Thema werk

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2545 woorden
  • 18 mei 2005
  • 34 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
34 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Samenvatting maatschappijleer thema werk 3
Hoofdstuk 1: De betekenis van werk

Werk = arbeid

Werk: iedere menselijke bezigheidt die verricht wordt:
- Met bepaalde inspanning
- Met gebruik van iemands capaciteiten
- Eventueel met behulp van gereedschappen
- Binnen een maatschappelijk geregelde behoefte
- Met het doel het leveren van een product of dienst.
Verschil tussen hobby en werk: het economische nut van een activiteit
5 basisbehoeften van een mens:
1. lichamelijke behoeften (eten, drinken en onderdak)
2. behoefte aan veiligheid en zekerheid
3. sociale behoeften (ergens bijhoren)
4. behoeften aan erkenning en waardering
5. behoefte aan zelfrealisatie (innerlijke drang om te presteren)
Materiële functies van werk: inkomen en zekerheid
Immateriële functies van werk: sociale contacten, maatschappelijke status en ontwikkelen van identiteit.
Functies van werk in het algemeen:
- Inkomen (in geld uitgedrukte waardering voor je werk)
- Zekerheid (uitgaven zoals een auto doen omdat je weet dat je in de toekomst loon zult ontvangen)
- Sociale contacten
- Erkenning en waardering (de status van een beroep)
- Zelfrealisatie (het gevoel geven van eigenwaarde, mogelijkheid hebben om jezelf te ontplooien en het ontwikkelen van identiteit)
Status van een beroep: de waardering die wordt toegekend aan iemands beroep
Arbeidsethos: de betekenis die mensen aan arbeid toekennen bestaande uit de normen en waarden die betrekking hebben op werken
Betekenis werk in de Middeleeuwen: noodzakelijk kwaad, lichamelijke arbeid was minderwaardig en moest door slaven en vreemdelingen gedaan worden.
Betekenis werk vanaf 16de eeuw: morele plicht, verschil tussen geestelijke en lichamelijke arbeid werd minder, het werd gezien als een opdracht van god. (calvinisme)
Betekenis werk vanaf 19de eeuw: maatschappelijke plicht, men kon proberen hoger op te komen en een bijdrage leveren aan de algemene vooruitgang (liberalisme + socialisme)
Betekenis van werk tegenwoordig (hoe mensen het werk zien):
- Als een noodzakelijk kwaad (betalen van hypotheek bijv)
- Als een morele plicht (anders ben ke lui)
- Als een maatschappelijke plicht (mogelijk maken van pensioen voor ouderen)
Arbeid is een sociaal grondrecht, als mensen geen werk hebben, hebben zij recht op een uitkering.
Arbeidsverdeling: de verdeling van de in de maatschappij te verrichten arbeidstaken over individuen en groeperingen.
Vroeger werden de taken verdeeld door man en vrouw (gebaseerd op spierkracht), door middel van grotere samenlevingen ontstond er specialisatie.
Maatschappelijke arbeidsverdeling: het gehele productieproces in de samenleving is verdeeld over een verfijnd netwerk van beroepen, fucties, bedrijven en arbeidssectoren.
Technische arbeidsverdeling: het productieproces wordt opgedeeld in deelhandelingen, die door afzonderlijke werknemers worden verricht. (lopende band)
Taylorisme: bedacht door F.W.Taylor, het doel was in de greep van de bedrijfsleiding op het arbeidsproces te vergroten en het rendement van de arbeidsproductiviteit op wetenschappelijke wijze maximaal op te voeren:
- Onderscheid tussen voorbereidende en uitvoerende taak
- Maximale opsplitsing van de uitvoerende taak
Verschillen in waardering van werk:
- Hoofd- en handwerk
- Geschoold- en ongeschoold werk
- Vrouwen- en mannenwerk
- Betaald- en onbetaald werk
Hoe hoger de opleiding is, des te hoger het salaris en hoe groter de status is.
Maatschappelijke positie: de plaats die iemand op de maatschappelijke ladder heeft, beïnvloed door waardering voor arbeid, sociale milieu, de sekse en gezinssituatie.
Sociale startificatie: de verdeling van de samenleving in groepen en lagen waartussen een verhouding van sociale ongelijkheid bestaat. -> maatschappelijke ongelijkheid
Maatschappelijke klasse: omvat een groep mensen die een gelijke maatschappelijk positie inneemt binnen een samenleving.
Maatschappelijke klasses in Nederland van minste naar meeste:
1. Kapitaalbezitters en topbestuurders
2. Ondernemersklasse
3. Hoogopgeleide middenklasse
4. Werknemers- of arbeidersklasse
5. Mensen met een zeer laag inkomen en uitkeringsgerechtigden
Sociale mobiliteit: de mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder. In de jaren 50 was dit nog heel klein, maar tegenwoordig is deze kans veel groter.
Hoofdstuk 2: De kwaliteit van werk

Factoren die bepalen of je werk als goed of slecht ervaart:
- De arbeidsinhoud (is het werk leuk uitdagend of afwisselend)
- De arbeidsomstandigheden (is de werkplek aangenaam, is het werk veilig/gezond)
- De arbeidsvoorwaarden (wat zijn de werktijden en welk salaris wordt geboden)
- De arbeidsverhoudingen (hoe gaan werkgevers en werknemers met elkaar om)

Arbeidsinhoud: de werkzaamheden die iemand verricht
Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet): hierin staan regels en voorschriften om gevaarlijke, ongezonde en vervelende situaties op het werk tegen te gaan. De Arbo-wet bevat richtlijnen op 3 gebieden:
- Veiligheid
- Gezondheid (bijv.niet werken met asbest)
- Welzijn (werk man niet volstrekt zinloos en geestdodend zijn)
Arbeidsinspectie: controleert of een bedrijf zich aan de Arbo-wet houdt
Arbeidsovereenkomst: hierin staan alle arbeidsvoorwaarden vast gelegd
Primaire arbeidsvoorwaarden: alle afspraken die met loon en werktijden te maken hebben hebben
Secundaire arbeidsvoorwaarden: alle extra’s die een bedrijf biedt, bijv auto van de zaak
Nettoloon = brutoloon – allerlei bedragen zoals loonbelasting en sociale premies
Informele verhoudingen: persoonlijke verhoudingen in een bedrijf
Formele verhoudingen: zakelijke enfuctionele contacten gebaseers op taken, bevoegdheden en evrantwoordelijkheden. Deze komen voort uit:
- Het werkoverleg (bespreking tussen leidinggevende en werknemers)
- Personeelsvergadering (bijeenkomst voor het hele personeel, bijv over toekomstplannen)
- Ondernemingsraad (groep mensen die gekozen is door de medewerkers en hebben medezeggenschap, instemmingsbevoegdheid en adviesbevoegdheid)
Vakcentrale: een overkoepelende organisatie van een groot aantal vakbonden
FNV: Federatie Nederlandse Vakbeweging
CNV: Christelijk Nationaal Vakverbond
UMHP: Unie voor Middengroepen en Hoger Personeel
Individueel bij een vakbond: bijv voor ontslagkwesties, onthouden van promotie, levert bemiddeling niks op dan kan de vakbond namens jou naar de rechter stappen
CAO: collectieve arbeidsovereenkomst voor een hele bedrijfstak of een groot bedrijf
-> collectieve belangenbehartiging
Middelen die vakbonden tot hun beschikking hebben:
- Prikacties en stiptheidsacties (het werk wordt onderbroken / er wordt stipt volgens voorschriften gewerkt, zodat vertragingen ontstaan.
- Stakingen
- Gerechtelijke procedure (vakbond gaat naar rechter )
Vakbonden houden zich bezig met de volgende werkterreinen:
- Arbeidsvoorwaarden (onderhandelingen over lonen, arbeidstijdverkorting en functiewaardering)
- Arbeidsinhoud (mate van arbeidsdeling of functieomschrijving)
- Arbeidsomstandigheden (gezondheid, veiligheid en welzijn)
- Arbeidsverhoudingen (medezeggenschap bij interne bedrijfsbeslissingen over het sociaal beleid van onderneming)
- Rechtspositie (van werknemers, zoals ontslagregeling)
- Sociale zekerheid (handhaven van een aanvaardbaar niveau van uitkeringen)
- Werkgelegenheid (stimuleren van banenplannen)
Organisatiegraad: het percentage werknemers dat lid is van een vakbond
Werkgeversorganisatie: werkgevers die zich zijn gaan organiseren als reactie op vakbonden
VNO-NCW: Verbond van Nederlandse Ondernemingen en Nederlands Christelijk Werkgeversbond
MKB-Nederland: een werkgeversorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf
Doelen van werkgeversorganisaties:
- Het behartigen van de belangen van ondernemers in de onderhandelingen met vakbonden
- Het bevorderen van een goed ondernemersklimaat d.m.v lage kosten (lonen, sociale premies, belastingen, grondstoffen) en een gunstige concurrentiepositie.
- Het adviseren van ondernemingen op bedrijfseconomisch terrein
- Het bevorderen van onderlinge eenheid van werkgevers
Middelen van werkgeversorganisaties:
- Dreigen met ontslag
- Bij stakingen besluiten tot gerechtelijke procedures
- Bezuinigen op secundaire arbeidsvoorwaarden
Het oplossen van conflicten kan volgens 2 modellen:
- Het harmoniemodel, het gezamenlijk zoeken naar oplossingen (CNV en UMHP)
- Het conflictmodel, belangentegenstellingen worden benadrukt, actie en strijd (FNV)
Centraal Akkoord: afspraken die op landelijk niveau gemaakt zijn en die door alle werkgevers en vakbonden zijn goedgekeurd.
Hoofdstuk 3: De arbeidsmarkt.

Arbeidsmarkt: alle situaties waarin sprake is van een ontmoeting tussen de vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van arbeidskrachten.

Aanbod van arbeid: alle personen tussen de 15 en de 65 jaar die beschikbaar zijn voor werk.
Beroepsbevolking: alle mensen tussen de 15 en 65 die een baan hebben of op zoek zijn naar een baan.
Vraag naar arbeid = werkgelegenheid: de behoeften aan arbeidskrachten in de economie.
Werkloosheid: het verschil tussen de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten.
Geregistreerde werklozen moeten aan 4 voorwaarden voldoen:
· Tussen de 15 en 65 jaar zijn
· Minder dan 12 uur per week werken
· Actief opzoek zijn naar een baan van minimaal 20 uur per week
· Ingeschreven staan bij het Centrum voor Werk en Inkomen
Werkloosheidsuitkering kan hoger zijn dan het aantal geregistreerde werklozen doordat mensen boven de 57.5 met een deeltijdbaan zich niet hoeven te registreren bij CWI.
Frictiewerkloosheid: ontstaat doordat het enige tijd kost voordat iemand een baan vindt (schoolverlaters)
Seizoenwerkloosheid: ontstaat doordat bepaalde beroepen seizoensgebonden zijn (ijssalon)
Conjuncturele werkloosheid: ontstaat wanneer het slecht gaat met de economie. Vraag naar product daalt -> minder arbeidskrachten nodig.
Hoogconjunctuur: als de economie groeit
Laagconjunctuur/recessie: als de economie krimpt
Conjunctuur: de golfbeweging in de economie waarbij de economie het ene moment groeit en het andere moment krimpt.
Structurele werkloosheid: ontstaat doordat bedrijven hun productie naar het buitenland verplaatsen, automatisering + lage loonlanden (banen verdwijnen voorgoed)
Maatregelen om problemen op de arbeidsmarkt op te lossen: aan vraag- als aanbodzijde
Maatregelen aan de aanbodzijde: maatregelen leidend tot vermindering van werkzoekenden
· VUT-regeling, stoppen op 60/62-ste met werken
· Kortere werktijd ATV, iedereen minder uur per week werken
· Verlaging uitkeringen, hierdoor wordt het verschil tussen loon en uitkering groter
Maatregelen aan vraagzijde: werkgelegenheid vergroten
· Loonbelasting + sociale verlagen, werkgever hoeft minder te betalen
· Overheid geeft subsidies aan bedrijven
· Producten kopen, bijv uitbreiding van infrastructuur -> wegenbouwers nodig
ATV heeft minder nieuwe arbeidsplaatsen opgeleverd dan verwacht; oorzaak:
· Werkgevers hebben geen nieuwe arbeidskrachten nodig
· Werkgevers laten werknemers ATV opnemen op rustig moment (vrijdagmiddag)
Primaire sector: landbouw, veeteelt en visserij
Secundaire sector: industrie
Tertiaire sector: commerciële sector zoals banken, horeca, reisbureaus
Quartaire sector: (semi-) overheidsinstellingen en andere niet commerciële dienstverlening zoals ziekenhuizen en bibliotheken.
Oorzaken veranderingen economisch gebied Nederland:
· Schaalvergroting, automatisering enz. minder mensen nodig in landbouw + industrie
· Internationalisering: verplaatsen van werk naar lage loonlanden (industrie kleiner)
· Toename welvaart, meer vraag naar diensten (commerciële diensten groter)
· Informatisering, nieuwe functies + opleidingen
Nieuwe soorten arbeidskrachten:
· Vrouwen (traditionele rolgeving ging weg, discriminatie tussen man en vrouw is verboden)
· Allochtonen
Flexibele arbeidskrachten: mensen met een tijdelijk contract
3 voordelen voor werkgevers voor gebruik van flexibele krachten:
· Langere proeftijd
· Ontslag gaat gemakkelijker
· Onzekere financiën, financiële gevaren zijn minder groot
Groepen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt:
· Laag en ongeschoolden (vooral 40+ en jongeren)
· Vrouwen (verschil mannen/vrouwen beroepen, minder leidinggevende functies)
· Allochtonen
· Flexibele werknemers (deze mensen hebben geen recht bij ontslag)
Diploma-inflatie: doordat de werkloosheid groot is, vraagt men al snel om iemand met een diploma ook voor simpel werk
Melkertbanen: banen voor langdurige werklozen, ook wel ID (in- en doorstroombanen) genoemd (bijv tramconducteur + stadswacht)
WIW: Wet Inschakeling Werkzoekenden, hierin staan alle werkgelegenheidsprojecten
Positieve discriminatie: “bij gelijke geschiktheid geniet de vrouw de voorkeur”
Oorzaken van hoge werkloosheid onder etnische minderheden:
· Allochtonen hebben meestal een lager opleidingsniveau
· Er is sprake van discriminatie op de arbeidsmarkt
· Allochtonen maken gebruik van andere zoekmiddelen dan werkgevers
Flexwet: hierin staan alle wetten voor flexibele medewerkers
Marginale arbeidsplaatsen: werk aan de rand of marge van de arbeidsmarkt
Hoofdstuk 4: Arbeid en de overheid

Liberale visie op de economie:
· Vrije-markt economie
· Overheid moet zich terug houdend opstellen
· Uitkeringen laag houden
· Grote inkomensverschillen moeten toegestaan zijn

Sociaal-democratische visie op de economie:
· Gemengde economie
· Sturende rol van de overheid
· Verbeteren positie van de zwakkeren
· Lage inkomens moeten sneller stijgen dan de hoge inkomens
Christen-democratische visie op de economie:
· Overheid heeft een beperkte rol
· Gezamenlijke verantwoordelijkheid voor werkgevers + werknemers
· Hulp moet eerst van bekende komen, daarna pas hulp van overheid
Ecologische visie op de economie:
· Streven naar duurzame economie
· Behoud van milieu speelt grote rol
· Gevolg is welvaartsvermindering
Rol van de overheid in de 19de eeuw:
· Vrije markt economie (iedereen kon produceren wat hij wilde)
· Overheid moest zich niet met de markt bemoeien
· Liberale gedachten
Nachtwakersstaat: en staat waarin de overheid zich vooral beperkt tot het handhaven van de rechtsorde
Sommige mensen kregen opvattingen dat de overheid moest gaan ingrijpen omdat:
· De confessionelen wilde de zwakkeren een betere bescherming geven
· De sociaal-democraten streefden naar een sterkere rechtspositie van de arbeiders
· De liberalen waren voorstander van een vermindering van criminaliteit (was gevolg van grote armoede)
Aangenomen sociale wetten na ingrijpen van de overheid:
· Vanaf 1854 konden mensen onder bepaalde voorwaarden zeer beperkte steun krijgen
· In 1874 werd kinderarbeid verboden (het Kinderwetje van Van Houten)
· Er kwamen wetten om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en de duur van een arbeidsdag werd wettelijk bepaald.
Loonpolitiek:na de 2de wereldoorlog ging de regering beslissen hoe hoog de lonen mochten zijn.
De rol van de overheid is veranderd, tegenwoordig accepteert de overheid de vrije economie, maar is ze tegelijkertijd op 2 manieren intensief betrokken bij de economie:
· Overheid produceert collectieve goederen en voorzieningen -> grootste werkgever in ons land.
· Overheid voert een sociaal-economisch beleid.
Sociaal-economisch beleid: het sturen van de economie vie allerlei wetten en regelingen, en het voeren van onderhandelingen met de sociale partners.
Verzorgingsstaat: een staat waarin de overheid zich verantwoordelijk stelt voor het welzijn van de burgers
Hoofdstuk 5: De verzorgingsstaat

Een verzorgingsstaat bevat de volgende elementen:
· Overheid streeft naar volledige werkgelegenheid en aanvaardbare inkomensverdeling
· Overheid garandeert bestaanszekerheid door een stelsel van sociale zekerheid, vanaf de jaren 60 waren er voorzieningen:
o Bij ziekte werd vanaf dag 1 uitbetaald
o Iemand die arbeidsongeschikt werd, kreeg 70 % doorbetaald t/m 65 jaar
o Bij werkloosheid kreeg iemand een uitkering
· Overheid is verantwoordelijk voor collectieve welzijnsvoorzieningen:
o Kinderbijslag
o Ziekenfonds
o Maatschappelijk werk
o Studiebeurzen
o Huursubsidie

Sociale zekerheid bestaat uit 2 delen: sociale verzekeringen + sociale voorzieningen

Sociale verzekeringen bestaan uit 2 delen: werknemersverzekeringen + volksverzekeringen

Werknemersverzekering:
· Werkloosheidswet (WW): voorziet werknemers als ze onvrijwillig werkloos worden
· Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsplicht bij Ziekte (WULBZ): verplicht werkgevers om werknemers bij ziekte gedurende max 1 jaar een uitkering te geven van 70%
· Ziektewet (ZW): mensen die niet doorbetaald worden volgens WULBZ, zwangere vrouwen bijv.
· Ziekenfondswet (ZFW): vergoed de medische kosten die werknemers maken
· Wet op de Arbeidsongeschiktheid (WAO): voorziet een inkomen als mensen voor langere tijd of voorgoed niet meer kunnen werken

Volksverzekeringen: basisuitkeringen die voor iedereen gelijk zijn
· Algemene Ouderdomswet (AOW): iedereen die 65 jaar of ouder is
· Algemene Nabestaandenwet (ANW): weduwnaars, weduwen en minderjarige wezen
· Algemene Kinderbijslagwet (AKW): voor ouders met kinderen onder de 18

Sociale voorzieningen: regelingen voor situaties waarvoor geen verzekering bestaat en zijn bestemd voor mensen die niet zelf hun inkomen kunnen voorzien:
· Algemene Bijstandswet (ABW): voor iedereen die in Nederland woont en te weinig geld heeft om van rond te komen
o Algemene bijstand: bestemd voor noodzakelijk bestaanskosten (eten, drinken enz)
o Bijzondere bijstand: mensen die echt geen geld hebben kunnen naar de sociale dienst voor bijv. een bril
· Toeslagenwet (TW): in gevallen waarvoor WW-uitkering te laag is wordt deze wet gebruikt en opgehoogd tot het niveau van sociaal minimum

Problemen die in de jaren 70-80 duidelijk naar voren kwamen ivm verzorgingsstaat:
· Het financiële probleem, aantal mensen dat beroep deed op sociale uitkering was hoger dan verwacht
· Het sociale probleem, het stelsel leidde tot blijvende afhankelijkheid
· Fraude

Politieke reacties op de problemen in de jaren 90:
Sociaal-democraten:
· zagen de verzorgingsstaat als verworvenheid,
· wilden het handhaven,
· overheid moest problemen tegen gaan door stimuleren van economische groei

Liberalen:
· vonden het te veel doorgeschoten
· het was te duur geworden waardoor zwakke groep de dupe werd
· meer bezuinigingen, controleren op misbruik
· overheidstaken privatiseren (het laten uitvoeren van overheidstaken door particulieren)

Christen-democraten:
· benadrukten de eigen en familiale verantwoordelijkheid
· overheid had slechts een aanvullende rol

Maatregelen die de overheid nam om de problemen tegen te gaan:
· Bezuinigingen en strenge controle
o WW-uitkering loopt maar een paar jaar, daarna over op bijstand
o Een werkloze moet een baan eerder accepteren
o WAO-uitkering niet levenslang, en wordt om de paar jaar gekeurd
o Verhaalplicht, overheid mag bijstand van een gescheiden vrouw verhalen op ex
o Uitkeringen stijgen niet meer automatisch met de lonen mee
o Controle is strenger
· Versterken van de eigen verantwoordelijkheid
· Stimuleren van het bedrijfsleven
o Overheid sprak loonmatiging af
o Overheid stootte een aantal taken aan het bedrijfsleven af

Negatieve gevolgen tegen maatregelen:
- Verminderde koopkracht van mensen met uitkering
- Werkgevers moeten zelf kosten van ziekte en AOW betalen -> zijn minder bereid mensen met een zwakkere gezondheid aan te nemen.
- Privatisering heeft geleid tot hogere prijzen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.