Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Politieke besluitvorming

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2227 woorden
  • 21 mei 2005
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
19 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Politieke besluitvorming H1 Politiek Par. 1.1 Wat is politiek? Politiek = de inhoud van het overheidsbeleid en de wijze waarop dit beleid totstandkomt. Overheid neemt beslissingen die van algemeen belang zijn en te maken hebben met: - openbare orde en veiligheid - buitenlandse betrekkingen - welvaart - welzijn
Het politieke bestuur in ons land kent drie lagen: - gemeente - provincie - rijk Par. 1.2 Invloed op de politiek Als inwoner van ons land kun je op verschillende manieren invloed uitoefenen op de politiek: - stemmen - lid worden van een politieke partij - contact opnemen met politici - een verzoek indienen - de pers benaderen - lid worden van een actiegroep - overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid - gerechtelijke procedures beginnen

Burgelijke ongehoorzaamheid = het openlijk de wet overtreden met het doel politici te
overtuigen dat een genomen besluit fout is. H2 Politieke stromingen en partijen Par. 2.1 Ideologie Stroming = geheel van opvattingen Ideologie = het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de Samenleving. Ideologieën hebben standpunten over: - normen en waarde - gewenste sociaal-economische verhoudingen van de samenleving - gewenste machtsverdeling in de samenleving Par. 2.2 Eenvoudige indelingen Progressief = vooruitstrevend, de maatschappij willen veranderen
Conservatief = behoudend, nadruk op datgene dat al bereikt is
Reactionair = achteruitstrevend (extreem conservatief) Links: - benadrukt het principe van gelijkwaardigheid - komt op voor mensen met een achterstandspositie
Rechts: - - benadrukt de bescherming van persoonlijke en economische vrijheid - tegen een te grote gelijke behandeling van mensen, bang dat er anders te weinig initiatief wordt genomen. Rol van de overheid: - Links: rol van de beschermer van de zwakkeren - Rechts: rol van de bewaker van de vrijheden
Liberalisme: vrijheid - persoonlijk - economisch

socialisme: gelijkwaardigheid
sociaal democratie: - spreiding kennis, macht en inkomen - spreiding kennis, macht en inkomen bereiken via democratische weg. - actieve rol van de overheid op sociaal-economisch gebied (verzorgingsstaat) Christen democratie: - middenpositie - gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om te zorgen voor welvaart en goede arbeidsverhoudingen - christelijke grondslag - god belangrijker dan de mens - rentmeesterschap - zorgzame samenleving ipv. verzorgingsstaat
One issue partijen: - één aspect in de samenleving
Protestpartijen: - onvrede met de bestaande politiek
CDA: - politieke midden - vindt dat de overheid moet bezuinigen op lonen ambtenaren - verantwoordelijkheid sociale zekerheid bij werkgevers en werknemers - gezin is de basis van de samenleving -> uitbreiding ouderschapsverlof - meer regelvrijheid voor scholen - recht op veiligheid opnemen in de grondwet - strengere aanpak misbruik uitkeringen
PvdA: - links midden en sociaal democratisch - spreiding kennis, macht en inkomen - overheid moet de economie sturen om massale werkloosheid tegen te gaan - meer plaatsen in de kinderopvang - doorgaan experiment gratis harddrugs verstrekken - niet Nederlanders moeten stemrecht krijgen bij alle verkiezingen - aparte minister milieu noodzakelijk
VVD: - rechts van midden en liberaal - persoonlijke en economische vrijheid - bezuinigingen op loonkosten en overheidsuitgaven - nadruk op particulier natuurbehoud - meer wegen en belasting van benzine moet omlaag - gevangenissen versoberen en meer gevangen in één cel - versterking inlichtingen en veiligheidsdiensten
SP: - meest linkse partij van de Tweede Kamer - bezuinigingen defensie - komt op voor de armen, lage inkomens moeten omhoog, op hoge inkomens moet meer belasting worden geheven - werkt direct voor mensen -> gezondheidscentra en een milieutelefoon - gelijke toegang voor iedereen tot het onderwijs - zorgen dat gedetineerden beter voorbereid in de maatschappij terug keren - lidmaatschap met de NAVO opzeggen
LPF: - in 2002 door Pim Fortuin opgericht - bezuiniging overheid, minder ambtenaren - minder beperkende regels voor ondernemers - burgermoed belonen - nieuw zorgstelsel dat concurrentie bevordert - gevangenissen privatiseren - nieuwkomers pas na 10 jaar Nederlander

Groen Links: - links van de PvdA - in 1989 ontstaan door samengaan 3 kleine partijen - bescherming milieu - extra belastingstarief op zeer hoge inkomens - deeltijdwerk en kinderopvang stimuleren - geen BTW op biologische producten - meer zeggenschap voor ouders, leerlingen en docenten - politie moet afspiegeling van de bevolking zijn - softdrugs legaliseren
D66: - links van het midden - eerst protest partij - belasting kortingen om werken aantrekkelijker te maken - bij economische groei extra geld voor milieubeleid vrijmaken - kleinere scholen - mensen meer bij de politiek betrekken -> referenda en rechtstreeks burgemeester kiezen - burgers direct premier kiezen, die dan ministers aanwijst
SGP: - ontstaan uit 2 christelijke partijen: de CU en de SGP - overheid moet strikt volgens de bijbel regeren - verhoging kinderbijslag - tegen sollicitatieplicht alleenstaande ouders - verplichte winkelsluiting op zondag - doodstraf mogelijk voor moord - abortus en euthanasie strafbaar - NL moet binnen de EU herkenbare staatkundige eenheid blijven H3 Rechtstaat en democratie Par. 3.1 Staat Onafhankelijke staat: - vast grondgebied of territoir - bevolking woont op territoir - vorm van gezag
gezag = geaccepteerde macht
macht = het vermogen om aan anderen je wil op te leggen
dictatuur = staat waarin alle politieke macht in handen is van 1 persoon / kleine groep mensen
democratie = verhouding burgers-overheid nauwkeurig vastgelegd
overheid in democratie: - moet zich houden aan grondwet - vrijheid overheid wordt beperkt door kiezers. Volksvertegenwoordiging controleert de overheid - overheid wordt nauwlettend gevolgd door de media
rechtstaat = staat waarin de overheid is gebonden aan wettelijke regels en waarin de bevolking beschikt over politieke en sociale rechten

Kenmerken rechtstaat: - grondwet - burgers hebben grondrechten - scheiding verschillende machten par. 3.2 rechtstaat Soorten grondrechten: - vrijheidsrechten: bepalen ondermeer dat mensen binnen de geldende wetten en regels hun godsdienst mogen kiezen en hun mening mogen uiten en publiceren. - politieke grondrechten: burgers kunnen allen in gelijke mate invloed uitoefenen op de wijze waarop in een land wordt geregeerd. - sociale grondrechten: geven iedere burger recht op woonruimte, werk, medische hulp, onderwijs enzovoort. Politieke macht = het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten. Trias politica (de scheiding der machten) : - de wetgevende macht
stelt wetten vast waaraan burgers zich moeten houden (bijv. leerplichtwet) deze taak berust bij de regering en het parlement. - de uitvoerende macht
zorgt ervoor dat goedgekeurde wetten ook precies worden uitgevoerd. Verantwoordelijkheid ligt bij de ministers. - de rechtsprekende macht
beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. Ze kunnen overtreders van wetten ook bestraffen. Par. 3.3 democratie Democratie = een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de pol. besl. Referendum = een volksstemming over een wetsvoorstel
Voordelen referendum: - bevolking wordt meer betrokken bij de politiek - politici zijn beter op de hoogte van de mening van de bevolking over een kwestie. Nadelen referendum: - het is moeilijk om een vraagstelling te formuleren waarop alleen ja of nee geantwoord kan worden. - het is duur en organisatorisch onuitvoerbaar om regelmatig een referendum te houden. - Extreme denkbeelden of niet-realistische maatregelen kunnen onderwerpen worden waar over men een referendum gaat houden. Parlementaire democratie = een indirecte democratie, een democratie waarin het parlement de belangrijkste beslissingen neemt. Monarchie = een staatsvorm met een koning(in) als staatshoofd H 4 verkiezingen en kabinetsformaties Par. 1.1 verkiezingen Om de paar jaar worden de leden van onderstaande politieke bestuursorganen gekozen: - het europees parlement - de tweede kamer - de provinciale staten - de gemeenteraden - de stadsdeelraden (in bijv. a’dam en r’dam) passief kiesrecht = het recht om je verkiesbaar te mogen stellen

actief kiesrecht = het recht om te stemmen bij verkiezingen
buitenlanders die langer dan 5 jaar in Nederland wonen hebben alleen (actief en passief) kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen. Een partij die mee wil doen aan de verkiezingen moet aan de volgende voorwaarden voldoen: - officieel laten registreren bij de Kiesraad (waarborgsom van €450,-). - partij moet in elke kieskring waarin het wil meedoen een kandidatenlijst inleveren. - Partij moet in elk kiesdistrict waarin het mee wil doen de steunbetuiging van 30 mensen hebben. - De partij moet € 11250,- betalen. De partij krijgt dit bedrag terug als ze 75 % van de stemmen hebben behaalt die nodig is om één zetel te krijgen. Verkiezingsprogramma = hierin staan de belangrijkste plannen en opvattingen van de partij vermeld. Lijsttrekker = staat voor een partij als eerste op de lijst van kandidaten Par. 4.2 stemmen Verkiezingen worden in ons land gehouden via het stelsel van evenredige kiesdeling. Kiesdeler = het aantal stemmen dat je nodig hebt voor één zetel. Zwevende kiezers: - mensen die niet op een vaste partij stemmen, maar vaak wisselen - mensen die ontevreden zijn over de partij waar zij vorige keren nog op stemden en nog niet weten welke partij ze nu zullen stemmen. - mensen die nog nooit gestemd hebben. Par. 4.3 kabinetsformatie Kabinet = alle ministers en staatssecretarissen samen
Kabinetsformatie = de onderhandelingen over welke partijen en personen het land gaan besturen
Doel kabinetsformatie = een aantal bekwame bestuurders, ministers en staatssecretarissen te vinden die: - het globaal eens zijn over het toekomstige beleid - steun hebben van de meerderheid van de tweede kamer. Verloop kabinetsformatie: 1 de koningin krijgt advies. De vice-voorzitter van de Hoge Raad van State, de voorzitters van de EK en TK, en de leiders van de grootste politieke partijen gaan op bezoek bij de koningin, om haar te adviseren over wie het beste kan onderzoeken welke pol. part. het beste samen het kabinet kunnen vormen. (INFORMATEUR) 2 koningin wijst informateur aan
vaak iemand uit de grootste partij. 3 de informatie

informateur overlegd met leiders van partijen met circa zelfde ideeën, informateur probeert ongelijke meningen gelijk te trekken, vervolgens wordt er een coalitie gevormd. Na de onderhandelingen stelt de informateur een regeerakkoord op, waarin de coalitiepartijen in grote lijnen aangeven wat voor beleid ze de komende tijd willen voeren. 4 informateur gaat terug naar koningin
de informateur brengt verslag uit aan de koningin. Als het niet gelukt is een regeerakkoord op te stellen, benoemd de koningin een nieuwe informateur. 5 de koningin benoemt een formateur. De formateur zorgt fat hij ministers en staatssecretarissen vindt die het regeerakkoord uit willen voeren. 6 de formatie
formateur overlegd met coalitiepartijen over de verdeling van ministers en staatssecretarissen. Meestal wordt de formateur de minister-president. 7 formateur gaat terug naar de koningin
als hij voor alle posten een minister en staatssecretaris heeft, gaat de formateur terug naar de koningin om te vertellen dat hij een nieuw kabinet heeft geformeerd. 8 de koningin benoemt het nieuwe kabinet
het kabinet krijgt meestal de naam van de minister-president. Redenen kabinetscrisis: - de ministers kunnen het onderling niet met elkaar eens worden over een aantal kwesties. - de meerderheid van de Tweede Kamer steunt het kabinet niet meer en zegt zijn vertrouwen in de ministers op. Demissionair kabinet = een aftredend kabinet H. 5 Regering en parlement Regering: wordt gevormd door de koningin en de ministers
Dagelijks bestuur: de ministers en staatssecretarissen
Het parlement: - eerste kamer en tweede kamer - taken: discussiëren en stemmen over wetsvoorstellen, en het controleren van ministers. Par. 5.1 de regering Kabinet: de ministers en staatssecretarissen
Belangrijkste taak van de regering is de voorbereiding en uitvoering van het overheidsbeleid. Dit gebeurt door: - het opstellen van wetsvoorstellen - het uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten - het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement. Belangrijkste taken koningin: - het plaatsen van een handtekening onder alle wetten - het voorlezen van de troonrede op prinsjesdag - het voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid. Portefeuille: beleidsterrein van een minister
Doel van het kabinetsbeleid: het uitvoeren van het regeerakkoord
Par. 5.2 het parlement Staten-Generaal: Eerste en Tweede Kamer
Senaat: Eerste Kamer
Fractie: de groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan. Par. 5.3 verhouding tussen regering en parlement Regeringspartijen: politieke partijen die in de regering zitten
Oppositiepartijen: politieke partijen die niet in de regering zitten
Taken parlement: - (mede) wetgeving. Ministers maken de meeste wetsvoorstellen. Parlement moet deze voorstellen goed of afkeuren. - Controle van de ministers. Het beleid van de ministers wordt steeds kritisch besproken in het parlement. Bij de (mede) wetgevende taak kan het parlement gebruik maken van de volgende rechten: - stemrecht bij wetsontwerpen. - recht van initiatief (de mogelijkheid om wetsontwerpen in te dienen). - Recht van amendement. Onderdelen van een wetsvoorstel door de Tweede Kamer mogen worden gewijzigd. De Eerste Kamer mist het recht van initiatief en het recht van amendement. Bij de controlerende taak kan de Tweede Kamer gebruikmaken van de volgende rechten, waarmee de parlementsleden het beleid van de minister aan de orde kunnen stellen: - Recht om mondelinge of schriftelijke vragen te stellen aan ministers of staatssecretarissen. - Recht van interpellatie. Recht om een minister ter verantwoording te roepen. - Het recht om een parlementaire enquête aan te vragen. - Het budgetrecht. Om de rijksbegroting wel of niet goed te keuren. - het recht om een motie in te dienen. Dit is een schriftelijke uitspraak over het beleid van een minister waarmee de Kamer het meestal niet eens is. Hoofdstuk 6 Hoe verloopt politieke besluitvorming? Par. 6.1 doelstellingen en beleid Beleid: Hoe de doelstellingen bereikt moeten worden
Par. 6.2 Ambtenaren en massamedia Politieke actoren: personen, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij politieke besluitvormingsproces. Ambtenaren: bereiden wetsvoorstellen voor en zorgen voor de praktische uitvoering van het beleid. Bureaucratie: een organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door officiële voorschriften, gescheiden deskundigheid en duidelijke gezagsstructuur. Politieke functies media: - informatieve functie - spreekbuisfunctie - onderzoekende / agendafunctie - commentaarfunctie - controlerende functie par. 6.3 Burgers en pressiegroepen pressiegroepen: Groepen die invloed proberen uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Soorten pressiegroepen: - belangengroepen: komen op voor bepaalde groepen in de samenleving. - actiegroepen: zetten zich voor een korte tijd in voor één duidelijke kwestie - actieorganisaties: zetten zich voor langere tijd in voor één duidelijke kwestie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.