Politieke besluitvorming

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3615 woorden
  • 4 november 2007
  • 111 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
111 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijleer.
Als mensen samenleven zijn regels nodig. Welke regels op een bepaald moment gelden hangt af van: - Degenen die de meeste macht hebben.
- De invloed van degenen die een ondergeschikte positie hebben.
- De machtsmiddelen die beide groepen hebben.

Waarden en Normen:
Waarden zijn uitgangspunten en principes die mensen belangrijk vinden. Waarden verschillen per individu, per groep, en per samenleving.
Als een waarde leidt tot regels over het gedrag van mensen = norm.

Een norm is een opvatting over hoe je je in bepaalde situaties wel of niet moet gedragen.

Een maatschappelijk probleem is een probleem wat:
- Gevolgen heeft voor grote groepen in de samenleving
- Gemeenschappelijk opgelost moet worden
- Te maken heeft met tegenstrijdige belangen.

Een maatschappelijk probleem wordt vaak een politiek probleem omdat politici de taak hebben om hem op te lossen.

Het analysemodel kent vier invalshoeken:
- De sociaal-economische invalshoek
- De sociaal-culturele invalshoek
- De politiek-juridische invalshoek
- De veranderings- en vergelijkende invalshoek

De sociaal economische invalshoek gaat om de economische en maatschappelijke positie van een bepaalde groep in de samenleving. Over of een beslissing financiële voor- of nadelen heeft voor een bepaalde groep.

De sociaal-culturele invalshoek gaat over elke waardeoordelen een rol spelen. Waarden spelen hier een belangrijke rol.

De politiek-juridische invalshoek is als er verschillende belangen en waarden een rol spelen. Dan moet de politiek erbij betrokken worden. De politiek beoordeeld de kwestie en zoekt een oplossing.


De veranderings-vergelijkende invalshoek: Hierbij kijk je naar de invloed van bepaalde veranderingen. Je beschrijft hoe de betreffende waarden, normen en belangen verschillen per:
- Groep (van de bevolking)
- Plaats (ook wel cultuur)
- Tijd (vroeger waren er andere normen en waarden)

1. Politiek
Politiek is de manier waarop in een land besluiten worden genomen. Dit is meestal door regering en parlement maar ook burgers, media en ambtenaren kunnen invloed uitoefenen. Politiek is de inhoud van het overheidsbeleid en de wijze waarop dit beleid tot stand komt

Zaken zijn van algemeen belang als ze te maken hebben met:
- Orde en veiligheid
- Buitenlandse betrekkingen
- Welvaart
- Welzijn

Bestuurslagen van klein naar groot:
- Gemeente
- Provinciale staten
- Het rijk
- Europees niveau

Je kan invloed op de politiek uitoefenen door:
- Stemmen
- Lid worden van een partij
- Contact opnemen met politici
- Een verzoek indienen
- De pers benaderen
- Lid worden van een actiegroep
- Overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid
- Gerechtelijke procedures beginnen

2. Politieke stromingen en partijen
Een stroming is een geheel van opvattingen. Aan een politieke stroming ligt een visie op de wereld ten grondslag. Oftewel ideologie: het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties, en de inrichting van de samenleving. Ideologieën hebben duidelijke standpunten over

- Normen en waarden. Bijv vragen over abortus of omstreden gedoogbeleid.
- Sociaal economische verhoudingen van de samenleving. Vooral opvattingen over een rechtvaardige verdeling van welvaart.
- Machtsverdeling. Bijv inspraak van werknemers.

Indeling in politiek:
Progressief en conservatief
Progressief is vooruitstrevend. De maatschappij willen veranderen, ze benadrukken de terkortkomingen in de samenleving. Veel contact met actiegroepen.
Conservatief is behoudend. Ze benadrukken wat al is bereikt. Contact met kerkelijke instanties en benadrukken traditionele waarden en normen. Als ze zo erg zijn dat ze zelfs veranderingen willen terugdraaien heet het reactionair. “achteruitstrevend”.

Links en rechts.
Links sluit aan bij progressief. Gelijkwaardigheid, komen op voor mensen in achterstandspositie en zijn voor gelijke kansen.
Rechts is meer conservatief. Bescherming van persoonlijke en economische vrijheid. Als de inkomens gelijk zijn verdwijnt de prikkel om hard te werken en eigen initiatief te nemen. Ook vinden ze de sterkte politiemacht en leger belangrijk.

Bij beide speelt de overheid een duidelijke rol, bij links als beschermer van de zwakken, bij rechts als bewaker van de vrijheden. Links en rechts = politiek midden.

Liberalisme is een stroming die ontstond tijdens de Franse revolutie. “Vrijheid, gelijkheid en broederschap”. Persoonlijke en economische vrijheid staat centraal bij de liberalen. Ze zijn voor een vrijemarkteconomie. De overheid moet zich beperken tot: defensie, onderwijs en bescherming van de rechtsstaat. Ze accepteren de verzorgingsstaat maar de uitkeringen moeten laag blijven. (VB: VVD)


Het socialisme is meer links. Hun uitgangspunt is gelijkwaardigheid. Het ontstond uit slechte omstandigheden van arbeiders. Radicaal socialisme = communisme. Het idee is leuk maar de arbeiders werden nu, ipv door fabrikanten, door de staat onderdrukt omdat die te veel macht had.

Sociaal-democraten zijn linksen die willen dat hun idealen langs democratische weg worden bereikt. Ze zijn voor actieve rol van de overheid op sociaal-economisch gebied en voor de verzorgingsstaat. (VB: PvdA, GroenLinks, SP)

Christen-democraten zitten in het politieke midden. Benadrukken gezamenlijke verantwoordelijkheid. Christelijke grondslag met geloof, naastenlifde en harmonie. De mens is niet het belangrijkst maar God. Het rentmeesterschap is belangrijk: De aarde is in bruikleen van god. De overheid heeft een aanvullende taak. Belangrjikst zijn particuliere organistaties. Ze willen een zorzame samenleving met gespreide verantwoordelijkheid. (VB: CDA, SGP, CU)

One-issue partijen richten zich op één aspect uit de samenleving en hebben hierover een duidelijk standpunt. (VB: ouderenpartij).

Protestpartijen ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek. (vb: d66)

LPF en Leefbaar Nederland vonden dat er teveel onderling werd geregeld in politiek. Ze hadden geen echte ideologie maar vooral kritiek op de zittende partijen.

(Partijen: zie p26)

3. Rechtsstaat en democratie
We spreken van een onafhankelijke staat als drie elementen aanwezig zijn:
- Er is een territoir (grondgebied)
- Er woont een bevolking op dat gebied
- Er wordt een vorm van gezag uitgevoerd.

In de meeste landen wordt de soevereiniteit (de hoogste macht) uitgeoefend door de overheid. Als die macht wordt geaccepteerd spreek je van gezag. Gezag is: je vind iemand belangrijk en accepteert dat diegene boven je staat. Macht is iets anders, dat kan ook gedwongen zijn. Macht is het vermogen om je wil aan anderen op te leggen.

Als alle macht bij 1 of een kleine groep personen ligt spreken we van een dictatuur. (Noord-Korea, Libië, Cuba). In een democratie is de verhouding tussen burgers en overheid vastgelegd, de overheid moet zich houden aan de Grondwet. En de overheid wordt gekozen door het volk, de gekozen politici noemen we de volksvertegenwoordiging. De overheid wordt ook gecontroleerd door de media, na een uitspraak moeten ze die uitleggen op tv. Als de machtsverhouding wettelijk is vastgelegd noem je het een rechtsstaat.


Lodewijk XIV had absolute heerschappij, hij zei: ‘l’Etat, c’est moi!”
Lord Acton zei: “Power corrupts, absolute power corrups absolutely.”
Tijdens de Franse revolutie (1789) werd de absolute heerschappij verworpen. In Nederland werd in 1848 de macht van de koning aan banden gelegd.

Kenmerken rechtsstaat:
- Er is een grondwet
- Burgers hebben grondrechten
- Er is een scheiding tussen de machten (Trias politica).

In de grondwet of constitutie staat de regels waaraan de overheid zich moet houden, de manier waarop ons democratisch stelsel is geregeld en de rechten en plichten van de koning.

In de grondwet zijn ook de grondrechten vastgelegd, sinds 1983 ook de sociale grondrechten, deze zijn niet verplicht in een rechtsstaat maar westerse landen hebben ze toch opgenomen in de wet.
- Vrijheidrechten. Zoals vrijheid van godsdienst en meningsuiting
- Politieke grondrechten. Burgers kunnen allemaar even veel invloed uitoefenen op de wijze waarop het land wordt geregeerd. Elke stem weegt even zwaar.

- Sociale grondrechten. Iedereen heeft recht op huis, werk, medische hulp, voedsel. In geval van arbeidsongeschiktheid of werkeloosheid kan men aanspraak maken op de sociale verzieningen.

De Trias politica is ontwikkeld door Montesquieu en is de scheiding der machten namelijk:
- Wetgevende macht
- Uitvoerende macht
- Rechterlijke macht

Politieke macht is het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten.
De wetgevende macht stelt wetten vast waaraan burgers zich moeten houden. De regering (ministers en koningin) en het parlement (eerste en tweede kamer). Wetsvoorstellen worden door ministers ingedient.
De uitvoerdende macht zorgt dat wetten precies worden uitgevoerd. Ministers zijn verantwoordelijk met onder huis ambtenaren.
De rechterlijke macht beoordeeld of de wetten goed worden nageleefd. In handen van rechters.

Democratie komt van Demos (volk) Kratein (regeren). Dus: het volk regeert. Een democratie is een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke besluitvorming. Twee vormen: Directe en indirecte democratie.
Vroeger was een directe democratie dat alles door het volk werd beslist, tegenwoordig hebben we nog wel eens een referendum, dit is een volksstemming over een wetsvoorstel.


Voordelen referendum:
- Het volk is erg betrokken bij de politiek
- Politici zijn beter op de hoogte van de mening van de bevolking.
Nadelen:
- Het is moeilijk een goeie vraag te formuleren die met Ja of Nee beantwoord kan worden.
- Het is duur om regelmatig een referendum te houden.
- Er kan gevraagd worden om een referendum te houden over extreme denkbeelden.

Indirecte democratie is de democratie zoals wij die kennen. We spreken ook wel van een parlementaire democratie.

Een monarchie is een staatsvorm met een koning(in) als staatshoofd. Een constitutionele monarchie is een land met een koning(in) en een grondwet (constitutie).

4. Verkiezingen en kabinetsformatie
In een democratie is het belangrijk dat er vrije en geheime verkiezingen worden genomen. De leden van een aantal organen worden rechtstreeks gekozen:
• Het Europees Parlement

• De Tweede Kamer
• De Provinciale staten
• De gemeenteraden
• De stadsdeelraden.

In principe heeft iedereen van 18+ actief kiesrecht, je mag je stem uitbrengen. Bij een geestelijke stoornis of landverraders kan dit ontnomen worden. Het recht om je verkiesbaar te stellen noemen we passief kiesrecht. Buitenlanders hebben na 5 jaar alleen kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen
.
Als je je verkiesbaar wilt stellen moet je voldoen aan:
• Officieel registreren bij de kiesraad, E. 450 borg betalen, als je daadwerkelijk deelneemt krijg je dit terug.
• In elke kieskring een kandidatenlijst inleveren
• In elk kiesdistrict van 30 Nederlanders steunbetuiging hebben, deze moeten zich met paspoort melden bij gemeentehuis en tekenen.
• De partij moet E. 11.250 betalen, dit krijg je terug als je 75% van de stemmen die nodig is voor 1 zetel haalt.

In het verkiezingsprogramma staat wat de belangrijkste plannen en opvattingen zijn van een partij. De lijsttrekker kan dit nog uitleggen op tv enz. De lijsttrekker is de persoon die als eerste op de lijst van kandidaten staat geplaatst en is het gezicht van de partij. Ze komen vaak op tv en radio dus de media spelen een grote rol. Ze beloven vaak een heleboel maar kunnen dit niet waarmaken omdat ze moeten onderhandelen met andere partijen.


In ons land worden de verkiezingen gehouden via het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. De kiesdeler wordt berekend door het totaal aantal uitgebrachte stemmen te delen door het aantal beschikbare zetels. De kiesdeler is dus de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor 1 zetel. In sommige landen is een kiesdrempel, een partij doet alleen mee als ze een bepaald percentage stemmen hebben gehaald.
Als je stemt stem je niet op een partij maar op een persoon. Omdat deze als persoon is gekozen mag hij in de 2e kamer blijven als hij uit de partij stapt.

Enkele weken voor de verkiezingen zijn er veel debatten om zwevende kiezers te winnen. Zwevende kiezers zijn mensen die:
• Niet op een vaste partij stemmen
• Mensen die van partij willen wisselen maar nog niet weten welke
• Mensen die nog nooit gestemd hebben, dit zijn veel jongeren
Tegenwoordig zijn er veel meer zwevende kiezers dan vroeger (mede door ontzuiling).

Kabinet = alle ministers en staatssecretarissen samen. Na de verkiezingen wordt gekozen welke partijen het nieuwe kabinet gaan vormen. Omdat geen partij absolute meerderheid behaald bestaat het kabinet altijd uit meerdere partijen. De onderhandelingen over het kiezen van kabinet heet de kabinetsformatie. Het doel is het vinden van een aantal ministers en staatssecretarissen die:
• Het globaal eens zijn over het beleid
• Samen steun hebben van de meerderheid van de tweede kamer. Het parlement moet namelijk de besluiten van het kabinet goedkeuren. Daarom moeten de partijen van het kabinet minstens 76 stemmen hebben.


De kabinetsformatie bestaat uit de volgende stappen:
• De formateur wordt aangewezen na advies van vice-voorzitter van raad van state, de voorzitters van eerste en tweede kamer en de leiders van grootste partijen.
• De koningin benoemd een informateur. Een ervaren politicus uit de grootste partij die kijkt welke partijen de coalitie zouden kunnen vormen. Een kabinet met steun van de meerderheid van de tweedekamer heet een meerderheidskabinet.
• De informatie.
- De informateur overlegt met de leiders van de partijen en probeert ze op 1 lijn te brengen. De partijen moeten bereid zijn compromissen te sluiten.
- Er wordt een coalitie gevormd (een samenwerkingsverband)
- De informateur stelt een regeerakkoord op waarin de coalitiepartijen de hoofdlijnen aangeven van het beleid wat ze gaan voeren.
• De informateur gaat terug naar de Koningin. En brengt verslag uit, als het niet is gelukt komt er een nieuwe informateur.
• De koningin benoemt een formateur, deze moet ministers en staatssecretarissen vinden die het regeerakkoord willen uitvoeren.
• De formatie. De formateur overlegd met de partijen over de verdeling van ministerposten. Belangrijke zijn: economische zaken, financiën. De formateur zelf wordt meestal minister-president.
• De fomateur gaat terug naar de Koningin. Brengt verslag uit.

• De Koningin benoemd het nieuwe kabinet.

Als het meteen duidelijk is welke partijen samen gaan regeren wordt er geen informateur benoemd.

Het is de bedoeling dat het kabinet 4 jaar blijft. Echter als een minister of staatssecretaris veel fouten maakt wordt er een nieuwe persoon benoemd.
Als er zoveel problemen zijn dat het bestaan van het kabinet in gevaar komt is er een kabinetscrisis. Redenen:
• De ministers kunnen het niet eens worden. (Kabinet-balkenende 2002)
• De meerderheid van de Tweede Kamer steunt het kabinet niet. Soms ziet het kabinet dat ze niet langer kunnen rekenen op steun van de tweedekamer en stappen ze zelf op (kabinet-Kok 2002)

5. Regering en Parlement
De regering = De koningin en de ministers. De koningin is ons formele staatshoofd maar de ministers vormen het dagelijks bestuur van ons land. Hun uitgangspunten moeten goed gekeurd worden door het parlement dus een minister mag niet lid zijn van tweede kamer omdat dat in strijd is met de scheiding der machten.
Het parlement = Eerste en Tweede kamer. Zij discussiëren en stemmen over wetsvoorstellen en controleren de ministers.
Het Kabinet = Ministers en staatssecretarissen. Belangrijkste taak van de regering is uitvoering van het overheidsbeleid door:

• Het opstellen van wetsvoorstellen
• Het uitvoeren van aangenomen wetsvoorstellen
• Het opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement.

De koningin is niet verantwoordelijk voor het beleid, ze is onschendbaar. Ze geeft wel eens adviezen maar deze zijn geheim → ‘het geheim van Huis ten Bosch’. De belangrijkste taken:
• Het plaatsen van haar handtekening onder alle wetten
• Het voorlezen van de troonrede op Prinsjesdag
• Het benomen van ministers en (in)formateurs
• Het voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het beleid.

Elke minister heeft zijn eigen beleidsterrein = portefeuille en een eigen ministerie waar veel ambtenaren voor hem werken. Zij geven adviezen en bereiden wetsvoorstellen. Sommige ministers hebben geen eigen ministerie maar zitten onder een ander ministerie. Dit heet een minister zonder portefeuille.
Een staatssecretaris is een ‘onderminister’ voor een deel van het beleidsterrein. Ze zitten niet in de ministerraad maar zijn wel verantwoording verschuldigd aan de Tweede Kamer

Het doel van het kabinetsbeleid is het uitvoeren van het regeerakkoord. Elke vrijdag komt de ministerraad bij een onder voorzitterschap van de premier. De premier voert regelmatig vooroverleg met de sociaal-economische driehoek: Economische zaken, sociale zaken en werkgelegenheid en Financiën. Soms is hierbij ook de minister van Binnenlandse zaken. Deze zijn belangrijk bij problemen als werkgelegenheid, sociale zekerheid en bezuinigingen op uitkeringen. De overheid wilt steeds meer taken privatiseren = terugtredende overheid.


De Staten-Generaal= het parlement = Eerste en Tweede kamer. Het zijn volksvertegenwoordigers omdat ze worden gekozen door het volk, echter de eerste kamer wordt indirect gekozen, namelijk door de provinciale staten = getrapte verkiezingen.

De Tweede kamer heeft 150 leden die om de 4 jaar worden gekozen, ze behandelen als eerste een wetsvoorstel en kunnen deze afwijzen of veranderen. Daarna bespreekt de Eerste kamer het wetsvoorstel. De eerste kamer (senaat) telt 75 leden en kan een wetsvoorstel alleen goed- of afkeuren. De Tweede kamer heeft dus het meeste macht.

Alle kamerleden behoren tot een fractie (gedeelte). Een fractie is een groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan. Aan het hoofd staat een fractievoorzitter die de woordvoerder is. Als een partij maar 1 zetel heeft is het een eenmansfunctie. Een fractiespecialist voert het woord over één bepaald onderwerp.

Ministers hebben wetgevende én uitvoerende macht. De wetgevende macht wordt gedeeld met het parlement omdat die het goed moeten keuren. De Trias Politica is dus niet helemaal strikt doorgevoerd.

De politieke partijen in eerste en tweede kamer zijn verdeeld in regerings- en oppositiepartijen. De regeringspartijen (coalitie) krijgen meestal steun van hun kamerleden. De oppositie zijn het vaak niet eens en kunnen de regering ter verantwoording roepen of zelf wetsvoorstellen indienen.

Belangrijkste taken parlement:
• (Mede)wetgeving. Het goedkeuren of veranderen van de wetsvoorstellen van ministers.
• Controle van Ministers. Het beleid wordt kritisch besproken en ze kunnen ministers aanspreken om hun beleid te wijzigen.

Het parlement heeft wat betreft hun wetgevende taak de volgende rechten
• Stemrecht bij wetsontwerpen. Ze kunnen het aanvaarden of verwerpen.
• Recht van initiatief. Ze kunnen wetsontwerpen indienen. (komt niet vaak voor)
• Recht van amendement. Ze mogen onderdelen van een wetsvoorstel wijzigen.
De eerste kamer mist het recht van initiatief en amendement.


Het parlement heeft wat betreft hun controlerende taak de volgende rechten:
• Het recht om vragen te stellen aan ministers of staatssecretarissen.
• Het recht van interpellatie. Een minister ter verantwoording roepen.(bij spoeddebat)
• Het recht om een parlementaire enquête(onderzoek) aan te vragen. Het is een gedetailleerd onderzoek naar een regeringsbeleid.
• Het budgetrecht om de rijksbegroting wel of niet goed te keuren of te veranderen.
• Het recht een motie in te dienen. Een schriftelijke uitspraak over het beleid van een minister. Als de minister zich niks aantrekt riskeert hij een motie van afkeuring. Als dit wordt beschouwt als een motie van wantrouwen kan de minister of het kabinet aftreden.

Een informele manier om meningsverschillen op te lossen is in de wandelgangen of te lobbyen(informeel de formele gezaghebbers te beïnvloeden). Dit wordt ook wel achterkamertjespolitiek genoemd.

Er ontstaan regelmatig nieuwe politieke partijen. Bijv D66, ze vonden het verschil tussen links en rechts achterhaald en vonden dat politieke keuzes niet op basis van een ideologie moesten worden gemaakt maar op pragmatische gronden: ieder voorstel op waarde beoordeeld.

Paars kabinet = kabinet met PvdA (rood) en VVD(blauw) en D66 erbij. Dit was in 1994 heel nieuw omdat ze eerder niet samen wilden reageren en omdat voor het eerst CDA niet in de coalitie zat. Er werden wel belangrijke afspraken gemaakt:
• Het moest makkelijker zijn een referendum te houden (D66)

• De rol van de overheid werd teruggedrongen en er werd meer geprivatiseerd (VVD)
• De hoogte en duur van bestaande uitkeringen werd gehandhaafd (PvdA)
• Het homohuwelijk en euthanasie werd wettelijk geregeld (alle)

Door het gedetailleerde regeerakkoord in 1994 en 1998 kreeg het parlement steeds minder te zeggen. Vooral de SP en GroenLinks vonden dat het parlement monddood gemaakt werd.

Veel burgers zagen weinig debatten meer en vonden dat er weinig naar hun geluisterd werd. Ook waren er politieke taboes: zaken waarvan politici vonden dat je niet openbaar erover moest spreken. Bijvoorbeeld over buitenlanders, ze dachten dat er te extreme standpunten zouden komen. → Haagse kaasstolp.

Na 8 jaar paars had het volk het idee dat ze meer bezig waren met het kabinet voort te laten bestaan dan in problemen oplossen. Vooral problemen in de zorg en onderwijs. Echter de marktwerking was wel toegenomen.

De onvrede in de politiek werd voor het eerst goed uitgesproken door Pim Fortuyn. Hij oefende grote aantrekkingskracht uit op kiezers van alle partijen en zelfs kiezers die al jaren niet meer de moeite namen om te gaan stemmen. In 2002, vlakvoor de Tweede-Kamerverkiezingen wordt Fortuyn vermoord. De hoop op de nieuwe politiek is dood maar LPF behaalt toch 26 zetels. Er wordt een LPF-VVD-CDA coalitie gevormd die al na 87 dagen valt door ruzie in de LPF.
Door deze gebeurtenis bedenken de 3 grote partijen dat ze te ver van de kiezer afstaan.

6. Hoe verloopt politieke besluitvorming?
Politieke besluiten beginnen altijd met het formuleren van doelstellingen. In het beleid wordt geformuleerd hoe de doelstellingen bereikt moeten worden. Vaak is men het wel eens over de doelstellingen maar niet over het beleid. Bij politieke besluitvorming zijn betrokken behalve de regering en het parlement zijn ook ambtenaren, media, pressiegroepen en burgers: ze zijn allemaal politieke actoren. Dit zijn personen, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij het politieke besluitvormingsproces.

Ministers, gedeputeerden en wethouders maken veel gebruik van ambtenaren. Ambtenaren kunnen vrij veel invloed hebben en hebben vaak veel ervaring omdat ze jarenlang het werk al doen terwijl een minister maar 4 jaar de positie heeft. De ambtenaren worden ook wel de vierde macht genoemd.

De ambtenaren worden een bureaucratie genoemd. Dit is een organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door officiële voorschriften, gescheiden deskundigheid en een duidelijke gezagstructuur. Alles moet dus met formulieren geregeld worden en dat is soms vervelend of kost veel tijd. Toch gaat het hierdoor heel netjes.

De massamedia spelen ook een belangrijke rol. De volgende functies:
• Informatieve functie. Het nieuwsfeit wordt bericht.
• Spreekbuisfunctie. Verschillende mensen komen aan het woord over de kwestie.
• Onderzoekende of agendafunctie. Een journalist komt iets te weten of ze beginnen over een onderwerp waar de politici het nog niet over hebben.
• Commentaarfunctie. Er worden meningen gegeven over de kwestie
• Controlerende functie. Het beleid wordt kritisch bekeken.

Pressiegroepen zijn groepen die proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Dit doen ze door te lobbyen, acties te voeren en rechtstreeks steun te vragen Ze worden ook wel de vijfde macht genoemd. Er zijn 3 soorten pressiegroepen:
• Belangengroepen. Die voor een bepaalde groep in de samenleving inzet.
• Actiegroepen. Die zich voor korte tijd inzetten voor 1 duidelijke kwestie.
• Actieorganisaties. Die zich voor langere tijd inzetten voor 1 duidelijke kwestie.


Vroeger waren er veel demonstratie acties in de straten. Nu is het gerichter en met hulp van professionals. Ze gaan steeds meer inhoudelijk werken, met behulp van onderzoek wordt aangegeven hoe het wél moet. Het verschil tussen actieorganisaties en actiegroepen is dat actieorganisaties vaak verder geprofessionaliseerd zijn, ze hebben vestigingen in meerdere landen en zijn multinationals. (denk aan Greenpeace, Amnesty International enz).

REACTIES

K.

K.

wat zijn de bronnen die je hebt gebruikt?

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.