Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Themakatern Criminaliteit

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 7850 woorden
  • 20 juli 2005
  • 35 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
35 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Themakatern Criminaliteit – HAVO / uitgeverij Essener.

Hoofdstuk 1: Wat is criminaliteit?

1.1 Wetten en rechtsregels:

Binnen een samenleving bestaat een gemeenschappelijke basis van normen en waarden.

• Waarden zijn principes die men belangrijk vindt om na te streven.
• Normen zijn gedragsregels.

Er bestaan verschillende soorten normen. We maken onderscheid tussen:

• Religieuze normen: handhaving van zondagsrust bijvoorbeeld.
• Morele normen: normen die je hebt uit een bepaald moreel. Het niet handelen met landen die mensenrechten schenden bijvoorbeeld

• Fatsoensnormen: beleefdheidsregels, voor een senior opstaan in de tram.
• Rechtsregels: specifieke normen die door de overheid worden vastgesteld en gehandhaafd in wetten. Overschrijding van die regels heeft gerechtelijke gevolgen.

Rechtsregels zijn voor de overheid een belangrijk instrument om:

• Ongewenst gedrag tegen te gaan: rechtsregels geven aan wat wel en wat niet kan. Ze regelen de verhoudingen tussen mensen in bepaalde situaties.
• Orde aan te brengen aan de maatschappij: rechtsregels dragen bij aan de ordening en het voortbestaan van de maatschappij.
• Conflicten naar behoren te regelen: Ze zijn bedoeld om conflicten te voorkomen en op te lossen.
• Onafhankelijke rechtsspraak en rechtvaardigheid te waarborgen: rechtsregels zorgen ervoor dat iedereen kan rekenen op gelijke en onafhankelijke rechtspraak.

Een belangrijk deel van de rechtsregels in Nederland is in 1886 vastgelegd in het wetboek van strafrecht. Dit wetboek is herhaaldelijk aangepast. Redenen daarvoor zijn:

• De waarden en normen veranderen voortdurend.
• De samenleving is complexer geworden

Sommige gedragingen zijn op den duur niet strafwaardig verklaard, omdat ze niet meer afweken van de waarden en normen in een samenleving. Voorbeelden van geschrapte strafbare feiten zijn: Overspel, nudisme, spugen en abortus. Zulke aanpassingen in een wetboek zijn belangrijk, omdat mensen zich eerder aan de gedragsregels zullen gaan houden als die aansluiten bij hun eigen opvattingen. In bepaalde gevallen moet de overheid een keuze maken: óf er moet strenger worden gestraft en gecontroleerd (extra controle op te hard rijden op de snelweg), of de rechtsregel wordt geschrapt (rechtsaf door rood fietsen wordt toegestaan).

Aan de andere kant worden steeds weer nieuwe regels vastgesteld, omdat de samenleving complexer wordt. Denk daarbij aan hacken, de aanscherping van de wet op privacy, of het lozen van afval.


Rechtsregels zijn niet alleen tijd- maar ook plaatsgebonden. Zo verschillen de zedenwetten en opiumwetten in Nederland erg met die uit andere landen.

1.2 Wat is criminaliteit?

Criminaliteit wordt door de overheid omschreven als “door de overheid bij wet gesteld strafbaar gedrag”. De juridische benaming van strafbaar gedrag is delict. In het wetboek van strafrecht staan de strafbaar gestelde gedragingen. Ook in andere wetboeken vind je strafbaar gestelde gedragingen, zoals in de wegenverkeerswet, de opiumwet en de wet economische delicten.

Niet alle strafbare gedragingen vinden we crimineel gedrag. We maken onderscheid tussen misdrijven en overtredingen:

• Misdrijven zijn de ernstige strafbare feiten zoals diefstal, mishandeling, moord en vernielingen.
• Overtredingen zijn de minder ernstige strafbare feiten zoals door rood rijden, of geluidsoverlast.

Dit verschil komt tot uitdrukking in het strafproces. Overtredingen worden afgehandeld door de politierechter en misdrijven door de kantonrechter. Maar het komt vooral tot uitdrukking in de mate van straf: voor misdrijven staan hogere straffen dan voor overtredingen. Misdrijven komen op een strafblad te staan en overtredingen (mits geen vrijheidsstraf of dienstverlening is opgelegd) niet.

Het begrip criminaliteit wordt vaak beperkt tot gepleegde misdrijven. Overtredingen worden niet meegerekend. We omschrijven criminaliteit dan ook als alle misdrijven die in de wet staan omschreven. We kunnen de volgende misdrijven onderscheiden:

• Delicten tegen de openbare orde en gezag (het uitschelden van een politieagent)
• Misdrijven tegen leven en persoon (mishandeling of moord)
• Ruwheidsmisdrijven (vernieling, grafity)
• Vermogensmisdrijven (diefstal, corruptie)

• Seksuele misdrijven (aanranding, verkrachting)
• Misdrijven tegen de opiumwet (verkoop en bezit van harddrugs)
• Economische delicten (verkoop van ondeugdelijke producten)
• Milieudelicten (lozen van afval)

Meestal wordt er nóg een onderscheid aangebracht in de verschillende soorten misdrijven, namelijk:

• Zware criminaliteit (ernstige vormen van criminaliteit zoals moord, inbraak, verkoop van harddrugs)
• Veelvoorkomende criminaliteit (ook wel kleine criminaliteit genoemd, b.v.: winkeldiefstal, zwartrijden)

Een bijzondere vorm van criminaliteit is de georganiseerde criminaliteit. Hiervan is sprake als er misdaden worden begaan door hiërarchische structuur, met een min of meer vaste takenverdeling. Andere kenmerken zijn:

• De criminele activiteiten strekken zich uit over een lange periode.
• De aanwezigheid van een intern sanctiesysteem.
• Gebruik van geweld om de positie van de eigen organisatie te versterken.
• Het witwassen van geld.

• Het plegen van meerdere soorten misdrijven.
• Het gebruik van dekmantels.
• Activiteiten in meerdere landen tegelijkertijd.

1.3 De registratie van criminaliteit:

Misdaadstatistieken zijn onbetrouwbaar omdat het enkel misdrijven zijn die bij de politie zijn gemeld, of door politie en justitie zelf zijn ontdekt. Dit noemen we geregistreerde criminaliteit. Geregistreerde criminaliteit geeft een beperkt beeld van het werkelijke aantal gepleegde delicten omdat:

• Mensen niet altijd aangifte doen.
• Diverse delicten niet eens gemerkt worden door politie of burgers.
• Zichtbare vormen makkelijker te traceren zijn dan de meer onzichtbare vormen zoals fraude.
• De registratie verloopt niet altijd vlekkeloos. Zelfs door politieambtenaren worden formulieren soms niet ingevuld. Ook speelt subjectieve beoordeling van elk delict door de agenten afzonderlijk een rol.

Ook de rechtbankstatistieken zeggen weinig over de werkelijke criminaliteit. Niet alle door de politie opgeloste strafzaken komen voor de rechter, omdat:

• Een deel van de zaken geseponeerd wordt. First offenders (daders van een minder ernstig delict die voor het eerst met justitie in aanraking komen) worden regelmatig vrijgesproken evenals bejaarden en kinderen. Ook de overbelasting van het justitiele apparaat kan reden zijn tot seponering.

• Er wordt een transactie aangeboden. De dader betaalt dan een geldbedrag, jeugdige daders gaan naar bureau HALT. Hun daden worden dan niet in de geregistreerde criminaliteitscijfers weergegeven.

Nog veel lastiger is het om aan de van de geregistreerde criminaliteitscijfers te bepalen of de criminaliteit toe- of afneemt. Dit komt omdat:

• Selectieve opsporing van invloed is op de cijfers. Als de politie meer surveilleert, worden er meer delicten ontdekt en geregistreerd. Tegelijkertijd verminderen die delicten juist omdat men weet dat er meer gesurveilleerd wordt.
• De toename van het aantal regels en wetten een groei van het aantal delicten met zich meebrengt. Nieuwe wetten zorgen voor nieuwe overtredingen en strafzaken. Ook kan van een overtreding een misdrijf worden gemaakt.

Om een beeld te krijgen van de niet-geregistreerde criminaliteit (ook wel verborgen criminaliteit of dark number genoemd) gebruikt men vaak slachtofferenquêtes en daderenquêtes (ook wel self-report onderzoeken genoemd). Bij slachtofferenquêtes vragen onderzoekers aan zo veel mogelijk mensen of zij in een bepaalde periode slachtoffer zijn geworden van een misdrijf. Het voordeel hiervan is dat de slachtoffers anoniem blijven, en ook niet-geregistreerde misdrijven aan het licht komen (zoals fietsendiefstal). Nadelen hiervan zijn:

• Dat bepaalde (moeilijk bereikbare) groepen niet voorkomen in het onderzoek (toeristen, illegalen, etc.)
• Sommige delicten worden vaak verzwegen voor een enquêteur zoals seksuele delicten.
• Het blijft een subjectieve meting. De antwoorden zijn afhankelijk van de persoonlijke beleving van de ondervraagde.
• Enquêtes meten alleen veelvoorkomende delicten. Steekproeven bij onderzoeken zoals deze, zijn ongeschikt om zware misdrijven te meten, omdat ze zo weinig voorkomen.
• De slachtofferloze criminaliteit valt buiten deze methode. Voorbeelden: hard rijden of fraude.

Bij daderenquêtes of ‘self report studies’ wordt aan mensen gevraagd of ze uiteenlopende misdrijven hebben gepleegd. Daderenquêtes zijn waardevol, alleen hebben ze dezelfde bezwaren die ook slachtofferenquêtes hebben.

1.4 Is Nederland onveilig?

De massamedia bepalen voor een groot deel de algemene beeldvorming die mensen hebben van criminaliteit. Uit onderzoek blijkt dat er samenhang bestaat tussen de bezorgdheid over criminaliteit en het lezen of kijken van sensationeel nieuws over misdaad.


Hoewel misdaadstatistieken niet altijd even betrouwbaar zijn, zijn ze wel geschikt om bebepaalde ontwikkelingen op de lange termijn weer te kunnen geven:

• Jaarlijks komen 1,3 miljoen misdrijven ter kennis van de politie. Dit aantal is 9 keer zo groot als in 1950. Deze stijging werd veroorzaakt door betere registratie-instrumenten zoals computers.
• Van alle misdrijven werd slechts 16 procent opgehelderd, terwijl dat aantal in 1950 65% bedroeg.

Uit de ontwikkelingen op korte termijn blijkt dat de geregistreerde criminaliteit sinds 1994 is gaan dalen. Daarmee worden vooral de vermogensdelicten (inbraak, diefstal) bedoeld. Het aantal geweldsmisdrijven is juist gaan stijgen. Dat heeft o.a. te maken met de veranderingen in het uitgaansleven. Er wordt meer alcohol en drugs gebruikt. Ook heeft de geweldstoename te maken met de betere beveiliging van objecten. Ook is de registratie van geweldsmisdrijven verbeterd. We leven in een relatief veilig land. In een land als de VS vallen 10 keer zo veel dodelijke slachtoffers.

1.5 Maatschappelijke gevolgen:

Criminaliteit is van alle tijden. Maar in onze tijd krijgt criminaliteit veel aandacht. Het is een belangrijk maatschappelijk probleem geworden De materiële schade loopt al op in de vele miljarden euro’s. Het gaat daarbij om schade als gevolg van:

• Fysiek letsel
• Vernieling en diefstal
• Belastingontduiking
• Steeds meer en duurdere beveiliging
• Verhoogde verzekeringspremies
• Doorberekening van criminaliteit in de prijzen van producten en belasting.

Naast materiële schade kunnen bepaalde delicten ook immateriële schade hebben zoals:

• Gevoelens van onveiligheid
• Vermijdingsgedrag
• Problemen door inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit en op de persoonlijke levenssfeer.
• Psychosomatische problemen

• De aantasting van het rechtsgevoel.

Vanwege deze maatschappelijke gevolgen, staat criminaliteit al geruime tijd op de agenda. Criminaliteit wordt beschouwd als een bedreiging van de rechtsorde. Als politici niet slagen in de handhaving van de openbare orde, wordt het gevaar van eigenrichting (mensen nemen het recht in eigen hand) te groot.

Hoofdstuk 2: Oorzaken en verklaringen

2.1 Verdeling criminaliteit over de bevolking:

Criminaliteit komt niet onder alle lagen van de bevolking evenveel voor. Uit misdaadcijfers blijkt dat ze te maken hebben met:

• Geslacht: criminaliteit wordt vooral gepleegd door mannen. Hoe dat komt is niet helemaal duidelijk. Je zou kunnen denken aan: ongelijke machtsverdeling, aangeboren verschillen in agressiviteit en opvoeding.
• Leeftijd: uit onderzoek blijkt dat vooral adolescenten delicten plegen. Hoe dat komt is opnieuw niet helemaal duidelijk. Men denkt vooral dat het komt omdat adolescenten vaak grenzen opzoeken die ze kunnen overschrijden. Dit hoort bij het opgroeien. De harde kern ‘chronische’ delinquenten (delinquenten die er mee doorgaan) uit deze groep is dan ook vrij klein.
• Maatschappelijke positie: Algemeen wordt aanvaard dat segregatie (uitsluiting van het economische leven en afwezigheid van het perspectief op sociale mobiliteit en maatschappelijke participatie) de kans vergoot om met politie en justitie in aanraking te komen. Vooral mensen met een lagere maatschappelijke positie en werklozen zijn oververtegenwoordigd als het gaat om geregistreerde agressieve delicten. Vermogensdelicten als belastingontduiking en verduistering noemen we witteboordencriminaliteit. Vooral mensen met een midden- en hoge maatschappelijke positie zijn oververtegenwoordigd in deze delicten. Ze worden zelden geregistreerd, vanwege de slechte zichtbaarheid ervan.
• Etnische afkomst: Onder de harde kern van jeugdcriminelen zijn evenveel autochtonen als allochtonen. Uit de misdaadcijfers blijkt wel dat sommige allochtone groepen relatief vaker delicten plegen.

• Locatie: Inwoners van grote steden blijken vaker delicten te plegen. Dit komt waarschijnlijk door het gebrek aan sociale controle, veel kansarme jongeren en meer gelegenheid tot criminaliteit.

2.2 Sociale omgeving:

De verdeling van de criminaliteit over bovenstaande groepen hangt samen met groot aantal factoren. Vroeger meenden wetenschappers dat criminaliteit geheel biologisch was bepaald. Tegenwoordig is er meer aandacht voor de ongunstige invloed van de sociale omgeving. Daarbij maken we onderscheid tussen:

• Het microniveau: het niveau van de primaire socialisatie van het individu.
• Het macroniveau: het niveau van de maatschappelijke omstandigheden en ontwikkelingen waarmee het individu te maken heeft.

Op microniveau heeft het kind allereerst te maken met het gezin waarin het opgroeit. Dit wordt ook wel het eerste sociale milieu genoemd. Daarna krijgt het te maken met het tweede sociale milieu. De school, de buurt, groepen leeftijdsgenoten, verenigingen en de kerk. Onderstaande factoren uit de twee milieus bepalen de kans op later crimineel gedrag.

• Het gezin: Het gezin is de voedingsbodem voor het latere functioneren van mensen. Als bepaalde verkenningen van grenzen door kinderen niet op tijd wordt bestraft door de ouders, zal er normvervaging plaatsvinden. Ook verwaarlozing van kinderen door ouders zoals incest en mishandeling, leidt tot crimineel gedrag. Daders van delicten zijn vroeger vaak geslagen, of kregen juist teveel vrijheid.
• School: jongeren die mislukken op school, lopen een grotere kans met justitie in aanraking te komen. Rondom scholen met een hoog percentage spijbelaars wordt meer vandalisme gepleegd.
• Buurt: Doordat de sociale controle minder is geworden, letten mensen minder op elkaars eigendom. Ook zijn veel tweeverdieners overdag werken. Dit geeft aanleiding tot meer inbraken en vernielingen.
• Leeftijdsgenoten: (jeugd)criminaliteit is vaak het gevolg van groepsgedrag en stoerdoenerij. Komt men op jonge leeftijd in een groep waar criminele normen gelden en veel groepsdruk heerst, vergroot dit de kans op later crimineel gedrag.
• Subcultuur: In sommige subculturen neemt agressie een belangrijke plaats in en sleept daarin jongeren mee die lid zijn van de subcultuur.

• Kerk en verenigingsleven: een belangrijk deel van de sociale controle is afgenomen door de invloedsafname van verenigingen en kerken op jongeren. Jongeren gaan liever naar disco’s en café’s.

Op macroniveau zijn andere oorzaken te geven voor crimineel gedrag, namelijk:

• Maatschappelijke achterstanden: door maatschappelijke achterstanden kunnen mensen het vertrouwen in de samenleving verliezen (marginalisering). Ze trekken zich dan minder van de maatschappij aan.
• Verandering van gemeenschappelijke normen en waarden: De veelvoorkomende criminaliteit (verkeersovertredingen, diefstal en belastingfraude) hangt samen met het wegvallen van de vroegere zuilen, zoals de kerk. Waarin gehoorzaamheid aan het gezag en solidariteit gepredikt werd.
• Afnemende sociale controle: Mensen voelen zich minder verantwoordelijk voor wat er om hen heen gebeurt. De verstedelijking en het individualisme zijn hier de oorzaak van.
• De toegenomen welvaart: er valt meer te stelen omdat alle samenlevingsgroepen meer goederen bezitten. Bovendien lijkt het erop dat mensen minder op hun spullen letten dan vroeger.
• Alcohol en drugsbezit: Het drugs- en alcoholgebruik is toegenomen. Dit stimuleert agressiviteit en andere delicten.
• Pakkans: De gemiddelde sanctiekans (dat is de pakkans plus zekerheid van straf) is 2%. Bovendien worden veel lichte misdrijven nauwelijks vervolgd door het politietekort.

2.3 Theorieën over criminaliteit:

Er zijn veel wetenschappelijke theorieën over hoe criminaliteit ontstaat. Je kunt ze onderscheiden in drie soorten:

• Biologische theorieën

Biologische theorieën gaan er uitsluitend vanuit dat crimineel gedrag uitsluitend erfelijk of genetisch bepaald is.

o Lombroso: De Italiaanse legerarts Cesare Lombroso beweerde dat je misdadigers kon herkennen aan uiterlijke eigenschappen, zoals een kleinere schedel, een lager voorhoofd en een plattere neus. Hij verrichtte schedelmetingen om dit aan te tonen.

o Testosteron: dit mannelijk hormoon zou volgens wetenschappers moeten verklaren waarom mannen crimineler zijn dan vrouwen.
o Sociobiologie: verklaart dat het criminele gedrag vooral beïnvloed wordt door biologische factoren. Zo wijzen sociobiologen vooral op de overeenkomsten tussen het gedrag van mensen en dat van dieren. Criminelen zouden delicten plegen om de redenen: voedsel, onderdak, territorium en vrouwen te veroveren.

• Psychologische theorieën

Er is veel psychologisch onderzoek gedaan naar de invloed van de psyche op bepaald crimineel gedrag. Persoonlijkheidskenmerken die crimineel gedrag zouden kunnen veroorzaken zijn bijvoorbeeld: impulsiviteit, sensatiezucht, extravert gedrag en een lage intelligentie. Ook zijn er onder jongeren veel persoonlijkheidsstoornissen gevonden. Een causaal verband (oorzaak-gevolgrelatie) tussen persoonlijkheidskenmerken en criminaliteit is niet aangetoond. Wel kunnen deze kenmerken leiden tot slecht onderwijs, stukgelopen relaties, slechte maatschappelijke vooruitzichten. Daardoor ontstaat weer segregatie en dat is een bekende oorzaak van crimineel gedrag.

o Aangeleerd-gedrag-theorie: De Amerikaanse socioloog Edwin Sutherland kwam tot de conclusie dat crimineel gedrag wordt aangeleerd. Het gezin, de buurt en de vriendengroep zijn bepalend. Criminelen hebben geen afwijkende persoonlijkheidskenmerken en hebben dezelfde doelen in het leven hebben als alle andere mensen. Ze hebben alleen het verkeerde gedrag aangeleerd om die doelen te kunnen bereiken. Sutherland geen antwoord op de aanleiding van crimineel gedrag.
o Rationeel-keuze-theorie: Aanhangers van deze theorie gaan er van uit dat de mens een rationeel denkend wezen is en van daaruit beslissingen neemt. Zo kan ook worden voorspeld welke beslissingen een misdadiger neemt. Hij zal eerder kiezen voor het inbreken in een hoekhuis of het stelen van een fiets die niet op slot staat. Met de gedachte van de crimineel als rationeel denkend wezen kan veel aan misdaadpreventie worden gedaan.

• Sociologische theorieën.

Sociologische theorieën leggen de nadruk op de invloed van maatschappelijke omstandigheden als verklaring van crimineel gedrag.

o Anomietheorie: De Amerikaanse socioloog Robert Merton ziet de kloof tussen levensdoelen en de beperkte legale middelen die ervoor beschikbaar zijn als verklaring voor het ontstaan van criminaliteit. Sommigen zoeken, om de gewenste welvaart te bereiken, hun toevlucht tot illegale of strafbare middelen zoals inbraak, fraude en drugshandel. Er ontstaat dan een maatschappelijke toestand van anomie of normloosheid.
o Sociale ongelijkheid: De opvatting van Merthon is voortgezet door de criminoloog Riekent Jongman. Volgens hem schort er nogal wat aan het Nederlandse systeem voor het creëren van gelijke kansen (zoals studiefinanciering, sociale verzekeringen en woningbouw). Een gebrekkige kans op deze mogelijkheden tot sociale mobiliteit kan tot crimineel gedrag leiden.

o Etiketterings- of stigmatiseringstheorie: Vaak wordt sociale afkeuring van een persoon gezien als een gevolg van afwijkend en crimineel gedrag. De socioloog Howard Becker beweert dat als mensen het etiket ‘afwijkend’ of ‘crimineel’ krijgen opgeplakt, kunnen worden gestimuleerd om zichzelf als zodanig te gaan gedragen (self-fulfilling prophecy). Bestraffing heeft volgens Becker zelfs een avérechts effect.
o Bindingstheorie: Volgens criminoloog Travis Hirschi stelde dat door het ontbreken van (goede) maatschappelijke bindingen uit de directe omgeving (school, buurt, gezin) en uit de maatschappelijke omgeving (werkkring, algemeen respect) crimineel gedrag niet geremd wordt. Veel mensen gedragen zich netjes, omdat ze bindingen hebben die ze niet zomaar op het spel willen zetten, deze bindingen werken als het ware als remmen.
o Sociale-controle-theorie: Sampson & Laub hechten veel belang aan de dreiging die van sancties uiitgaat. Daarmee worden zowel boetes en straffen van justitie bedoeld, als standjes en straffen van ouders en leraren. Des te minder informele- en formele sociale controle, des te groter de kans dat iemand crimineel gedrag gaat vertonen.

Voor het verklaren van crimineel gedrag bestaat niet één theorie die alle vragen over het ontstaan van criminaliteit kan beantwoorden. Theorieën die slechts één bepaalde oorzaak aanwijzen zijn achterhaald. Als je de bovenstaande beschrijvingen en verklaringen leest, kun je enkel bedenken wie een grote kans maakt om crimineel gedrag te vertonen.

Hoofdstuk 3: Criminaliteitsbeleid

3.1 Overheidsbeleid:

In Nederland houden verschillende overheidsinstanties zich bezig met het probleem van de criminaliteit. Deze instanties geven vorm aan het overheidsbeleid op het gebied van criminaliteit. Die instanties zijn:

• De wetgevende macht: regering en parlement
• De uitvoerende macht: Het ministerie van Justitie, het Openbaar Ministerie en de politie staan in voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Het ministerie van Binnenlandse Zaken, de burgemeester en de politie zorgen voor de handhaving van de openbare orde.
• De rechterlijke macht: hoort er eigenlijk niet bij omdat de instantie afhankelijk is.

De laatste jaren was er veel aandacht voor de internationale invloed op het criminaliteitsbeleid en regelgeving. Binnen de EU proberen politie en justitie dan ook meer en beter samen te werken. Vanwege verschillen in opvattingen tussen de lidstaten over bijvoorbeeld drugs- en abortuszaken verloopt dit niet altijd even vlekkeloos.


De overheid heeft verschillende soorten beleid ter beschikking om de criminaliteit te bestrijden:

• Opsporingsbeleid: In dit beleid wordt door politie en justitie vastgelegd welke vormen van misdaad de meeste aandacht van de politie krijgen en hoe deze zullen worden opgespoord. Ook het verhogen van de pakkans valt hieronder.
• Vervolgingsbeleid: Dit beleid geeft aan welke vormen van misdaad de meeste aandacht krijgen. Ook wordt er in vastgelegd welke misdaden wel en welke niet worden vervolgd, maar bijvoorbeeld worden afgehandeld in de vorm van transacties.
• Gevangenisbeleid: Men probeert invloed uit te oefenen op de delictpleger om herhaling te voorkomen. Enkele voorbeelden: Het verhogen van de resocialisatiekansen van (ex)-gedetineerden, geldboetes innen, vrijheidsstraffen uitvoeren en toezicht houden op de uitvoering van taakstraffen.

3.2. Tweesporenbeleid:

De overheid hanteert een tweesporenbeleid als uitgangspunt voor haar maatregelen:

• Preventie waar het kan: Bij veelvoorkomende criminaliteit worden preventieve maatregelen genomen. Er worden bijvoorbeeld meer conducteurs, stadswachten en wijkagenten ingezet om de sociale controle te vergroten. Ook wordt er bijvoorbeeld voorlichting gegeven, of wijkinitiatieven gestimuleerd.
• Repressie waar het moet: Bij recidivisten en zware georganiseerde misdaad wordt de oplossing eerder in repressief optreden gezocht. Er zijn bijvoorbeeld meer cellen gebouwd, en de strafmaat is verviervoudigd.

Het tweesporenbeleid wordt gehanteerd bij de aanpak van diverse delicten. Enkele voorbeelden:

• Kleine criminaliteit: ook wel veelvoorkomende criminaliteit genoemd, om niet de indruk te wekken dat kleine criminaliteit niet ernstig is. Naar aanleiding van de resultaten van de commissie Roethof (begin jaren tachtig) heeft de minister van justitie ruim 250 experimentele projecten ondersteund, zoals: aanstellen van stadswachten, oprichting van HALT, begeleiding van probleemjongeren. De meeste van deze preventieprojecten rusten op drie pijlers:

o Intensivering van het functionele toezicht (sociale controle).

o Versterking van binding van daders aan de samenleving.
o Verbeteren en herinrichten van de gebouwde omgeving.

• Winkeldiefstal: zowel particulieren als de overheid nemen maatregelen tegen winkeldiefstal:

Winkeliers:

o Technische maatregelen: plaatsen van camera’s, spiegels en poorten
o In dienst nemen van beveiligings- en winkel personeel.
o Betere training en motivatie van het personeel.

Overheid:

o Uitbereiding van bevoegdheden van de politie (lik-op-stukbeleid bijvoorbeeld).
o Zwaarder aanpakken van heling.

• Drugsgebruik: Zowel drugshandel als drugsgebruik zijn illegaal en brengen veel overlast en criminaliteit met zich mee. Het bezit en de handel in hasj en marihuana onder de 5 gram wordt echter gedoogd. De handel in harddrugs wordt strenger bestraft. Door het inzetten van undercoveragenten is het aantal grote vangsten toegenomen. Terwijl steeds hogere straffen worden opgelegd.

• Voetbalvandalisme: De overheid en de KNVB proberen voetbalvandalisme tegen te gaan door:


o Het aanstellen van stewards
o Een strakke begeleiding van het supportersvervoer
o Een verkoopverbod van alcohol in het stadion
o Een invoering van een pasjesregeling
o Een terughoudende berichtgeving door de media
o Het toepassen van snelrecht.

• Wittenboordencriminaliteit: kenmerken van wittenboordencriminaliteit zijn:

o De dader heeft een beroep met een hoge status
o Het strafbare feit wordt gepleegd in de beroepssituatie
o De dader schendt het vertrouwen dat men op grond van zijn beroep stelt.

Voorbeelden van wittenboordencriminaliteit zijn: computerfraude en aandelenfraude. Wittenboorden-criminaliteit valt moeilijk te controleren omdat de wetgeving niet waterdicht is en de specialistische kennis van politie en justitie niet toereikend is. Wel zijn er enkele maatregelen genomen zoals de wettelijke geregelde informatieplicht van banken aan politie en justitie. Ook de Wet meldpunt ongebruikelijke transacties (MOT) stelt banken verplicht verdachte transacties van meer dan €12500 te melden bij justitie- en politie.

3.3. Politieke partijen:

Van oudsher leggen de linkse partijen meer de nadruk op maatschappelijke oorzaken van de criminaliteit en de rechtse partijen meer op de verantwoordelijkheid van de individuele dader voor zijn gedrag. Die scheiding in denken tussen linkse en rechtse partijen is de laatste jaren vager geworden.


• PVDA: De samenleving moet duidelijke grenzen stellen en misdaad bestraffen. De dader moet perspectief voor deelname aan de samenleving worden geboden. Ook moet de oplossing meer worden gezocht in sociale vernieuwing: praktisch sociaal beleid met als doel een sociaal rechtvaardige samenleving..
• VVD: Het toezien op de naleving van de wetten d.m.v. opsporing en bestraffing moet de prioriteit krijgen in het bestrijden van criminaliteit. Verder strengere bestraffing van veelvoorkomende criminaliteit om zo normverloedering tegen te gaan.
• CDA: Sociale instituties zoals het gezin, de school en het maatschappelijke middenveld moet criminaliteit zien te voorkomen. In de jaren ’80 deed het CDA bijvoorbeeld een moreel appèl op de burger om algemene normvervaging te helpen voorkomen.

Hoofdstuk 4: De Rechtsstaat

4.1 De rechtstaat:

Nederland is een rechtstaat. De burger moet erop kunnen vertrouwen dat er geen misbruik wordt gemaakt van de machtspositie van de overheid. De overheid moet op haar beurt kunnen rekenen op gehoorzaamheid en gezagserkenning.

Voor de bestrijding van criminaliteit kan de overheid gebruik maken van wetgeving en rechtshandhaving (hier vallen bijvoorbeeld onder: geldboetes, gevangenisstraffen). De overheid mag zo als enige geweld gebruiken. Dit wordt het geweldsmonopolie van de overheid genoemd. De overheid moet zich echter ook aan regels houden. In dat geval spreken we van een rechtstaat. De taken van een rechtstaat zijn:

• Rechtshandhaving (handhaving van de wet die bepaalt wat burgers wel en niet mogen)
• Rechtsbescherming (het beschermen van burgers tegen willekeurig optreden van de overheid)
De rechtstaat heeft de volgende kenmerken:

• In de wetgeving is de relatie tussen overheid en burgers geregeld
• De rechtsorde wordt uitsluitend gehandhaafd met wettige middelen zowel voor burgers en overheid.
• Er is een scheiding van machten (trias politica)
• De regering is gebonden aan het recht. Ze moeten zich aan de regels houden die in de wet staan.

• Een onafhankelijke rechter beslist in geschillen tussen burgers onderling en tussen burgers en overheid.
• Grond- en vrijheidsrechten van burgers en overheid zijn gewaarborgd. De belangrijkste hiervan staan in internationale verdragen zoals het Europees Verdrag van de Bescherming van Rechten van de Mens (EVRM)

In 1948 namen de VN de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aan. De belangrijkste afspraken daaruit zijn:

• Men mag niet discrimineren
• Men mag geen mensen martelen
• Men mag iemand niet zomaar gevangen zetten
• Iedereen heeft recht op een eerlijk proces
• Iedereen heeft recht op vrijheid van meningsuiting

4.2. Strafrecht in een notendop:

De regels rond rechtspraak en opsporing in Nederland zijn voornamelijk vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering.

In het Wetboek van Strafrecht staan:

• Omschrijvingen van de meeste strafbare gedragingen
• De beginselen die bij het bestraffen in acht moeten worden genomen
• De straffen en maatregelen die door de rechter opgelegd kunnen worden.

In het Wetboek van Strafvordering staan de regels van het strafprocesrecht:


• De bevoegdheden van politie, justitie en de rechter.
• De rechten van de verdachte.
• De procedureregels die de advocaat moet volgen.

Als er sprake is van een strafbaar feit, mag de overheid tegen de verdachte optreden. Deze verdachte krijgt dan te maken met politie, justitie en de rechter. Deze instanties moeten zich buiten bepaalde regels ook houden aan de volgende procedure:

1. Opsporing en aanhouding: Pas als er een redelijk vermoeden is van een strafbaar feit, dan: Verhoort de politie de verdachte. Verzamelt de politie informatie en getuigen, of getuigt zelf en gaat daarmee precies na wat er is gebeurd.
2. Vervolging: Als de politie besluit een proces-verbaal op te maken, gaat dit naar de officier van justitie. Deze leidt het opsporingsonderzoek. Als er eventueel gebrek is aan informatie, worden zowel getuigen als verdachte(n) nogmaals verhoord. Ook kan er via de rechter commissaris toestemming gegeven worden tot verdergaand bevoegd onderzoek zoals het afluisteren van een telefoonlijn.
3. Rechtszaak: Als de officier van justitie de verdachte schuldig acht, gaat het dossier naar de rechter. Als de rechter de verdachte schuldig acht, kan de rechter de verdachte een straf opleggen.

Er zijn bepaalde voorwaarden waaraan de overheid zich moet houden bij de bestraffing van crimineel gedrag:

• Het legitaliteitsbeginsel: Je kunt alleen gestraft worden voor iets dat in de wet strafbaar is gesteld.
• Nauwkeurige omschrijving: De overheid en de rechter moeten zich houden aan de nauwkeurige omschrijvingen die in het wetboeken van strafrecht en strafvordering staan.
• Ne bis in idem regel: Je mag maar één keer vervolgd worden voor hetzelfde delict. Zeker niet als de rechtspraak geseponeerd is (wel als er in het delict nieuwe strafbare feiten aan het licht zijn gekomen).
• De rechter heeft het laatste woord: Alleen de uitspraak van de rechter geldt.

4.3. klassenjustitie:

Met de voltooiing van het Nederlands Wetboek van Strafrecht in 1886 probeerde men een einde te maken aan klassenjustitie (het bevooroordelen van mensen uit hogere milieus en hen niet- of minder straffen voor delicten). Onderstaande twee beginselen uit het wetboek moesten daarvoor zorgen:

• Iedereen is voor de wet gelijk
• Iedereen heeft recht op een eerlijk proces

Wetenschappers zijn van mening dat klassenjustitie nog steeds voorkomt. Daarbij onderscheidt men 4 niveaus waarop dit kan plaatsvinden:

• In de wetgeving: Bepaalde wetsartikelen benadelen indirect bepaalde groepen mensen. Zo bestaan er veel strengere regels bij het opgeven van verkeerde adressen bij de sociale dienst, dan bij de belastingdienst. Mensen met lage inkomens zouden zo kunnen worden benadeeld i.t.t. mensen met hoge inkomens, omdat ze voor een gelijkwaardig delict strenger gestraft worden.
• Politie: Uit onderzoek blijkt dat mensen uit lagere milieus eerder aangehouden worden en bovendien strenger gestraft.
• Officier van justitie: Mensen van lagere afkomst, recidivisten (mensen die al eens veroordeeld zijn) en drugsverslaafden worden vaak eerder voor de rechter gebracht dan mensen uit hogere milieus.
• Rechter: Uit onderzoek blijkt dat vier groepen gemiddeld een zwaardere straf toegewezen kregen, te weten: recidivisten, werklozen, Surinamers en Antillianen.

Er zijn nog twee redenen waarom klassenjustitie nog voorkomt:

• Verdachten uit betere kringen kennen vaak de weg naar goede rechtsbijstand en begrijpt de juridische formuleringen beter.

• Officiers van justitie, rechters, zijn zelf afkomstig uit hogere klassen. De normen en waarden van de verdachten en de mensen uit de gerechtelijke instantie komen daardoor veel meer overeen.

In sommige landen tracht men klassenjustitie te verkomen d.m.v. juryrechtspraak. Dat is rechtspraak waarbij een groep willekeurige burgers oordeelt of een verdachte schuldig is of niet.

• Voordeel van juryrechtspraak: juryleden kinnen zich beter inleven in de toestand van de verdachte. Ze vertegenwoordigen beter hoe de samenleving denkt over criminaliteit.
• Nadeel van juryrechtspraak: Juryleden zijn emotioneler geladen en bovendien makkelijker ergens van te overtuigen. Ze worden daardoor bevooroordeeld. Het ontbreekt hen vaak ook aan kennis over de maatschappelijke gevolgen van bepaalde straffen.

Hoofdstuk 5: Opsporen en vervolgen

5.1. De Politie:

De politie heeft drie taken:

• Hulpverlening: Het wijzen van de weg, het opsporen van een verdwaald kind.
• Handhaving van de openbare orde: regelen van het verkeer, bemiddeling in conflicten, ordehandhaving.
• Opsporing: Het opsporen van verdachten van een strafbaar feit.

De politie heeft toestemming om in bepaalde gevallen dwangmiddelen te gebruiken. Dit mag alleen als iemand daadwerkelijk verdacht is. Deze bevoegdheden staan nauwkeurig omschreven in de wet:

• Staande houden: De politie mag iemand vasthouden om hem te vragen naar zijn personalia. In alle omstandigheden moet iemand zich kunnen legitimeren.

• Aanhouden: De politie kan iemand aanhouden of arresteren als hij van een strafbaar feit wordt verdacht. Het doel hiervan is een verdachte naar de (hulp)officier van justitie te brengen, die vervolgens bepaalt wat er met de verdachte moet gebeuren. Een hulpofficier is een is een politieambtenaar met een hogere functie die deze taak in het weekend of s nachts uitvoert. Iedereen is bevoegd een dader vast te houden tot de politie komt.
• Fouilleren: De politie mag iemand fouilleren als dit bijdraagt aan de oplossing van een strafbaar feit. De politie mag iemand ook fouilleren als de veiligheid van de agent of anderen wordt bedreigd.
• Vrijheidsbeneming: De politie mag een verdachte 6 uur lang vasthouden waarbij de tijd tussen 24.00 uur en 9.00 uur niet meetelt. Als het gaat om aanhouding wegens een misdrijf waar 4jaar of langer voor staat, kan de politie de verdachte 3 dagen vasthouden met een mogelijke verlenging van nog eens 3 dagen. Dat heet inverzekeringstelling en daar moet toestemming voor worden gegeven door de (hulp)officier van justitie. Daarna kan de verdachte nog eens 100 dagen in voorlopige hechtenis worden vastgehouden. Voor de eerste 10 dagen is goedkeuring van de rechter-commissaris nodig en voor de overige dagen zelfs nog de goedkeuring van de rechtbank. Deze hechtenis vindt meestal plaats in de gevangenis.
• Huiszoeking: De politie kan een huis binnengaan om te zoeken naar bewijzen of het arresteren van een verdachte. Hiervoor is toestemming nodig van de officier van justitie. Er is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs als de politie een huis binnenvalt en bewijs afneemt zonder deze toestemming.
• Inbeslagname: Bewijsmateriaal en illegale objecten mogen in beslag worden genomen door de politie. De officier van justitie of de rechter-commissaris beslist later of dit moet worden teruggegeven.

Ook de politie is aan regels gebonden bij het uitvoeren van bovengenoemde bevoegdheden:

• Er moet een redelijk vermoeden zijn dat de persoon zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Hiervan is sprake als:

o De politie iemand op heterdaad betrapt
o Er aangifte is gedaan tegen de dader (er moeten hierbij getuigenverklaringen en bewijzen zijn).

De rechten van een verdachte liggen vast in de wet:

• De verdachte heeft recht om te zwijgen
• De verdachte heeft het recht om te weten waarvan hij verdacht wordt.
• De verdachte heeft recht op hulp van een advocaat
• De verdachte mag beperkte tijd vastgehouden worden. Dit hangt af van waarvan hij verdacht wordt.
• De verdachte heeft het recht om in hoger beroep te gaan.


5.2. De officier van justitie:

De officier van justitie komt in beeld bij taken waar hogere bevoegdheden voor nodig zijn zoals: toestemming verlenen voor huiszoekingen en inverzekeringstelling en het vervolgen van verdachten. Hij/zij heeft de volgende taken:

• Leiden van het opsporingsonderzoek
• Vervolgen van verdachten (voor de rechter brengen)
• Eisen van bepaalde straffen
• Is verantwoordelijk voor de uitvoering van de straf

Alle officieren samen vormen het Openbaar ministerie van Justitie. Bij het kantongerecht en de arrondissementsrechtbank noemt met de openbare aanklager de officier van justitie en bij het gerechtshof advocaat-generaal of procureur-generaal.

Als een verdachte niet op heterdaad is betrapt, of het delict ontkent, moet er een opsporingsonderzoek ingesteld worden. Dit onderzoek wordt geleid door de officier van justitie en uitgevoerd door de politie en is bedoeld om bewijs te verzamelen. De politieambtenaren hebben namelijk opsporingsbevoegdheid. Zij mogen ook – zij het met de toestemming van de officier van justitie - bepaalde opsporingsmethoden toepassen zoals boekhouding onderzoeken, of afluisteren.

Lang niet alle dossiers die voortkomen uit opsporingsonderzoeken leiden tot rechtszaken. De officier heeft 3 keuzemogelijkheden:


• De zaak seponeren.
o Omdat er te weinig tot geen bewijs gevonden is
o Op grond van het opportuniteitsbeginsel. (als het niet op grond van het algemeen belang is iemand te straffen).
• De verdachte een transactievoorstel aanbieden: (ook wel schikking of voortijdige afdoening genoemd).
De verdachte hoeft dan - meestal in ruil voor een geldboete - niet voor de rechter te verschijnen.

• Dagvaarden. Het dossier komt bij de rechtbank en er komt een zaak.

5.3. Crisis in de opsporing:

Het opsporen van criminaliteit is steeds moeilijker geworden. Hiervoor zijn twee redenen:

• De betere organisatie van criminelen: Sommige misdaadorganisaties maken jaarlijks miljoenen omzet en opereren als grote organisaties met veel personeel. De leiders ervan zijn moeilijk te traceren omdat zij zich niet bezig houden met het vuile werk in tegenstelling tot het personeel.
• De steeds meer verfijnde informatietechnologie: Veel misdadigers zijn moeilijker af te luisteren i.v.m. het gebruik van bijvoorbeeld mobiele telefoons. Tegelijkertijd beschikken misdadigers over apparatuur waarmee ze politie afluisteren.

De beter georganiseerde criminaliteit heeft ertoe geleid dat de politie en het openbaar ministerie vaak te ver gingen in het toepassen van bepaalde opsporingsmethoden. Een voorbeeld hiervan is de IRT-affaire. Agenten lieten in deze affaire tonnen hasj door de grenzen van Nederland komen om hun informant meer vertrouwen te laten winnen binnen een criminele organisatie. Dit kon allemaal gebeuren omdat er nauwelijks regels voor opsporingsmethoden waren vastgelegd. Naar aanleiding daarvan is een parlementair onderzoek ingesteld door de commissie Van Traa. Deze heeft scherpe richtlijnen vastgesteld waarin is vermeld hoe politie en justitie zich moeten gedragen als ze bezig zijn met opsporing. Ten slotte verkreeg het openbaar ministerie meer gezag.


Ook het ontstaan van de wet BOB (Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden) is een gevolg van de IRT-affaire. Deze heeft geleid tot een aantal aanscherpingen in het wetboek van strafvordering:

• Het inzetten van infiltranten (spionnen die infiltreren in een organisatie).
• Men mag richtmicrofoons en bugs (kleine afluisterapparaatjes) gebruiken.
• Het uitvoeren van inkijkoperaties om te kijken of iemand strafbare feiten pleegt.
• De politie kan kiezen voor gecontroleerde doorvoer. Waarbij ze partijen waar pas op een later moment in beslag neemt.
• De politie mag informanten geld betalen.
• Men mag gebruik maken van anonieme getuigenissen, mits de rechter-commissaris de identiteit kent.

Hoofdstuk 6: Berechten

6.1. Onafhankelijkheid rechters:

Een belangrijk beginsel van de Nederlandse rechtstaat is de onafhankelijkheid van de rechtspraak. Die onafhankelijkheid is gewaarborgd omdat:

• Een rechter voor het leven wordt benoemd (hij kan niet zomaar ontslagen worden)
• Het salaris van de rechters bij de wet is geregeld (Geen beïnvloeding d.m.v. salaris mogelijk)
• Het aantal rechters in elke rechtszaak van tevoren vaststaat.

De rechter wordt in zijn werk bijgestaan door griffiers (ook wel gerechtssecretarissen genoemd). Ze leggen o.a. vast wat er op een rechtszaak is gezegd. Dat heet een proces-verbaal. Dit is een ander proces-verbaal als op het politiebureau wordt uitgeschreven.


6.2. Soorten rechtbanken:

In Nederland kennen we verschillende soorten rechters en rechtbanken. Er zijn:
• Kantongerechten: het ministerie heeft ons land opgedeeld in 62 kantons. Het kantongerecht is het laagste rechtscollege in Nederland. Er worden alleen (verkeers)overtredingen behandeld.
• Arrondissementsrechtbanken: Meerdere kantons samen vormen een arrondissement. Er zijn er 19 van in ons land met elk een arrondissementsrechtbank. Deze houdt zich bezig met zwaardere zaken.
o De politierechter: houdt zich bezig met lichte misdrijven uit het strafrecht zoals vandalisme.
o De meervoudige kamer: bestaat uit 3 rechters en behandelt zware zaken zoals moord. Ook behandelen ze zaken van de kantonrechter in hoger beroep.
o De kinderrechter: behandelt misdrijven van jongeren van 12 tot 18 jaar. Bij zware delicten geldt voor 16 tot 18 jarigen het volwassenstrafrecht, voor 18 tot 20 jarigen kan juist het jeugdstrafrecht toegepast worden.
• Gerechtshoven: Arrondissementen horen op hun beurt weer thuis in het gebied van een gerechtshof. Er zijn 5 gerechtshoven: in Amsterdam, Arnhem, Den Bosch, Den Haag en in Leeuwarden. De belangrijkste taak van deze gerechtshoven is de rechtspraak van hoger beroep van zaken die door de arrondissementsbank zijn behandeld.
• De Hoge Raad: Het hoogste rechtscollege in Nederland staat in Den Haag. Als er in hoger beroep wordt gedaan vanuit het gerechtshof, komt het hier terecht. De Hoge Raad voert geen nieuw onderzoek uit, maar kijkt enkel of het recht wel goed is toegepast. Dat wordt cassatie genoemd. De zaak kan naar een ander gerechtshof worden verwezen waar het opnieuw behandeld. Uitspraken van de Hoge Raad hebben groot gewicht. Daar nemen lagere rechters ook rekening mee. Dat heet jurisprudentie. Het Europese hof van Justitie kan ook zorgen voor Jurisprudentie in lagere rechtbanken. Zo blijft het rechtssysteem betrouwbaar en intact.

6.3. Verloop Rechtszaak:

De behandeling van een rechtszaak vindt in de openbaarheid plaats. Voor aanvang krijgt de verdachte een dagvaarding van de officier van justitie (de eiser van het proces). Er staat in waarvan hij wordt verdacht en wanneer hij terecht zal staan. De verdachte mag zijn verdediging zelf voeren, maar zal daarvoor meestal een advocaat in de arm nemen. Een rechtszaak bestaat uit 8 stappen:


1. Opening: De rechter controleert de persoonsgegevens van de verdachte. Hij krijgt te horen dat hij goed op moet letten en niet verplicht is te antwoorden.
2. Aanklacht: Officier leest de tenlastelegging voor (verklaring van waar de verdachte van verdacht is).
3. Onderzoek: De rechter begint aan zijn onderzoek. Hij maakt daarbij gebruik van getuigen, deskundigen en het proces verbaal van de politie.
4. Verhoor: van de verdachte. Er volgen ondervragen van: de rechter, de officier en ten slotte zijn eigen advocaat. De verdachte hoeft niet de waarheid te spreken.
5. Requisitoir: De officier houdt zijn requisitoir. In dit verhaal probeert hij aan te tonen dat de verdachte schuldig is en leest hij bovendien zijn strafeis voor.
6. Pleidooi: De advocaat houdt zijn pleidooi waarin hij de verdachte verdedigd.
7. Laatste woord: van de verdachte. De verdachte kan hierin spijt betuigen, of ingaan op bepaalde zaken.
8. Vonnis: Nadat de rechter alles heeft afgewogen en het onderzoek heeft afgesloten, volgt de uitspraak. De kanton- en politierechter doen meteen uitspraak, in arrondissementsbank kan dit 2 weken duren.

Om de schuld van een verdachte tijdens een rechtszaak vast te stellen, moet aan 3 voorwaarden worden voldaan:

• Het ten laste gelegde feit is geheel bewezen: en niet ten dele. Daarom beroept de officier van justitie zijn eis meestal op meerder wetsartikelen, zoadat de verdachte altijd wel ergens van beschuldigd kan worden.
• Het feit is strafbaar: De rechter moet rekening houden met speciale omstandigheden (zelfverdediging)

• De dader is strafbaar: De dader kan psychische aandoeningen hebben waardoor hij ontoerekeningsvatbaar is, of de dader stond onder psychische druk. Dit kunnen redenen zijn waardoor een dader mogelijk vrijgesproken wordt.

6.4. Rechtshulp:

Voor rechtshulp kun je o.a. terecht bij:

• Een advocaat: is geoefend om bewijsvoeringen te weerleggen en kent alle juridische procedures.
• Een bureau voor rechtshulp: Voor informatie en advies bij kleinere zaken.
• Een rechts- of wetswinkel: Vanuit hier geven rechtsstudenten gratis juridisch advies. Deze winkels zijn belangrijk omdat mensen met minder geld juridisch advies kunnen inwinnen.

Hoofdstuk 7: Straffen

7.1. Waarom straffen we?

Er zijn diverse motieven om te straffen:

• Vergelding: In onze maatschappij geldt de norm dat kwaad niet ongestraft mag blijven.
• Generale preventie: of afschrikking van de samenleving. Een straf moet andere burgers ervan weerhouden om herhaling van misdrijf te voorkomen.
• Speciale preventie: of afschrikking van de dader. Een straf moet de dader ervan weerhouden om herhaling van misdrijf te voorkomen.
• Resocialisatie: met de straf probeert de overheid de dader te verbeteren en voor te breiden op eventuele terugkeer in het maatschappelijke leven.

• Beveiliging van de samenleving: sommige criminelen vormen een bedreiging voor de maatschappij en kunnen beter opgesloten worden.
• Handhaving van de rechtsorde: eigenrichting wordt voorkomen omdat de overheid op deze manier laat zien wie het gezag in handen heeft.

7.2. Geschiedenis van het straffen

Bovenstaande motieveen zijn tekenend voor onze maatschappij. Vroeger werd er anders tegen straffen aangekeken. Wraak werd gezien als de voornaamste reden om iemand te straffen Toen er in de middeleeuwen steden en vorstendommen ontstonden, stond dit gezag niet toe dat mensen voortaan et eigen recht in handen namen. Er kwamen rechtspraken, maar alleen als iemand daarvoor een officiële klacht indiende. Dit werd aqccusatoire rechtspraak genoemd. Toen ook de overheid misdadigers voor de rechter bracht, werd de rechtspraak ook inquisitoir (= opsporend).

Met wrede en openbare straffen wilde de overheid de mensen afschrikken om een misdaad te begaan. Het waren meestal arme mensen die terecht stonden. Mensen uit hogere milieus werden meestal vrijgesproken. Als reactie op deze wrede straffen ontstond een beweging van filosofen, juristen en andere geleerden. Deze beweging vormde de klassieke stroming. Daarna volgde de moderne stroming.

• De klassieke stroming ging er vanuit dat iedereen gelijk was. Rechtsgelijkheid moest dan ook het gevolg zijn in de rechtspraak. Ook moest het strafrecht eenvoudig en sober zijn en alleen de gedragingen verboden werden die een bedreiging voor de maatschappij vormde of het voorbestaan van de maatschappij in gevaar bracht. Ook ging deze stroming ervan uit dat iedereen rationeel dacht en daardoor verantwoordelijk was voor zijn eigen daden. Het was dus van belang dat de strafmaat hoog was, dan zou iedereen zich wel bedenken bij het plegen van een misdaad.
• Het wetboek van strafrecht werd in 1886 milder en rechtvaardiger onder de invloed van de moderne stroming. De doodstraf werd bijvoorbeeld afgeschaft. Het besef drong door dat niet iedereen rationeel nadacht. Sommige mensen waren door omstandigheden (werkeloosheid, psychische aandoeningen) buiten hun macht. Iemand met een psychische aandoening kan niet gestraft worden voor het feit wat hij gedaan heeft. Dat heet het principe van ontoerekenbaarheid.

In de 20e eeuw werd het ‘genezen’ of ‘heropvoeden’ van delinquenten belangrijk. Men wilde voorkomen dat ze weer dezelfde misdaden begingen. De straf moet daarom tevens gericht zijn op verbetering en heropvoeding van de crimineel. Tegenwoordig wordt daarom ook vaak gezocht naar alternatieve straffen, zoals werkstraf. Dit zie je ook vaak terug in het jeugdstrafrecht.

7.3. Geschiedenis van het straffen

De rechter bepaalt de strafmaat. Daarbij baseert hij zich op het wetboek van strafrecht, dat voor ieder strafbaar feit een maximum straf bepaalt. Hij zal deze maximumstraf maar zelden opleggen. Hij kijkt namelijk ook naar de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De wet kent 4 hoofdstraffen:


• Geldboete: de rechter bestraft de meeste daders met een geldboete. Als iemand die niet betaald moet hij naar de gevangenis. Daarom wordt de lengte van de gevangenisstraf altijd in één adem genoemd met het bedrag.
• Gevangenisstraf: de rechter bestraft 1/3 van alle daders met een vrijheidsstraf.
• Hechtenis: De maximumstraf voor overtredingen is één jaar. Dit wordt hechtenis genoemd.
• Taakstraf: (ook wel alternatieve straf). Deze mag maximaal 240 uur duren en kan worden opgelegd i.p.v. een gevangenisstraf. De dader moet hier wel mee instemmen.

Een werkstraf wordt ook wel onbetaalde arbeid ten algemene nutte genoemd, omdat de dader nuttig werk moet doen voor de samenleving. Een andere vorm van taakstraffen zijn leerstraffen. Dit zijn verplichte cursussen of trainingen (zoals een Alcohol Verkeer Cursus). Met dit soort straffen wil men voorkomen dat de dader in een spiraal terecht komt. Ook wordt de dader geconfronteerd met zijn daden. Bovendien helpt het bij de capaciteitsvermindering van gevangenissen.

Soms wordt een straf voorwaardelijk opgelegd. Dat wil zeggen dat de dader de straf niet direct krijgt, behalve als hij in de herhaling valt, want dan krijgt hij de voorwaardelijke straf + de nieuwe straf.

De dader kan ook bijkomende straffen krijgen. Bijkomende straffen hebben meestal een relatie met het gepleegde delict. Het gaat dan meestal om het invorderen van het rijbewijs, gedwongen opname in de Tbs-kliniek (terbeschikkingstelling) of via de plukze-wetgeving. Bij deze laatste wetgeving probeert justitie geld of goederen die een verdachte met zijn criminele activiteiten in bezit heeft gekregen, terug te krijgen.

De meeste verdachten boven de 18 jaar krijgen te maken met de reclassering. Verdachten onder de 18 jaar krijgen te maken met de kinderbescherming. De reclassering heeft 3 hoofdtaken:

• Hulpverlening:

o ‘Vroeghulp’ aan mensen op het politiebureau, zoals het inlichten van werk, school en familie.
o Begeleiding van iemand tijdens een rechtszitting
o Hulp aan gedetineerden in de gevangenis, zoals bij studie- relatieproblemen.
o Begeleiding aan veroordeelden met een voorwaardelijke gevangenisstraf, die zich gedurende een tijd moeten laten behandelen (in een afkickkliniek bijvoorbeeld).

o Begeleiding van ex-gedetineerden bij terugkeer in de maatschappij.

• Onderzoek en voorlichting: het uitbrengen van een voorlichtingsrapport over de verdachte aan de rechter, de politie en justitie. Hierin wordt de achtergrond van de verdachte en het delict omschreven. (alcohol, ruzie, e.d.) De reclassering geeft ook aan welke straf volgens hen het beste is.
• Toezicht: Tot slot zorgt de reclassering voor het toezicht op de uitvoering van taakstraffen. Hieronder valt het begeleiden en voorbereiden van de uitvoering van:

o Dienstverlenende projecten zoals b.v. het opknappen van een bushokjes.
o Schade- en conflictregelingen tussen dader en slachtoffer.
o Cursussen Alcohol en Verkeer, om dronken rijders te confronteren met hun gedrag.

7.4. Helpt gevangenisstraf?

Dat gevangenisstraf vaak niet helpt blijkt al uit de misdaadstatistieken. Er is een hoog percentage recidive (75% van de gedetineerden komt na afloop weer in aanraking met justitie). Hoewel onze gevangenispraktijk niet afschrikt, houdt het delinquenten weg van de samenleving. Dat is een vorm van speciale preventie. Binnen de gedetineerdengemeenschap wordt criminaliteit niet als een slechts gezien. Zo vindt er eerder a-socialisatie plaats i.p.v. socialisatie. Na het ‘zitten’ kost het ex-gedetineerden ook vaak moeite om een normaal leven op te bouwen. Dit wordt veroorzaakt door discriminatie, een strafblad en het afsluiten van verzekeringen.

Volgens het abolitionisme kan het strafrecht haar doelen niet waarmaken. Daarom moet er gezocht worden naar een andere manier van conflictoplossing dan de strafrechtelijke manier. De overheid zou er zich minder mee moeten bemoeien. De dader en het slachtoffer zouden de zaak samen zelf moeten oplossen door afspraken te maken over schadevergoeding en genoegdoening. Dit wordt ook wel ‘dading’ genoemd. Slagen de dader en het slachtoffer niet in de oplossing voor het conflict, volgt er alsnog een strafrechtelijke procedure.


De Coornhert-liga is een organisatie die nauw verwant is met het abolitionisme en pleit voor strafrechthervorming. De vereniging is vernoemd naar Dirck Volckertszoon Coornhert, die in de 16e eeuw al pleitte voor taakstraffen in plaats van lijfstraffen voor delinquenten. Het idee achter taakstraffen is voor een groot gedeelte afkomstig van de Coornhert-liga.

- In de jaren ’60 kwam meer aandacht voor de gevolgen van het slachtoffer. Door onder meer de Landelijke Organisatie slachtofferhulp is men gaan beseffen dat het slachtoffer te weinig rechten heeft.
- In de jaren ’80 is de rechtspositie van slachtoffers verder verstevigd. Opdringerige en intimiderende daders konden straatverboden krijgen.
- In de jaren ’90 werd de maatregel ‘strafvergoeding’ ingevoerd.

Een andere ontwikkeling is de informatieplicht die de politie en justitie hebben tegenover slachtoffers. Zij moeten het slachtoffer verplicht informeren over het verdere verloop van de aangifte en over de eventuele schadevergoeding die kan worden opgeëist. In sommige gevallen kan de identiteit van de dader worden prijsgegeven. Ook kan een beroep gedaan worden op het schadefonds van geweldsmisdrijven. Het fonds haalt het geld van de overheid en de veroordeelde daders.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.