4. Politieke besluitvorming
Politieke besluiten zijn gebaseerd op signalen uit de samenleven. Dit zijn ideeën, wensen en eisen die mensen over een maatschappelijke kwestie van voren brengen
4.1 Politieke agenda
Het begrip politiek kun je beschouwen als het afwegen van (tegenstrijdige) belangen in maatschappelijke vraagstukken die voor meerdere (groepen) mensen van belang zijn. Wat als probleem wordt erkend, verandert in de looop van de tijd. Mensen die een bepaald belang gerealiseerd willen krijgen, moeten er dus op de eerste plaats voor zorgen dat hun belang als maatschappelijk relevant wordt erkend. Zij moeten het onderwerp op de politieke agenda zien te krijgen zodat de politieke bestuurders oplossingen gaan bedenken voor de problematiek.
Door de omstandigheden en omgevingsfactoren ontstaat er op een gegeven moment politieke prioriteit voor een kwestie. Uiteindelijk moeten oplossingen voor het gesignaleerde probleem resulteren in beleidsmaatregelen. Vaak hebben deze de vorm van een wet
4.2 Wetgeving
Voordat in ons land een wet tot stand komt gaat er heel wat aan vooraf:
1. Er ontstaan maatschappelijke problemen.
2. De problemen moeten worden gesignaleerd, als probleem erkend en worden omgezet in politieke eisen.
3. Er worden ideeën geopperd die leiden tot politieke stellingnamen van politieke partijen.
4. Het onderwerp kan worden besproken in de ministerraad, de Tweede Kamer en door ambtenaren.
5. Na de formulering wordt er commentaar geleverd door voor- en tegenstanders en kan eventueel het voorstel worden gewijzigd.
6. De verantwoordelijke minister of staatssecretaris dient het wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer. Als het wetsvoorstel is goedgekeurd door de Tweede en Eerste Kamer wordt het gepubliceerd in het Staatsblad en verwerft het de status van de wet.
7. Een minister moet de wet gaan uitvoeren en handhaven.
Wetsvoorstellen kunnen in ons land zowel ingediend worden door de regering als door leden van de Tweede Kamer.
Sommige besluiten worden genomen zonder dat de Tweede en Eerste Kamer zich over het besluit uit hebben gesproken. Dit is het geval bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMVB) en bij Koninklijke Besluiten (KB). AMVB’s hebben vaak betrekking op onderdelen van wetten die snel gewijzigd moeten (kunnen) worden. Koninklijke Besluiten betreffen één specifiek geval, bv de benoeming van burgemeesters.
Om het proces van politieke besluitvorming beter te kunnen analyseren zijn er twee modellen ontwikkeld: het systeemmodel en het barrièremodel.
4.3 Wat is een politiek systeem?
Het politieke besluitvormingsproces is in zeer vereenvoudigde vorm als volgt weer te geven:
- De invoer, waarbij burgers, pressiegroepen en massamedia een maatschappelijk probleem aankaarten dat in de publieke discussie zo belangrijk wordt gevonden dat politieke partijen en individuele politici er niet meer omheen kunnen en hun standpunt moeten bepalen
- De omzetting, waarbij de politieke bestuurders zich informeren en op zoek gaan naar oplossingen. Er worden maatregelen geformuleerd en bediscussieerd met de gekozen politici. Dit moet in prinicipe uitmonden in een maatregel die de meerderheid van de volksvertegenwoordigers goedkeurt.
- De uitvoer, waarbij met name de ambtenaren zorg dragen voor de realisatie van de genomen besluiten.
- De terugkoppeling, waarbij wordt gekeken of de genomen maatregelen wel het efect hebben dat werd beoogd. Als dit niet zo is, zal dit wrevel bij de bevolking en politici opwerpen en dan komt er een (hernieuwde) invoerface van het maatschappelijk probleem
De politicoloog Easton omschrijft een politiek systeem als: alle interacties (handelingen) in een samenleving die te maken hebben met het gezaghebbend (dwingend) toedelen van schaarse goederen en waarden. Het politieke systeem heeft maar een beperkte capaciteit om alle politieke eisen te realiseren. 4.4 Omgevingsfactoren De economische omstandigheden bepalen in hoge mate de speelruimte van de politiek. Als er een redelijke economische groei is, kan de overheid meer doen dan wanneer het economisch tegenzit. De economische ordening en de economische conjunctuur beïnvloeden de eisen die op de politiek af komenm de invoer, alsook de mogelijkheden om aan die eisen en wensen te voldoen, de uitvoer. De politieke cultuur. De gewoonten en de tradities zijn ook van invloed, zowel op de wensen en eisen die op de politiek afkomen, als op de speelruimte die de politiek heeft om bepaalde problemen op een bepaalde manier op te lossen Geografische factoren. Internationale verdragen en verplichtingen. Nederland kan niet isolationistisch opereren. De politieke besluitvorming ondergaat invloed van de buitenlandse wetgeving, regels en initiatieven. Technische ontwikkelingen en mogelijkheden. Sociale omstandigheden. Het economische beleid van een land is afhankelijk van de omvang van de middenklasse. In ons land is er door de grote omvang daarvan grote aandacht voor de inkomensontwikkelingen van de middenklasse. Demografische factoren. Door de samenstelling van de bevolkingsopbouw in de jaren zestig van de twintigste eeuw was de groep jongeren, mede door hun grote aantal, erg machtig waardoor zij politieke eisen kon realiseren. Factoren die specifiek voor Nederland zijn worden interne omgevingsfactoren genoemd. Factoren die worden bepaald door de internationale omstandigheden worden externe omgevingsfactoren genoemd. 4.5 Het systeemmodel van Easton Easton benadrukt dat het grootste deel van de politieke wensen in een samenleving niet wordt omgezet in politieke eisen en dat vervolgens ook het merendeel van de politieke eisen niet wordt omgezet in politieke besluiten
Wensen worden gevormd door de meningen die mensen wel hebben, maar waarvoor ze niet de straat op gaan. Een politieke eis onstaat als die wens bijvoorbeeld wordt uitgesproken door opinieleiders, actiegroepen, politieke partijen
De rol van de zogenoemde “gatekeepers” of sluiswachters is in de invoerfase heel belangrijk. Daarmee bedoelt Easton individuele personen of instellingen die door de rol die bij bekleden in de samenleving in staat zijn (vage) wensen te vertelen in concrete eisen. In dictaturen wordt de toevoer van eisen naar de politieke instellingen door die politieke instellingen zelf gecontroleerd en beheerst. In een democratie behoren aan de ene kant de mogelijkheden om eisen naar voren te brengen zo groot mogelijk te zijn, maar aan de andere kant moet de politiek niet overstelpt raken door al die eisen. De stroom van eisen moet gereguleerd worden, vandaar het beeld van de sluiswachter, die niet alle schepen tegelijk doorlaat. Easton onderscheidt drie vormen van steun: Steun voor politieke gemeenschap, een zeker mate van verbondenheid of gemeenschapsgevoel. Steun voor autoriteiten. Steun voor de waarden en normen. De omzetting van wensen en eisen in overheidsbeleid, ook wel conversie genoemd, is het werk van beroepspolitici en ambtenaren. Beleid = het doelgericht handelen in een bepaald maatschappelijk probleem op basis van (liefst wetenschappelijk) kennis of onderzoek. Omzetting verloopt in een reeks van min of meer opeenvolgende subfasen: 1. de politieke agendavorming, waarbij de beleidsmakers bereid zijn om de problemen uit de samenleving aan te pakken. De criteria daarvoor zijn dat: de maatschappelijke kwestie door een groot aantal als ongewenst wordt ervaren de negatief beoordeelde kwestie vaak voorkomt en/of hevige emoties oproept de problematiek als oplosbaar wordt beschouwd de gatekeepers het probleem hebben erkend als belangrijk probleem er voldoende ruimte is op de politieke agenda en er priotiteit gegeven kan worden aan het zoeken naar politieke oplossingen voor de problematiek. 2. De beleidsvoorbereiding waarin de oorzaken worden geanalyseerd en adviezen worden geformuleerd. 3. De beleidsbepaling omvat de goedkeuring door de volksvertegenwoording van de wetsvoorstellen. De uitvoering van beleidsbeslissingen is meestal in handen van ambtenaren. Zij dragen zorg voor de realisering van genomen besluiten
Terugkoppeling is de mogelijkheid van het politieke systeem te leren van het verleden en besluiten aan te passen aan de reacties van de bevolking. Het gaat hierbij om: De wijze waarop de bevolking reageert op besluiten met steun, met protest en geweld, passivitieit enz. De manier en de mate waarin de poortwachters die reacties weer “doorlaten”
4.6 Barrièremodel
4.7 Politieke Actoren
Een ambtenaar is iemand die bij de overheid in dienst is. Ambternaren die op meer directe manier wethouders gedeputeerden of ministers bijstaan, houden zich vooral bezig met beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering.
Ambtenaren hebben veel invloed, daarom worden ze ook wel de vierde macht genoemd.
Een overheidsbureaucratie is idealiter een hiërarchisch geordend apparaatw waarbinnen ambtenaren volgens vaste regels en procedures besluiten voorbereiden en uitvoeren onder verantwoordelijkheid van de politieke ambtsdrager.
Ambtenaren krijgen nog weleens de schuld van de verkokering van de beleidsgebieden. Daarmee wordt bedoeld dat elk departement zijn eigen beleid voert en er te weinig wordt samengewerkt met andere ministeries zodat de noodzakelijke coördinatie en eenheid in beleid ontbreekt.
Ministers en het kabinet kunnen als geheel een beroep doen om de adviesorganen.
De belangrijkste adviesorganen:
de Raad van State
de Sociaal-Economische Raas (SER)
de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
de Onderwijsraad
de planbureaus
De Raad van State is het hoogste rechtscollege in Nederland en wordt officieel voortgezeten door het staatshoofd. De leden van de Raad van State worden benoemd door de regering. De Raad van State moet advies geven over alle wetsvoorstellen, voorstellen tot Algeme Maatregel van Bestuur en voorstellen tot goedkeuring van gedragen. De Raad van State oordeelt in conflicten tussen bestuurdsorganen onderling en tussen een burger en een overheidsinstantie, de zogenaamde AROB-procedures (administratieve rechtsprak overheidsbeschikkingen) De Sociaal-Economische Raad adviseert de regering over belangrijke maatregelen op sociaal en economisch gebied. De SER telt 33 leden waarvan 11 vertegenwoordigers zijn van de werknemersorganisaties en 11 vertegenwoordings van de werkgeversorganisaties. De andere 11 word dmv zetels door de regering benoemd. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft onder meer tot taak om “ten behoeve van het regeringsbeleid wetenschappelijk gefundeerde informatie te verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden en daarbij tijdig te wijzen om tegenstrijdigheden en te verwachten knelpunten, probleemstellingen te formuleren ten aanzien van de grote beleidsvraagstukken en beleidsalternatieven aan te geven. Ze worden benoemd door de regering. De Onderwijsraad is een raad die gehandhaafd bleef. Er zijn verschillende adviesraden voor specifieke beleidsterreinen. De regering kan ook planbureaus inschakelen. Dit zijn wetenschappelijke instellingen die op basis van feitemateriaal en studies proberen aan te geven wat de gevolgen zullen zijn van beleidsvoornemens. Pressiegroepen onderscheiden zich van politieke partijen omdat zij zich niet met alle facetten van de samenleving bezighouden. Hun doel is om de politiek te beïnvloeden op één speciaal onderdeel. Ze worden ook wel de vijfde macht genoemd. Er zijn 3 soorten pressiegroepen: Belangengroepen die voor de belangen van een bepaalde groep uit de samenleving opkomen. Actiegroepen die zich voor korte tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. Actieorganisaties die zich voor langere tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. Pressie- en actiegroepen kunnen op verschillende manieren invloed proberen uit te oefenen. Ze kunnen bijvoorbeel: o Lobbyen bij politici
o Demonstraties organiseren
o Een publciteitscampagne opzetten
o Contact zoeken met geestverwanten in bestuurlijke organisaties en adviesorganen
o Wetenschappelijke bureaus inschakelen om hun standpunten met feiten te onderbouwen
o Overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid
De pressiegroepen hebben meer kansen op succes als: de eensgezindheid of cohesie van de groep groot is de macht van de groep groot is
Burgerlijke ongehoorzaamheid is de meest vérgaande vorm van actievoeren: burgers overtreden bewust de wet om een maatschappelijk vraagstuk aan de orde te stellen. De 6 politieke functies van de media zijn: Informatieve functie: het verstrekken en inventariseren van informatie over allerlei politieke gebeurtenissen en besluiten. Spreekbuisfunctie: het vormen van een “klankbord” voor allerlei standpuinten, die in de samenleving aanwezig zijn. De onderzoekende functie: het signaleren van problemen die al dan niet onder de bevolking leven. Controlerende fucntie: het nauwlettend volgen van de toezeggingen die door ministers en andere vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties worden gedaan. Commentaarfunctie: het leveren van kritiek op politieke besluiten. Integratiefunctie: het bevorderen van meer of minder cohesie of samenhang in een land. Het grote verschil is dat er in een democratie sprake is van persvrijheid en pluriformiteit van de massamedia. Dat laatste wil zeggen dat er een verscheidenheid aan kranten verschijnen vanuit verschillende politieke en religieuze achtergronden. 5. Politieke stromingen en partijen De indeling van politieke partijen heeft te maken met de oorsprong van een paar grote politieke stromingen die tussen 1850 en 1900 ontstonden.
5.1 Ideologie
Politieke opvattingen worden gevormd door de ideeën van mensen over de inrichting van de samenleving.
Aan elke politieke stroming ligt een visie op de wereld ten grondslag, die we een ideologie noemen: het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving.
Ideologieën hebben duidelijke standpunten over:
• Normen en waarden die voor iedereen in de samenleving zouden moeten gelden. Het betreft de mate van persoonlijke vrijheid die kan worden toegestaan.
• De gewenste sociaal-economische structuur van de samenleving, waarbij de opvattingen centraal staan over wat verstaan moet worden onder een rechtvaardige verdeling van welvaart.
• De gewenste machtsverdeling in de samenleving, waarbij het om de ideeën gaat in welke mate en op welke manier mensen politieke rechten moeten hebben.
Een ideologie vervult belangrijke functies voor mensen:
Het geeft houvast
Het biedt een interpretatiekader; je kunt er allerlei verschijnselen mee verklaren
Het biedt een oriëntatiepunt: iets waar we naar streven
Het versterkt groepsgevoelens, levert een groepsidentiteit juist door zich af te zetten tegen andere ideologieën.
5.2 Eenvoudige indelingen
Progressief heeft in de politiek de betekenis van vooruitstrevend. Progressieve politici benadrukken de gebreken in de samenleving en pleiten voor grondige veranderingen en hebben daarom vaak contacten met actiegroepen. Progressieve partijen gaan ervan uit dat de samenleving naast positieve ook negatieve veranderingen ondergaat.
Conservatief heeft de betekenis van behoudend. Conservatieve politici benadrukken met name datgene wat al bereikt is. Zij hebben daarom meer aandacht voor traditionele waarden en hebben bijvoorbeeld meer contacten met kerkelijke organisaties en gezaghebbende instanties
Soms wordt er door conservatieven naar gestreefd om oude regels die inmiddels door moderne bepalingen zijn vervangen, te herstellen. Men noemt dit ook wel reactionair, letterlijk achteruitstrevend. Politiek links sluit direct aan op de progressieve uitgangspunten en het principe van gelijk (waardig) heid. Links komt met name op voor mensen met een achterstandspositie omdat zij nadruk legt op gelijke kansen voor iedereen op onderwijs, inkomen en werk. Links wil dat de overheid helpt zoeken naar een baan
Politiek rechts sluit vaak aan bij conservatieve uitgangspunten en legt de nadruk op economische vrijheid. Rechts perkt wel persoonlijke vrijheid in. Ze pleiten voor een passieve overheid op economisch gebied, maar voor een strenge regelgeving ten aanzien van de handhaving van normen en waarden. Rechts is een tegenstander van een te grote nadruk op de gelijke behandeling van mensen. Bij links heeft de overheid de rol van beschermer van de zwakkeren in de samenleving, bij rechts heeft de overheid de rol van bewaker van de waarden en normen en het nadrukkelijk beheersen van de rust en orde. In de jaren tachtig trad er een zekere verrechtsing op. Dat kwam vooral door een hoge werkloosheid en een groeiend financieringstekort. Het gevolg was dat: Nieuwe rechtse partijen als de CD en CP’86 bij sommige verkiezingen een groot aantal stemmen behaalden. De gematigdere partijen vrijwel allemaal naar rechts opschoven met betrekking tot de sociaal-economische vraagstukken. Ze streven naar een beperking van de collectieve sector om de uitgaven van de overheid te kunnen verkleinen De kleine linkse partijen in ons land, de PSP, de PPR en de communistische CPN zoveel kiezers verloren dat ze in 1989 samengingen als GroenLinks. De verschillen tussen de partijen zijn steeds minder geworden. Dit komt ook doordat de belangentegenstellingen veel minder scherp zijn. Het geloof speelt een mindere rol. De partijen richten zich ook minder op afzonderlijke doelgroepen. De weerslag hiervan zie je dus nu ook in beleidsmaatregelen. 5.3 Liberalisme In de opvatting van het liberalisme zeggen ze: wat goed is voor het individu, is goed voor de maatschappij. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en verdraagzaamheid zijn sleutelbegrippen in de liberale traditie. In de 19de eeuw kreeg het vooral aanhangers onder de “burgerij” De evolutieleer van Darwin bepaalde hun wereldbeeld en het scheppingsverhaal verloor voor hen aan betekenis. De belangrijkste kenmerken van het liberalisme uit die tijd waren: Economische vrijheid, de liberalen wilden niet dat de overheid zich teveel met de handel en industrie zou bemoeien. Zij waren ervan overtuigd dat als iedereen maar zijn eigenbelang kon nastreven, dat het beste zou zijn voor de hele samenleving. Politieke vrijheid. De liberalen pleitten voor een scheiding van kerk en staat en binnen die staat wilden zij een scheiding van de wetgevende, uitvoerende en de rechterlijke macht, de Trias Politica. Ook het principe van de rechtsstaat is een idee dat door liberalen werd voorgestaan. In de rechtsstaat handhaaft de regering wetten door politie en justitie maar is de overheid zelf wel gebonden aan rechtsregels om burgers te beschermen tegen misbruik van de macht van overheidsorganen. Bij het begrip “gelijkheid van alle burgers voor de weit” bedoelde de liberalen echter de juridische gelijkheid en niet de maatschappelijke gelijkheid(zoals gelijkheid in inkomens). Het rationalistisch individualisme. Dat wil zeggen dat liberalen ervan uitgaan dat wanneer iedereen zijn eigenbelang nastreeft, dat voor de gehele samenleving het beste resultaat oplevert. 5.4 Socialisme Het socialisme constateert dat de mogelijkheden voor elk individu om zich te ontplooien ongelijk verdeeld zijn. Het socialisme wordt vooral gekenmerkt door het streven naar gelijkheid. Het liberale vrijheidsdenken ontwikkelde zich in een maatschappij waar de ongelijkheid heel sterk was. In 1848 publiceerde Karl Marx het Communistisch Manifest: het was bedoeld als een soort beginselprogramma voor een kleine organisatie van revolutionaire socialisten van verschillende nationaliteiten. Zij riepen de arbeiders op tot omverwerping van de maarschappelijke orde. Om een eind te maken aan de kapitalistische uitbuiting van de arbeiders moesten alle fabrieken in handen komen van de staat. Dan zou iedereen kunnen werken, naar eigen kunnen en krijgen wat hij nodig had voor zijn dagelijkse levensonderhoud. Deze ideeën stonden natuurlijk lijnrecht tegenover die van de liberalen. Marx dacht bv aan: onteigening van de grond zware progressieve belastingen (hoe meer inkomen, hoe groter het percentage belasting) afschaffing van het erfrecht (vermogen gaat niet naar de kinderen maar naar de gemeenschap) centralisatie van banken en transport in handen van de staat nationalisatie van fabrieken en productiemiddelen, gemeenschappelijke plannen voor de landbouw openbare en kosteloze opvoeding van kinderen en verbod op kinderarbeid
Marx voorspelde de ondergang van het kapitalisme in de zogenaamde “Verelendungstheorie”. Door concentratrie van kapitaal en opeenvolgende economische crises zou de situatie van de arbeiders steeds verder verslechteren, waardoor een moment zou aanbreken waarop zij massaal is verzet zouden komen.
Op basis van de ideeën van Marx ontstonden rond 1900 twee bewegingen: een groep met revolutionaire socialisten, de latere communisten, en de sociaal-democraten. De s-d geloofde niet in de revolutie, zij wilden de socialistische maatschappij geleidelijk, in kleine stappen bereiken. Ze waren voorstanders van het algemeen kiesrecht waardoor de meerderheid van de arbeiders op hen zou stemmen en er wetten konden worden gemaakt waarmee het socialisme via de parlementaire weg dichterbij zou worden gebracht.
5.5 Confessionalisme
In het confessionalisme baseren mensen hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. In Nederland is dat vooral het christelijk geloof. Uitgangspunt in deze religie is dat God een bedoeling met de wereld heeft. In het confessionalisme was een duidelijke organische staatsopvatting zichtbaar. De samenleving kan vergeleken worden met een lichaam, waarvan de afzonderlijke delen alleen maar kunnen functioneren, omdat zij onderdeel uitmaken van een groter geheel waarin alles een vaste plaats en vaste taak heeft. Trefwoorden in het confessionalisme zijn geloof, naastenliefde en harmonie.
Het CDA wil een “zorgzame samenleving” in plaats van een verzorgingsstaat. Vandaar het idee van “gespreide verantwoordelijkheid”. Mensen moeten voor elkaar verantwoordelijkheid en zorg op zich kunnen nemen en willen nemen: de staat moet de mensen niet te veel uit handen nemen.
De overheid mocht vroeger hooguit een aanvullende rol spelen, dit wordt ook wel het subsidiariteitsbeginsel genoemd.
5.6 Politieke Partijen
Een actiegroep streeft naar het realiseren van één doelstelling.
In een belangenvereniging organiseren mensen zich op een bepaald belang dat gemeenschappelijk is.
Een politieke partij, probeert, op basis van een samenhangend geheel van ideeën, mensen te mobiliseren om zich te bemoeien met de inrichting en het bestuur van de samenleving als geheel.
Alle politieke partijen, ongeacht hun opvattingen, hebben een aantal belangrijke functies voor het proces van politieke besluitvorming.
De articulatiefunctie. Politieke partijen brengen wensen en eisen die in de maatschappij leven, publiekelijk naar voren en spreken deze ook uit via de massamedia.
De informatieve functie. Politieke partijen geven hun standpunten ten aanzien van verschillende kwesties en informeren daardoor de kiezers over het regeringsbeleid.
De integratiefunctie. Veel mensen hebben uitgesproken opvattingen over één of een paar maatschappelijke vraagstukken. Voor de politieke besluitvorming is het belangrijk dat deze losse opvattingen aan elkaar verbonden worden tot één samenhangend geheel.
De participatiefunctie. Op basis van de informatieve en de meningsvorming proberen politieke partijen burgers te interesseren voor hun activiteiten en ertoe over te halen passief of actief aan de politiek deel te nemen vb lidmaatschap van de partij
De selectiefunctie. Mensen die een bestuurlijke functie in de politiek willen vervullen, kunnen door een partij als kandidaat worden voorgedragen. Zonder politieke partij is het veel moeilijker om gekozen te worden
VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie en komt voor uit de liberale stroming. De VVD staat op het standpunt dat de samenleving het beste gedijt als het individu zich zo goed mogelijk kan ontplooien. De overheid moet zo min mogelijk ingrijpen. CDA = Christen Democratisch Appèl en komt voort uit de confessionele stroming. De visie van het CDA is dat mensen zich zoveel mogelijk gezamenlijk moeten redden. Het gezin is de hoeksteen van de samenleving
PvdA = Partij van de Arbeid en komt voor uit de sociaal-democratische stroming.Er moet een eerlijke spreiding zijn van macht, kennis en inkomen. Voor een sterke rol van de overheid. De overheid moet de randvoorwaarden scheppen zodat iedereen gelijke mogelijkheden heeft om in de samenleving te participeren. De overheid moet ook de zwakkeren beschermen. Klein rechts, zoals de Christenunie. Op het gebied van waarden en normen blijven deze partijen streng en autoritait en laten weinig ruimte voor persoonlijke vrijheden ten aanazien van abortus, homofilie, euthanasie, alternatieve zorg voor kinderen etc. Groenlinks komt voor uit een aantal kleinere progressieve partijen. Ze streven naar een rechtvaardige welvaarsverdeling in de wereld en het milieu staat op een belangrijke plek. SP = een socialistische partij die in de jaren zestig is opgericht uit onvrede met de gematigde koers van de PvdA. Een van de uitgangspunten van de partij is dat je niet alleen politiek maakt in de kamer of in de gemeenteraad. De D66 zet zich af tegen de ideologie als basis voor politiek. Ze noemen zichzelf sociaal-liberaal. 6. Internationale Politiek 6.1 Inperking beleidsvrijheid In het verleden belegden regeringen met een gezamenlijke problematiek vergaderingen om tot oplossingen te komen. Je spreekt dan over intergouvernementeel overleg. Staten zij tot op zekere hoogte gedwongen tot samenwerking. Dat beperkt de beleidsvrijheid van de afzonderlijke staten. In de inperking van de beleidsvrijheid zijn een aantal gradaties te onderscheiden. Voor een aantal besluiten is de Nederlandse regering afhankelijk van de samenwerking met andere staten. Het resultaat van de samenwerking zal meestal een compromis zijn. Dat wil zeggen dat de oplossing niet zo vérgaand is dan de Nederlandse regering zelf had gewild. Voor andere besluiten is de regering gebonden aan internationale verdragen. Dit wil zeggen dat de besluiten die regering neemt in overeenstemming moeten zijn met het internationale verdrag. Een verdergaande stap is het afstaan van bevoegdheden aan een hoger politiek orgaan. Met de bevoegdheden verdwijnt ook de beleidsvrijheid. Dit gebeurt alleen als de samenwerking onvoldoende resultaat oplevert. Naarmate een dergelijke instantie meer bevoegdheden krijgt wordt het meer en meer een boven land staand supranationaal bestuur, dat ten opzichte van de deelnemende landen dezelfde rol vervult als de landelijke overheid ten opzichte van provincies en gemeenten. Verschillende factoren die internationale samenwerking bemoeilijken: De emotionele weestanden tegen het gedeeltelijk opgeven van de eigen soevereiniteit. Verzet van nationale regeringen tegen het uit handen geven van bevoegdheden aan supranationale organen. Soms ontbreekt vertrouwen De bevolking werkt soms tegen “prisoners dilemma”. Dit geeft een verklaring waarom staten zovaak de voorkeur geven aan hun individuele belangen op korte termijn boven gemeenschappelijke belangen op de lange termijn. Dat komt omdat bij internationale samenwerking tussen landen die van elkaar afhankelijk zijn de resultaten van de samenwerking niet (direct zichtbaar) aan de landen afzonderlijk ten goede komen, maar aan het samenwerkingsverband als geheel. 6.2 Europese Unie België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal en het Verenigd Koninkrijk zijn één economische en monetaire unie. Dat wil zeggen dat de landen: een eigen Europese munt invoeren (de euro) een centrale Europese bank vestigen een gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid formuleren en uitvoeren (inclusief een gemeenschappelijk defensiebeleid) een Europees burgerschap instellen
Het Europees burgerschap geeft burgers van de Eu-lidstaten een aantal aanvullende rechten. Zij hebben:
• in principe het recht om vrij in elke lidstaat de reizen, werken of wonen
• actief en passief kiesrechtbij zowel gemeenteraadsverkiezingen als verkiezingen voor het Europese Parlement in zijn of haar woonplaats ongeacht zijn of haar nationaliteit
• gemakkelijk toegang tot de sociale zekerheid in andere lidstaten
• bij problemen in een niet-EU-land diplomatieke en consulaire bescherming van elke EU-staat
• het recht om hun beklag te doen bij de Europese Ombudsman als zij menen dat hun Europese rechten niet worden geëerbiedigd.
Het hoogste besluitvormende orgaan van de EU is de Raad van Ministers. De Raad heeft de wetgevende bevoegdheid en kan opdrachten verstrekken aan de Europese Commissie. De samenstelling van de Raad van Ministers is afhankelijk van het onderwerp dat er op de agenda staat.
Het dagelijks bestuur van de EU wordt gevormd door de Europese Commissie (EC). De EC bestaat uit 20 commissarissen die door de lidstaten benoemd worden. De Commissie ziet erop toe dat richtlijnen van de EU worden uitgevoerd, vertegenwoordigt de EU naar buiten toe en bereidt de besluiten van de Raad van Ministers voor. De EC neemt dus ook het initiatief tot wetgeving.
De Europese Raad bestaat uit de regeringsleiders. Het voorzitterschap van de Europese Raad ligt bij toerbeurt bij de regering van een van de deelnemende landen. Ieder halfjaar wisselt dat. De belangrijkste besluiten van de EU worden besproken in de Europese Raad. Daarnaast buigt de Europese Raad zich over vraagstukken waarover in de Raad van Ministers geen overeenstemming kon worden bereikt. Het land dat voorzitter is van de Europese Raad is ook voorzitter van de Raad van Ministers.
Het Europese Parlement (EP) beslist mee over de wetgeving en controleert de EC op uitvoering. Het Parlement beslist over de begroting, over de toetreding van nieuwe lidstaten, associatieverdragen met niet-EU-landen en heeft een vetorecht op een deel van de Europese wetgeving. Het Europese Parlement wordt rechtstreeks gekozen door de burgers van de lidstaten voor een periode van 5 jaar.
Het Europese Hof van Justitie is voor de EU wat de rechterlijke macht voor de afzonderlijke landen is. De belangrijkste taak van het Hof is om erop toe te zien of de landen wel aan hun wettelijke verplichtingen van de EU voldoen en of de wetgeving in alle lidstaten op dezelfde manier wordt geïnterpreteerd en toegepast. Iedereen kan als belanghebbende een zaak voorleggen aan het Hof: de lidstaten, individuele burgers van lidstaten, bedrijven en de Europese Commissie. In de praktijk blijkt dat nationale wetgeving wijkt voor de Europese regels en richtlijnen.
Het Europese Parlement vormt geen gelijkwaardige tegenmacht voor de Europese Commissie. Het EP heeft geen wetgevende bevoegdheid en slechts beperkte controlerende bevoegdheden. Het EP kan de Commissie in zijn geheel naar huis sturen. Dit democratisch manco wordt ook wel het democratische tekort of het “democratisch gat” van de EU genoemd.
Naast het gevoel dat je als land slechts een beperkte stem in een groter geheel hebt, dat je voor een prisoners dilemma bent geplaatst en dat je met een democratisch gat wordt geconfronteerd, voelen veel burgers het verlies van nationale soevereiniteit.
6.3 Andere internationale organen
Naaste de EU is Nederland lid van 3 internationale organisaties:
- de Verenigde Naties (VN)
- de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)
- de Raad van Europa
De VN is na de Tweede wereldoorlog opgericht om te zorgen dat er een betere samenwerking tussen de verschillende landen een volgende wereldoorlog zou kunnen voorkomen. De secretaris-generaal is de hoogste ambtenaar van de VN. Hij is de hoogst verantwoordelijke persoon van de VN en geeft leiding aan het secretariaat, het ambtenarenapparaat van de VN. De Algemene Vergadering is het belangrijkste orgaan. In een Algemene Vergadering overleggen alle lidstaten met elkaar en kunnen ze elkaar tot de orde roepen. De Algemene Vergadering heeft echter niet de macht om de naleving van de resoluties af te dwingen. Vaak houden de lidstaten zich daarom niet aan de resoluties. Op basis van de doelstellingen heeft de VN vier belangrijke beleidsterreinen: o vrede en veiligheid
o mensenrechten
o economische ontwikkeling van de derde wereld
o milieu
De VN heeft één orgaan dat besluiten kan nemen die voor de leden bindend zijn: de Veiligheidsraad. De Veiligheidsraad heeft 15 zetels die bij toerbeurt worden ingenomen door de landen die lid zijn van de VN. Vijf leden, namelijk de VS, China, Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Russische Federatie hebben een permanente zetel. Deze leden hebben ook vetorecht: elk van de 5 landen kan een besluit van de Veiligheidsraad tegenhouden. De VN beschikt over een eigen rechtbank: het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. De uitspraken van het Hof zijn bindend, maar er zijn geen sancties op het niet naleven van de uitspraken. Het Internationaal Monetari Fonds (IMF) en de Wereldbank kunnen onder bepaalde voorwaarden de derdewereldlanden leningen verstrekken. De NAVO is een veiligheidsorganisatie en zet eenheden in voor puur militaire operaties of ter ondersteuning van humanitaire missies.
De politicoloog Easton omschrijft een politiek systeem als: alle interacties (handelingen) in een samenleving die te maken hebben met het gezaghebbend (dwingend) toedelen van schaarse goederen en waarden. Het politieke systeem heeft maar een beperkte capaciteit om alle politieke eisen te realiseren. 4.4 Omgevingsfactoren De economische omstandigheden bepalen in hoge mate de speelruimte van de politiek. Als er een redelijke economische groei is, kan de overheid meer doen dan wanneer het economisch tegenzit. De economische ordening en de economische conjunctuur beïnvloeden de eisen die op de politiek af komenm de invoer, alsook de mogelijkheden om aan die eisen en wensen te voldoen, de uitvoer. De politieke cultuur. De gewoonten en de tradities zijn ook van invloed, zowel op de wensen en eisen die op de politiek afkomen, als op de speelruimte die de politiek heeft om bepaalde problemen op een bepaalde manier op te lossen Geografische factoren. Internationale verdragen en verplichtingen. Nederland kan niet isolationistisch opereren. De politieke besluitvorming ondergaat invloed van de buitenlandse wetgeving, regels en initiatieven. Technische ontwikkelingen en mogelijkheden. Sociale omstandigheden. Het economische beleid van een land is afhankelijk van de omvang van de middenklasse. In ons land is er door de grote omvang daarvan grote aandacht voor de inkomensontwikkelingen van de middenklasse. Demografische factoren. Door de samenstelling van de bevolkingsopbouw in de jaren zestig van de twintigste eeuw was de groep jongeren, mede door hun grote aantal, erg machtig waardoor zij politieke eisen kon realiseren. Factoren die specifiek voor Nederland zijn worden interne omgevingsfactoren genoemd. Factoren die worden bepaald door de internationale omstandigheden worden externe omgevingsfactoren genoemd. 4.5 Het systeemmodel van Easton Easton benadrukt dat het grootste deel van de politieke wensen in een samenleving niet wordt omgezet in politieke eisen en dat vervolgens ook het merendeel van de politieke eisen niet wordt omgezet in politieke besluiten
Wensen worden gevormd door de meningen die mensen wel hebben, maar waarvoor ze niet de straat op gaan. Een politieke eis onstaat als die wens bijvoorbeeld wordt uitgesproken door opinieleiders, actiegroepen, politieke partijen
De rol van de zogenoemde “gatekeepers” of sluiswachters is in de invoerfase heel belangrijk. Daarmee bedoelt Easton individuele personen of instellingen die door de rol die bij bekleden in de samenleving in staat zijn (vage) wensen te vertelen in concrete eisen. In dictaturen wordt de toevoer van eisen naar de politieke instellingen door die politieke instellingen zelf gecontroleerd en beheerst. In een democratie behoren aan de ene kant de mogelijkheden om eisen naar voren te brengen zo groot mogelijk te zijn, maar aan de andere kant moet de politiek niet overstelpt raken door al die eisen. De stroom van eisen moet gereguleerd worden, vandaar het beeld van de sluiswachter, die niet alle schepen tegelijk doorlaat. Easton onderscheidt drie vormen van steun: Steun voor politieke gemeenschap, een zeker mate van verbondenheid of gemeenschapsgevoel. Steun voor autoriteiten. Steun voor de waarden en normen. De omzetting van wensen en eisen in overheidsbeleid, ook wel conversie genoemd, is het werk van beroepspolitici en ambtenaren. Beleid = het doelgericht handelen in een bepaald maatschappelijk probleem op basis van (liefst wetenschappelijk) kennis of onderzoek. Omzetting verloopt in een reeks van min of meer opeenvolgende subfasen: 1. de politieke agendavorming, waarbij de beleidsmakers bereid zijn om de problemen uit de samenleving aan te pakken. De criteria daarvoor zijn dat: de maatschappelijke kwestie door een groot aantal als ongewenst wordt ervaren de negatief beoordeelde kwestie vaak voorkomt en/of hevige emoties oproept de problematiek als oplosbaar wordt beschouwd de gatekeepers het probleem hebben erkend als belangrijk probleem er voldoende ruimte is op de politieke agenda en er priotiteit gegeven kan worden aan het zoeken naar politieke oplossingen voor de problematiek. 2. De beleidsvoorbereiding waarin de oorzaken worden geanalyseerd en adviezen worden geformuleerd. 3. De beleidsbepaling omvat de goedkeuring door de volksvertegenwoording van de wetsvoorstellen. De uitvoering van beleidsbeslissingen is meestal in handen van ambtenaren. Zij dragen zorg voor de realisering van genomen besluiten
Terugkoppeling is de mogelijkheid van het politieke systeem te leren van het verleden en besluiten aan te passen aan de reacties van de bevolking. Het gaat hierbij om: De wijze waarop de bevolking reageert op besluiten met steun, met protest en geweld, passivitieit enz. De manier en de mate waarin de poortwachters die reacties weer “doorlaten”
De Raad van State is het hoogste rechtscollege in Nederland en wordt officieel voortgezeten door het staatshoofd. De leden van de Raad van State worden benoemd door de regering. De Raad van State moet advies geven over alle wetsvoorstellen, voorstellen tot Algeme Maatregel van Bestuur en voorstellen tot goedkeuring van gedragen. De Raad van State oordeelt in conflicten tussen bestuurdsorganen onderling en tussen een burger en een overheidsinstantie, de zogenaamde AROB-procedures (administratieve rechtsprak overheidsbeschikkingen) De Sociaal-Economische Raad adviseert de regering over belangrijke maatregelen op sociaal en economisch gebied. De SER telt 33 leden waarvan 11 vertegenwoordigers zijn van de werknemersorganisaties en 11 vertegenwoordings van de werkgeversorganisaties. De andere 11 word dmv zetels door de regering benoemd. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft onder meer tot taak om “ten behoeve van het regeringsbeleid wetenschappelijk gefundeerde informatie te verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden en daarbij tijdig te wijzen om tegenstrijdigheden en te verwachten knelpunten, probleemstellingen te formuleren ten aanzien van de grote beleidsvraagstukken en beleidsalternatieven aan te geven. Ze worden benoemd door de regering. De Onderwijsraad is een raad die gehandhaafd bleef. Er zijn verschillende adviesraden voor specifieke beleidsterreinen. De regering kan ook planbureaus inschakelen. Dit zijn wetenschappelijke instellingen die op basis van feitemateriaal en studies proberen aan te geven wat de gevolgen zullen zijn van beleidsvoornemens. Pressiegroepen onderscheiden zich van politieke partijen omdat zij zich niet met alle facetten van de samenleving bezighouden. Hun doel is om de politiek te beïnvloeden op één speciaal onderdeel. Ze worden ook wel de vijfde macht genoemd. Er zijn 3 soorten pressiegroepen: Belangengroepen die voor de belangen van een bepaalde groep uit de samenleving opkomen. Actiegroepen die zich voor korte tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. Actieorganisaties die zich voor langere tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. Pressie- en actiegroepen kunnen op verschillende manieren invloed proberen uit te oefenen. Ze kunnen bijvoorbeel: o Lobbyen bij politici
o Demonstraties organiseren
o Een publciteitscampagne opzetten
o Contact zoeken met geestverwanten in bestuurlijke organisaties en adviesorganen
o Wetenschappelijke bureaus inschakelen om hun standpunten met feiten te onderbouwen
o Overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid
De pressiegroepen hebben meer kansen op succes als: de eensgezindheid of cohesie van de groep groot is de macht van de groep groot is
Burgerlijke ongehoorzaamheid is de meest vérgaande vorm van actievoeren: burgers overtreden bewust de wet om een maatschappelijk vraagstuk aan de orde te stellen. De 6 politieke functies van de media zijn: Informatieve functie: het verstrekken en inventariseren van informatie over allerlei politieke gebeurtenissen en besluiten. Spreekbuisfunctie: het vormen van een “klankbord” voor allerlei standpuinten, die in de samenleving aanwezig zijn. De onderzoekende functie: het signaleren van problemen die al dan niet onder de bevolking leven. Controlerende fucntie: het nauwlettend volgen van de toezeggingen die door ministers en andere vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties worden gedaan. Commentaarfunctie: het leveren van kritiek op politieke besluiten. Integratiefunctie: het bevorderen van meer of minder cohesie of samenhang in een land. Het grote verschil is dat er in een democratie sprake is van persvrijheid en pluriformiteit van de massamedia. Dat laatste wil zeggen dat er een verscheidenheid aan kranten verschijnen vanuit verschillende politieke en religieuze achtergronden. 5. Politieke stromingen en partijen De indeling van politieke partijen heeft te maken met de oorsprong van een paar grote politieke stromingen die tussen 1850 en 1900 ontstonden.
Soms wordt er door conservatieven naar gestreefd om oude regels die inmiddels door moderne bepalingen zijn vervangen, te herstellen. Men noemt dit ook wel reactionair, letterlijk achteruitstrevend. Politiek links sluit direct aan op de progressieve uitgangspunten en het principe van gelijk (waardig) heid. Links komt met name op voor mensen met een achterstandspositie omdat zij nadruk legt op gelijke kansen voor iedereen op onderwijs, inkomen en werk. Links wil dat de overheid helpt zoeken naar een baan
Politiek rechts sluit vaak aan bij conservatieve uitgangspunten en legt de nadruk op economische vrijheid. Rechts perkt wel persoonlijke vrijheid in. Ze pleiten voor een passieve overheid op economisch gebied, maar voor een strenge regelgeving ten aanzien van de handhaving van normen en waarden. Rechts is een tegenstander van een te grote nadruk op de gelijke behandeling van mensen. Bij links heeft de overheid de rol van beschermer van de zwakkeren in de samenleving, bij rechts heeft de overheid de rol van bewaker van de waarden en normen en het nadrukkelijk beheersen van de rust en orde. In de jaren tachtig trad er een zekere verrechtsing op. Dat kwam vooral door een hoge werkloosheid en een groeiend financieringstekort. Het gevolg was dat: Nieuwe rechtse partijen als de CD en CP’86 bij sommige verkiezingen een groot aantal stemmen behaalden. De gematigdere partijen vrijwel allemaal naar rechts opschoven met betrekking tot de sociaal-economische vraagstukken. Ze streven naar een beperking van de collectieve sector om de uitgaven van de overheid te kunnen verkleinen De kleine linkse partijen in ons land, de PSP, de PPR en de communistische CPN zoveel kiezers verloren dat ze in 1989 samengingen als GroenLinks. De verschillen tussen de partijen zijn steeds minder geworden. Dit komt ook doordat de belangentegenstellingen veel minder scherp zijn. Het geloof speelt een mindere rol. De partijen richten zich ook minder op afzonderlijke doelgroepen. De weerslag hiervan zie je dus nu ook in beleidsmaatregelen. 5.3 Liberalisme In de opvatting van het liberalisme zeggen ze: wat goed is voor het individu, is goed voor de maatschappij. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en verdraagzaamheid zijn sleutelbegrippen in de liberale traditie. In de 19de eeuw kreeg het vooral aanhangers onder de “burgerij” De evolutieleer van Darwin bepaalde hun wereldbeeld en het scheppingsverhaal verloor voor hen aan betekenis. De belangrijkste kenmerken van het liberalisme uit die tijd waren: Economische vrijheid, de liberalen wilden niet dat de overheid zich teveel met de handel en industrie zou bemoeien. Zij waren ervan overtuigd dat als iedereen maar zijn eigenbelang kon nastreven, dat het beste zou zijn voor de hele samenleving. Politieke vrijheid. De liberalen pleitten voor een scheiding van kerk en staat en binnen die staat wilden zij een scheiding van de wetgevende, uitvoerende en de rechterlijke macht, de Trias Politica. Ook het principe van de rechtsstaat is een idee dat door liberalen werd voorgestaan. In de rechtsstaat handhaaft de regering wetten door politie en justitie maar is de overheid zelf wel gebonden aan rechtsregels om burgers te beschermen tegen misbruik van de macht van overheidsorganen. Bij het begrip “gelijkheid van alle burgers voor de weit” bedoelde de liberalen echter de juridische gelijkheid en niet de maatschappelijke gelijkheid(zoals gelijkheid in inkomens). Het rationalistisch individualisme. Dat wil zeggen dat liberalen ervan uitgaan dat wanneer iedereen zijn eigenbelang nastreeft, dat voor de gehele samenleving het beste resultaat oplevert. 5.4 Socialisme Het socialisme constateert dat de mogelijkheden voor elk individu om zich te ontplooien ongelijk verdeeld zijn. Het socialisme wordt vooral gekenmerkt door het streven naar gelijkheid. Het liberale vrijheidsdenken ontwikkelde zich in een maatschappij waar de ongelijkheid heel sterk was. In 1848 publiceerde Karl Marx het Communistisch Manifest: het was bedoeld als een soort beginselprogramma voor een kleine organisatie van revolutionaire socialisten van verschillende nationaliteiten. Zij riepen de arbeiders op tot omverwerping van de maarschappelijke orde. Om een eind te maken aan de kapitalistische uitbuiting van de arbeiders moesten alle fabrieken in handen komen van de staat. Dan zou iedereen kunnen werken, naar eigen kunnen en krijgen wat hij nodig had voor zijn dagelijkse levensonderhoud. Deze ideeën stonden natuurlijk lijnrecht tegenover die van de liberalen. Marx dacht bv aan: onteigening van de grond zware progressieve belastingen (hoe meer inkomen, hoe groter het percentage belasting) afschaffing van het erfrecht (vermogen gaat niet naar de kinderen maar naar de gemeenschap) centralisatie van banken en transport in handen van de staat nationalisatie van fabrieken en productiemiddelen, gemeenschappelijke plannen voor de landbouw openbare en kosteloze opvoeding van kinderen en verbod op kinderarbeid
VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie en komt voor uit de liberale stroming. De VVD staat op het standpunt dat de samenleving het beste gedijt als het individu zich zo goed mogelijk kan ontplooien. De overheid moet zo min mogelijk ingrijpen. CDA = Christen Democratisch Appèl en komt voort uit de confessionele stroming. De visie van het CDA is dat mensen zich zoveel mogelijk gezamenlijk moeten redden. Het gezin is de hoeksteen van de samenleving
PvdA = Partij van de Arbeid en komt voor uit de sociaal-democratische stroming.Er moet een eerlijke spreiding zijn van macht, kennis en inkomen. Voor een sterke rol van de overheid. De overheid moet de randvoorwaarden scheppen zodat iedereen gelijke mogelijkheden heeft om in de samenleving te participeren. De overheid moet ook de zwakkeren beschermen. Klein rechts, zoals de Christenunie. Op het gebied van waarden en normen blijven deze partijen streng en autoritait en laten weinig ruimte voor persoonlijke vrijheden ten aanazien van abortus, homofilie, euthanasie, alternatieve zorg voor kinderen etc. Groenlinks komt voor uit een aantal kleinere progressieve partijen. Ze streven naar een rechtvaardige welvaarsverdeling in de wereld en het milieu staat op een belangrijke plek. SP = een socialistische partij die in de jaren zestig is opgericht uit onvrede met de gematigde koers van de PvdA. Een van de uitgangspunten van de partij is dat je niet alleen politiek maakt in de kamer of in de gemeenteraad. De D66 zet zich af tegen de ideologie als basis voor politiek. Ze noemen zichzelf sociaal-liberaal. 6. Internationale Politiek 6.1 Inperking beleidsvrijheid In het verleden belegden regeringen met een gezamenlijke problematiek vergaderingen om tot oplossingen te komen. Je spreekt dan over intergouvernementeel overleg. Staten zij tot op zekere hoogte gedwongen tot samenwerking. Dat beperkt de beleidsvrijheid van de afzonderlijke staten. In de inperking van de beleidsvrijheid zijn een aantal gradaties te onderscheiden. Voor een aantal besluiten is de Nederlandse regering afhankelijk van de samenwerking met andere staten. Het resultaat van de samenwerking zal meestal een compromis zijn. Dat wil zeggen dat de oplossing niet zo vérgaand is dan de Nederlandse regering zelf had gewild. Voor andere besluiten is de regering gebonden aan internationale verdragen. Dit wil zeggen dat de besluiten die regering neemt in overeenstemming moeten zijn met het internationale verdrag. Een verdergaande stap is het afstaan van bevoegdheden aan een hoger politiek orgaan. Met de bevoegdheden verdwijnt ook de beleidsvrijheid. Dit gebeurt alleen als de samenwerking onvoldoende resultaat oplevert. Naarmate een dergelijke instantie meer bevoegdheden krijgt wordt het meer en meer een boven land staand supranationaal bestuur, dat ten opzichte van de deelnemende landen dezelfde rol vervult als de landelijke overheid ten opzichte van provincies en gemeenten. Verschillende factoren die internationale samenwerking bemoeilijken: De emotionele weestanden tegen het gedeeltelijk opgeven van de eigen soevereiniteit. Verzet van nationale regeringen tegen het uit handen geven van bevoegdheden aan supranationale organen. Soms ontbreekt vertrouwen De bevolking werkt soms tegen “prisoners dilemma”. Dit geeft een verklaring waarom staten zovaak de voorkeur geven aan hun individuele belangen op korte termijn boven gemeenschappelijke belangen op de lange termijn. Dat komt omdat bij internationale samenwerking tussen landen die van elkaar afhankelijk zijn de resultaten van de samenwerking niet (direct zichtbaar) aan de landen afzonderlijk ten goede komen, maar aan het samenwerkingsverband als geheel. 6.2 Europese Unie België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal en het Verenigd Koninkrijk zijn één economische en monetaire unie. Dat wil zeggen dat de landen: een eigen Europese munt invoeren (de euro) een centrale Europese bank vestigen een gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid formuleren en uitvoeren (inclusief een gemeenschappelijk defensiebeleid) een Europees burgerschap instellen
De VN is na de Tweede wereldoorlog opgericht om te zorgen dat er een betere samenwerking tussen de verschillende landen een volgende wereldoorlog zou kunnen voorkomen. De secretaris-generaal is de hoogste ambtenaar van de VN. Hij is de hoogst verantwoordelijke persoon van de VN en geeft leiding aan het secretariaat, het ambtenarenapparaat van de VN. De Algemene Vergadering is het belangrijkste orgaan. In een Algemene Vergadering overleggen alle lidstaten met elkaar en kunnen ze elkaar tot de orde roepen. De Algemene Vergadering heeft echter niet de macht om de naleving van de resoluties af te dwingen. Vaak houden de lidstaten zich daarom niet aan de resoluties. Op basis van de doelstellingen heeft de VN vier belangrijke beleidsterreinen: o vrede en veiligheid
o mensenrechten
o economische ontwikkeling van de derde wereld
o milieu
De VN heeft één orgaan dat besluiten kan nemen die voor de leden bindend zijn: de Veiligheidsraad. De Veiligheidsraad heeft 15 zetels die bij toerbeurt worden ingenomen door de landen die lid zijn van de VN. Vijf leden, namelijk de VS, China, Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Russische Federatie hebben een permanente zetel. Deze leden hebben ook vetorecht: elk van de 5 landen kan een besluit van de Veiligheidsraad tegenhouden. De VN beschikt over een eigen rechtbank: het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. De uitspraken van het Hof zijn bindend, maar er zijn geen sancties op het niet naleven van de uitspraken. Het Internationaal Monetari Fonds (IMF) en de Wereldbank kunnen onder bepaalde voorwaarden de derdewereldlanden leningen verstrekken. De NAVO is een veiligheidsorganisatie en zet eenheden in voor puur militaire operaties of ter ondersteuning van humanitaire missies.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden