Samenvatting
blz. 16 en 17
Paragraaf 1.1
Maatschappijleer gaat over de manier waarop mensen met elkaar samenleven.
Met je sociale omgeving bedoelen we mensen die je regelmatig ziet.
Omdat iedereen afhankelijk van elkaar is, zijn er afspraken/regels nodig over hoe we met elkaar samenleven. Er zijn twee soorten regels: gedragsregels en wetsregels.
Paragraaf 1.2
Mensen zijn afhankelijk van elkaar. Er zijn mensen met wie we bindingen hebben.
Er zijn vier soorten bindingen: economische bindingen, kennisbindingen, gevoelsbindingen en politieke bindingen. Als mensen zich met elkaar verbonden voelen, noemen we dit sociale cohesie. Het tegenovergestelde is polarisatie.
Paragraaf 1.3
De kernbegrippen bij maatschappijleer zijn:
1. Waarden. Dit zijn principes die je belangrijk vindt in het leven.
2. Normen. Dit zijn regels over hoe jij en anderen zich moeten gedragen. Je hebt geschreven regels en ongeschreven regels.
3. Belangen. Hiermee bedoelen we het voordeel dat je ergens van hebt. Als belangen met elkaar botsen, noem je dit een belangentegenstelling.
4. Macht: de mogelijkheid om het gedrag van anderen te beïnvloeden. Je beroep, aanzien, overtuigingskracht zijn voorbeelden van machtsmiddelen.
5. Sociale ongelijkheid. Hiermee bedoelen we dat niet iedereen dezelfde kansen heeft in de samenleving.
Paragraaf 1.4
Je noemt een probleem een maatschappelijk probleem, als:
- veel mensen ermee te maken hebben;
- mensen er verschillende meningen over hebben;
- het probleem veel aandacht krijgt in de media;
- de politiek zich met het probleem bemoeit.
Bij maatschappijleer krijg je vaak te maken met een dilemma, dat is een lastige keuze tussen twee dingen die allebei voordelen of juist nadelen hebben.
Voor een goede mening moet je:
- de feiten kennen;
- de zaak van verschillende kanten bekijken;
- argumenten gebruiken.
Als je met de klas in gesprek gaat zijn een aantal dingen belangrijk, zoals respect hebben, goed luisteren, elkaar laten uitpraten en je verplaatsen in de ander.
Uiteindelijk zorgt een goed gesprek voor meer begrip. Hierdoor neemt de sociale cohesie toe.
Begrippenlijst
blz. 17
Sociale cohesie betekent dat de bindingen tussen mensen sterk zijn en mensen het gevoel hebben dat ze bij elkaar horen.
Polarisatie betekent dat mensen en bevolkingsgroepen scherp tegenover elkaar staan doordat de tegenstellingen de nadruk krijgen.
Een waarde is een principe dat je belangrijk vindt in het leven.
Een norm is een regel over hoe jij en anderen zich moeten gedragen.
Een belang is een voordeel dat je ergens van hebt.
In een belangentegenstelling botst het belang van de een met het belang van de ander.
Macht is de mogelijkheid om het (denk)gedrag van anderen te beïnvloeden.
Een machtsmiddel is een middel waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden.
Met sociale ongelijkheid bedoelen we dat niet iedereen dezelfde kansen heeft in de samenleving.
Een maatschappelijk probleem heeft vier kenmerken
1. Veel mensen hebben ermee te maken.
2. Mensen hebben verschillende meningen over de oorzaak en de oplossing.
3. Het probleem krijgt veel aandacht in de media.
4. De politiek bemoeit zich met het probleem.
Een dilemma is een lastige keuze tussen twee dingen die allebei voordelen of juist nadelen hebben.
Een feit is iets wat echt gebeurd is en wat je dus kunt bewijzen.
Een argument is iets waarmee je kunt uitleggen waarom jouw mening goed is.
REACTIES
1 seconde geleden