Politieke besluitvorming H6 - H9

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2800 woorden
  • 23 maart 2009
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 6: Politieke actoren.

6.1 Ambtenaren en adviesorganen.
Ambtenaren hebben vaak een sterke positie, zij hebben veel invloed door specifieke kennis en ervaring over vakgebied. Daarom worden ze ook wel de 4e macht genoemd.

Overheidsbureaucratie: een hiërarchisch geordend apparaat waarbinnen ambtenaren volgens vaste regels en procedures besluiten voorbereiden en uitvoeren onder verantwoordelijkheid van de politieke ambtsdrager.

Secrectaris Generaal (SG):

• Staat aan het hoofd van elk ministerie.
• Vervult de rol van sluiswachter voor alle belangrijke ideeën en nota’s die vanuit het ambtelijk apparaat richting minister of staatssecretaris gaan.
• Heeft vrije toegang tot de minister en is altijd aanwezig bij belangrijke besprekingen, behalve de ministerraad.

Ambtenaren moeten loyaal zijn aan hun minister, ongeacht zijn of haar politiek kleur.
Ambtenaren worden nogal is beschuldigd van verkokering > elk departement voert zijn eigen beleid en er wordt te weinig samengewerkt.

Adviesorganen:
• Raad van State > hoogste rechtscollege en wordt benoemd door de regering. Ze moeten advies geven over wetsvoorstellen. Administratieve rechtsspraak: oordelen bij conflicten tussen bestuursorganen en burger.
• Sociaal-Economische raad (SER) > adviseert regering over maatregelen op sociaal en economisch gebied. 1/3 vertegenwoordigers werknemersorganisaties, 1/3 vertegenwoordigers werkgeversorganisaties, 1/3 kroonleden (onafhankelijke deskundigen).
• Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) > informatie verschaffen over ontwikkelingen die de samenleving kunnen beïnvloeden. Ze worden benoemd door de regering.
• Planbureaus > instellingen die op basis van feiten/studies aangeven wat de gevolgen zullen zijn van de beleidsvoornemens.


6.2 Burgers en pressiegroepen.
Naast protestacties, demonstraties enz. kunnen burgers ook burgerinitiatieven indienen, dit is een voorstel met concrete plannen om een kwestie op te lossen en deze moet vergezeld gaan met minstens 40.000 handtekeningen.

Voorwaarden burgerinitiatief:
• Het voorstel moet nieuw zijn (afgelopen 2 jaar niet behandeld in 2e kamer).
• Het voorstel moet gaan over een onderwerp waar de 2e kamer over beslist.
• Het voorstel mag niet ingaan tegen de diep gewortelde normen en waarden van ons land.
• Het voorstel mag niet gaan over grondwet, belastingen of begrotingswetten.

Pressiegroepen: groepen die trachten invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming.

Het verschil met politieke partijen is dat politieke partijen zich bezighouden met alle facetten van de samenleving en een pressiegroep houdt zich meer bezig met één kwestie.

Pressiegroepen indelen door 3 vragen:
• Korte of lange levensduur?
Actiegroepen > één duidelijke kwestie voor een korte tijd (aanleg van snelweg).
Actieorganisaties > meerdere kwesties in langere tijd (Greenpeace).

• Behoren ze tot de gevestigde orde? Of zijn ze daar juist tegen?
Een krakersbond zou niet snel worden uitgenodigd voor een overleg met de overheid, de consumentenbond daarentegen weer wel.
• Zijn ze goed georganiseerd en geïnstitutionaliseerd?
Als ze goed georganiseerd zijn dan hebben ze vaak een hoofdkantoor met betaald personeel en zijn ze ook bezig met het in stand houden van een belangrijke doelstelling.

Pressiegroepen kunnen de politieke besluitvorming beïnvloeden door:
• Lobbyen bij politici
• Demonstraties organiseren
• Publiciteitscampagne opzetten
• Contact zoeken met geestverwanten in bestuurlijke organisaties en adviesorganen.
• Wetenschappelijke bureaus inschakelen om hun standpunten met feiten te onderbouwen.
• Overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid.
Pressiegroepen hebben kans op succes door:
• Eensgezindheid > samen achter een plan staan
• Macht > hoe meer aanhang, hoe groter de invloed

Burgerlijke ongehoorzaamheid: burgers overtreden bewust de wet om een maatschappelijk vraagstuk aan de orde te stellen.

Kenmerken burgerlijke ongehoorzaamheid:

• Doel van de actie is gericht op algemeen belang, niet op persoonlijk belang.
• De actie vindt plaats in openbaarheid.
• De actie is geweldloos.
• Deze manier vindt plaats als legale middelen te kort schieten.

6.3 Politieke partijen
Functies van politieke partijen:
• Articulatiefunctie > ze zetten onderwerpen die in de maatschappij leven op de politieke agenda.
• Communicatieve functie > ze vormen een schakel tussen overheid – burger en kiezer – gekozenen.
• Aggregatiefunctie > samenbrengen van alle standpunten, ideeën en opvattingen tot een partijprogramma.
• Participatiefunctie > burgers overhalen politiek passief of actief te worden.
• Recruterings- en selectiefunctie > politieke partijen dragen voor functies in de politiek kandidaten voor.

De articulatie- en communicatiefunctie zijn voor een groot deel door de media overgenomen.


Mede door de ontzuiling zijn er minder mensen lid van een politieke partij. Doordat men de maatschappelijke situatie als stabiel ervaart lijkt de noodzaak om voor eigen belangen op te komen te verdwijnen.

6.4 Massamedia.
Politieke functies van de media:
• Informatiefunctie > verstrekken van informatie over politieke gebeurtenissen.
• Spreekbuisfunctie > ze vormen een ‘klankbord’ voor alle standpunten die in de samenleving te horen zijn, politici kunnen hieraan aflezen wat er onder de bevolking leeft.
• Onderzoeksfunctie > signaleren van maatschappelijke problemen en politici hier kritische vragen over stellen.
• Controle- of waakhondfunctie > nauwlettend volgen van toezeggingen die door ministers e.d. worden gedaan.
• Commentaar- en opiniefunctie > leveren van kritiek op politieke besluiten.

Deze functies kunnen zowel in een dictatuur als in een democratie worden vervuld. Het verschil is dat er in een democratie persvrijheid en pluriformiteit van massamedia is.

Hoofdstuk 7: Knelpunten en oplossingen.

7.1 Politieke cultuur in Nederland.
Zie geschreven samenvatting.

7.2 Knelpunten in de politiek.
Knelpunten in de politiek:
• De regering wordt niet gekozen.

• Dictatuur van het regeerakkoord.
• Ongelijke toegang
- merendeel van parlement komt uit de Randstad en is hoger opgeleid
- debatten e.d. onbegrijpelijk voor het volk
- nieuwe politici vaak onwetend (hoe dien je een motie in enz.)
• Afnemende invloed parlement
- regering heeft meer macht d.m.v. informatie via ambtenarenapparaat
- parlement wordt belemmerd door regeerakkoord
gevolg: parlement kan regering niet goed controleren
• Minder autonomie
- Nederland heeft samenwerkingsverbanden, hierdoor raakt het zeggenschap kwijt
• Niet-representativiteit
• Te veel bureaucratie
- regelgeving op veel terreinen
- er wordt ondoelmatig gewerkt
- ondoorzichtige besluitvorming
- lange procedures
- gebrekkige coördinatie
- samenspel leidt tot ingewikkelde wetgeving
- ambtenaren moeilijk te controleren

- kabinet wil vaak bureaucratie terugdringen, maar met elk nieuw beleid neemt het juist toe

7.3 Beperkte politieke participatie
Laag opkomstpercentage is niet goed omdat:
• Het geeft geen goede afspiegeling van de opvattingen van de bevolking.
• Het brengt de representativiteit van het gekozen bestuur in gevaar.
• Als het niet representatief is, dan verliest het zijn legitimiteit en vinden burgers dat ze niet langer beslissingen over ze mogen nemen.

Omdat de politici niet altijd representatief zijn, zullen burgers het niet altijd met ‘hun’ politici eens zijn.
Hier kunnen ze op 2 manieren op reageren:
• Politiek passief > mensen gaan niet meer stemmen, omdat ze vinden dat het geen zin heeft (er wordt niet geluisterd), of omdat ze niet begrijpen wat er in Den Haag gebeurt (debat) enz. Het kan ook zijn dat ze vinden dat alles wel goed verloopt, en ze het dus niet willen veranderen.
• Politiek actief > opkomen voor eigen belangen.

Mogelijkheden voor politieke participatie:
• Electorale participatie

- stemmen bij verkiezingen
- lid worden van een partij en dan actief worden
- deelnemen aan campagne
• Niet-electorale participatie
- aansluiten bij belangengroep
- actievoeren voor concrete knelpunten
- mengen in publiek debat (schrijven van artikelen voor opiniepagina’s in kranten)
- contact leggen met ambtenaren, partijen, massamedia, 2e kamer enz.

Electorale participatie > invloed op de verdeling van macht en vorming van regering. Zorgt ook voor hoge mate van representativiteit.
Niet-electorale participatie > zorgt dat er belangrijke punten op de politieke agenda komen.

7.4 Politieke vernieuwing.
Om de kloof tussen burgers en politiek te verkleinen worden er plannen bedacht zoals:
• Referendum > over meerdere beslissingen een verkiezing houden.

voordeel = mensen zijn meer betrokken bij de wetten/regels van een land
nadeel = niet alle vragen kunnen teruggedrongen worden naar ja/nee, kost veel tijd en geld enz.

• Gekozen premier
voordeel = het volk bepaalt het gezicht van het land
nadeel = parlement kan niet meer het vertrouwen in de premier opzeggen bij een conflict

• Gekozen formateur
voordeel = burgers kunnen indirect meer invloed krijgen op de coalitie en burgers hoeven niet meer strategisch te stemmen op één van de grootste partijen

• Afschaffing eerste kamer >de eerste kamer doet een soort laatste check op alle wetsvoorstellen
voordeel = er worden minder vaak wetsvoorstellen afgewezen
nadeel = kamerleden zouden zelf in moeten stemmen bij afschaffing van eerste kamer

• Invoering kiesdrempel > minimaal aantal stemmen voor een zetel
voordeel = debatten worden korter, want er zijn minder partijen die aan het woord hoeven te komen
nadeel = minderheden komen niet aan bod


• Uitbreiding parlementaire bevoegdheden
voordeel = regering krijgt minder macht

• Invoering districtenstelsel
voordeel = kiezers kennen de gekozenen beter
nadeel = de stemmen op de verliezer gaan verloren

Hoofdstuk 8: Stromingen en partijen

8.1
Ideologie: het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving.

Ideologieën hebben standpunten over:
• Normen en waarden
• Sociaal economische structuur > wat de verdeling van de welvaart precies inhoudt.
• Machtsverdeling in de samenleving > waar hebben mensen wel/niet recht op.

Ideologieën vervullen functies voor mensen:
• Intellectueel houvast
• Interpretatiekader > je kunt er maatschappelijke verschijnselen mee verklaren.
• Oriëntatiepunten > doelen waar je naar kunt streven.

• Groepsgevoelens > afzetten tegen andere ideologieën.

8.2 Ideologische stromingen
LIBERALISME
• Economische vrijheid > de overheid moet zich niet teveel met de handel en de industrie bemoeien.
• Politieke vrijheid > scheiding tussen kerk en staat. En scheiding der machten (Trias politica).
• Principe van rechtsstaat > gelijkheid van alle burgers voor de wet (wel juridische gelijkheid, geen maatschappelijke gelijkheid, zoals gelijke inkomens enz.)
• Rationalistisch individualisme > als iedereen zijn eigen belang nastreeft, levert dat het beste resultaat voor de gehele samenleving.

SOCIALISME
• Economische gelijkheid > tegen vrije markt economie
• Karl Marx riep op tot omverwerping van de maatschappelijke orde, dit zou een eind maken aan de kapitalistische uitbuiting. Op basis van deze ideeën ontstonden 2 bewegingen:
- communisten
- sociaaldemocraten > zij geloofden niet in een revolutie, maar wilden wel hetzelfde doel bereiken door middel van de parlementaire weg
• Actieve rol van de overheid

CONFESSIONALISME

• Christelijk geloof
• Naastenliefde en harmonieuze samenleving
• Organische staatsopvatting > net als je lichaam heeft elk deel een aparte functie die samenhangen tot een geheel.
• Rentmeester > de mens moet zorgen dat de aarde leefbaar blijft.
• Gespreide verantwoordelijkheid > mensen moeten voor elkaar verantwoordelijkheid nemen en de overheid moet de mensen niet teveel uit handen nemen.
• Subsidiariteitsbeginsel > gespreide verantwoordelijkheid

OVERIGE IDEOLOGIEËN
• Fascisme > machtige staat met sterke, mannelijke leider. Er is geen plaats voor democratische verhoudingen. Zeer nationalistisch, er bestaan geen tegenstellingen binnen het volk.
• Ecologisme > overheid moet de belangen van het milieu waarborgen.
• Feminisme > gelijkheid voor mannen en vrouwen.

8.3 Politieke partijen.
• Progressief > vooruitstrevend
• Conservatief > behoudend
• Reactionair > “achteruitstrevend”

• Links > gelijkheid

• Rechts > eigen verantwoordelijkheid

Pragmatische partijen > geen vaste uitgangspunten of principes. Leidraad is de praktische, actuele situatie die ter discussie wordt gesteld.
Populistische partijen > zijn vaak tegen het ‘politieke establishment’. Het wordt gekenmerkt door een directe stijl van politiek bedrijven. Vaak laten ze de stem van het volk horen, die jaren genegeerd is.

Hoofdstuk 9: Internationale betrekkingen.

9.1 Groeiende internationale samenwerking
Internationale interdependentie: internationale samenwerkingsverbanden
Politieke besluitvorming is afhankelijk van wat er gebeurt in de wereld.
Gevolg van internationale interdependentie: steeds meer nationale bevoegdheden worden overgedragen aan bovennationale instituties.
Lid zijn van verschillende internationale organisaties heeft invloed op de politieke besluitvorming van een land. Maar ook andersom.

Belemmeringen in de Europese en internationale samenwerking:
• Emotionele weerstanden tegen het gedeeltelijk opgeven van de eigen nationale soevereiniteit.
• Nationale regeringen verzetten zich tegen het uit handen geven van bevoegdheden aan bovennationale organen. (gebrek aan vertrouwen)

• De tegenstelling tussen individuele belangen en collectieve belangen. (prisoner’s dilemma van de collectieve actie)

9.2 De EU
1992 > Verdrag van Maastricht > EU. (belangrijke mijlpaal in de verdergaande integratie van Europa.)
1951: EGKS werd opgericht (voorganger EU)
1957 EEG (Europese Economische Gemeenschap) werd opgericht > 6 landen.
Taak EEG: het instellen van een gemeenschappelijke markt en het geleidelijk harmoniseren van het economische beleid van de lidstaten.
Taak EU: Naast taak EEG, ook een gemeenschappelijk buitenlands, justitieel en veiligheidsbeleid voeren.
Bij oprichting EU > 12 lidstaten.
De landen:
Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Italië, Denemarken, Ierland, Groot-Brittannië, Griekenland, Portugal, Spanje.
Vanaf 1995 kwamen erbij:
Finland, Oostenrijk, Zweden.
Vanaf 2004 kwamen erbij:
Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechië.
Vanaf 2007 kwamen erbij:
Bulgarije, Roemenië.
Alle nieuwe lidstaten moeten:
• Democratische instellingen hebben

• Een rechtsstaat zijn
• Een meerpartijen systeem hebben
• De mensenrechten eerbiedigen
• Minderheden beschermen
Met het Europees burgerschap kun je:
• In elke lidstaat werken, wonen en reizen
• Meedoen aan de verkiezingen voor het EP
• Meedoen met de gemeenteraadsverkiezingen in hun woonplaats ongeacht nationaliteit
• Gemakkelijker toegang krijgen tot de sociale zekerheid in andere lidstaten
• Van elke EU-staat diplomatieke bescherming krijgen als zij niet in een EU-land zijn
• Klagen bij de Europese Ombudsman
Supranationale organisatie: de aaneengesloten landen van de EU hun bevoegdheden grotendeels hebben overgedragen aan de EU. (mededelingsbeleid, landbouw, milieu) Europese wetten boven nationale wetten.
Intergouvernementeel: besluiten kunnen alleen genomen worden met instemming van alle afzonderlijke landen.

Europese Commissie.
• Dagelijks bestuur.
• 27 commissarissen
• Ieder lidstaat mag commissaris voordragen
• Leiding aan het ambtelijk apparaat
• Ontwerpt de conceptbegroting
• Voorstellen voor Europese wetten en regelgeving
• Raad van Europese Unie > wetgevende macht en bepaalt of de voorstellen worden overgenomen.
Raad van de EU. (Raad van Ministers)
• De regeringen van de lidstaten zijn hierin vertegenwoordigd. Samenstelling afhankelijk van onderwerp
• 9 verschillende raden, elk een specifiek beleidsterrein.
• Iedere lidstaat 1 vertegenwoordiger
• Europese Raad > alle regeringsleiders. Geen wetgevende taak, wel hoofdlijnen v/h politiek beleid.
• 1 van de lidstaten is voor een half jaar voorzitter.

Europese Raad
• Regeringsleiders van de lidstaten
• Bespreekt de belangrijkste besluiten van de EU
• 1 van de lidstaten is voor een half jaar voorzitter
Europees Parlement (EP)
• Beslist mee over de wetgeving en controleert EC
• Laatste woord bij goedkeuren van de begroting en over toetreding nieuwe staten en aangaan van associatieovereenkomsten.
• Recht om parlementaire enquêtes te houden
• Motie van afkeuring EC > EC helemaal ontslagen.
• Wordt rechtstreeks gekozen om de 5 jaar > burgers stemmen op nationale kandidaten
Europese Hof van Justitie
• Rechtsprekende macht.
• Taak: dat de regels door iedereen op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd en toegepast.
• Uitspraken van het hof gaan voor de uitspraken van de NL’se rechters.
De manier van samenwerken verschilt per beleidsterrein:

• Buitenlands beleid: alle besluiten unaniem (het principe van intergouvernementele samenwerking tussen soevereine staten)
• Economische terrein: meerderheidsbesluiten. (supranationaal gezag van Brussel)
Beleidsterreinen onderwijs, cultuur en sociale voorzieningen vallen buiten het gezag van de EU.

Knelpunten van EU:
• Burgers hebben moeite met het verlies van nationale soevereiniteit.
• Democratisch tekort of democratisch gat. Ontstaan toen het EP geen gelijkwaardige tegenmacht vormde voor de EC. Het EP kan dus moeilijk een vuist maken, terwijl het wel het Europese orgaan is dat door de kiezers is gekozen.
• De beheersbaarheid van de financiën. Alle lidstaten geven 1.045% ban hun bruto nationaal inkomen aan de EU. Veel burgers begrijpen niet veel van de herverdeling van de gelden en het bestaan van de gelden en het bestaan van allerlei Europese potjes.
• Trage en omslachtige besluitvorming binnen de EU.
• Veiligheidsbeleid. ( Of de Europese defensiemacht zinvol is)

9.3 Overige internationale organisaties.
Klassieke beeld internationale orde: talloze soevereine naties zijn ofwel met elkaar in conflict ofwel zij gaan bondgenootschappen aan met andere staten tegen een gemeenschappelijke rivaal.
Nieuwe organisaties die invloed hebben:
• Niet-gouvernementele organisaties. (Amnesty International, Unilever)
• Intergouvernementele en supranationale organisaties. (EU, Wereldbank)

Collectief lotsbesef: burgers en staten realiseren zich dat zij moeten samenwerken om mondiale problemen op te lossen.
1945: VN is opgericht.
Doelstellingen:
• Volgende wereldoorlog voorkomen
• Betere samenwerking tussen landen
• Handhaven van de internationale vrede en veiligheid
• Stimuleren van de vriendschappelijke relaties tussen landen
• Internationale samenwerking bij het oplossen van economische, sociale, culturele en humanitaire problemen.
• Het bevorderen van respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden.
Handvest van de VN > grondwet van de VN, beschrijft de rechten en plichten van de lidstaten als leden van deze internationale gemeenschap.
Secretaris-generaal: hoogste verantwoordelijke persoon van de VN.
4 hoofdterreinen VN:
• Vrede en veiligheid

• Mensenrechten
• Economische ontwikkeling van de arme landen
• Milieu
Overlegorganen VN:
Algemene vergadering.
• Belangrijkste orgaan.
• Elke lidstaat komt daar, elk 1 stem.
• Er moet 2/3 meerderheid zijn.
• Niet de macht om resoluties af te dwingen.
Veiligheidsraad.
• Kan politieke besluiten nemen die voor de leden bindend zijn.
• 15 zetels, 10 bij toerbeurt, 5 permanent (China, VS, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Russische Federatie. > ze hebben vetorecht. Vetorecht is: besluiten van de Veiligheidsraad tegenhouden.
Internationaal Gerechtshof.
• Rechtbank VN
• 1946 opgericht in Den Haag.
• 15 rechters van 15 verschillende nationaliteiten. Worden gekozen door Algemene Vergadering en Veiligheidsraad.

• Buigt zich alleen over rechtsgeschillen tussen landen
• Uitspraken zijn bindend, geen sancties op het niet naleven van uitspraak.
Internationale Strafhof
• 2002 opgericht in Den Haag
• Mensen vervolgen die verdacht worden van oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid.
Organisaties op gespecialiseerde deelgebieden
• Unicef, FAO, WTO.
• IMF & Wereldbank verstrekken leningen aan ontwikkelingslanden, en helpen op andere manieren een ontwikkelingsland.
• UNHCR > vluchtelingenorganisatie > ziet erop toe dat het Vluchtelingengedrag van Genève wordt nageleefd.
VN-conferenties.
• Belangrijk platform of forum van internationale samenwerking.
Knelpunten:
• Institutionele problemen.
• Financiële problemen.
• Systeemproblemen.

NAVO is in 1949 opgericht door de VS, Canada en een aantal West-Europese landen.
De NAVO was bedoeld als militaire verdedigingsorganisatie tegen voormalig Sovjet-Unie. Het vormt nu een meer politiek verbond.

Er zijn militaire operaties, maar ook humanitaire missies.

Raad van Europa:
• 47 leden
• Opgericht in 1949, gevestigd in Straatsburg
• Doel: het bevorderen van culturele en democratische waarden.
• Beslissingen worden genomen door het dagelijks bestuur > ministers van Buitenlandse Zaken. > wordt bijgestaan door raadgevende vergadering (leden van nationale parlementen, geen beslissingsbevoegdheid)
o Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
 Ziet toe op naleving van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens uit 1950.
 Regeringen van de aangesloten landen kunnen klachten indienen over vermeende schendingen van de mensenrechten.
Ook individuele burgers kunnen, als alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, bij het hof aankloppen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.