Rechtsstaat (1-6)

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3038 woorden
  • 18 oktober 2017
  • 494 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
494 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting Rechtsstaat

 

§1 Idee en oorsprong van de rechtsstaat

1.1 Wat is een rechtsstaat?

Een totalitaire staat is een staat waarin de staat doordringt tot in het persoonlijke leven en bepaalt wat mensen mogen doen. Vaak is zo’n staat ook een politiestaat, een staat waar de sociale, economische en politieke macht door de leiders gehandhaafd wordt met behulp van (geheime) politie.

 

Een rechtsstaat is een staat waarin de burgers met grondrechten worden beschermd tegen machtsmisbruik en willekeur van de overheid. Nederland is ook een sociale rechtsstaat, we hebben allerlei wetten en voorzieningen om de welvaart en het welzijn van de burgers te bevorderen.

 

Een belangrijk voordeel van de rechtsstaat is dat er veel sociale cohesie en vrede is. Daarom zeggen we wel dat in een rechtsstaat vertrouwen en wederkerigheid (‘voor wat hoort wat’) hand in hand gaan. Dit bestaat ook tussen de burger en de staat, er ontstaan daardoor rechtszekerheid, de burgers en staat leven de wetten te goeder trouw na en er ontstaat zekerheid.

1.2 Hoe is de rechtsstaat ontstaan?

De Verlichting was tijdens de 18de eeuw, mensen verlangden naar maatschappelijk geluk.

 

Vanaf de 16de eeuw had Europa maar weinig gelukkige perioden, er waren veel bloedige burgeroorlogen. In de 17de eeuw oefenden koningen een bijna onbegrensde macht uit over de bevolking  en over alle geledingen van de maatschappij. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw rees in Europa steeds meer verzet tegen deze oneerlijkheid.

 

Ondernemende burgers gingen vanaf de 16de eeuw de wereld in, en deze nieuwe kennis kon makkelijk verspreid worden door de drukpers. Hierdoor begon het bestaande wereldbeeld en mensbeeld te wankelen. Oorlog, armoede en ellende kwamen niet voort uit de wil van god maar kwamen door menselijke heerszucht en hebzucht.

 

Hierdoor begonnen burgers te geloven in de kracht van de rede, door een methodisch gebruik van het gezonde verstand kom je overal. Vrijheid was hierbij de eerste voorwaarde, vrijheid is het wezen van geluk, en om dit te bereiken moest de macht getemd worden.

 

Filosofen die zeiden dat alle mensen gelijk en vrij worden geboren, alleen door dingen als macht, overlevingsinstinct en geld ontstaan er ongelijkheden. Om dit zo min mogelijk te hebben moeten mensen een sociaal contract afsluiten, een contract waarin mensen tot afspraken komen om in natuurlijke vrijheid en gelijkheid te kunnen leven.

De eerste taak van de staat was dat ze burgers en hun eigendommen moesten beschermen, de staat kreeg monopolie op geweld. Maar hoe weet je zeker dat de staat zijn geweldsmonopolie niet misbruikt? De filosofen zeggen dat de staat zich ook aan regels moest houden, de macht mag niet meer worden uitgeoefend door een heerszuchtige vorst die beweert dat hij is aangesteld door God en daarom gerechtigd is als een absolute monarch te heersen.

 

De grondbeginselen van de rechtsstaat:

  1. Het beginsel van de grondrecht: Alle mensen zijn in vrijheid en gelijkheid geboren en moeten zo ook samen kunnen leven.
  2. Het soevereiniteits- en democratiebeginsel: De mensen sluiten gezamenlijk een vredesakkoord, het sociaal contract.
  3. Het legaliteitsbeginsel: De staat kan het sociaal contact tussen mensen afdwingen, maar moet zich strikt aan de wetten houden.
  4. Het beginsel van trias politica: De macht van de staat wordt voor de zekerheid begrensd door interne scheiding van de staatsmacht.

 

1.3 De eerste rechtsstaten

De Onafhankelijkheidsverklaring, de grondwet en de Bill of Rights vormen samen de Amerikaanse constitutie. Dit gebeurde allemaal in 1776.

 

In 1789 volgde de Franse Revolutie, met de strijdkreet ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap of de dood’. De Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger (1791) begon de nieuwe samenleving, waarbij mensen recht vanalles hadden.

Toen in 1799 Napoleon een verplichte dictatuur vestigde, waarin de machthebber in zekere mate rekening houdt met de bevolking, was er grote chaos.

In 1815 werd Napoleon verslagen, en alle oude machtsverhoudingen werden hersteld, koningen kwamen weer aan de macht, de adel en de Kerk kregen weer privileges en de grondrechten werden beperkt.

 

§2 Grondwet en grondrechten

Het preambule is een document waarin beschreven word welke idealen een land heeft, welke fouten ze niet moeten herhalen en nog meer. De grondwet die:

  • Begrenst de macht van de staat en zorgt dat de burgers vrij zijn;
  • Legt fundamentele rechten van burgers vast;
  • Geeft aan hoe de staat is georganiseerd (koning, ministers, parlement, rechterlijke macht)
  • Drukt de eenheid van de natie uit (dat alle burgers een eenheid zijn)

 

2.1 Ontstaan van de grondwet

De Staatsregeling van de Bataafse Republiek is de voorloper van de grondwet, er stond in dat iedereen gelijk is (vrijheid van meningsuiting enzo). In 1813 was de val van Napoleon, en een jaar later werd in Nederland een constitutionele monarchie, een koninkrijk met een grondwet.

 

In de grondwet die in 1848 werd gemaakt staat dat de koning ‘onschendbaar’ is. De ministers kregen de verantwoordelijkheid. Ook werd de democratie vergroot door verkiezingen voor de Tweede Kamer, al mochten alleen mannen die een bepaalde belasting betaalden stemmen, censuskiesrecht.

 

Thorbecke die zei dat de staat één taak had, de burgers vrijheid geven. Hoe de burgers dat gebruikten lag aan de burgers zelf. Daarom werd de 19de eeuwse staat ook wel een nachtwakersstaat genoemd, een staat die zich voornamelijk inzet voor bewaking van de veiligheid van de burgers en de noodzakelijke voorwaarden realiseert voor economische groei.

 

Hierdoor ontstond een sociale onrust, burgers wilden gelijk betaald krijgen maar kregen dit niet, en er ontstond een klassenstrijd tussen arm en rijk, tussen arbeid en kapitaal. Ook vrouwen wilden kunnen stemmen en naar school gaan. In 1917 werd het algemeen mannenkiesrecht ingevoerd en in 1919 het vrouwenkiesrecht. Ook ging de staat beter godsdiensten op school regelen.

 

De Duitse bezetting in de 20ste eeuw maakte een einde aan de grondrechten. Veiligheid werd niet geregeld, vrijheid werd beperkt, mensen werden vermoord. Dit word daarom ook wel de zwarte bladzijde genoemd. Na de oorlog werd de oude grondwet weer terug gebracht, en in 1983 werd de nieuwe grondrecht geïntroduceerd.

 

2.2 Wat staat er in de grondwet?

Er zijn twee verschillende soorten grondrechten, klassieke grondrechten en sociale grondrechten.

 

Klassieke grondrechten bestaan uit vrijheid en gelijkheid. Er worden rechten beschreven die zorgt dat de staat de persoonlijke vrijheidsrechten van mensen zo min mogelijk beperkt. Welke klassieke grondrechten kan je onderscheiden?

  1. Het recht op gelijke behandeling in gelijke gevallen.
  2. De persoonlijke vrijheid die mensen hebben, bijvoorbeeld privacy of onaantastbaarheid van het lichaam.
  3. De politieke vrijheid die mensen hebben, dat kan je zien in het algemeen kiesrecht maar ook dingen als vrijheid van meningsuiting en vrijheid van verenigingen organiseren.

Sociale grondrechten zijn de dingen die de regering moet doen om het zo goed mogelijk te maken voor de burgers. Dit zijn bijvoorbeeld rechten dat de staat moet zorgen voor werk, sociale zekerheid, volksgezondheid en meer.

Door deze rechten werd de klassieke rechtsstaat een sociale rechtsstaat oftewel een verzorgingsstaat.

 

Het verschil tussen deze twee rechten is  waarop een burger zich kan beroepen (dus sociale rechten is het zo dat de staat actief door burgers bij de rechter kunnen worden

dat klassieke grondrechten rechten zijn

naar de rechter mee kan gaan) en bij

daar dingen voor moet doen, maar ze niet afgedwongen.

 

2.3 Wat zijn de grenzen van onze vrijheid?

De staat wil dat iedereen vredig samenleeft, en dit kan bereikt worden door wederkerige erkenning, bijvoorbeeld; jij wil  vrijheid van godsdienst, dan moet een ander (met een ander geloof) dit ook krijgen. ‘Behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet’ betekent bijvoorbeeld een moslima een boerka mag dragen (volgens vrijheid van godsdienst) maar volgens een andere wet moet het gezicht zichtbaar zijn. Dan krijgt de wet voorrang en mag je geen boerka dragen. Hierdoor kan je zien dat grondrechten geen absolute gelding hebben.

 

Grondrechten hebben een verticale werking, dat betekent dat ze door burgers kunnen worden uitgeoefend tegenover de staat. Het is horizontale werking als burgers zich tegenover elkaar op hun grondrechten beroepen. (Mag een christelijke of islamitische school een homoseksuele leraar ontslaan?). Omdat er in Nederland geen rangorde is van wetten zal in zulke situaties een rechter beslissen wat er gebeurt.

 

§3 Legaliteitsbeginsel

Het legaliteitsbeginsel (‘leges’ is wet) houdt in dat iemands vrijheid alleen ingeperkt kan worden als de rechtmatigheid van die beperking is vastgelegd in wetten en regels die door het parlement zijn aangenomen.

3.1 Legaliteitsbeginsel en de rechtsstaat

De heerschappij van de wet geldt, dat betekend dat ook de staat zich aan de wet moet houden. Hierdoor zou er meer rechtszekerheid zijn, wat betekent dat mensen kunnen vertrouwen op de wet, en dus de staat.

 

Er zijn regels, dingen die vanzelfsprekend zijn (bijvoorbeeld mensen eerst uit de trein laten gaan en dan pas instappen). Rechten zijn het geheel van in wetten vastgelegde regels. De rechtsorde is het geheel van de rechtsregels en rechtsbeginselen én de manier waarop het recht is georganiseerd.

 

Wetten moeten aan bepaalde dingen voldoen: (Hoef je niet letterlijk te kennen)

  1. Ze moeten algemeen zijn, dus voor iedereen gelden;
  2. Ze moeten openbaar en begrijpelijk zijn, zodat iedereen de wet kan kennen;
  3. Ze mogen geen onmogelijke eisen stellen waaraan burgers niet kunnen voldoen;
  4. Ze mogen niet met terugwerkende kracht worden toegepast, dan zouden burgers het vertrouwen in het recht verliezen;
  5. Ze mogen niet te vaak worden veranderd, want dat tast de rechtszekerheid aan;
  6. De toepassing van wetten moet redelijk, billijk en zorgvuldig zijn.

 

Het legaliteitsbeginsel bestaat dus uit twee elementen:

  1. Al het overheidshandelen berust op wetgeving
  2. De wetgeving voldoet aan de genoemde kwaliteitseisen

3.2 Uitbouw van de sociale rechtsstaat

In de 19de eeuw werd de nachtwakersstaat ingericht. De (economische) vrijheid van burgers staat voorop. Na de Tweede Wereldoorlog werd het zo’n zware taak voor de overheid om alles uit te voeren (door de wederopbouw en sociale grondrechten). Toen begon de regering taken te delegeren naar gemeenten. Er werd dus ook niet meer aan het legaliteitsbeginsel gehouden, en daarom kwam in 1994 de Algemene Wet Bestuursrecht (in fases) ingevoerd. Het was nog een te moeilijke taak voor de overheid om alles te doen en toen werden dingen als bellen, musea en openbaar vervoer geprivatiseerd.

 

De overheid bemoeit zich best veel met de mark, ze maken regels die afdwingbaar zijn en niet willekeurig. De Europese Unie speelt hier ook een grote rol in.

 

3.3 Horizontale en verticale machtsverhoudingen

Horizontale relaties

Dit gaat over de onderlinge relaties, contracten en afspraken van burgers (een huwelijk, een arbeidsovereenkomst of een koopcontract). Deze dingen worden geregeld in het Burgerlijk Wetboek, dat de basis is van het privaatrecht.

Verticale relaties

Dit gaat over de relaties tussen burgers en de overheid, en tussen overheid onderling. Dit is het publiekrecht. Bijvoorbeeld belastingplicht, verkeersregels, milieuwetgeving.

 

§4 Trias politica

 

Wetgevende macht (stelt de wetten op)

Uitvoerende macht (voert de wetten uit)

Rechtsprekende macht (oordeelt in conflicten)

 

4.1 Het ontstaan en het doel van de Trias Politica

Het idee van de trias politica is dat de macht nooit in een iemands handen komt, maar goed en duidelijk verdeeld is in 3. Het werkt met een tweede systeem: checks and balances, betekent dat de machten elkaar controleren (checks) en samenwerking (balances). Alle machten kunnen elkaar controleren.

 

4.2 De drie machten in Nederland

  1. Wetgevende macht- Dit is de hoogste macht, bestaat in Nederland uit het parlement en de regering. Deze twee controleren elkaar en er is ook controle binnen het parlement. De wetgevende macht stelt de wetten op. Provincies, gemeenten, waterschappen en de Europese Unie zijn ook wetgevende machten
  2. Uitvoerende macht- Voeren aangenomen wetten uit, in Nederland zijn dit ministers (ook ambtenaren). Er is ook een soort 4de macht, deze word ingehuurd door ministers als bijv expertise bureau’s. Dit gebeurt niet openbaar, en als er dus schandalen ontstaan dan kan de Tweede Kamer een parlementaire enquêtecommissie instellen (ter controle).

            Ambtenaren hebben discretionaire bevoegdheid, bevoegdheid om in sommige

gevallen zelfstandig beslissingen te nemen over hoe een wet wordt toegepast.

Omdat ze deze macht hebben worden ze vaak gecontroleerd door de rechterlijke

macht.

  1. Rechterlijke macht- De rechterlijke macht die wordt uitgevoerd door rechters, die niet ontslagen kunnen worden en zich niet mag laten vooroordelen, anders is er sprake van rassen- of klassenjustitie. De rechterlijke macht biedt rechtsbescherming uit aan burgers die in conflict komen met de overheid.

De controle op de rechterlijke macht wordt gedaan door dat burgers in hoger beroep

kunnen en zelfs naar de Hoge Raad.

 

4.3 Samenspel van de drie machten

De trias politica is niet helemaal in evenwicht, daarom beperkt de hoogste wetgever zich vaak tot kaderwetgeving. De uitvoerende macht moet dan die taken uitvoeren, en veel regelgevende macht komt bij het bestuur te liggen. En hiermee zet je de democratie onder druk. Doordat er heel veel regels zijn en er veel verschillende rechtszaken zijn geweest kunnen rechters (als ze twijfelen over een zaak) de jurisprudentie raadplegen, dit zijn alle eerdere uitspraken van alle rechters samen.

§5 Rechtsgebieden

Rechtszaken over het privaat of burgerrecht gaan over zaken waarbij twee of meer burgers of organisaties tegenover elkaar staan.

5.1 Burger tegenover burger

Binnen het privaatrecht staat er altijd een eiser tegenover de gedaagde. De regels hiervoor noem je civiel recht of burgerlijk recht. Ze zijn opgeschreven in het Burgerlijk Wetboek. Tot het privaatrecht behoort:

  • Personen- en familierecht, regelt zaken zoals huwelijken, scheidingen, overlijden en adoptie.
  • Ondernemingsrecht, regelt voorwaarden waaronder je een stichting, vereniging of bv kunt oprichten.
  • Vermogensrecht, regelt alle zaken die gaan over vermogen, huurovereenkomsten en erfenissen enzo.

Een burgerlijke zaak verloopt meestal zo:

  1. De eiser laat een dagvaarding sturen naar de gedaagde, waarin staat dat hij voor de rechter moet komen. Deze bevat:
    1. Naam van de eiser
    2. De eis
    3. Motivatie van de eis
    4. Tijdstip en plaats van de rechtszaak
  2. De uitspraak: de rechter kan kiezen voor verschillende dingen, zoals een dwangsom of loonbeslag (deel v. d. loon van de winnaar wordt betaald door de verliezer)
  3. Ook kan er snel een uitspraak worden gedaan: kort geding, dit is een versnelde en vereenvoudigde procedure voor spoedeisende zaken.

 

5.2. Burger tegenover overheid

Dit is het publiekrecht, en hier gaat het om verhoudingen tussen burgers en overheid en tussen overheden onderling. Hierbij behoren de volgende gebieden:

  1. Het staatsrecht, regelt de inrichting van de Nederlandse staat (grondwet, rechten ministers).
  2. Het strafrecht, gaat over burgers die kunnen worden veroordeelt.
  3. het bestuursrecht, gaat over de staat zelf.

 

5.3. Het bestuursrecht

Het bestuursrecht gaat over dat de overheid zich ook aan regels moet houden. Er zijn vier terreinen waarop het bestuurlijk recht een grote rol speelt:

  1. Vergunningen voor bouw, milieu, jacht, wapens, horeca, taxi, parkeren, bordelen, enzovoorts. Gaat vooral over de eisen waaraan je als aanvrager moet voldoen.
  2. Verstrekken van uitkeringen en subsidies: kinderbijslag, huur- en zorgtoeslag, subsidies. Het toekennen en beëindigen van deze uitkeringen is gebonden aan regels.
  3. Behandeling van asielaanvragen en verblijfsvergunningen.
  4. Opleggen en innen van belastingen zoals inkomstenbelasting, motorrijtuigenbelasting en btw.

Je moet als burger ook bezwaar kunnen maken tegen beslissingen van de overheid, en als dat dan niet werkt kan je altijd in hoger beroep gaan.

 

§6 Strafrecht: Opsporing en vervolging

6.1. De rechtsstaat en het strafrecht

Om te voorkomen dat grondrechten geschonden worden, heb je de volgende regels:

  1. Iedereen heeft recht op een eerlijk proces met een onafhankelijke rechter.
  2. Een verdachte is onschuldig totdat het tegendeel bewezen is (onschuldvermoeden).
  3. Er bestaan wettelijke regels voor de behandeling van verdachten (strafprocesrecht).
  4. Iedereen heeft recht op een advocaat.

 

De wet verteld de overheid wat ze mogen doen, het legaliteitsbeginsel verteld wat ze niet mogen doen. Dit is terug te zien in de volgende regels van het Wetboek van Strafrecht:

  • Artikel 1 van WvS: ‘Geen feit is strafbaar dan op grond van een daaraan voorafgegane strafbepaling’ dit is het strafbaarheid beginsel.
  • Een strafbepaling moet duidelijk omschreven zijn.
  • De ne bis in idem- regel, je kan niet twee keer worden vervolgt voor dezelfde actie.
  • Er is wettelijk vastgesteld wat de maximumstraf is.
  • Er kan niet worden gestraft als de dader niet schuldig is.
  • Het recht om iemand te straffen verjaart, na 12 jaar kan je iemand niet meer vervolgen.

 

Er is een verschil tussen misdrijven (ernstige strafbare feiten, bijv moord, verkrachting…) en overtredingen (minder ernstige strafbare feiten, bijv overlast).

6.2. Het strafproces

De zes fasen van het strafproces:

  1. Aanhouding;

Als je verdacht mag de politie je staande houden (laten stilstaan en vragen naar je personalia), ook kan de politie je aanhouden (arresteren en meenemen naar het politiebureau voor verhoor).

  1. Opsporing;

De politie start met verzamelen van informatie en van dit samen in het proces-verbaal. De politie mag dwangmiddelen gebruiken. Maar:

  • De politie mag alleen een woning binnengaan met een machtiging.
  • De woning mag alleen onderzocht worden met een huiszoekingsbevel.
  • De politie mag speciale persoonsgegevens alleen opvragen met toestemming.
  • Voor infiltratie in misdaadorganisaties is toestemming nodig.

Een verdachte moet weten waarom diegene vast zit, en kan in voorarrest worden gehouden.

  1. Vervolging door Openbaar Ministerie (treedt op in naam van de staat);

Het OM kan verschillende dingen doen:

  • Transactie (geldboete, verder niet vervolgd).
  • Strafbeschikking (straf die het OM opgelegd).
  • Seponeren (besluiten om niet verder te vervolgen).
  • Vervolgen (voor de rechter. OM is de enige met deze macht, dus hebben ze een vervolgingsmonopolie).
  1. De berechting door rechters;
  2. Eventueel hoger beroep;
  3. Uitvoering opgelegde straf.

 

6.3. Veiligheid, vrijheid

Uitbreiding opsporingsbevoegdheden:

Door terroristische dreigingen en professionalisering van de misdaad zijn de opsporingsbevoegdheden uitgebreid. De vraag is nu of dat de overheid niet teveel macht heeft gekregen.

 

Bestrijding georganiseerde misdaad: De Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden geeft de politie recht om in het geheim een pand te doorzoeken. Het wetsvoorstel Computercriminaliteit III geeft agenten het recht om onder voorwaarden verdachten te hacken. Voorstanders voor dit soort dingen zeggen dat het burgers veiliger maakt, tegenstanders zeggen dat het een inbreuk op privacy is.

 

Bestrijding terrorisme: We hebben de Wet opsporing terroristische misdrijven, die politie het recht geeft om sneller verdachten aan te houden.

 

Uitbreiding vervolgings bevoegdheden:

De Algemene Inlichtingen - en Veiligheidsdienst kan door de Wet afgeschermde getuigen anoniem getuigenverklaringen gebruiken in rechtszaken.

Ook geeft de wetgever het OM soms het recht tot strafbeschikking, dan mag het OM zelf een straf opleggen. Tegenstanders zeggen dat hierdoor burgers minder goed beschermd zijn van de overheid.

Er bestaat een nationale terrorismelijst en als je daar opkomt worden dingen als pinnen en geld lenen niet meer mogelijk. Je kan hier al opkomen zonder dat bewezen is dat je schuldig bent.

 

 

REACTIES

K.

K.

WoW vet lang, dit is niet okay!

5 jaar geleden

S.

S.

Nou, het hele hoofdstuk is wel 50 paginas lang, dus denk ik dat dit niet lang is hoor

4 jaar geleden

M.

M.

Prima samenvatting. Ik heb er veel aan gehad over rechtstaat. Ik heb mijn boeken daarom ook verkocht via www.studieboekenverkopen.com want met deze samenvatting heb ik de kern van wat je allemaal moet weten van de rechtstaat gelezen.

5 jaar geleden

S.

S.

Geweldige samenvatting. Het heeft mij echt geholpen! Wel een paar hele kleine type foutjes maar dat is niet erg. Ga vooral zo door met deze samenvattingen!!

4 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.