1. Democratie
1.1
Wetten zijn voor iedereen geldende regels. Ze gelden binnen een bepaald land (staat).
Een staat heeft 3 kenmerken;
- Precies afgebakend grondgebied (grenzen)
- Woont bevolking die veel gemeenschappelijk hebben
- De staat (ook wel overheid), heeft het hoogste gezag binnen dat gebied
Overheid beschikt over macht. We spreken van gezag als die macht als juist en redelijk wordt aanvaard
Gezagscrisis kan ontstaan als veel mensen ontevreden zijn over het overheidsbeleid
1.2
Groepen hebben verschillende belangen
De staat verdeeld niet alleen geld maar zorgt er ook voor dat conflicten tussen verschillende groepen normaal op worden gelost, zonder geweld etc.
Met politiek wordt bedoeld; alles wat met de overheid te maken heeft
- Besluiten & wetten
- Belangen
- Meeste invloed
- Effecten van besluiten
Overheid & andere organisaties voeren beleid
Beleid = proberen een doel te bereiken door middelen doelgericht te gebruiken
1.3
Dictatuur;
- Inwoners hebben weinig rechten, vooral plichten
- Inwoners zijn onderdanen
Democratie;
- Inwoners hebben naar hun plichten ook rechten
- Inwoners zijn burgers
1.4
Democratie (oud Grieks woord) betekent -> volk heerst
Indirecte democratie -> volk heerst via vertegenwoordigers
Directe democratie -> volk heerst rechtstreeks
In een democratie staan 2 dingen centraal;
- Gelijkheid -> burgers gelijke rechten
- Vrijheid -> burgers mogen hun leven inrichten zoals hun dat willen
Belangrijkste kenmerken van een democratie;
1. Algemeen kiesrecht -> alle volwassen mannen en vrouwen
2. Regelmatige verkiezingen -> om de 4 jaar wordt er gekozen voor leden van volksvertegenwoordiging (parlement). Parlement neemt besluiten over wetten en controleert regering. Regering is dagelijks bestuur van het land
3. Vrijheid van meningsuiting -> mensen mogen vrij hun mening geven
4. Vrijheid van vereniging & vergadering -> iedereen mag hun eigen partij oprichten
5. Machtenscheiding
Zonder deze punten is er geen democratie. Een goede democratie -> rechtsstaat
1.5
Regels van een democratie werken alleen goed onder bepaalde maatschappelijke omstandigheden -> sociale voorwaarden voor democratie
De kans is groot dat het goed gaat als;
1. Er sprake is van een gunstig sociaal-economische ontwikkeling -> werk voor iedereen
2. Er een zekere mate van sociaal-economische gelijkheid bestaat
3. Er sprake is van een democratische politieke cultuur -> tolerantie = ruimte geven aan meningen waar ze het niet mee eens zijn
4. Burgers zich hebben verenigd in organisaties
5. Militairen geen invloed hebben op de politiek -> vanwege het geweld wat wordt gebruikt
6. De staat goed functioneert -> goede diensten verleent en niet teveel belangen van een groep behartigt
7. Er geen hevige conflicten zijn tussen etnische groepen of mensen van verschillende godsdiensten -> als er zo een conflict ontstaat blijft er niks over van tolerantie
Besluiten maken in een democratie kunnen ook moeilijk zijn. Dat is als een paar deelnemers
- Veel meer geld hebben dan andere
- Snel de mond snoeren of kleineren
- Groter en sterker zijn
2. Rechtsstaat
2.1
Volwaardige democratie is er alleen als er sprake is van een rechtsstaat.
Kenmerken van een rechtsstaat;
- Alle burgers hebben gelijke rechten
- Wetten, wat wel en niet mag gelden niet alleen voor burgers maar ook voor de overheid
- Machtenscheiding;
- Wetgevende macht -> wetten maken: Parlement met regering
- Uitvoerende macht -> wetten uitvoeren: Regering en ambtenaren
- Rechterlijke macht -> als de wetten worden overtreden: Rechters
- Grondrechten -> perken de macht van de overheid tegenover de burger
In de grondwet staan de belangrijkste regels van een staat
2.2
Grondrechten ook wel mensenrechten genoemd
- Klassieke mensenrechten -> individuele
- Sociale mensenrechten
Beide soorten staan in Universele Verklaring van de Rechten van de mens van de Verenigde Naties uit 1948
Belangrijkste klassieke mensenrechten in Nederland;
- Vrijheid van godsdienst
- Vrijheid van meningsuiting
- Vrijheid van vereniging, vergadering en demonstratie
- Onaantastbaarheid van het lichaam
- Bescherming tegen huiszoeking
- Bescherming tegen arrestatie
- Brief, telefoon en telegraafgeheim
3. Politieke stromingen en partijen
Politici spreken vaak over het algemeen belang;
- Welvaart
- Veiligheid
- Onderwijs
- Gezondheidszorg
Ideologieën = opvattingen over hoe de maatschappij functioneert en in de toekomt moet functioneren. Mensen met dezelfde ideologieën -> politieke stroming
Politieke partij, een georganiseerde groep die;
- Ideeën hebben over alle belangrijke beleidsterreinen -> ideeën samen vormt het programma
- Kandidaten stellen bij verkiezingen
Politieke stromingen en partijen kunnen links & rechts in worden gedeeld. Tussen links en recht zit het midden of centrum
Links (socialisten) = Overheid moet actief ingrijpen om de sociale ongelijkheid te verminderen
Rechts(liberalen) = Als de overheid zich er teveel mee gaat bemoeien komt vrijheid van de mens in gevaar
4. Verkiezingen, regering en parlement
4.1
De derde dinsdag in september is het prinsjesdag. Prinsjesdag houdt in dat het politieke jaar wordt geopend met een bijeenkomst van parlement, ministers en de koningin. De koningin leest dan de troonrede op die door de regering is opgesteld. In die troonrede staat de plannen van de regering voor het nieuwe jaar.
Constitutionele monarchie = Nederland, België, Engeland, Denemarken, Noorwegen en Zweden
4.2
De regering steunt op een meerderheid in het met algemeen kiesrecht gekozen parlement. Om de 4 jaar kunnen Nederlanders direct stemmen voor;
- Tweede Kamer -> belangrijkste onderdeel van het parlement
- Provinciale staten -> parlement in elke provincie
- Gemeenteraad -> parlement in elke gemeente
- Europees Parlement -> parlement in de EU (gekozen om de 5 jaar)
Indirect;
- Eerste Kamer -> wie de leden daarin zijn wordt bepaald door de leden van de Provinciale staten
Actief kiesrecht -> alle Nederlanders boven de 18 jaar mogen stemmen
Passief kiesrecht -> alle Nederlanders boven de 18 jaar kunnen worden gekozen als lid van de Tweede Kamer
Tweede kamer heeft 150 leden -> 150 zetels -> 150 stoelen
Om te bepalen hoeveel zetels elke partij krijgt geldt in Nederland het stelsel van evenredige vertegenwoordiging
4.3
Na de verkiezingen moet er een regering worden gevormd die samen de meerderheid vormen (min. 76 zetels). Het duurt meestal een paar maanden -> kabinetsformatie. In die kabinetsformatie speelt de koningin een actieve rol. Zij moet de informateur bepalen.
Taak informateur -> gaat bekijken wat voor regering mogelijk is.
Als dat duidelijk is welke partijen samen gaan werken benoemd de koningin de formateur
Taak formateur -> nieuwe regering samenstellen en kijkt wie de minister wordt. De formateur zelf wordt meestal premier of minister-president van de nieuwe regering. Regering die meerdere partijen heeft heet coalitieregering. De belangrijkste plannen van de regering staan in het regeerakkoord
De termen regering, kabinet en ministerraad worden vaak door elkaar gehaald;
Regering = 14 ministers + koningin
Kabinet = 14 minister + 14 onderministers (staatssecretarissen)
Ministerraad = 14 minister
Kabinet wordt geleid door minister-president of premier
De miljoenennota staat in de troonrede -> concrete plannen, een begroting en waar de overheid het geld vandaan haalt
4.4
Met de troonrede en miljoenennota richt de regering zich tot het parlement
Binnen het parlement is er een duidelijke lijn tussen leden van regeringspartijen en niet-regeringspartijen (oppositie partijen)
Een partij in de Tweede kamer, gemeenteraad, Provinciale Staten enzovoort wordt een fractie genoemd
Fractie wordt geleid door fractievoorzitter -> voert het woord bij discussies
Bij specialistische zaken door een fractiespecialist
Twee belangrijke taken van parlement
- Wetgeving
- Controleren van regering
4.5
Voor wetgeving heeft het parlement een aantal rechten;
- Begrotingsrecht -> iedereen moet het afzonderlijk goed keuren
- Tweede Kamer: Amendement -> bij meerderheid van stemmen mogen er veranderingen worden aangebracht in wetsvoorstellen
- Tweede Kamer: Initiatief -> mogen zelf wetsvoorstellen indienen
Weg van wetsontwerp naar wet:
1. Regering maakt wetsontwerp. Als de ministerraad het goedkeurt vraagt hij nog advies en mag het nog wijzigen
2. Regering zendt het naar de Tweede Kamer. Het wordt in groepen besproken:
- Fractiespecialisten
- 3 specialisten met minister
- Daarna de hele Tweede Kamer
3. Als meerderheid van de Tweede Kamer voor stemt gaat het naar de Eerste Kamer. Er mogen geen wijzigingen meer worden gemaakt ze mogen alleen ja of nee zeggen
4. Ten slotte zetten ministers en de koningin hun handtekening
4.6
Om de regering te kunnen controleren hebben de Eerste en Tweede Kamer de volgende middelen;
- Ze kunnen mondelinge en schriftelijke vragen stellen aan de regering
- Het houden van interpellatie -> spoeddebat. De minister moet dan uitleg geven aan de kamer
- Een enquête instellen
Kabinetscrisis ontstaat als kamerleden vinden dat er een fout wordt gemaakt. Door een minister, staatssecretaris of het hele kabinet. Er kan dan een motie van vertrouwen worden ingediend. Als die motie wordt aangenomen moet de minister of het hele kabinet aftreden. Bij dat laatste geval is het een kabinetscrisis
5. Gemeente, provincie, Europa
5.1
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat
Bij een aantal taken beschikken de provincies en gemeenten over autonomie -> Taken naar eigen inzicht uitvoeren
Meestal is er sprake van medebewind -> Taken worden uitgevoerd door lagere overheden die door hogere overheden zijn opgedragen
Werk van de provincie is voor veel mensen niet zichtbaar. Dat gaat meestal over gebied van ruimtelijke ordening, verkeer en milieu.
Elk 4 jaar kiezen de burgers voor de Provinciale Staten (PS). Aantal leden varieert van 39 tot 83. De PS kiezen 6 tot 8 leden voor het college van Gedeputeerde Staten (GS). Samen met de Commissaris van de Koningin vormen ze het dagelijkse bestuur van de provincie. De Commissaris van de Koningin is de voorzitter van de PS en van het college van GS.
Werk van de gemeente is zichtbaarder dan de provincie. Dat komt omdat de stemplaatsen vaak meer in de buurt liggen.
Burgers kiezen een gemeenteraad. Aantal leden varieert van 9 tot 45. Die gemeenteraad kiest daarna 2 tot 9 wethouders. Wethouders vormen samen met de burgemeester het dagelijks bestuur.
5.2
Brussel -> de hoofdstad van de Europese Unie (EU). In 2002 werd de EU voor iedereen heel tastbaar toen het geld werd veranderd naar de EURO. Geldt voor alle 15-EU landen behalve Engeland, Denemarken en Zweden
Internationale samenwerking -> intergouvernementele organisaties -> deelnemende landen houden hiermee hun zelfstandigheid
Supernationale organisaties -> nemen bevoegdheden van de deelnemende landen over
Raad van Ministers -> belangrijkste besluitvormende orgaan
Europees Parlement -> elke 5 jaar gekozen. 626 leden, 31 uit Nederland
Europese commissie -> uitvoerende macht. 20 leden, 1 per lidstaat en 1 extra voor de 5 grootste landen, Duitsland, Frankrijk, Engeland, Italië en Spanje
REACTIES
1 seconde geleden