Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Politieke Besluitvorming

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 5169 woorden
  • 24 juni 2004
  • 46 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
46 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijleer - Politieke Besluitvorming - Samenvatting Hoofdstuk 1: Politiek in ruime zin is: overal waar mensen met elkaar te maken hebben, worden beslissingen genomen die voor hen allemaal van belang zijn. Politiek in enge zin is: politiek die te maken heeft met de overheid. Politiek is de gezaghebbende toedeling van waarden. Wie krijgt wat, waar, wanneer en in welke vorm? De overheid is de gezaghebbende. Beleid is: het kiezen van doelen en het inzetten van middelen in een bepaalde tijdvolgorde (effectief en efficiënt, hoofddoel, subdoelen en middelen). Twee aspecten van politiek: Proces van politieke besluitvorming (de wijze waarop het beleid van de overheid tot stand komt) en Politieke besluiten (inhoud van het overheidsbeleid). Groeperingen die hun wensen kenbaar maken, overheid die besluiten neemt en de besluiten zelf is allemaal politiek. Staat is: een groep mensen op een bepaald grondgebied die worden geregeerd door een soevereine macht: hoogste vorm van macht die geen verantwoording aan anderen (buiten de staat) verschuldigd is. De overheid is: de drager van de soevereine macht. Kerntaken van de overheid zijn: *Zorg voor openbare orde en veiligheid (verkeer, misdaden, nachtrust). *Zorg (met andere) voor sociaal-economische zaken als werkgelegenheid, sociale zekerheid en goede arbeidsomstandigheden. *Zorg voor sociaal-culturele zaken als welzijn, onderwijs, kunst en volksgezondheid. Kerntakendiscussie: Vraag of de Nederlandse overheid niet te veel taken op zich heeft genomen? Hoofdstuk 2: *) Het systeem model: Invoer (input), omzetting (conversie), uitvoer (output) en terugkoppeling (feedback). Invoer: Eisen, wensen en steun vanuit de samenleving die naar voren worden gebracht. Ook steun die maatschappelijke groeperingen geven aan de overheid. Sluis- of poortwachters: Sluizen wensen door aan de politiek of juist niet. Individuen, belangenorganisaties, actiegroepen, politieke partijen, media, belangengroepen, actieorganisaties e.d. Middelen die zij kunnen gebruiken tijdens de invoer zijn: publiceren, protesteren, handtekeningenacties, enquêtes, verkiezingsprogramma’s, persconferenties, actiefolders e.d. Gezag verliezen: Politiek systeem dat slechts wensen en eisen invoert en geen steun heeft. Gezag is hier: acceptatie door burgers. Doen: macht overdragen of opstand bloederig onderdrukken. Omzetting: Bepaalde eisen en wensen worden omgezet in bepaalde besluiten, in concrete besluiten zoals wetten en regelingen. Dit gebeurt door politici die aan de macht zijn in drie fases: Agendavorming: Hierin moeten de politici bereid gevonden worden om de wensen en eisen serieus op te nemen en op de Politieke agenda te plaatsen. Dit hangt af van de volgende factoren: - Is er sprake van een situatie die door ‘het publiek’ als onjuist of zelfs als verwerpelijk wordt ervaren? Door omvang demonstraties of resultaten opinieonderzoeken kan dit duidelijk worden. (Denk aan kerncentrales bouwen) - Komt die ‘verkeerde’ situatie vaak voor of roept het hevige emoties op? Discussiëren in de samenleving en vragen aan politiek kunnen dit duidelijk maken. (Denk aan euthanasie vraagstuk) - Kan de verkeerde situatie worden veranderd? Kan het wel worden opgelost? Op sommige zaken kun je nauwelijks grip krijgen met wetten en regels. (Denk aan incest binnen gezinnen) - Komen de eisen langs sluis- of poortwachters? Als je de enige bent die iets wil veranderen zal er niet naar je geluisterd worden. - Is er wel ruimte op de politieke agenda? Kwestie van prioriteiten stellen. In drukke tijden zal er geen aandacht zijn voor futiliteiten. Beleidsvoorbereiding: Het verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van adviezen over het te voeren beleid onder verantwoordelijkheid van de regering. Ambtenaren en adviesorganen zijn actief. Resultaten worden vastgelegd in nota’s. Beleidsbepaling: Ministers in samenwerking met het parlement. Minister komt met voorstellen naar het parlement; bespreekt ze, keurt ze, al dan niet gewijzigd, goed of verwerpt ze. Bij de uiteindelijke beslissing speelt, naast de adviezen van hun ambtenaren, de politieke kleur van de regering en van de meerderheid van het parlement meestal een grote rol. Uitvoer: Concrete besluiten zoals wetten, koninklijke besluiten, algemeen maatregelen van bestuur, verlenen van subsidie, staatsiebezoeken e.d. Eenmaal genomen besluiten moeten worden uitgevoerd. Regering, gecontroleerd door parlement, draagt daar zorg voor (ambtenaren in dienst). Feedback: De wijze waarop op de uitvoer wordt gereageerd, een evaluatie van het gevoerde beleid. Beleidsevaluatie: regering en parlement kunnen zich na verloop van tijd afvragen of de genomen beslissen wel goed hebben gewerkt. Feedback kan zorgen voor nieuwe invoer, dus nieuwe ronde. Omgeving: Politiek systeem kan niet los van invloeden van buitenaf functioneren. - Kenmerken van de eigen samenleving. Denk aan demografische, ecologische, culturele, economische, technologische en sociale kenmerken. - Relaties met andere landen. In toenemende mate wordt ons land afhankelijk van ontwikkelingen in andere landen. Bijv. grondstoffen voor Philips, prijzen worden bepaald door ontwikkelingen op wereldniveau -> werkloosheid. Op politiek gebied hebben we ons aangesloten bij internationale organisaties zoals de Benelux, de EU, VN en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie. Hieraan hebben we gedeelten van onze bevoegdheden overgedragen -> rekening houden. (Militair, sport, milieu, omroepsysteem e.d.) Er wordt door de omgeving van een politiek systeem invloed uitgeoefend op de keuze van de onderwerpen die op de politiek agenda verschijnen als op de politieke besluitvorming. Kritiek op systeembenadering: - Hoeft niet in deze fases te verlopen. Voorstellen kunnen bijv. ook rechtstreeks vanuit regering of parlement komen. - Geeft geen waardeoordeel over de manier waarop de overheid haar rol vervult. Wordt niet gekeken naar inhoud van beleid. Zou ook v.t. zijn op dictatuur (uitvoer is bijv. gevangenisstraf en alleen steun accepteren). - Laat niet zien dat er al een hele strijd geleverd kan zijn tijdens de invoer fase. Wie meer macht heeft krijgt zijn eisen makkelijker op de politieke agenda en heeft meer kans om zijn zin te krijgen (bijv stakende boeren + leraren, boeren winnen). - Geeft niet aan wat er gebeurt als de actiegroepen het recht van de overheid om te beslissen gaan bestrijden. Je kunt dan niet meer spreken van de aanvoer van wensen die omgezet worden in concrete besluiten. (RAF dood en ontvoert ‘werkelijke machthebbers; de industriëlen). - Legt alleen politiek proces uit. Houdt geen rekening met cultuur in een land: stemmen er veel mensen of niet, protesteren veel mensen of niet, zijn ambtenaren en politici geneigd tot overleg met maatschappelijke organisaties en actiegroepen of stellen ze zich autoritair op, etc. *) Barrièremodel: In dit model moeten 4 barrières overwonnen worden voordat een wens een concrete daad wordt. Soort handleiding voor actie, beginnen bij het begin dus: - Herkennen van eisen en wensen, eigen politieke wensen uitdragen om steun te krijgen van medeburgers. Aandacht zoeken dus. - Politieke partijen benaderen met je actie- of belangengroep. Politiek moet ideeën overnemen en op politieke agenda plaatsen. Dan gaan ze jouw ideeën vergelijken met de eigen uitgangspunten van de partij. - Beslissing nemen over de voorstellen. Jouw voorstellen worden door bepaalde politici verdedigd. Laatste woord aan het parlement. - Uitvoeren van de besluiten door ministers en ambtenaren. Niet eens met besluit? Actie ondernemen om het gewijzigd te krijgen -> opnieuw ronde. *) Geïntegreerd model: Systeemmodel en barrièremodel in één. Nemen van de eerste barrière gebeurt in de invoerfase. Tweede en derde barrière tijdens de omzettingsfase. Vierde barrière is gelijk aan de uitvoerfase.
Hoofdstuk 3: Democratie: De burgers regeren. Volkssoevereiniteit ligt in het woord opgesloten. Volkssoevereiniteit: Een regeringsvorm waarbij de macht van de regeerders uiteindelijk afkomstig is van de burgers. Wordt gerealiseerd op twee verschillende manieren: 1) ‘Regeren door de bevolking’ 2) ‘Regeren voor de bevolking’ Democratisch centralisme: Oostblok -> Alles gebeurt in de naam van het volk, maar niet noodzakelijker wijze door het volk zelf; volksdemocratie. Er is dus een leidende rol voor de communistische partij. Besluiten van hogere organen bindend voor lagere organen. Westerse democratie: Ruimte voor meerdere elkaar beconcurrerende partijen. Volk bepaald welke partij of coalitie de macht krijgt; pluriformiteit. Democratie in Nederland: Ook in niet-communistische landen kan het democratiebegrip op verschillende manieren worden uitgelegd. Nederland heeft de … Grondwet: Voornaamste wet in het land. Hierin wordt aangegeven wat de voornaamste staatsorganen zijn en welke principiële rechten en plichten de burgers en de staat tegenover elkaar hebben -> fundament. Principiële uitgangspunten: - Uiteindelijke macht dient bij het volk te liggen, artikel 4; actief + passief kiesrecht - Artikel 42; volksvertegenwoordiging is de hoogste macht in het land. Regering is haar verantwoording schuldig. - Artikel 67; besluitvorming gebeurt altijd met een meerderheid van stemmen. Maar wel rekening houden met minderheden. - Artikel 1; gelijkwaardigheid van alle mensen die in Nederland wonen. Discriminatie is verboden. Rechtsstaat: Alleen hierin is een democratie mogelijk. Een staat waarin alle burgers tegen de willekeur van de overheid beschermd worden. Niks mag geheim zijn. Kenmerken zijn: - Bestaan van grondrechten; rechten waarin individuele vrijheden van alle burgers tegenover de overheid gewaarborgd worden zoals vrijheid van meningsuiting, godsdienst, verenigingen oprichten, recht om te betogen en te vergaderen e.d. - Onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. - Openbaarheid van bestuur, zodat er controle kan plaatsvinden. - Legaliteitsbeginsel; bestuur van het land berust op wetten. Bij rechtspreken zullen rechters zich altijd beroepen op wat er in de wet staat. Nederlandse democratie laat zich typeren als een representatie -democratie of indirecte democratie. Referendum: Volksraadpleging. In een directe democratie beslissen de burgers rechtstreeks over alle belangrijke zaken. Onmogelijk om iedereen te laten vergaderen, dan een referendum. Indirecte democratie: Volk beslist via gekozen volksvertegenwoordiging: het parlement. Ook wel parlementaire democratie dus, maar ook wel representatie –democratie. Representatie – democratie: Personen die door de burgers gekozen worden besturen het land en ontwikkelen het beleid namens de burgers. Burgers kiezen hen dus. Representativiteit: Als de standpunten van de gekozen vertegenwoordigers altijd overeenkomen met de standpunten van de kiezers. Representatie en representativiteit vallen lang niet altijd samen. Oorzaken kunnen zijn: - Partijen verdedigen niet op alle beleidspunten de ideeën van hun kiezers. - Een deel van de burgers voelt zich niet vertegenwoordigd door de bestaande politieke partijen, hierdoor ontstaan telkens nieuwe partijen en sociale bewegingen. Sociale beweging: bestaat uit diverse actiegroepen die eenzelfde doel naspreken, zoals milieubewegingen. Parlementair stelsel: Heeft NL. Nieuwe regering kan niet regeren zonder het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging; een meerderheid van het parlement. Volksvertegenwoordiging heeft altijd het laatste woord. Ook onderscheid tussen staatshoofd (koning) en de politiek verantwoordelijke regeringsleider (minister-president). Constitutionele monarchie: Staatshoofd is koning, koningschap is erfelijk, maar koning is gebonden aan constitutie (grondwet). Ministeriële verantwoordelijkheid: In een parlementair stelsel is de regering tegenover het parlement verantwoording schuldig voor het doen en laten van het staatshoofd. Presidentieel stelsel: Volksvertegenwoordiging en president rechtstreeks gekozen door volk. President kan regering benoemen en ontslaan. (Frankrijk en VS). Evenredige vertegenwoordiging: Aantal parlementsleden van één partij moet evenredig zijn aan aantal stemmen dat op die partij is uitgebracht. Districtenstelsel: Land is opgedeeld in districten, elk district kan één of meer vertegenwoordigers naar de volksvertegenwoordiging sturen. Mensen die gekozen willen worden stellen zich verkiesbaar in hun eigen district. Voordeel is: - Volksvertegenwoordigers hebben een duidelijke binding met het district dat ze vertegenwoordigen. Regionale belangen worden behartigd. Meerderheidstelsel: Eén vertegenwoordiger wordt gekozen met absolute meerderheid van de stemmen. Als in een district meer dan twee politieke partijen zijn, levert de eerste stemming vaak geen absolute meerderheid voor één ervan op. Dan tweede stemming waarin kandidaten van de twee grootste partijen tegenover elkaar staan. Nadelen: - Kleine partijen krijgen nooit een vertegenwoordiger in het parlement. - Een partij kan een meerderheid krijgen in het parlement, terwijl een andere partij bij de verkiezingen de meeste stemmen heeft gekregen. Voordeel is dat er geen lange kabinetsformaties nodig zijn, er is bijna altijd een duidelijke winnaar. (Groot-Brittannië, VS; staten zijn districten). Beperkt districtenstelsel: Elk district vaardigt een aantal vertegenwoordigers af en er bestaat binnen de districten een systeem van evenredige vertegenwoordiging. Als een district bijv. 10 personen mag afvaardigen kan dat in theorie van 10 versch. partijen zijn. In praktijk wordt aantal partijen wel beperkt. Voordelen van regionale vertegenwoordigers blijft bestaan. Hoofdstuk 4: Regering = Ministers en Koningin. (Gewoon spraakgebruik vaak alleen ministers) Kabinet = ministers tezamen. Eerste + Tweede kamer = Parlement/ Staten Generaal/ Volksvertegenwoordiging. Overheid = Instantie waar het openbaar gezag berust -> autoriteiten het/ bevoegd gezag
Kamerfractie = al de aanhangers van een politieke partij in een vertegenwoordigend lichaam. De koning(in): Thorbecke formuleerde in 1848 een nieuwe grondwet waardoor de ministers verantwoordelijk werden tegenover het parlement. Koning verloor veel macht (niet meer kabinet samenstellen). Koning kan nooit iets fout doen, ministers zijn verantwoordelijk. Contrasigneren: Staatshoofd bekrachtigt wetten en koninklijke besluiten met handtekening. Koningin voert veel overleg met ministers -> laten weten wat zij denkt -> premier kan koninklijk besluit intrekken/wijzigen om een crisis te voorkomen als koningin ergens tegen is. (‘Geheim van het paleis Noordeinde’) (In)formateur: Koning besluit wie (in)formateur wordt en met welke opdracht deze moet gaan werken. Lijsttrekkers maken hun adviezen in het openbaar duidelijk -> beperkt macht van de koningin. Trias politica: Montesquieu, leer van de machtenscheiding. Regering heeft uitvoerende macht, volksvertegenwoordiging heeft wetgevende macht, college van rechters heeft rechtelijke macht. Regering: Taken zijn 1) verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van het overheidsbeleid 2) medeverantwoordelijk voor de wetgeving. Voorbereiding overheidsbeleid: Regering gaat met wetsvoorstellen, discussienota’s of andere voorstellen naar het parlement. Uitvoering overheidsbeleid: Regering moet wetten en andere besluiten, die door het parlement zijn goedgekeurd, uitvoeren. Parlement: Tweede Kamer (minstens om de vier jaar rechtstreeks gekozen door burgers; 150 leden), Eerste Kamer (drie maanden na Provinciale Staten verkiezing kiezen zij 75 Eerste Kamer leden, de senatoren voor 4 jaar). Parlement heeft altijd het laatste woord, kan oordeel over voorstellen van regering uitspreken. Om taak als medewetgever goed te kunnen vervullen zijn er middelen in de grondwet: 1) Beide kunnen wetsvoorstellen aanvaarden/verwerpen. 2) Tweede Kamer mag ook wijzigen = recht van amendement
3) Tweede Kamer mag ook indienen = recht van initiatief
4) Beide kunnen begrotingen wijzigen/verwerpen = budgetrecht
Taak als controleur van de regering wordt steeds belangrijker, middelen in grondwet zijn: 1) Beide kunnen vragen stellen aan bewindslieden (ministers) 2) Beide kunnen vragen stellen waarbij minister moet verschijnen in de Kamer = recht van interpellatie
3) Beide kunnen een op schrift gestelde vraag of uitspraak aan de regering of een minister geven = motie. Ook kunnen ze een motie van wantrouwen indienen, dan kan de minister of Kamer beter opstappen. 4) Beide kunnen onderzoek laten doen door een commissie over het gevoerde beleid op een bepaald terrein = recht van enquêtering. Informele middelen om macht uit te oefenen op minister of regering zijn: 1) Kamerfracties kunnen lobbyen bij hun ministers (beïnvloeden van de bewindslieden ‘achter de schermen’). Is moeilijker voor oppositiepartijen
2) Kamerleden kunnen overleggen met pressiegroepen en met ambtenaren om steun te winnen buiten het parlement. 3) Kamerleden kunnen MM gebruiken als spreekbuis -> zaken laten ‘uitlekken’ 4) Kamerleden kunnen hun eigen bewindslieden via hun partij onder druk zetten. Politieke partijen bepalen wie op een verkiesbare plaats komen te staan en dragen kandidaats-bewindslieden voor bij de kabinetsformateur -> minister wil goed zijn. 5) Kamerleden kunnen dreigen met formele middelen. Dualisme: Taken van regering en parlement staan los van elkaar, zijn onafhankelijk en hebben gescheiden functies en verantwoordelijkheden. Monisme: Evenwicht slaat over naar regering of parlement. Vaak naar regering. Het parlement is dan een verlengstuk van de regering. Invloed van het kabinet is toegenomen door een aantal ontwikkelingen: 1) Parlement maakt steeds meer kader- of raamwetten; alleen de grote lijnen en regering kan die nader invullen. Veel wetgeving kan dan plaatsvinden via de algemene maatregelen van bestuur (alg. geldende wetten die niet de goedkeuring van het Parlement hoeven te hebben) i.p.v wetten in formele zin (wetten die in samenwerking met het parlement tot stand zijn gekomen). 2) Regering heeft een voorsprong in vakkennis door ambtenarenapparaat

3) Regeerakkoorden verkleinen de speelruimte van het parlement. Het is een overeenkomst tussen regering en regeringspartijen waarin de grote lijnen van het beleid zijn vastgelegd. 4) Minister kunnen dreigen met terugtrekken van een wetsvoorstel of aftreden als de Kamer niet instemt. Ontwikkelingen die het dualistisch karakter moeten versterken: 1) Meer specialisten in de Kamerfracties; gelijkwaardige gesprekspartner van de minister
2) Vaste Kamercommissies; specialisten van verschillende fracties uit beide Kamers plegen overleg met bewindslieden
3) Parlement heeft ervoor gezorgd dat de bewindslieden hun plannen al in een vroeg stadia in nota’s verwoorden. Parlement kan dan ‘struren’. Coalitie: samenwerkingsverband van meerdere partijen. Na de verkiezingen zullen de partijen o.l.v een informateur (vooronderzoek) of een formateur (definitieve afspraken = minister president) gaan overliggen met elkaar over de mogelijke samenwerking met en steun aan de nieuwe regering. Regeerakkoord: Partijen van de coalitie leggen samen met de nieuwe regering vast welke koers ze in de komende periode zullen aanhouden. Oppositiepartijen: Partijen die niet aan de coalitie deelnemen. Hoofdstuk 5: Overheidsbureaucratie: Het ambtenarenapparaat. Formeel zijn de ambtenaren werknemers van de overheid doe opdrachten van de regering en afzonderlijke ministers moeten uitvoeren. Werkelijk is dat veel groter. Hiërarchische structuur: Max Weber beschreef ideaal typische bureaucratie -> Minister is verantwoordelijk (naar volksvertegenwoordiging) voor wat zijn ambtenaren doen. Hij verstrekt de opdrachten die de ambtenaren uitvoeren. Iedere ambtenaar is verantwoording schuldig aan hogere ambtenaar, hoogste aan minister. Ambtenaren hebben geen mening, zijn alleen instrumenten. Vierde macht: Realiteit: ambtenaren hebben vaak veel invloed bij voorbereiding en uitvoering van besluiten, hebben vaak specialistische kennis en blijven vaak langer dan de minister. Topambtenaren hebben vaak veel invloed en verkondingen soms openbaar hun mening. Toch blijft minister verantwoordelijk. Ook moeten zij knopen doorhakken als er geen volstrekte duidelijkheid is in geformuleerde besluiten. Burgers, gemeenten, bedrijven en onderwijsinstellingen hebben te maken met regelsinterpreterende ambtenaren. Knelpunten in de bureaucratie: Voordeel is dat iedereen hetzelfde behandeld wordt… 1) Veel regels en traagheid -> inefficiënt en ondoelmatig
2) Grote mate van ondoorzichtigheid door verwijzing naar hogere ambtenaren -> lange procedures
3) Omvang en complexiteit -> uitvoerende ambtenaren slecht te controleren
4) Verkokering -> langs elkaar heen werken van ministeries t.o.v elkaar en t.o.v. andere ministeries. Frankrijk: ambtelijke top van ministers wordt vervangen wanneer er na verkiezingen een minister van een andere politiek kleur komt. ‘Onpartijdige topambtenaar’ wordt dus niet in stand gehouden. In Nederland stellen ministers ook vaak op hun departementen politieke adviseurs, topambtenaren aan met dezelfde kleur en bij het benoemen van de topambtenaar (directeur-generaal) wordt naar zijn politieke kleur gekeken -> grip! Adviesorganen: Niet-ambtelijke colleges die tot taak hebben het kabinet of individuele ministers te informeren over het te voeren beleid (geregeld in grondwet en andere wetten). Twee belangrijke adviescolleges zijn: Raad van State: Hoogste adviescollege in NL. Voorzitter is staatshoofd, troonopvolger heeft vanaf 18 ook zitting in het college, andere leden worden voor het leven benoemt. Vergaderingen worden feitelijk voorgezeten door de onder-voorzitter (‘onder koning van NL’). Geeft advies over alle wetsvoorstellen, voorstellen tot algemene maatregelen van bestuur en voorstellen tot goedkeuring van verdragen. College van zeer wijze mensen, soms is het advies alleen niet zo gunstig voor de regering die met een voorstel kwam. Administratieve rechtspraak: Rechtspraak over geschillen met overheidsbesturen (bijv. burger en gemeentebestuur). De procedure voor deze rechtspraak heet AROB-procedure. De Raad van State is de hoogste rechtelijke instantie op het gebied van administratieve rechtspraak. Sociaal Economische Raad: (SER), bestaat uit vertegenwoordigers van werknemers, van werkgevers en de overheid (kroonleden). Adviseren over sociaal-economisch beleid (positie werkgevers, werknemers, inkomstenverdeling, premies, uitkeringen ed.) Is een SER-advies unaniem; kan de regering het moeilijk naast zich neerleggen, is het verdeeld; heeft het weinig kracht (komt vaak voor). Planbureaus: Wetenschappelijk instellingen die kennis en inzichten moeten aanreiken ter onderbouwing van het te voeren overheidsbeleid. Op grond van studies en cijfermateriaal proberen zij aan te geven wat vermoedelijke de gevolgen zijn van een beleid. Politieke partijen schakelen ze regelmatig in om te kijken of wensen wel of niet realiseerbaar zijn. Kiezer krijgt onpartijdige uitspraak over effecten van programma’s. Twee Planbureaus: Centraal Planbureau: Bestudeert vooral de ontwikkeling op sociaal-economisch terrein en probeert hierover prognoses te geven. Is erg belangrijk voor politieke besluitvorming omdat hierdoor een goede weging van de mogelijkheden kan plaatsvinden. Sociaal-cultureel Planbureau: Hetzelfde op sociaal-cultureel terrein. Hoofdstuk 6: Functies van politieke partijen: (Leden van de volksvertegenwoordiging stemmen ‘zonder last’ -> een parlementslid kan niet gedwongen worden uit de Kamer te verdwijnen, hij kan wel alleen een nieuwe partij vormen.) 1) Communicatiefunctie; tussen overheid en burgers, verkiezingscampagnes, bekritiseren, vergaderingen ed. 2) Selectiefunctie; Politieke partijen bepalen wie op de kieslijsten komen of voorgedragen worden voor overheidsfuncties, eerste hobbel als je politieke functie wil bekleden. I.v.m de selectiefunctie doen ze aan kadervorming; leden voorbereiden op politiek werk door hen actief te maken en bij de scholen. Geeft partij ook macht, kunnen dreigen mensen niet meer op een verkiesbare plaats te zetten als ze dwarsliggen

3) Integratiefunctie; Ze integreren losse ideeën en wensen in een grotere, samenhangende totaalvisie -> verkiezingsprogramma of beginselprogramma. 4) Participatiefunctie; Proberen mensen te interesseren voor deelname aan politieke processen. 5) Articulatiefunctie; Ze zijn vaak organen die publiekelijke eisen en wensen die in de samenleving leven naar voren brengen. Functies van de massamedia: 1) Informatiefunctie; Output van het politieke systeem zichtbaar maken. 2) Opiniërende functie; Burgers en politici kunnen standpunten aan elkaar duidelijk maken. 3) Commentaarfunctie; Zetten mensen aan het denken door commentaar vanuit eigen visie te geven (redactionele artikelen, cartoons ed.) 4) Controlefunctie; Ze kunnen door deskundige specialisten de politiek laten volgen, moet wel zorgvuldig gebeuren, want fout = slecht voor bijv. partij. 5) Agendafunctie; Als er veel aandacht wordt besteed aan een probleem, komt dit vaak op de politieke agenda. Hoofdstuk 7: Rechten van de burger: 1) In de grondwet vastgelegd -> Actief en Passief kiesrecht (Parlement, Gemeenteraden, Provinciale Staten). 2) Voor hun belangen op komen en machthebbers kritisch volgen (recht om verzoekschrift in te dienen, vrijheid meningsuiting ed.) Drie vormen van Politieke Participatie: 1) Electorale participatie; Stemmen
2) Conventionele vormen van participatie; Participeren in een partij, pressiegroepen en belangenorganisaties (actief meedoen/donaties), deelnemen aan hoorzittingen, brieven schrijven en gesprekken aanvragen (geen conflict!) 3) Protestparticipatie; Handtekeningenacties, demonstraties, boycotacties ed. Vormen van politiek protest: - Legitiem protest rechter, petitie - Non-coöperatie boycot, niet stemmen - Geweldloze directe actie Ghandi, vredeskampen - Burgerlijke ongehoorzaamheid -zie verder- - Geweldloze weerbaarheid stelen van voedselbronnen in de oorlog - Burgerlijk verzet sabotagen spoorlijnen in WOII - Gewapend verzet guerrillastrijd in Midden-Amerika - Rebellie opstand leger tegen machthebber - Revolutionair verzet gewelddadige machtsovername
Burgerlijke ongehoorzaamheid: Wet wordt overtreden, bewuste actie, opkomen voor zaken van algemeen belang (Niet individueel!), geen geweld en in het openbaar. Hier wordt pas voor gekozen als er gedacht wordt dat alle legale middelen niet meer helpen. In een democratische staat is dit de uiterste vorm van protest die nog moreel te rechtvaardigen is. Waarom wel participeren in Politieke Besluitvorming: 1) Mensen samen zijn de samenleving, niet participeren is jou stukje macht weggegeven. 2) Rekening laten houden met jou belangen
3) Als weinig mensen participeren in de politiek, gaan alleen beroepspolitici bepalen wat er op de politieke agenda komt. Waarom niet participeren in Politiek Besluitvorming: 1) Onwetendheid en onbekendheid, je moet er wat van afweten om geïnteresseerd te raken
2) De dreiging die uitgaat van het meedoen aan politieke activiteiten. Werkgever is niet blij als jij de hele tijd met buttons gaat rondlopen. 3) Politiek is nutteloos, waarom moeite doen, jou protest zal geen enkele zin hebben. 4) Gebrek aan stimulansen, politiek gaat vaak over grote lijnen, is te abstract, het directe belang van mensen moet ermee gemoeid zijn -> concrete besluiten. 5) Tevredenheid met de gang van zaken. Wie nemen er dan wel deel aan politieke participatie: Jongeren, mannen en hoger opgeleiden. Minder: vrouwen, ouderen en lager opgeleiden. Achtergrondvariabelen spelen een belangrijke rol. (Variabele = meetbaar kenmerk van te onderzoeken personen of groeperingen, nu: burger). Variabelen zijn: 1) Leeftijd, stemmen door ouderen, actie door jongeren
2) Sekse, mannen leggen gemakkelijker contacten met politici. 3) Sociaal milieu, hogere klasse heeft meer zelfvertrouwen, politici van hun ‘stand’. 4) Opleidingsniveau, kennis is nodig om mee te praten
5) Interesse, vertrouwen in systeem en vertrouwen in invloed van burger. Hoofdstuk 8: Publiekrechtelijke organen: Organisaties die met overheidsgezag zijn bekleed; SER. Pressiegroepen: Groeperingen die geen politieke partij of publiek gerechtelijk orgaan zijn en die op basis van gemeenschappelijke belangen en/of uitgangspunten politieke invloed trachten uit te oefenen. Bepalen voor een belangrijk deel de invoer van steun en eisen en reageren als eerst op maatregelen die de overheid aankondigt. Pressiegroepen zijn: Belangenorganisaties of actiegroepen, ook sociale bewegingen spelen een rol. Belangenorganisaties: Speciaal opgericht om de belangen van bepaalde groepen mensen te behartigen; vakbonden, werkgeversorganisaties ed. (ANWB, Consumentenorganisaties en omroepverenigingen). Goed georganiseerd, hiërarchische organisatiestructuur met veel werkzame mensen. Lid worden om je belangen te behartigen en voor voordelen. Permanent karakter, constante factoren in politieke besluitvormingsproces. Vakbonden en werkgeversorganisaties zijn zo belangrijk dat hun overleg met de overheid geïnstitutionaliseerd is in de SER en de SA. Actiegroepen: Organisaties, of groepen burgeres die zich gedurende een bepaalde tijd inzetten voor een bepaald belang, is dit gerealiseerd dan houdt de actiegroep op met bestaan (soms na een paar maanden, soms jaren). Hebben geen sterke organisatie, minder gestructureerd. Grote landelijke actiegroepen (Amnesty, Greenpeace) hebben wel structuur met functionarissen. Kunnen vergeleken worden met belangenorganisaties. Sociale bewegingen: Verscheidene groeperingen met hetzelfde doel (vredesbewegingen, derde-wereldbewegingen en vrouwenbewegingen bijv.) Verschillen tussen pressiegroepen en politieke partijen: - Politieke partijen houden zich bezig met de inrichting van de gehele samenleving, pressiegroepen komen op voor deelbelangen. - Politieke partijen proberen macht te krijgen via verkiezingen, pressiegroepen zijn niet uit op politieke verantwoordelijkheid, willen alleen invloed uitoefenen op machthebbers. Scheiding is niet altijd even makkelijk te trekken, er zijn namelijk ook one-issue-partijen, zoals de groene partijen en er zijn partijen die niet uit zijn op regeringsverantwoordelijkheid. Deze willen alleen zetels om vanuit hun levensbeschouwelijke of ideologische principes politieke vraagstukken te becommentariëren -> Getuigenispartijen (SGP, GPV, RPF, PSP). Strategie pressiegroepen, vragen: 1) Wat wordt beoogd met deze actie? (niet alleen ‘voor’ of ‘tegen’ zijn) 2) Op wie is de beïnvloeding gericht? (kijk naar barrièremodel) 3) Welke beinvloedingsmaatregelen heeft de pressiegroep? (contacten met overheidsorganen, of bewerken van publieke opinie m.b.v MM) Macht: Vermogen om jou wil aan andere op te leggen, desnoods tegen de wil van de ander. Politieke macht: Vermogen om politieke besluitvorming effectief mede te bepalen. Je hebt pas politieke macht als je kwalificaties hebt waaraan je deze macht kan ontlenen. Deze hangen samen met de aard van de groepering: 1) Wettelijk gezag, macht gebaseerd op de wet. 2) ‘Samen sterk’. Met velen kun je veel macht uitoefenen. 3) ‘Kennis is macht’. Veel informatie = ander makkelijker overtuigen. 4) Mogelijkheid om geweld te gebruiken, bang maken. 5) Charismatisch gezag, op grond van persoonlijkheid macht bezitten. 6) Bezetten van sleutelposities bij overheid, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven. Kans op succesvolle beïnvloeding hangt af van: - Zijn alle actievoerder het eens, geen onnodige discussie over samenwerking ed. - Leiding en leden, leden moeten wel opdagen - Situatie waarin pressiegroep opereert, is de samenleving op dat moment gevoelig voor dat probleem? - Sociaal-economische situatie optimaal? Verdeling van macht in de samenleving: 1) Klassieke democratietheorie; macht ligt in de handen van gekozen functionarissen. Juist volgens de grondwet, pressiegroepen en politieke partijen hebben geen formele macht. Pressiegroepen kunnen wel invloed uitoefenen. 2) Pluralismetheorie; werkelijke macht ligt verspreid over de samenleving, op verschillende terreinen zijn telkens weer andere machthebbers. Niemands macht is doorslaggevend. Staat ziet erop toe dat conflicten tussen vele belangengroepen niet uit de hand lopen. Pressiegroepen hebben deel aan de macht. 3) Elitetheorie; in de staat is er een machtselite die sleutelposities inneemt op sociaal-economisch en politiek terrein, hierdoor is alleen zij in staat om te bepalen wat er gebeurt. Variant: macht berust bij degene die op sociaal-economisch terrein (bedrijfsleven dus) de sleutelposities innemen. Eén pressiegroep is van belang, de elite. Hoofdstuk 9: Bezwaren op Besluitvormingsproces m.b.t parlementair-en kiesstelsel: - Kiezers kunnen geen invloed uitoefenen op vorming Kabinet en Minister President, er is nooit een duidelijke meerderheid, er zijn altijd meerder coalities mogelijk. - Kiezers kunnen tussen twee verkiezingen in geen uitspraken meer doen over beleid, 4 jaar lang kunnen de kamerleden doen wat ze willen. - Verschuiving wetgevende taak van parlement naar regering; niet zo democratisch - Er kan een tegenstelling ontstaan tussen wat het parlement in een bepaald geval wil en wat grote groepen van de bevolking willen. - Vakjargon van de politici maakt de politiek ontoegankelijker voor de burger. - Afstand tussen kiezers en gekozenen is groot, landelijke politici hebben geen banden met de regio. Bezwaren op efficiëntie van het Politiek Systeem: - Bureaucratie zorgt voor een vertragende werking (probleem -> regels = lang) - Twee Kamers zorgen voor vertraging, oneens zijn bijvoorbeeld. - Beleid is ondoorzichtig geworden, regering maakt dagelijks wetten, ingewikkeldere samenleving vraagt om uitgebreide regelgeving. Omgevingsfactoren: Steeds belangrijkere rol, afhankelijk van Buitenland om aan wensen van bevolking te voldoen -> bewegingsvrijheid van de overheid is zeer klein geworden. Bezwaren op Besluitvormingsproces van algemene aard: - Soms is de samenleving over een kwestie grondig verdeeld; beslissing is moeilijk. - Politieke wensen kosten geld, geld voor het één gaat ten koste van het andere. - Beleid wordt vaak te veel in een gesloten circuit gemaakt; er is dan bijv. maar één ministerie en klein deel van Parlement betrokken -> deelbelang kan algemeen belang overheersen. Suggesties om juridische structuren te veranderen: - Referendum; gaat ten koste van volksvertegenwoordiging, maar volk krijgt wel direct invloed. D66 wil corrigerend wetgevingsreferendum; wanneer een groot aantal burgers dat wenst, wordt een door het Parlement goedgekeurde wet aan de kiezers ter goedkeuring voorgelegd voordat hij van kracht wordt -> grondwet moet dan aangepast worden. - D66; het is goed de formateur door de bevolking te laten kiezen -> lijstrekkers grote partijen worden kandidaten, leidt vast niet tot goede samenwerking. - Gekozen burgemeester zou burger meer invloed kunnen geven op lokale politiek. - Parlement kan proberen eigenlijk mogelijkheden en bevoegdheden te vergroten. - D66; beperkt districtenstelsel verstevigt band volksvertegenwoordigers en kiezer. - Afschaffing Eerste Kamer versnelt procedure, maar deze zijn juist lekker kritisch omdat zij geen ‘band’ hebben met regering = goed voor dualisme. - Verhoging Kiesdrempel (= minimum aantal stemmen dat een partij moet behalen om daadwerkelijk in de Kamer te mogen plaatsnemen) -> regering overzichtelijker, maar kleine partijen uitgesloten = slecht voor evenredige vertegenwoordiging en pluriformiteit.
Hoofdstuk 10: Liberale visie: · Individuele vrijheid; Individu is belangrijk, zijn vrijheid om te doen en laten wat hij wil is het hoogste goed. · Rechtsstaat; Respecteert politieke grondrechten van burgers, staat mag zich niet bemoeien met persoonlijke vrijheid, moet wel politieke grondrechten garanderen (vrijheid van meningsuiting, vergadering ed.) · Particulier initiatief; Burger – niet staat – moet initiatieven nemen. · Vrijemarkteconomie; Burger neemt eigen risico met investeren geld, geen hindernissen door staat, moet drijfveer zijn. Wet van vraag en aanbod bepaald spelregels van de vrije markt. · Kleine rol overheid; Burger vrijlaten op het gebied van economie en privé-leven, wel rol hebben op gebied van politie, leger, onderwijs. VVD en D66; D66 vindt dat de VVD slechts oog heeft voor economische en niet voor persoonlijke vrijheid. D66 benadrukt belang van hervormingen van ons staatsbestel. Sociaal-democratische visie: · Opkomen voor sociaal zwakkeren; Gemeenschap = belangrijker dan individu. · Grote rol overheid op sociaal-economisch vlak; Vanwege opkomen voor zwakkeren. · Maakbare samenleving; Overheid kan onrechtvaardigheden en onvolmaaktheden bestrijden, want alg. belang staat voorop. · Gelijkwaardigheid; Op gebied van inkomen, macht en kennis. · Democratisering; Mensen die onderworpen worden aan gevolgen van Politieke Besluitvorming zoveel mogelijk erbij betrekken. · Actieve overheid; PvdA; Wel wat pessimistischer over maakbaarheid van de samenleving nu. Christen-democratische visie: · Christelijk geloof als inspiratiebron; Waarden uit de bijbel zijn terug te vinden in beginselprogramma’s. · Bijbelse normen en waarden; Naastenliefde (=solidariteit) en Verantwoordelijke samenleving; alle groepen werken samen en steunen elkaar. · Gespreide verantwoordelijkheid; In eerste plaats organisaties verantwoordelijk, daarna overheid. · Subsidiariteitsbeginsel/soevereiniteit binnen eigen kring; Bijzondere instellingen krijgen zelfde faciliteiten als Rijksinstellingen en overheid bemoeit zich zo weinig mogelijk ermee. · Rentmeesterschap; Goed met de aarde omgaan. · Aanvullende rol overheid; CDA; Machtige midden partij, kan zowel met rechts (VVD) als links (PvdA) samenwerken. Pragmatische visie: · Pragmatisme; Elk probleem wordt op zich bekeken, soms een meer liberale, soms een meer sociaal-democratische oplossing. D66; Links-liberaal, is een brug tussen PvdA en VVD, dus er is sinds hun ook een kabinet zonder CDA mogelijk.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.