1. Politiek.
1.1 Wat is politiek?
- De manier waarop voor een land besluiten worden genomen is politiek.
- Politieke beslissingen hebben op veel mensen invloed>algemeen belang:
• Openbare orde en veiligheid.
• Buitenlandse betrekkingen
• Welvaart
• Welzijn
- Burgers hebben recht invloed uit te oefenen op de politiek> en betalen belasting besluiten goed uit te kunnen voeren.
- Het politiek bestuur kent 3 niveau’s
• De gemeente
• De provincie
• Het Rijk.
- In Amsterdam is een vierde niveau> stadsdeelraden>wat gebeurt er in een bepaalde wijk.
1.2 invloed op de politiek.
- Er zijn verschillende manieren van invloed. Op een rijtje>
• Stemmen.
• Lid worden van een politieke partij.
• Contact opnemen met politici> lobbyen>politici voor je standpunt proberen te winnen.
• Een verzoek in dienen.
• De pers benaderen.
• Lid worden van een actiegroep.
• Overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid>het openlijk overtreden van de wet met het doel politici te overtuigen dat een genomen besluit fout is.
• Gerechtelijke procedures beginnen.
2 Politieke stromingen en partijen.
2.1 Ideologie
• Waarden datgene wat je belangrijk vindt in het leven.
• Normen>concrete vertaling van je waarde of meetlat.
• Sociaal economische verhoudingen>Verschil arm en rijk
• NL inkomens naar elkaar toe laten groeien.>Nivellering
• Belasting heffen>Hoog inkomen meer belasting>Geld uitgifte aan bijstand gerechtigden.
• Machtsverdeling>Trend meer inspraak van de burger op alle vlakken: vb werk/onderwijs
2.2 Eenvoudige indelingen.
• Progressief betekenis vooruitstrevend, de maatschappij willen veranderen.
• Conservatief betekenis behoudend, regels van nu vervangen door de oude regels>reactionair.
• Politiek links progressieve uitgangspunten, benadrukt gelijkwaardigheid, voornamelijk voor mensen met een achterstandspositie>gelijke kansen voor iedereen
• Politiek rechts conservatieve uitgangspunten, bescherming persoonlijke n economische vrijheid, tegen gelijke behandeling, dan verdwijnt prikkel hard werken en zelf initiatief nemen.
• Rol van de staat, links> beschermer zwakkeren. Rechts>bewaker van vrijheden.
• Veel mensen hebben linkse en rechtse standpunten, vormen politiek midden.
2.3 Liberalisme.
• Liberalisme vooral rechts. VVD is een liberale partij
• Liberalen richtten zich op ideaal vrijheid.>persoonlijke vrijheid & economische vrijheid> kooplieden en fabrikanten.
• Ze vonden dat de overheid zich niet moest bemoeien met de economie.
• Liberalen zijn voor een vrijkoopmarkteconomie.
• De overheid moet zich beperken tot een aantal kernzaken>defensie, onderwijs, grondwet.
2.4 Socialisme.
• Politiek links oorsprong socialisme Grootste sociaal-democratische partij NL> PvdA
• Socialisten voor gelijkheid of gelijkwaardigheid.
• Communisme>fabrikanten buiten de werklieden uit>niet gebeuren
• Communisme wekte in de praktijk echter niet goed, de staat kreeg niet alleen de productiemiddelen in handen maar ook de macht.
• Socialisten vinden overheid de zwakkeren moet beschermen.
• Deze zaken langs democratische weg regelen> sociaal-democraten
2.5 Christen-democratie
• Christen democratie>kiezen niet voor werkgevers/werknemers>gezamenlijke verantwoordelijkheid die beide groepen hebben om samen te zorgen voor welvaart en goede arbeidsverhoudingen. (CDA)>Christen-democratie appél >partij
• streven naar samenleving christelijke grondslag>geloof/naastenliefde/harmonie belangrijke waarden.
• Rentmeesterschap>overheid dient de door God aan de mens ‘in bruikleen’ gegeven aarde op zorgvuldige wijze te beschermen.
• De overheid voert alleen taken uit die niet door andre in de samenleving kunnen worden verricht.
• Zorgzame samenleving i.p.v verzorgingstaat.
2.6 Politieke partijen.
• One-issuepartijen richten zich op één aspect van de samenleving en daar hebben zij een duidelijk standpunt over>ouderenpartij.
• Protestpartijen ontstaan uit onvrede met een bestaande politiek.
• CDA
- Vindt dat de overheid moet bezuinigen op lonen ambtenaren
- Is voor meer regelvrijheid van de scholen
- Wil het recht op veiligheid opnemen in de Grondwet
• PvdA
- Vindt dat kennis, macht en inkomen eerlijk moeten worden verdeeld
- Streeft naar meer plaatsen kinderopvang
- Wil dat Niet- Nederlanders stemrecht krijgen bij alle verkiezingen
• VVD
- Is voor persoonlijke en economische vrijheid van mensen en bedrijven
- Wil meer nadruk op particulier natuurbeheer
- Wil gevangenissen versoberen en meer gevangenen in 1 cel plaatsen
• SP
- Wil bezuinigen op defensie
- Streeft naar gelijke toegang tot onderwijs voor iedereen
- Wil het lidmaatschap van de NAVO opzeggen
• LPF
- Wil burgermoed belonen
- Wil de gevangenissen privatiseren
- Vindt dat nieuwkomers pas na 10 jaar Nederlander kunnen worden
• Groenlinks
- Wil deeltijdwerk en kinderopvang stimuleren
- Is voor meer zeggenschap voor docenten, ouders, leerlingen
- Wil softdrugs legaliseren
• D66
- Wil belastingkortingen om werken aantrekkelijker te maken
- Is voor kleinere scholen.
- Wil dat burgers direct de minister-president kiezen, die vervolgens zijn eigen ministers aanwijst.
• Klein rechts
- Is voor een verhoging van de kinderbijslag
- Wil een verplichte winkelsluiting op zondag.
- Vindt dat voor moord de doodstraf mogelijk moet zijn.
3. Rechtstaat en democratie
3.1 Staat.
• NL is een staat. Onafhankelijke staat wanneer er 3 elementen aanwezig zijn:
- Er is een vast grondgebied>territoir
- Op het grondgebied woont een bevolking
- Er wordt een vorm van gezag uitgeoefend
• Soevereiniteit>hoogste macht, uitgeoefend door overheid. Overheid bestaat uit instanties.
• Wij accepteren macht overheid>gezag> dat je iemand belangrijk vindt of accepteert dat iemand boven je staat.
• Dictatuur>een staat waarin alle macht in handen is van 1 persoon of een kleine groep.
• Democratie>verhouding tussen burgers en overheid nauwkeurig vastgelegd
• Overheid niet zomaar besluiten nemen
- Zij moeten zich houden aan de grondwet.
- De vrijheid van de overheid wordt beperkt door de kiezers> volksvertegenwoordigers controleren de overheid.
- De overheid wordt steeds nauwlettend gevolgd door de media
• Rechtstaat>land waarin macht van overheid beperkt wordt en verhoudingen tussen overheid en burgers wettelijk vastgelegd
3.2 Rechtstaat
• Absolute macht is gevaarlijk, ze hoefden dan aan niemand verantwoording af te leggen.
• 1789>franse revolutie> koningschap verworpen>ontwikkeling rechtsstaat.
• Kenmerken rechtsstaat:
- Er is een grondwet
- Burgers hebben grondrechten
- Er is een scheiding van de verschillende machten.
• Grondrechten>
- Vrijheidsrechten>bepalen dat mensen binnen de geldende wetten een bepaalde vrijheid hebben>eigen geloof mening etc.
- Politieke grondrechten> burgers kunnen allen in gelijke mate invloed uitoefenen op de wijze waarop hun land wordt geregeerd.
- Sociale grondrechten>geven iedere burger recht op woonruimte, werk onderwijs etc.
• 1 voorwaarde voor een rechtstaat> niet 1 of 1 instantie heeft alle politieke macht.
• Politieke macht> het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten
• Trias politica> de scheiding der machten.
• Politieke macht opspitsen in 3 onderdelen.
- De wetgevende macht
- De uitvoerende macht
- De rechtelijke macht
• Wetgevende macht>stelt wetten vast waaraan burgers zich moeten houden.
• Uitvoerende macht> zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten ook precies worden uitgevoerd.
• Rechtelijke macht> beoordeelt of de wetten goed worden nageleefd.
3.3 Democratie.
- Democratie>demos=volk en kratein=regeren.letterlijk>het volk regeert.
- Democratie>een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke besluitvorming.
- Directe zeggenschap van het volk>directe democratie.
- Overblijfsel directe democratie>referendum>een volksstemming over een wetsvoorstel.
- Voordelen>
• De bevolking wordt meer betrokken bij de politiek.
• Politici zijn beter op de hoogte van de menig van de bevolking over een kwestie.
- Nadelen>
• Moeilijk duidelijke en volledige vraagstelling waarop alleen ja en nee geantwoord kan worden.
• Duur en organisatorisch onuitvoerbaar om regelmatig een referendum te houden.
- NL>indirecte democratie>volk niet zelf beslissingen maar laat dit over aan gekozen vertegenwoordigers>ook wel parlementaire democratie>parlement neemt belangrijkste beslissingen.
- Constitutionele monarchie.>monarchie>een staatsvorm met een koning(in) als staatshoofd. Koningin moet houden aan grondwet>dan nog niet zelf beslissingen nemen.
4 – verkiezingen en kabinetsformatie.
- Democratie>belangrijk vrije en geheime verkiezingen.
4.1 Verkiezingen.
- Om paar jaar leden aantal politieke bestuursorganen rechtstreeks gekozen>Europees parlement, Tweede Kamer, Provinciale Staten, Gemeenteraden, Stadsdelenraden.
- Alle Nederlanders van 18 of ouder actief kiesrecht.
- Het recht om je kiesbaar te mogen stellen noemen we passief kiesrecht.
- Buitenlanders langer dan 5 jaar in NL alleen kiesrecht gemeenteraadverkiezingen.
- Als een partij mee wil doen volgende vier voorwaarden.
• Officieel laten registeren Kiesraad. Waarborgsom van€450.- terug gegeven als partij aan verkiezingen deelneemt.
• Partij elke kieskring kandidatenlijst inleveren>19 kiesdistricten.
- In elk kiesdistrict steunbetuiging 30 NLders>met paspoort melden gemeentehuis>handtekening zetten.
• Partij €11250.->bedrag staat vast, is dus onafhankelijk van het aantal kiesdistricten.>75%stemmen>1 zetel>bedrag terug.
- Meeste partijen hebben verkiezingsprogramma>staan belangrijkste plannen en opvattingen van de partij
- Lijsttrekker>persoon die voor een partij als 1ste op de lijst van kandidaten staat geplaatst.>bepaalt gezicht tijdens campagne.
- Bij verkiezingen media belangrijke rol>tijdens verkiezingen lijsttrekkers grotere partijen dagelijks aantal keren op tv.
- Voorafgaande verkiezingen beloven lijsttrekkers erg veel>niet altijs waar maken.
4.2 Stemmen.
- Verkiezingen gehouden via stelsel evenredige vertegenwoordiging.
- Bij berekening uit gaan kiesdeler>de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor 1 zetel.
- Sommige landen kiesdrempel>partij alleen zetels als bepaald percentage stemmen behaalt.
- Stemmen>stem je niet op partij maar op persoon.>verschil>lid partij opstapt ook uit 2de kamer>nee>gewoon blijven zitten >ook lid worden andere partij.
- Veel mensen brengen voorkeursstem uit op vrouw>meer vrouwen in politiek.homoseksueel of allochtoon.
- Lijsttrekkers proberen zogenaamde zwevende kiezers te winnen>zijn>
• Mensen niet op vaste partij stemmen>partij wisselen.
• Mensen ontevreden partij vorige x op stemden die nog niet weten welke partij nu wel.
• Mensen die nog nooit hebben gestemd.
4.3 Kabinetsformatie.
- Kabinet>alle ministers en staatssecretarissen samen.
- Onderhandelingen welke partij/personen ons land gaan besturen>kabinetsformatie.
- Doel aantal bekwame bestuurders, ministers, staatssecretarissen te vinden die:
• Eens zijn toekomstige beleid.
• Steun heeft meerderheid Tweede Kamer>Parlement besluiten goed keuren.
- Kabinetsformatie in 8 stappen.
1. De koningin krijgt advies> wie beste kan onderzoeken welke politieke partijen samen het kabinet kunnen vormen>informateur.
2. De koningin benoemt een informateur. Kabinet dat op de steun van meer dan de helft van het aantal kabinetsleden kan rekenen>meerderheidskabinet.
3. De informatie>informateur overlegt met leiders partijen dezelfde ideeën hebben.>moet meningsverschillen uit weg ruimen partijen 1 lijn>partijen bereid zijn compromissen te sluiten.
o Lukt coalitie gevormd>samenwerkingsverband tussen 2 of meer partijen.
o Hand van onderhandelingen regeerakkoord>hoofdlijnen aangeven beleid komende tijd.
4. De informateur gaat terug naar koningin. Na afloop werkzaamheden brengt informateur verslag uit. Niet lukt>nieuwe.
5. De koningin benoemt een formateur>Ervoor zorgen ministers en staatssecretarissen regeerakkoord uit voeren.
6. De formatie>overlegt met coalitiepartijen verdeling ministers. Staatssecreta- rissen. Strijd meestal om Economische Zaken en Financiën. Minister – president>formateur meestal.
7. de formateur gaat terug naar koningin>alle posten ministers en Staatssecreta- rissen. >nieuw kabinet.
8. de koningin benoemt nieuw kabinet> naam kabinet minister-president.
- Kabinet 4 jaar aan blijft nieuwe 2de Kamerverkiezingen.
- Als problemen zo hoog oplopen hele kabinet gevaar>kabinetscrisis.
• Ministers onderling niet eens worden over aantal kwesties.
• Meerderheid 2de Kamer steunt kabinet niet meer >geen vertrouwen in kabinet.
- Minister-president gaat naar koningin ontslag kabinet aan bieden>vervroegde kabinetsverkiezingen. Land niet onbestuurbaar oude ministers in functie tot nieuw kabinet.>demissionair kabinet.
5 Regering en Parlement.
- Regering>koningin en ministers. Ministers >dagelijks bestuur>Uitgangspunten goedkeuring parlement>mag geen lid zijn van 2de kamer
- Parlement 1ste &2de kamer samen. Belangrijkste taken>discussiëren en stemmen over wetsvoorstellen>controleren ministers.
5.1 De Regering.
- Ministers vormen ministerraad ministers en staatssecretarissen>kabinet.
- Belangrijkste taak regering>voorbereiden en uitvoering overheidsbeleid:
• Het opstellen van wetsvoorstellen.
• Het uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten.
• Het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement.
- Binnen regering ministers verantwoordelijk>koningin onschendbaar.Belangrijkste taken:
• Plaatsen handtekening onder wetten.
• Voorlezen Troonrede.
• Benoemen ministers en (in)formateurs.
• Voeren van regelmatig overleg met minister-president over kabinetsbeleid.
- Minister eigen beleidsterrein>portefeuille>zonder portefeuille>geen eigen beleidsterrein.
- Doel kabinetsbeleid>uitvoeren regeerakkoord. Premier>minister-president.
- Premier regelmatig vooroverleg ministers Sociaal-economische driehoek> economische zaken, sociale zaken&werkgelegenheid en Financiën.
5.2 Het Parlement.
- 1ste & 2de Kamer samen Staten generaal. Parlementsleden volksvertegenwoordigers>niet waar> 2de kamer direct gekozen 1ste indirect>door Provinciale steden.
- 2de kamer 150 leden. Behandelt elk wetsvoorstel>recht af wijzen&veranderen.
- 1ste kamer>senaat> 75 leden niet veranderen>alleen af – goed keuren.
- 2de kamer meer macht dan 1ste kamer.
- Fractie>gedeelte>de groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan.
- Aan het hoofd>fractievoorzitter>woordvoerder van zijn/har partij.>1 zetel>eenmansfractie.
5.3 Verhouding tussen regering en parlement.
• Ministers hebben zowel wetgevende als uitvoerende macht.
• Wetgevende macht delen ze met parlement: meeste wetsvoorstellen worden ontworpen door ministers, maar parlement stemt er uiteindelijk over.
• Uitvoerende macht is in handen van ministers.
• Scheiding tussen wetgevende&uitvoerende macht>aangegeven in Trias politica.
• Politieke partijen 1ste en 2de Kamer verdeeld in regering- oppositiepartijen.
• Regeringspartijen>partijen die deel uit maken regering.
• Oppositiepartijen gevormd door partijen die niet in de regering zitten.
• Taken parlement:
- (mede)wetgeving.
- Controle van de ministers
• Wetgevende taak parlement gebruikmaken rechten:
- Stemrecht bij wetsontwerpen>beide kamers hebben het recht om een wetsvoorstel te aanvaarden of te verwerpen.
- Recht van initiatief>leden 2de Kamer mogelijkheid wetsontwerp in te dienen.
- Recht van amendement> onderdelen wetsvoorstel door 2de Kamer wijzigen.
• Ook bij controlerende taak 2de Kamer gebruikmaken rechten.
- Schriftelijke vragen
- Recht van interpellatie> interpelleren>een minister verantwoordelijk roepen.
- Parlementaire enquête>zware controle middel>gedetailleerd onderzoek naar onderdeel regeringsbeleid.
- Budgetrecht>rijksbegroting wel / niet goedkeuren.
- Motie>schriftelijke uitspraak beleid minister waarmee Kamer niet eens is>niets aan trekken>riskeert wel motie afkeuring>motie van wantrouwen.
• Lobbyen>
5.4 Onvrede met de politieke besluitvorming.
• Pragmatische gronden>ieder voorstel moest op zijn eigen waarde beoordeeld worden.
• 1994 vormden PvdA en VVD met D66 paarse kabinetten.
• Linkse, socialistische partij ging regeren met rechtse, liberale partij>noodzakelijk aantal afspraken gedetailleerd regeringsakkoord vast leggen>belangrijke afspraken:
- Makkelijker referendum>D66
- Rol overheid terug gedrongen, meer geprivatiseerd>PvdA
- Hoogte en duur bestaande uitkeringen gehandhaafd>VVD
- Homohuwelijk en euthanasie wettelijk geregeld>alle drie.
• Parlement minder zeggen. Groenlinks en socialistische partij veel kritiek dwang regeerakkoord>parlement monddood.
• Burgers weinig discussies nauwelijks geluisterd mening burger.
• Politieke taboes>er waren zaken waarvan politici vonden dat je er niet in het openbaar over moest spreken.
• 1ste paarse kabinet enthousiast ontvangen eind 2de paarse kabinet minder enthousiast onder paars overheid terugtreden marktwerking toegenomen>problemen.
5.5 Reacties op de onvrede.
• Verschillende partijen onvrede bevolking te verwoorden>pas met komst Pim Fortuyn kregen ontevreden burgers krachtige woordvoerder
• Vooral trok hij ten strijde tegen gebrek aan durf Haagse politici om lastige discussies aan te gaan.
• Oefende aantrekkingskracht uit op kiezers alle partijen ook mensen moeite namen te stemmen.
• Fortuyen stijgen opiniepeilingen gemeenteraadverkiezingen Rotterdam eindige als grootste>gevestigde partijen weggevaagd.
• Mensen gevoel met Pim hoop nieuwe politiek vermoord was.
• Verkiezingsuitslag 2002 dreun gevestigde partijen. Partijen trokken conclusie te ver van burgers mening af.>meer luisteren.
• 2de Kamerverkiezingen jan 2003 PvdA en VVD meer kandidatenverkiesbaar. PvdA nieuwe partijleider>afgelopen met achterkamertjespolitiek.
6 Hoe verloopt politieke besluitvorming?
• Politieke bespuitingen beginnen altijd met het formuleren van doelstellingen.
6.1 doelstellingen en beleid
• Beleid>formuleren hoe de doelstellingen bereikt moeten worden. BV> subsidies kinderopvang.
• 2de Kamer wil iedere partij streven voldoende veiligheid. Goed onderwijs goede gezondheid enz.
6.2 Ambtenaren en massamedia
• politieke actoren> personen, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij het politieke besluitvormingsproces.
• Ambtenaren wetsvoorstellen voorbereiden en zorgen praktische uitvoering beleid.>soms veel invloed.
• Ambtenarenapparaat>4de macht.
• Ambtenarenapparaat ook wel bureaucratie>organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door officiële voorschriften, gescheiden deskundige en duidelijke gezagsstructuur.
• Vijf politieke functies media
1. informatieve functie
2. spreekbuisfunctie
3. onderzoekende functie
4. commentaarfunctie
5. controlerende functie.
6.3 Burgers en Pressiegroepen.
• Pressiegroepen>groepen die proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming>5de macht.
• 3 soorten pressiegroepen.
1. belangengroepen>komen op voor belangen bepaalde groep samenleving> Consumentenbond
2. actiegroepen>zich voor korte tijd inzetten voor 1 duidelijke kwestie>bv aanleg snelweg.
3. actieorganisaties>langere tijd inzetten voor 1 duidelijke kwestie>greenpeace
• nu acties gericht uitgevoerd, inhoudelijk gaan werken, vaak hulp van architecten, juristen en andere specialisten.
• Actieorganisatie verschillen met actiegroep>geprofessionaliseerd>vaak gevestigd in vele landen uitgeroeid tot multinationals.
6.4 Systeemtheorie.
- Schematische weergave politieke besluiten totstandkomen>rol politieke actoren aan de orde.
- BV: oplossen van het zinloos geweld in uitgaansgebieden>spelen buurtbewoners, horeca-eigenaren, politie, gemeentelijke politici rol.
- Politiek proces zijn zij actoren bijdrage leveren besluitvorming.
- Eerste fase>samenleving allerlei eisen en wensen naar voren. Een kwestie wordt meestal aan het rollen gebracht door pressiegroepen.
- Lobbyen>proberen via persoonlijk contact steun te krijgen voor je standpunten en belangen.
- Kwestie interessant genoeg media vanzelf aandacht besteden.
- Vooral media-explosie>politici niet meer om probleem heen. Media-explosie>geven veel kranten en tv-programma’s uitgebreide berichtgeving over de kwestie.
- Pers genoeg aandacht onderwerp>kwestie politieke agenda. Bestuurders en politieke partijen niet meer omheen moeten standpunten innemen.
- In deze fase ook wel Tweede Kamerlid letterlijke citaten krant minister ter verantwoording te roepen zijn/haar uitspraken.
- De naar voren gebrachte eisen en wensen moeten worden omgezet in beslissingen.
- Wethouder, minister ambtenaren vragen zaak onderzoeken advies brengen> beleidsvoorbereiding>vb>wetsvoorstel.
- Ambtenaren zorgen er vervolgens voor dat de wet uitgevoerd wordt.
- Wetten en andere maatregelen zijn nooit het eindpunt van de politiek. Besluiten roepen namelijk altijd reacties op in de samenleving.>terugkoppeling.
- Vb>bijstelling WAO - wetgeving>te snel afgekeurd>WAO. 2de Kamer arbeidsongeschikten opnieuw keuren> te streng> berichten pers 2de Kamer keuring verspoelen. Werkelijkheid ingewikkelder.>omgevingsfactoren.
- Bij het nemen van politieke besluiten moet rekening worden gehouden met veel belangen.
- Omgevingsfactoren> alle gegevens die een mogelijke rol kunnen spelen in het proces van de politieke besluitvorming.
- Omgevingsfactoren:
• Demografische kenmerken.>samenstelling van de bevolking.
• Ecologische kenmerken>wisselwerking tussen mens en milieu.
• Culturele kenmerken> geschiedenis van een land en daaraan gekoppelde gewoonten en gebruiken.
• Economische kenmerken.
• Technologische kenmerken.
• Sociale kenmerken> grote inkomstverschillen als sociaal onaanvaardbaar beschouwt. Wetgeving gebaseerd geen grote groepen mensen onder armoedegrens hoeven leven.
• Internationale verhoudingen>NL lid VN, EU, en de NAVO.
6.5 Barrièremodel.
- Naast systeemtheorie>barrièremodel>uitgangspunt>problemen die moeten worden overwonnen om volgende stap te kunnen nemen proces politieke besluitvorming.
- 1ste barrière moeten burgers nemen als een kwestie openbaarheid willen maken.> media benaderen, aandacht publiciteit krijgen>brede bekendheid probleem politieke agenda.
- 2de barrière: de politiek moet de kwestie willen oppakken en op de politieke agenda plaatsen.
- 3de barrière: formuleren van besluiten.>regels duidelijk, haalbaar en algemeen aanvaardbaar zijn wet niet drie voorwaarden voldoet, ontstaat probleem 4de barrière uitvoering van het besluit.
- Probleem uitvoering leiden ontevredenheid bevolking begint proces politieke besluitvorming opnieuw.
- Barrière model duidelijk waar problemen politieke besluitvormingsproces ontstaan.
REACTIES
1 seconde geleden