Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Verzorgingsstaat

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2095 woorden
  • 21 juni 2016
  • 155 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
155 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie



Samenvatting Maatschappijleer Verzorgingsstaat

Paragraaf 1: Wat is een verzorgingsstaat

Nederland is een verzorgingsstaat (voor 1962 welvaartsstaat) = de overheid bemoeit zich actief met de welvaart en het welzijn van haar inwoners. Hierbij staat de solidariteitsgedachte centraal: bereidheid om risico’s met elkaar te delen. Dit is van collectief belang.

Welvaart = de mate waarin mensen over voldoende middelen beschikken om hun behoeften te vervullen.

Welzijn = de mate waarin mensen tevreden zijn over hun lichamelijke en geestelijke gezondheid.

De functies van de verzorgingsstaat:
- Verzekeren: het socialezekerheidsstelsel dat mensen verzekert van een inkomen bij werkloosheid, ziekte, ouderdom of arbeidsongeschiktheid.
- Verzorgen: zorgverzekeraar voor hulp bij fysieke of psychische aandoeningen.
- Verheffen: goed onderwijs voor grotere kansen in de arbeidsmarkt. Hoog opgeleide mensen zijn gunstig voor de overheid vanwege de hogere belasting en premies.
- Verbinden: verbondenheid tussen de mensen is belangrijk vanwege het socialezekerheidsstelsel en vanwege verkleining van de sociale ongelijkheid.

Bij een verzorgingsstaat horen bepaalde rechten (sociale grondrechten) en plichten, de overheid is verplicht te streven naar deze rechten en plichten.

Planeconomie (gelijkheid): communistisch/socialistisch. In de communistische staatsopvatting neemt de staat de totale verzorging van zijn burgers op zich (staatsverzorging) en verdeelt de staat alle productiemiddelen (grond, bedrijven, kapitaal). Delen van het risico.

Vrijemarkteconomie (vrijheid): individualistisch. Risico van het delen (als anderen meer gebruik maken van collectieve voorzieningen betaal je meer dan je ervoor terugkrijgt).

Een verzorgingsstaat ligt tussen vrijemarkteconomie en planeconomie. Drie modellen zijn:
1) Scandinavisch model: flexicuritie. Flexibele arbeidsmarkt maar een sterke sociale zekerheid (en dus hoge uitkeringen). Je kunt gemakkelijk je baan verliezen, maar je kunt ook gemakkelijk een nieuwe baan vinden. Er is sprake van een hoge collectieve lastendruk.
2) Angelsaksisch model: liberale waarden. Goed ondernemingsklimaat (flexibele arbeidsmarkt) en weinig sociale zekerheid (en dus weinig belasting, weinig overheidsuitgaven).
3) Rijnlands of corporatistisch model: mengeling van 1) en 2). Vrije markt wordt ingeperkt door de collectieve sector en door samenwerking tussen overheid werkgeversorganisaties en vakbonden. Er is veel sociale zekerheid.



Nederland is een Rijnlands model, maar door de hoge kosten neigt Nederland steeds meer naar een Angelsaksisch model.
 


Paragraaf 2: Ontstaan verzorgingsstaat

19e eeuw, overheid was liberaal: nachtwakersstaat (de overheid beperkt zich tot het handhaven van de rechtsorde). Zwakkeren werden geholpen door rijke burgers, de kerk of particuliere liefdadigheidsinstellingen.

Er kwamen sociale verzekeringen en arbeidsbeschermende wetgeving (want gezonde mensen konden beter presteren):
1854: Armenwet (eerste overheidssteun voor armen)
1874: Kinderwet van Van Houten (geen kinderarbeid)
1901: Ongevallenwet (verplichte verzekering voor arbeidsongeschiktheid door bedrijfsongeval)& Woningwet (eisen aan de bouw van woningen, riolering bijvoorbeeld)
1913: Invaliditeitswet (werkgevers moesten werknemers premie betalen bij arbeidsongeschiktheid)
1917: Werkloosheidsbesluit (acht weken uitkering voor werklozen)

20e eeuw: behoefte aan collectieve goederen en diensten (goede scholing, riolering, etc.) -> gemengde markteconomie waarin de overheid zich meer ging bemoeien.

1929: crisis (instorting Amerikaanse aandelenhandel) een tweede wereldoorlog met enorme werkloosheid. De overheid bestreed de werkeloosheid, toenemende interventie. Na de oorlog werd sociale zekerheid een morele basis. Er is sprake van een principieel verschil: sociale verzekeringen golden eerst voor werkenden, na de oorlog golden ze voor alle burgers.


1945: bevrijding. De coalitie (PvdA en KVP) sloot een compromis waarin een nieuwe sociale wetgeving ontstond (PvdA) en vakbonden en werkgeversorganisaties (KVP). Door de PvdA ontstond de Werklozenwet in 1949 en Ziektewet in 1952. Door de KVP ontstond de Stichting van de Arbeid in 1945 en de Sociaal-Economische Raad in 1950.

In de jaren vijftig en zestig bouwde de verzorgingsstaat uit. Doordat de vrije ondernemingswijze productie intact bleef, accepteerden de liberalen de verzorgingsstaat.

Uitbreiding sociale voorzieningen:
1. Het aantal risico’s dat gedekt werd. Risico’s delen door middel van verzekeringen.
2. Het aantal gerechtigheden. Aantal mensen dat recht heeft op uitkeringen en voorzieningen.
3. Het aantal sectoren. Via subsidies, collectieve voorzieningen en verplichte regelingen ging de overheid op meerdere terreinen financiële hulp verlenen.



Mijlpalen van de opbouw van de verzorgingsstaat:
1956: PvdA voerde de Algemene Ouderdomswet (AOW) in
1957: Vaccinatie bij baby’s
1965: De Bijstandswet zorgde ervoor dat arme mensen niet meer afhankelijk waren van kerken
1972: Anticonceptiepil werd opgenomen in het verplichte Ziekenfondspakket
Tussen 1947 en 1982 kwamen huursubsidies steeg het woningbezit van de woningbouwverenigingen
Tussen 1950 en 1970 groeide het onderwijs en kwamen de Leerplichtwet en het studiebeursstelsel

Dankzij de verzorgingsstaat kwamen er veel culturele veranderingen waarbij sprake was van individualisering.

Liberalen zien de verzorgingsstaat als een sociaal vangnet voor de “zwakkeren” maar zien de lastendruk als belemmering voor de economische groei.

Sociaaldemocraten accepteren de vrijemarkteconomie van onze verzorgingsstaat omdat sociale wetten de onrechtvaardige nadelen ervan terugdringen.

Christendemocraten zijn tevreden over de grote rol die het maatschappelijke middenveld op sociaaleconomisch gebied inneemt.

Paragraaf 3: Sociale partners

De overheid heeft vijf doelstellingen
- evenwichtige arbeidsmarkt. Mensen aan een baan helpen door bijvoorbeeld het voorrangsbeleid.
- rechtvaardige inkomensverdeling. Minimumloon, belastingstelsel en uitkering.
- evenwichtige betalingsbalans. Nederlandse handelsconcurrentie met andere landen.
- goede arbeidsvoorwaarden. Loonontwikkelingen evalueren.
- goede arbeidsomstandigheden. Inspectiedienst en Arbowet (veiligheid en gezondheid).

Werknemer -> beroepsgroep -> vakbond -> vakcentrales (doel: belangenbehartiging van werknemers)

Bij problemen op het werk kan een werknemer bij een vakbond aankloppen die eventueel de rechter inschakelt.

Werkgevers -> werkgeversorganisatie (doel: belangenbehartiging van ondernemers in de onderhandelingen met de vakbonden, goed ondernemersklimaat)

Sociale partners (arbeidsverhoudingen) = werkgeversorganisaties en vakcentrales

Landelijk niveau:
Sociaal-Economische Raad (SER) = (werkgevers- en werknemersorganisaties, Kroonleden (onafhankelijke deskundigen) en vertegenwoordigers van het ministerie van Economische Zaken) adviseert de regering op sociaal en economisch gebied.

Stichting van de Arbeid = (werkgevers- en werknemersorganisaties) maakt afspraken over arbeidsvoorwaarden die worden opgenomen in het centraal akkoord.

Binnen bedrijfstakken:
Vakbonden en werkgeversorganisaties sluiten een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) af. Als een cao algemeen verbindend is verklaard dan geldt deze voor alle werkgevers en werknemers binnen de bedrijfstak.

In de jaren vijftig werkten vakbonden samen met de overheid en werkgevers om de lonen laag te houden. In de jaren zestig stegen de lonen enorm door de goede economie. In de jaren zeventig werden de lonen weer teruggedrongen en waren er geregeld stakingen door bedrijfstakken. In de jaren tachtig was er een poldermodel (meer werkgelegenheid, lagere looneisen).

Paragraaf 4: Verzorgingsstaat, de praktijk

Twee belangrijke doelen van de overheid op het gebied onderwijs:
1. Ieder de kans geven zijn talenten te ontwikkelen
2. Zorgen voor voldoende hoogopgeleid personeel zodat Nederland concurrentie is voor het buitenland


Om deze doelen te behalen moet de overheid ervoor zorgen dat er makkelijke doorstroming is in het onderwijs.

Onderwijsinspectie controleert de kwaliteit van zowel openbare scholen als bijzondere (particuliere) scholen en zorgt dat de leerplicht wordt nageleefd.

Sinds 2006 is iedereen boven de achttien verplicht een zorgverzekering af te sluiten, deze betaal je door:
- zorgpremies: betalen per maand, basisverzekering en eventueel aanvullende verzekeringen
- inkomensafhankelijke bijdrage: door middel van je loon

Door de marktwerking heeft de overheid haar verantwoordelijkheid in de gezondheidszorg deels losgelaten, verzekeraars maken zelfstandig prijsafspraken met de zorg.


Sociale zekerheid bestaat uit sociale verzekeringen (deze zijn verplicht) en sociale voorzieningen.

Sociale verzekeringen:
1. Werknemersverzekeringen, hierbij is de hoogte van de uitkering gekoppeld aan het laatstverdiende loon:
- Werkloosheidwet (WW) uitkering bij werkloosheid, de duur is gekoppeld aan het aantal gewerkte jaren
- Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ) uitkering bij ziekte, minstens 70% van het loon voor maximaal twee jaar
- Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) uitkering bij arbeidsongeschiktheid, de hoogte van de uitkering hangt af van het laatstverdiende loon en van de mate waarin iemand arbeidsongeschikt is geworden


2. Volksverzekeringen, iedereen met een inkomen betaalt premie:
- Algemene Ouderdomswet (AOW) inkomensonafhankelijk, iedereen met pensioen ontvangt hetzelfde bedrag
- Algemene Nabestaandenwet (ANW) hoogte van de uitkering is afhankelijk van de achtergebleven partner
- Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ouders met kinderen onder de achttien krijgen geld voor levensonderhoud

Sociale voorzieningen:

Mensen die geen gebruik kunnen maken van sociale verzekeringen,  bijvoorbeeld doordat ze niet gewerkt hebben, vallen onder de sociale voorzieningen, deze worden betaald uit de belastingopbrengsten. Als iemand niet zelfstandig in zijn eigen bestaan kan voorzien, krijgt hij ondersteuning bij het vinden van werk en eventueel een bijstandsuitkering. De bijstand voorziet in een minimumbedrag voor noodzakelijke kosten, dit is de algemene bijstand. Wanneer je extra geld nodig hebt kun je aanvraag doen op de bijzondere bijstand, de Sociale Dienst bepaalt dan of en hoeveel geld je ontvangt.

Paragraaf 5: Werk in de verzorgingsstaat
 

Piramide Maslov:
5. zelfrealisatie
4. erkenning en waardering
3. de behoefte om erbij te horen
2. veiligheid en zekerheid
1. lichamelijke behoeften

Arbeidsethos = de waarde die mensen aan arbeid toekennen

Vroeger werd werk als noodzakelijke kwaad beschouwd, alleen arme mensen deden aan lichamelijke arbeid. Later werd arbeid gekoppeld aan de sociale mobiliteit, door middel van succes kon je hogerop komen.

1983: recht op arbeid (dan zouden mensen gelukkiger worden), wordt gezien als maatschappelijke plicht vanuit de solidariteitsgedachte van de verzorgingsstaat.

Sociale ongelijkheid = ongelijke verdeling van welvaart (inkomen), macht en sociale privileges (meer toegang tot kennis, meer status en respect, onaangenaam werk vermijden).
Sociaal kapitaal = de mate waarin iemand beschikt over voordelige, handige ; sociale connecties

Sociale ongelijkheid heeft te maken met de maatschappelijke positie (sociale mobiliteit) = de plaats die je inneemt op de maatschappelijke ladder, hierbij zijn vier factoren van invloed:
– economische factoren
– politieke factoren
– sociale factoren
– culturele factoren (ontwikkelen van cultureel kapitaal = kennis en vaardigheden)

Sommigen kunnen moeilijker aan een baan komen. Daarom voert de overheid een emancipatiebeleid waarbij gesubsidieerde banen en wettelijke regelingen stimuleren om meer gehandicapten, allochtonen, etc. aan te nemen.

Paragraaf 6: De arbeidsmarkt

Arbeidsmarkt = de plaats waar de vraag naar (werkgelegenheid) en het aanbod van (beroepsbevolking) arbeidskrachten elkaar ontmoeten.

Om de stabiliteit van de economie te garanderen, streeft de overheid naar volledige werkgelegenheid, want:
– bij hoge werkloosheid stijgen de uitgaven voor uitkomen en dalen de belastinginkomsten
– bij een tekort aan arbeidskrachten stijgen de lonen, waardoor de exportpositie van ons land verslechtert

Iemand is werkloos als hij tussen de 15 en 65 is, minder dan 12 uur per week werkt, opzoek is naar werk van minimaal 12 uur per week en ingeschreven staat bij het UWV. Er zijn vier soorten werkloosheid:
– frictiewerkloosheid, korte tijd zonder werk, bv. vanwege het overstappen naar een andere baan
– seizoenswerkloosheid
– conjuncturele werkloosheid, economische laagconjunctuur waardoor tijdelijk de vraag afneemt
– structurele werkloosheid, door bv. automatisering of verplaatsing naar lagelonenlanden

De belangrijkste huidige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt:
– Verdwijnen van bedrijfstakken en opkomst van nieuwe bedrijfstakken: de dienstensector enorm gegroeid (ICT)
– Schaalvergroting bij bedrijven: voor meer concurrentie gaan bedrijven samenwerken → multinationals
– Informatisering van arbeid: informatietechnologie  (ICT) is onmisbaar geworden, belangrijker dan kennis
– Flexibilisering van de arbeid: meer behoefte aan flexibele arbeidsrelaties, werkgevers hoeven geen premie te betalen en werknemers komen makkelijker aan werk
– Globalisering van de arbeidsmarkt: de wereld raakt meer met elkaar verbonden, dit kan lijden tot verdringing van de Nederlandse werknemers.


Paragraaf 7: De verzorgingsstaat onder druk

Kritiek op de verzorgingsstaat:

Na de tweede wereldoorlog: toenemende staatsbemoeienis zou de vrijheid van mensen teveel beperken.
 

Jaren zestig: de economische groei zou geen grotere gelijkheid hebben gebracht

Jaren zeventig: wereldwijde recessie en oliecrisis. Werkloosheid steeg, het stelsel dreigde onbetaalbaar te worden:
–collectieve kosten lopen uit de hand (bijstand, onderwijs, arbeidsongeschiktheidsuitkering, gezondheidszorg en AOW-uitkering)
–de veelheid aan voorzieningen en uitkeringen maakt mensen passief
–het misbruik van de voorzieningen

Blijvende afhankelijkheid: financiële prikkel ontbreekt soms bij een uitkering of mensen doen zelf niks aan gezonder leven omdat ze er nauwelijks wat voor hoeven te betalen

Soms wordt er misbruik van gemaakt door bijvoorbeeld zwart te werken naast een werkloosheidsuitkering, of twee adressen aanhouden terwijl je feitelijk samenleeft.

De overheid neemt maatregelen om de verzorgingsstaat goed te laten verlopen:
stimuleren om te werken, meer premie- en belastingopbrengsten en minder uitkeringen
verantwoordelijkheid delen, de overheid legt meer verantwoordelijk bij bedrijven/burgers om zo de gezondheid en goed onderwijs te stimuleren
meer controleren, fikse boetes bij fraude in bedrijven en meer controle op recht voor uitkering etc.

Verschuiving van oude naar nieuwe risico's: arbeidsparticipatie van vrouwen is gestegen, wie betaalt kinderopvang? En door flexibilisering wisselen arbeiders van werkgevers, vaak willen ze bijscholing, wie is verantwoordelijk?


Veranderende verhoudingen tussen de generaties: door vergrijzing en ontgroening betalen steeds minder mensen AOW en pensioen voor steeds meer mensen, ook stijgen de kosten in de gezondheidszorg hierdoor, dit kan zorgen voor spanningen tussen de generaties, solidariteit is hierbij een belangrijk begrip.

Zorg voor de ouderen:
microniveau: gaat lastiger doordat vrouwen gestimuleerd worden om te werken
macroniveau: gaat lastiger, door vergrijzing bezuinigingen, nodig: cure (basisverzekering) care (particulier opererende voorziening)

Hoe komt de verzorgingsstaat er in de toekomst uit te zien?

1. Welke individuen of groepen krijgen recht op een voorziening?
2. Wat biedt de overheid als recht of voorziening aan?
3. Hoe worden de voorzieningen gefinancierd?
Deze vragen kun je collectief beantwoorden → iedereen krijgt dezelfde rechten
Deze vragen kun je individualistisch beantwoorden → alleen mensen die iets nodig hebben krijgen het recht op een voorziening

De overheid zoekt naar balans tussen individualistisch en collectief.

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.