stuk makkelijker.

-Verdelings functie: Arbeid is ook een middel om geld en macht onderling te verdelen.

Het recht op arbeid behoort ook tot de sociale grondrechten.

De kwaliteit van je werk is ook belangrijk en wordt bepaalt door de volgende vier factoren:

-Arbeidsinhoud, afwisseling van je werk en mogelijkheid tot persoonlijke ontplooiing.

-Arbeidsomstandigheden, de werkplek en gereedschappen waar je mee werkt.

-Arbeidsverhoudingen, de sociale contacten onderling.

-Arbeidsvoorwaarde, zoals salaris, werktijden en vakantie regeling.

*Het belang dat mensen aan hun werk hechten noemen we het arbeidsethos, mensen met een hoog arbeidsethos ervaren werk als iets positiefs, mensen met een laag arbeidsethos ervaren werk als iets negatiefs, ook de tijd waarin en de plaats waar je leeft hebben invloed op je arbeidsethos.

Het basisinkomen is een gegarandeerd inkomen dat ieder krijgt, of je nou werkt of niet.

De betekenis die de samenleving aan betaald werk geeft wordt bepaalt door een aantal factoren:

-Welvarendheid, in arme landen ben je genoodzaakt om te werken om zo te kunnen overleven. Maar in welvarende landen ben je hier minder toe verplicht om te kunnen overleven.

-Werkloosheid, als er een grote groep mensen werkeloos zijn is het moeilijker aan een baan te komen en dan worden de criteria versoepelt, zo hoefde je in 2002 als je 57 jaar of ouder was niet te solliciteren en kon je gewoon ‘gratis’ je uitkering behouden.

-Inkomensvoorzieningen, als je al veel geld heb door bijvoorbeeld een erfenis, wordt de noodzaak om te werken kleiner.

-Maatschappelijke druk, dit is de druk die op de samenleving wordt uitgeoefend om een baan te zoeken.

*De maatschappelijke positie is de plaats die iemand heeft op de maatschappelijke ladder.

In iedere samenleving is er ook sociale stratificatie, dit is de verdeling van de samenleving in groepen en lagen waartussen een verhouding van sociale ongelijkheid bestaat.

Sociale ongelijkheid betekend dat er sprake is van een ongelijke verdeling van welvaart, macht en sociale privileges.

Je maatschappelijke positie bepaalt uiteindelijk bij welke maatschappelijke klasse je hoort.

Tegenwoordig is de sociale mobiliteit toegenomen, dit betekend dat je de mogelijkheid hebt om te dalen en te stijgen op de maatschappelijke ladder.

We spreken van intergenerationele mobiliteit als kinderen een hogere maatschappelijke positie innemen dan hun ouders op de maatschappelijke ladder.

We spreken van intragenerationele mobiliteit als iemand tijdens zijn werkzame leven een grote stijging op de maatschappelijke ladder maakt.

In Nederland rond de tweede wereld oorlog was er een geringe sociale mobiliteit, dit houdt in dat er weinig kans was om hun maatschappelijke positie te verbeteren.

Volgens de reproductietheorie werd de samenleving gedomineerd door de machtsverdelingen in de maatschappelijke klassen.

In de meritocratietheorie werd te toekomst van kinderen minder bepaald door hun sekse, afkomst en bezit in tegenstelling tot de reproductietheorie.