Politieke besluitvorming

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 3793 woorden
  • 8 maart 2004
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
12 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

ADVERTENTIE
Fix onze energie!

Studeer energie & techniek. Iedereen staat te springen om jou! We hebben namelijk veel technische toppers nodig die de energie van morgen fixen. Met een opleiding in energie & techniek ben je onmisbaar voor de toekomst. Check Power Up The Planet en ontdek welke opleiding het beste bij je past! 

Check Power Up The Planet!

Samenvatting maatschappijleer politieke besluitvorming 1.1 --> 5.2

Maatschappijleer
politieke besluitvorming

1. Politiek

1.1 Wat is politiek Politiek: de inhoud van het overheidsbeleid en de wijze waarop dit beleid tot stand komt
De manier waarop voor een land besluiten worden genomen. Regering, parlement, burgers, media en ambtenaren -> invloed op besluiten

Besluiten zijn van algemeen belang en hebben te maken met: - Openbare orde en veiligheid (aantal politieagenten enz.) - Buitenlandse betrekkingen (sturen van militairen naar oorlogsgebied) - Welvaart (meer banen voor jongeren) - Welzijn (inkorten van wachtlijsten) Burgers betalen belasting en hebben daarom invloed op de politiek
Het politieke bestuur in NL kent drie niveaus - Gemeente - Provincie - Het rijk
In Amsterdam hebben ze ook stadsdeelraden
Veel besluiten ook op europees niveau
VN (waarnemers en militairen sturen naar oorlogsgebied)

1.2 Invloed op de politiek - Stemmen (bij 2e kamer verkiezingen stemt 75-80% van de bevolking) - Lid worden van politieke partij (400.000 Nederlanders zijn al lid) - Contact opnemen met politici (lobbyen -> proberen mening ‘aan te praten’) - Een verzoek indienen (moet altijd behandeld worden, in een spreekuur wordt het probleem dan opgelost) - De pers benaderen (dan komt het op de politieke agenda) - Lid worden van actiegroep (-> laatste hoofdstuk) - Burgerlijke ongehoorzaamheid (openlijk de wet overtreden met als doel politici overtuigen dat een besluit fout is) - Gerechtelijke procedures beginnen (zorgt voor vertragingen, soms jarenlang)

2. Politieke stromingen en partijen

2.1 Ideologie Stroming: geheel van opvattingen
Visie op de wereld in politieke stroming -> ideologie
Ideologieën hebben standpunten over: - Normen en waarden (persoonlijke vrijheid maar tot welk niveau?) - Sociaal- economische verhoudingen (rechtvaardige verdeling van de welvaart, hoeveel verschil mag er zijn tussen arm & rijk) - Gewenste machtsverdeling in samenleving
Liberalisme en socialisme -> totaal verschillende visies

2.2 Eenvoudige indelingen Progressief: vooruitstrevend, de maatschappij willen veranderen. Willen altijd veranderingen, partijen hebben vaak contact met actiegroepen, ze willen maatregelen voor problemen. (bijv. Tegen drugs moet je ook drugsverslaafden helpen)

Conservatief: behoudend, benadrukken wat al is bereikt. Meer aandacht voor traditionele waarden en hebben contact met kerkelijke organisaties en gezaghebbende instanties. -> gehoorzaamheid, ijver, trouw, alles houden bij het oude. (tegen alle drugs)

Reactionair -> nieuwe regels willen herstellen tot de oude -> achteruitstrevend (euthanasie, abortus en prostitutie verboden) Verdeling is niet altijd duidelijk.

Links: progressieve uitgangspunten, benadrukt gelijkwaardigheid. Links komt met name op voor mensen met een achterstandspositie -> gelijke kansen voor iedereen. De overheid moet actief optreden, vooral om zwakkeren te beschermen. Rechts: conservatieve uitgangspunten. Benadrukt bescherming van de persoonlijke en economische vrijheid, mensen moeten zo veel mogelijk zelf regelen. Tegen een te grote gelijke behandeling. Als er teveel gelijkheid komt verdwijnt volgens hen de prikkel om te werken en eigen initiatief te nemen.

De rol van de staat speelt zowel links als rechts een rol. Bij links heeft de overheid de rol van beschermer van de zwakkeren , bij rechts heeft de overheid de rol van bewaker van vrijheden. Rechts wil een sterk politieapparaat en leger. Links en rechts komt uit Frankrijk waar de conservatieve rechts van de tafel zaten en de anderen aan de linkerkant.

Mensen met linkse en rechtse standpunten vormen het politieke midden. Verschillen steeds minder groot. Bijvoorbeeld: - Een rechtse minister moet ook bedrijven strenger controleren. Hij geeft het bedrijfsleven minder vrijheid dan hij vanuit zijn rechtse positie eigenlijk zou willen. Hij schuift dus op - Uitkeringen werden onbetaalbaar, linkse partijen hielpen mee om mensen lagere uitkering te geven. Daarmee ondersteunen ze de zwakkere minder. Ze worden dus minder links.

2.3 Liberalisme Ontstond aan het eind van de 18e eeuw in de tijd van de Franse Revolutie. Vrijheid, gelijkheid, broederschap
Meeste EU landen waren dictaturen. Adel/ rijken wilden leven zelf inrichting geven -> wilden meer politieke macht. Liberalen richtten zich op vrijheid, vonden dat mensen teveel werden onderdrukt. Overheid moest alleen persoonlijke vrijheid beschermen. Aanhangers vooral onder minder bedeelden -> economische vrijheid.

Dit wil je ook lezen:

Strijd had ook rechtse en conservatieve elementen. Overheid moest zich niet bemoeien met economie. Sociale voorzieningen te duur. Arbeiders moesten zelf maar zien te overleven. Liberalen zijn nu voor vrijemarkteconomie, kleine rol voor overheid. Klein bedrijfje -> megaconcern (Philips, Ford enz.) Overheid moet zich beperken tot kernzaken: defensie, onderwijs, bescherming van rechtsstaat en klassieke grondrechten. Alleen verzorgingsstaat als uitkeringen laag blijven en vrijemarkteconomie niet in gevaar komt. -> VVD (lib)

2.4 Socialisme Links heeft oorsprong in socialisme. Ontstond in 19e eeuw als reactie op liberalisme. Bang dat sterken zwakkeren gaan overheersen. Gelijkheid of gelijkwaardigheid als uitgangspunt.

Socialisme ontstond als gevolg van slechte werkomstandigheden van de arbeiders in 19e eeuw, verzetten zich tegen slechte toestanden, overheid moest hiertegen optreden.

Radicaal deel van socialisten vond dat alleen sociale wetten niet genoeg was. Volgens Karl Marx zouden arbeiders altijd uitgebuit worden door kapitalisten. Arbeiders in opstand -> productiemiddelen in handen van gemeenschap. COMMUNISME
China, Cuba, Rusland en in Oost- Europa. Het werkte in praktijk minder goed. Staat kreeg alle macht in handen -> onderdrukking. In 1989 viel communistisch Rusland door Gorbatsjov -> Oost-Europa volgde

Meeste socialisten geen communisten. Zijn niet tegen particulier initiatief maar vinden wel dat overheid zwakkeren moet beschermen. Kennis, macht en inkomen moet meer gespreid zijn -> langs democratische weg -> sociaal-democraten.

Sociaal democraten tegenwoordig voor actieve rol van overheid op sociaal-economisch gebied -> verzorgingsstaat
PvdA -> meer naar midden dus kwamen meer linkse vertakkingen GroenLinks, Socialistische Partij SP

2.5 Christen-democratie In het politieke midden is de christen-democratie. Ze kiezen niet voor werknemers of werknemers -> gezamelijke verantwoordelijkheid.

Samenleving op christelijke grondslag -> geloof, naastenliefde en harmonie -> God het belangrijkste
Rentmeesterschap -> overheid moet de door God aan de mens in bruikleen gegeven aarde op zorgvuldige wijze beheren. Overheid heeft een aanvullende rol. Zoveel mogelijk overlaten aan particuliere organisaties zoals welzijnsinstellingen en schoolbesturen. Overheid alleen dingen die niet door part. Geregelt kan worden zoals openbare orde en verdediging landgrenzen. ‘zorgzame samenleving i.p.v verzorgingsstaat. Gespreide verantwoordelijkheid.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Christen-democratisch Appèl CDA, Staatkundig Gereformeerde Partij SGP en ChristenUnie

2.6 Politieke partijen Politieke partij: groep mensen met dezelfde ideeën over de manier waarop onze samenleving verbeterd en bestuurd moet worden. De meeste politieke partijen zijn voortgekomen uit de drie grote politieke stromingen maar er zijn uitizonderingen:

- one-issuepartijen richten zich op een aspect van de samenleving en hebben daar duidelijk standpunt over. (bijv. ouderenpartij) - protestpartijen ontstaan uit onvrede met bestaande politiek. D66 kwam op in roerige jaren 60. Politieke leiders regelden teveel onderling en de burgers hadden te weinig inspraak. Echte ideologie ontbrak.

Begin deze eeuw kwamen er 2 protestpartijen op: LPF en Leefbaar Nederland. Ook zij vonden dat burgers te weinig inspraak hadden, er werd niet echt naar burgers geluisterd. De LPF van Pim Fortuyn stelde een nieuwe politiek voor -> meer discussie, debat. Basis was vooral kritiek op zittende partijen.

Van links naar recht politieke partijen in tweede kamer: SP GroenLinks PvdA D66 CDA LPF VVD ChristenUnie SGP

Het Christen-Democratisch Appèl (CDA) - in politiek midden - overheid moet bezuinigen op lonen van ambtenaren - meer verantwoordelijkheid voor sociale zekerheid bij werknemers en werkgevers - gezin is basis van de samenleving -> meer ouderschapsverlof voor beide ouders - meer regelvrijheid op scholen - meer recht op vrijheid in Grondwet - strengere aanpak van misbruik van uitkeringen

De Partij van de Arbeid (PvdA) - links van het midden en is een sociaal-democratische partij - kennis, macht en inkomen moet eerlijk worden verdeeld - overheid moet eco sturen om massale werkloosheid tegen te gaan - meer plaatsen voor kinderopvang - doorgaan met experimenten om gratis harddrugs te verstrekken - niet-Nederlanders moeten stemrecht krijgen bij alle verkiezingen - wil aparte minister voor Milieu

De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) - rechts van midden, liberale partij - is voor persoonlijke en economische vrijheid voor mensen en bedrijven - bezuinigingen op overheidsuitgaven en loonkosten - meer nadruk op particulier natuurbeheer - meer wegen en belasting op benzine verlagen - soberere gevangenissen en meerdere gevangenen in een cel - versterking van inlichtingen- en veiligheidsdiensten

De Socialistische Partij (SP) - meest linkse partij in tweede kamer - bezuinigingen op defensie - rijke mensen meer belasting en lage inkomens omhoog -> komt op voor armen - werkt ook direct voor mensen. Heeft gezondheidscentra waar mensen gratis terecht kunnen en milieutelefoon voor klachten - streeft naar gelijke toegang tot het onderwijs voor iedereen - wil gedetineerden beter voorbereiden op een terugkeer in de maatschappij - wil het lidmaatschap van de NAVO opzeggen

Lijst Pim Fortuyn (LPF) - is in 2002 opgericht - wil dat overheid veel bezuinigt en het aantal ambtenaren vermindert - minder beperkende regels voor ondernemers - burgermoed belonen - nieuw zorgstelsel met meer concurrentie - wil gevangenissen privatiseren - nieuwkomers kunnen pas na 10 jaar NL worden

GroenLinks - staat links van de PvdA en is in 1989 ontstaan door samengaan van drie kleine partijen - bescherming van milieu (werd eerst one-issue partij genoemd) - extra belasting voor hele hoge inkomens - deeltijdwerk en kinderopvang stimuleren - geen BTW op biologische producten - meer zeggenschap voor docenten, ouders en leerlingen - politie moet afspiegeling van bevolking zijn - wil softdrugs legaliserend

Democraten 66 (D66) - iets links van het midden en is in 1966 opgericht door mensen die vonden dat de NL politiek vastliep - belastingkortingen om werken aantrekkelijker te maken - bij economische groei meer geld voor milieubeleid - kleinere scholen - mensen moeten meer betrokken worden bij politiek, burgemeester rechtstreeks kiezen - burgers kiezen minister-president die dan eigen ministers aanwijst

Klein rechts: - bestaat uit twee christelijke partijen: ChristenUnie en Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) - overheid moet strikt volgens Bijbel regeren - verhoging van kinderbijslag - tegen sollicitatieplicht alleenstaande ouders - wil verplichte winkelsluiting op zondag - voor moord moet doodstraf staan - abortus en euthanasie moet strafbaar blijven - wil dat NL binnen de EU een herkenbare staatkundige eenheid blijft

3. rechtsstaat en democratie

3.1 staat Nederland is een staat. Onafhankelijk als er drie elementen aanwezig zijn: - een vast grondgebied of territoir - op het grondgebied woont een bevolking - er wordt een vorm van gezag uitgeoefend
in de meeste landen wordt de soevereiniteit, de hoogste macht, uitgeoefend door de overheid, bestaat uit instanties die het land besturen -> Staatshoofd en ministers samen met het ambtenarenapparaat
NL accepteren de macht van de overheid, de overheid heeft dus gezag. Gezag: betekent dat je iemand belangrijk vindt of accepteert dat iemand boven je staat. We accepteren de overheid en dus mogen ze belasting innen en geweld gebruiken bij bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd. Macht: het vermogen je wil aan anderen op te leggen.

Dictatuur: een staat waarin alle macht in handen is van een persoon of een kleine groep mensen. Bijv. Noord-Korea, Libië en Cuba
De overheid kan ongecontroleerd zijn gang gaan. Democratisch land is waar de verhouding tussen overheid en burgers nauwkeurig is vastgelegd. De overheid kan niet zomaar besluiten: 1. moet zich houden aan grondwet
2. vrijheid wordt beperkt door de kiezers. Bij verkiezingen schenkt de bevolking het vertrouwen van de gekozen politici: de volksvertegenwoordiging. Zij controleren de overheid. 3. Wordt gevolgd door media, als iemand iets raars zegt moet hij dat op tv verklaren. Rechtsstaat: land waarin de macht van de overheid wordt beperkt en de verhouding tussen de overheid en de burgers wettelijk is vastgelegd.

3.2 Rechtsstaat Ontstaan
Rechtsstaatgedachte is afkomstig uit de 19e eeuw. Tot die tijd was er een diepe kloof tussen de regeerders en het volk. Het volk had niets in te brengen. EU landen hadden vorsten die volledige macht hadden. Absolute macht geven aan een persoon was gevaarlijk. De vorst hoefde niks uit te leggen, het volk betaalde belasting.

Franse Revolutie in 1789 is belangrijk geweest. De vorst werd bedreven, de burgers riepen een republiek uit -> start van ontwikkeling rechtsstaat, meer macht voor het volk. Ook in NL werd de macht van de koning aan banden gelegd -> 1848
Het parlement kreeg meer macht en werd gekozen door (rijke) burgers.

Kenmerken
Uitgangspunten van een rechtsstaat zijn in veel landen overgenomen. De rechtsstaat is in veel landen de basis van de bestuursvorm en zorgt ervoor dat die landen democratieeën zijn. Kenmerken: - grondwet - burgers hebben grondrechten - scheiding van verschillende machten
grondwet
Belangrijkste rechten en plichten van burgers en overheid is vastgelegd in de grondwet. Ook regels voor overheid en bevoegdheden van politie en leger staan erin. Grondrechten
Grondrechten ook wel mensenrechten. Sinds 1983 ook sociale grondrechten. Rechten bedoeld om leven van mensen te verbeteren. Niet verplicht in rechtsstaat maar veel westerse landen hebben ze wel. - Vrijheidsrechten (eigen godsdienst, mening uiten en publiceren, wonen/ werken en vergaderingen organiseren) - Politieke grondrechten (alle mensen mogen invloed uitoefenen op bestuur, elke stemt telt even zwaar) - Sociale grondrechten (recht op woonruimte, werk, medische hulp, voldoende voedsel, onderwijs, enz.)

Trias politica
Voorwaarde voor een rechtsstaat is dat niet een persoon of instantie alle politieke macht heeft: Het vermogen om invloed eb controle uit te oefenen op politieke besluiten. Fransman Montesquieu heeft het idee ontwikkeld van trias politica, de scheiding der machten. - Wetgevende macht (stelt wetten vast, taak van regering in NL en parlement samen, wetsvoorstellen worden ingediend door ministers, parlement beslist uiteindelijk) - Uitvoerende macht (zorgt ervoor dat goedgekeurde wetten ook goed worden uitgevoerd. In NL ministers.) - Rechterlijke macht (beoordeeld of wetten goed worden nageleefd. Rechters.) Taken moesten worden vervuld door verschillende instanties die elkaar controleren. Voorkomen van machtsmisbruik.

3.3 democratie democratie: staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke besluitvorming
demos= volk
kratein= regeren
in bijvoorbeeld Athene was er vroeger directe zeggenschap van het volk = directe democratie
overblijfsel van directe democratie is een referendum = een volksstemming over een wetsvoorstel(bijvoorbeeld Zweden over euro)

voordelen van een referendum: - de bevolking wordt meer betrokken bij de politiek - de politici zijn beter op de hoogte van de mening van de bevolking over de kwestie
nadelen van referendum: - het is moeilijk een duidelijke en volledige vraagstelling te bedenken waarop alleen met ‘ja’ en ‘nee’ geantwoord kan worden - het is duur en moeilijk te organiseren op regelmatige basis - extreme denkbeelden kunnen een onderwerp worden, dat is niet door iedereen gewenst indirecte democratie hebben we in NL. Het volk neemt niet zelf beslissingen maar stelt een volksvertegenwoordiging aan -> parlementaire democratie (parlement neemt belangrijkste beslissingen) monarchie: een staatsvorm waarbij een koning(in) staatshoofd is. Koningin moet zich houden aan grondwet = constitutie. Ze heeft maar weinig macht. Zij is niet verantwoordelijk voor ministers.

4. Verkiezingen en kabinetsvorming

4.1 Verkiezingen In een democratie zijn vrije en geheime verkiezingen heel belangrijk. Voor elke bestuurslaag hebben we hier verkiezingen. Om de paar jaar worden de leden van een aantal politieke bestuursorganen rechtstreeks gekozen - Europees Parlement - De Tweede Kamer - Provinciale Staten - De gemeenteraden - De stadsdeelraden (Amsterdam en Rotterdam) Dit hoofdstuk gaat over Tweede Kamer

Alle Nederlanders boven de 18 hebben algemeen kiesrecht. Passief kiesrecht: recht om je verkiesbaar te stellen
Actief kiesrecht: recht om te stemmen op partij of persoon van jouw keuze
Buitenlanders hebben na 5 jaar alleen stemrecht bij gemeenteraden

Een nieuwe partij moet aan een paar eisen voldoen: - moet zich officieel laten registreren bij de Kiesraad. Ze moeten €450,- borggeld betalen. Dit krijgen ze terug als ze ook echt meedoen. - De partij moet een kandidatenlijst inleveren. - NL is verdeeld in 19 kiesdistricten, ze moeten minstens 30 mensen in elk district hebben die hen steunt. Die mensen moeten zich melden met paspoort en moeten hun handtekening zetten. - €11250,- betalen, dat krijgen ze terug als ze 75% van de stemmen hebben die nodig zijn voor 1 zetel

verkiezingsprogramma: staan de belangrijkste plannen en opvattingen in. Ze krijgen de kans alles uit te leggen en te verdedigen, de bekendste persoon is dan de lijsttrekker: de persoon die voor de partij als eerst op de kandidatenlijst geplaatst is. Hij of zij bepaald het gezicht van de partij.

De media speelt een grote rol. Je ziet de lijsttrekkers van vooral grote partijen, weken voor de verkiezingen vaak op tv. Ze maken beloftes om stemmen te winnen, na de verkiezingen moeten ze gaan onderhandelen over de samenstelling van de regering, dan moeten ze vaak standpunten laten vallen want iedereen moet water bij de wijn doen.

4.2 Stemmen Verkiezingen worden in ons land gehouden via het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen worden de 150 zetels verdeelt op basis van alle uitgebrachte stemmen. Bij de berekening wordt uitgegaan van de kiesdeler: de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor 1 zetel. De kiesdeler wordt meteen na de verkiezingen uitgerekend door het totaal uitgebrachte aantal stemmen, te delen door het aantal zetels.

In sommige landen bestaan er kiesdrempels, een partij moet dan een bepaalde hoeveelheid stemmen krijgen om zetels te krijgen. In Duitsland is dat bijvoorbeeld 5%

Als je gaat stemmen, stem je niet op een partij maar op een persoon, dat is anders want die persoon kan uit de partij stappen, maar hoeft dan niet weg uit de Tweede Kamer, hij kan zelfs lid worden van een andere partij, omdat hij als persoon is gekozen. Je hoeft niet persé op de eerste persoon van je partij stemmen, je kan ook op iemand anders stemmen. Zo stemmen ook veel mensen op vrouwen, homoseksuelen of allochtonen.

De laatste weken voor de verkiezingen wordt het spannend. De tv speelt in die laatste weken een belangrijke rol, vooral bij debatten tussen lijsttrekkers van partijen omdat veel mensen kijken. De lijsttrekkers proberen dan de zwevende kiezers te winnen. - Mensen die niet op een vaste partij stemmen en geregeld van partij wisselen - Mensen die ontevreden zijn over de partij waar ze vorige keer op hebben gestemd en niet weten op wie ze nu gaan stemmen. - Mensen die nog nooit gestemd hebben, veel jongeren die net 18 zijn. Er zijn nu veel meer zwevende kiezers, ze zijn minder trouw aan eén partij en stappen makkelijk over.

De laatste weken voor de verkiezingen wordt het spannend. De tv speelt in die laatste weken een belangrijke rol, vooral bij debatten tussen lijsttrekkers van partijen omdat veel mensen kijken. De lijsttrekkers proberen dan de zwevende kiezers te winnen. - Mensen die niet op een vaste partij stemmen en geregeld van partij wisselen - Mensen die ontevreden zijn over de partij waar ze vorige keer op hebben gestemd en niet weten op wie ze nu gaan stemmen. - Mensen die nog nooit gestemd hebben, veel jongeren die net 18 zijn. Er zijn nu veel meer zwevende kiezers, ze zijn minder trouw aan eén partij en stappen makkelijk over.

4.2 Kabinetsformatie Op basis van de kiezersuitslag wordt het kabinet gevormd: alle ministers en staatssecretarissen samen. Geen enkele partij behaalt de absolute meerderheid in de Tweede Kamer. Er zijn meerdere partijen nodig om een kabinet te vormen: coalities
Kabinetsformatie: het proces van onderhandelingen over welke partijen en personen ons land gaan besturen. Het doel van de kabinetsformatie is om een aantal bekwame bestuurders, ministers en staatssecretarissen te vinden die: - Het globaal eens zijn over het toekomstige beleid, bijvoorbeeld over de aanpak van criminaliteit en asielzoekers opvang. - Samen de steun hebben van de meerderheid van de Kamer. Het parlement moet namelijk de besluiten van het kabinet goedkeuren, als ze dat niet doen kunnen ze alles gaan afkeuren, daarom moet er een meerderheid zijn van 76 leden.

De kabinetsformatie loopt in acht stappen: 1. De koningin krijgt advies over wie het beste uit kan zoeken welke partijen samen een coalitie kunnen vormen: informateur
2. De koningin benoemt een informateur die uitzoekt welke partijen samen kunnen werken om een meerderheid te vormen. Een kabinet dat op de steun van meer dan de helft van de Kamerleden kan rekenen = meerderheidskabinet
3. De formatie. - De informateur overlegt met de leiders van de partijen die ongeveer dezelfde ideeën hebben. Ze moeten dan allemaal op een lijn komen door allemaal compromissen te sluiten. - als dat lukt is de coalitie gevormd: samenwerking van twee of meerdere partijen - aan de hand van de onderhandelingen stelt de formateur een regeerakkoord op, waarin de coalitiepartijen de hoofdlijnen aangeven van het beleid dat zij de komende tijd willen gaan voeren. 4. De informateur gaat terug naar de koningin en brengt verslag uit. Als het hem niet gelukt is wordt er een ander aangesteld. 5. De koningin benoemt een formateur. Deze moet ervoor zorgen dat hij ministers en staatssecretarissen vindt die het regeerakkoord uit willen voeren. 6. De formatie. De formateur overlegt met de coalitiepartijen over de verdeling van ministers en staatssecretarissen. De formateur wordt meestal minister-president. 7. De formateur gaat terug naar de koningin om te vertellen dat hij een nieuw kabinet samen heeft gesteld. 8. De koningin benoemt het nieuwe kabinet. Het kabinet krijgt de naam van de minister-president meestal: kabinet-Balkenende
Soms is meteen al duidelijk welke partijen samen kunnen werken, dan worden er een paar stappen overgeslagen.

Een kabinetsformatie duurt meestal maanden door alle onderhandelingen, als het heel slecht gaat en het bestaan van het hele kabinet in gevaar komt, spreken we van een kabinetscrisis, hiervoor zijn twee redenen: - De ministers kunnen het niet eens worden over een aantal kwesties. (kabinet-Balkenende 2002) - De meerderheid van de Tweede Kamer steunt het kabinet niet meer en zegt het vertrouwen in de ministers op. Soms zien de ministers dat zelf al in en stoppen ze er zelf mee (2e kabinet-Kok 2002) In dit soort situaties gaat de minister-president naar de koningin toe om het ontslag van zijn kabinet aan te bieden= vervroegde 2e kamer verkiezingen. De ministers blijven zitten totdat er een nieuw kabinet komt, ze handelen alleen lopende zaken af en maken geen nieuwe plannen. Aftredend kabinet: demissionair kabinet

5. Regering en parlement

5.1 De regering Regering: koningin en ministers -> goedkeuring krijgen van parlement
Parlement: eerste en tweede kamer -> ministers controleren, discussiëren en stemmen over wetsvoorstellen
Ministers vormen het dagelijks bestuur, mag ook geen lid zijn van tweede kamer want dat zou hij zichzelf moeten controleren. Ministerraad: alle ministers samen
Kabinet: ministers en staatssecretarissen, belangrijkste taken: - Opstellen van wetsvoorstellen - Uitvoeren van reeds aangenomen wetten - Het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement. Eerste en Tweede Kamer hebben formeel het laatste woord maar ministers hebben vaak geen tijd alles voor te leggen.

De koningin is onschendbaar, zij is nergens verantwoordelijk voor. De koningin geeft alleen advies dat geheim moet blijven
De belangrijkste taken van de koningin: - het plaatsen van handtekening onder wetten - het voorlezen van de Troonrede op Prinsjesdag - het benoemen van ministers en (in)formateurs - het voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid

Elke minister heeft zijn eigen beleidsterrein: portefeuille. Hij heeft ambtenaren die voor hem werken, ze bereiden wetsvoorstellen voor en geven advies. Soms hebben ministers geen eigen ministerie = minister zonder portefeuille
Staatssecretaris is een soort onderminister, meestal 2 per minister, ze zijn zelf verantwoording verontschuldigt aan de tweede kamer.

Het doel van het kabinetsbeleid is het uitvoeren van het regeerakkoord dat aan het begin van de kabinetsperiode is opgesteld. Binnen de ruimte die het regeerakkoord en de bestaande wetten, moeten er nog veel besluiten worden genomen want er gebeuren telkens weer dingen in de wereld. Elke vrijdag komen de ministers bijeen onder voorzitterschap van de minister-president (premier) deze geeft na het kabinetsberaad vaak later op de dag een televisie-interview een toelichting op de genomen besluiten. Sommige van die besluiten wordt al eerder over gepraat. Zo voert de minister regelmatig overleg met de ministers uit de ‘sociaal-economische driehoek’: Economische zaken, sociale zaken en werkgelegenheid, en financiën.

5.2 Het parlement Parlement = Eerste en Tweede kamer = Staten-Generaal
Parlementsleden = vertegenwoordigers = gekozen door het volk
Getrapte verkiezingen: Tweede kamer direct door volk gekozen Eerste kamer indirect, namelijk door Provinciale Staten
Tweede kamer heeft 150 leden die voor vier jaar gekozen worden -> behandeld wetsvoorstellen, kan ze veranderen of afwijzen |-> voorstel door naar eerste kamer -> senaat -> 75 leden-> mag het alleen goedkeuren of afkeuren

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.