Maatschappijleer
Politieke besluitvorming
Hoofdstuk 1
1.1
politiek in ruime zin:
- wie krijgt wat? Wie heeft het recht om beslissingen te nemen?
Politiek in enge zin;
- gezaghebbende toedeling van waarden. Overheid bepaald waar het omgaat.
Politiek;
- de gezaghebbende toedeling van waarden.
- Gaat dus om de vraag wie krijgt wat, waar, wanneer en in welke vorm?
1.2
Beleid:
- het kiezen van doelen en het inzetten van middelen in bepaalde tijdsvolgorde.
Goed beleid als:
- de middelen zo effectief (doelgericht) en efficiënt (doelmatig) mogelijk zijn gekozen.
Bij politiek 2 aspecten van het beleid;
- het proces van politieke besluitvorming: de wijze waarop het tot stand komt
- de politieke besluiten; de inhoud van het overheidsbeleid.
In de samenleving zijn verschillende groepen met eigen normen, waarden en belangen. De overheid moet de diverse belangen tegen elkaar afwegen en besluiten nemen.
Politiek omvat het hele proces:
- groeperingen maken wensen kenbaar, de overheid die besluiten neemt, de besluiten zelf en de uitvoering ervan
Politiek -> proces -> groeperingen maken wensen kenbaar -> overheid overlegt en neemt besluiten kritiek
1.3
elke staat heeft een overheid
Staat; - een groep mensen op een bepaald grondgebied die geregeerd worden door een soevereine macht
Soevereine macht; - de hoogste vorm van macht die geen verantwoording aan anderen (buiten de staat) verschuldigd is
Overheid; - drager van de soevereine macht
Staatshoofd en ministers hebben deze macht en de volksvertegenwoordiging controleert dit. 1.4 Taken van de overheid; -> zorg voor openbare orde en veiligheid -> zorg voor sociaal-economische zekerheid - werkgelegenheid - sociale zekerheid - goede arbeidsomstandigheden -> zorg voor sociaal-culturele zaken - welzijn - onderwijs - kunst - volksgezondheid 1.5 Politiek in enge zin verschilt van qua definitie per persoon. -> komt door belangentegenstellingen(zijn niet op te lossen) Het algemeen belang is uiteindelijk van grotere betekenis dan de tegenstrijdige belangen van individuen en groepen. Hoofdstuk 2 2.1 omgeving
Invoer omzetting uitvoer
Terugkoppeling
(feed-back)
2.2
Invoer:
- eisen en wensen die vanuit de samenleving naar voren worden gebracht.
- Individuen, groeperingen etc. moeten zorgen dat een deel van die opvattingen aan politici worden doorgegeven => zij fungeren als sluis of poortwachters.
- Ook steun die maatschappelijke groeperingen geven aan de overheid die de beslissingen neemt, hoort bij de invoer.
Gevoerde beleid kan actief gesteund worden, ook passief of bekritiserend.
Demonstraties, opiniebladen uitblijven van protest
2.3
Omzetting: (conversie):
- eisen, wensen en steun worden vertaald in politieke besluiten.
Omzetting verloopt in drie fasen:
1. Politici moeten eisen serieus nemen en op de politieke agenda zetten: agendavorming. Of een maatschappelijk probleem op de agenda komt hangt af van:
- wordt de situatie door het publiek onjuist of verwerpelijk ervaren? Staan er veel mensen achter bepaalde wensen?
- Komt die verkeerde situatie vaak voor of roept die hevige emoties op?
- Kan de verkeerde situatie worden veranderd? Kan het aangedragen probleem wel worden opgelost?
- Komen de eisen langs de sluis- of poortwachters? Als je de enige bent die iets wil veranderen of absurde wensen hebt, zul je het niet halen.
- Is er op de politieke agenda wel ruimte om over de kwestie te praten?
2. Beleidsvorming:
- Het verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van adviezen over het te voeren beleid. (gebeurt onder verantwoording van regering)
3. Beleidsfase => gebeurt door ministers, in samenwerking met het parlement. Minister komt met voorstellen, parlement keurt goed/af.
2.4
De inhoud van het beleid krijgt gestalte in concrete besluiten; de uitvoer.
Eenmaal genomen besluiten moeten worden uitgevoerd.
Terugkoppeling (feedback) is de wijze waarop op de uitvoer wordt gereageerd, en evaluatie van het gevoerde beleid.
Beleidsevaluatie:
- Ook regering en parlement kunnen zich na verloop van tijd de vraag stellen of een genomen beslissing goed heeft gewerkt.
Elke vorm van terugkoppeling kan leiden tot nieuwe invoer.
2.5
Het proces van politieke besluitvorming vind plaats in een omgeving die op allerlei manieren inwerkt op het proces. Deze omgeving bestaat uit:
- kenmerken van eigen samenleving: demografisch, ecologisch, cultureel, economisch, technologisch, sociaal.
- Relaties met andere landen: NE wordt beïnvloed door ontwikkelingen van andere landen. NE is ook lid van veel organisaties zoals EU, NAVO, UEFA, IOC.
2.6
Kritiek op systeembenadering:
- Besluitvormingsproces verloopt niet altijd via deze fases
- Model geeft geen waarde-oordeel over de manier waarop de overheid haar rol vervult.
- Model laat niet zien dat er al een hele tijd strijd is geleverd tijdens de invoerfase: Wie meer macht heeft, krijgt zijn eisen makkelijker op de politieke agenda.
- Model geeft niet aan wat er gebeurt wanneer de actiegroepen het recht van de overheid om te beslissen gaan bestrijden.
- Model legt alleen het politieke proces uit. Houdt geen rekening met politieke cultuur van het land: veel of geen stemmen? Veel protest?
2.7
Barrièremodel:
- Er moeten 4 barrières overwonnen worden voordat een wens uit de samenleving uiteindelijk tot concrete daad is omgezet.
Mensen hebben wensen en verlangens
B1 Herkennen van eisen en wensen Burgers, actiegroepen, belangen- organisaties, massamedia
B2 Vergelijken van eisen en wensen Politieke partijen
B3 Beslissen over eisen en wensen 2e kamer, 1e kamer, kabinet
B4 Uitvoeren van besluiten Ministers, ambtenaren, diverse organisaties Nieuwe eisen, wensen, verlangens en steun
1. lukt niet alleen => actiegroep zoeken en aandacht van de massamedia
2. met actiegroep politieke partij benaderen. Partij gaat jouw wensen vergelijken met uitgangspunten van partij
3. over de voorstellen moet een beslissing worden genomen. Belangrijkste fase
4. Het besluit moet worden uitgevoerd door ambtenaren
Geïntegreerd model: - Systeembenadering + barrièremodel samengevoegd
Plaatje in boek (blz 17 ?) Hoofdstuk 3 3.1 democratie: - de burgers regeren
volkssoevereiniteit: - regeringsvorm waarbij de macht van de regeerders uiteindelijk afkomstig is van de burgers. 3.3 In NL gaan we er vanuit dat we pas over een democratie kunnen spreken als een staatsbestel voldoet aan een aantal kenmerken dat in de grondwet is vastgelegd. Grondwet: - voornaamste wet in een wet - hierin wordt aangegeven wat de voornaamste staatsorganen zijn en welke principiële rechten en plichten de burgers en de staat tegenover elkaar hebben. - Regelt de meest fundamentele beginselen in de staat m.b.t. de positie van de officiële organen en de burgers. Principiële uitgangspunten van Nlse democratie kunnen we dus ook terugvinden in de Nlse grondwet: - uiteindelijke macht dient bij het volk te liggen - volksvertegenwoordiging is de hoogste macht in het land - besluitvorming gebeurt in een democratie altijd met meerderheid van de stemmen, waarbij rekening gehouden wordt met rechten van minderheden. - gelijkwaardigheid van alle mensen die zich in NL bevinden. Discriminatie is verboden
In het westerse denken is echte democratie alleen mogelijk in een rechtsstaat omdat burgers anders niet voor hun mening uit durven komen, als er geen garantie is dat de rechten van de burgers tegenover de overheid gerespecteerd worden.
Rechtsstaat;
- een staat waarin alle burgers tegen de willekeur van de overheid beschermd worden.
- Belangrijke rechten van de burgers (vrijheid van godsdienst, meningsuiting, vrijheid om verenigingen op te richten en het recht om te betogen en te vergaderen) worden gegarandeerd en iedereen moet zich aan de wet houden.
Kenmerkend voor de rechtsstaat zijn:
- Het bestaan van grondrechten
Grondrechten: - rechten waarin individuele vrijheden van alle burgers tegenover de overheid gewaarborgd worden. - de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht: kan niet gestuurd worden door overheid. - de openbaarheid van het bestuur: overheid is verplicht info te geven over de uitvoering van haar taken - het legaliteitsbeginsel= het bestuur van het land berust op wetten. De Nederlandse democratie laat zich vervolgens nog typeren als een representatie-democratie of indirecte democratie. Nederland is een: Rechtsstaat Democratie: - indirect - parlementair constitutionele monarchie
Democratie; - algemeen kiesrecht - regelmatig verkiezingen - vrijheid van meningsuiting - vrijheid van vereniging en vergadering - machtenscheiding (uitvoerende, rechterlijke en wetgevende macht) 3.4 directe democratie: - betrokkene (bevolking zelf) nemen alle beslissingen, bijv via referenda (=volksraadpleging) indirecte democratie; - de besluiten worden genomen door gekozen vertegenwoordigers (parlement) Parlementaire democratie; - de bevolking is niet rechtstreeks betrokken bij belangrijke overheidsbesluiten, maar slechts indirect via een gekozen volksvertegenwoordiging: het parlement. - Kenmerkend: de parlementsleden worden door de burgers via vrije en geheime verkiezingen gekozen
Indirecte democratie wordt ook wel representatiedemocratie genoemd. Personen die door de burgers gekozen zijn, besturen het land en ontwikkelen een beleid namens de burgers. Als standpunten van gekozen vertegenwoordigers overeen komen met standpunten kiezers representativiteit. Representatie en representativiteit vallen niet altijd samen: - De partijen vertegenwoordigen niet op alle beleidspunten de ideeën van hun kiezers. - Een deel van de burgers voelt zich niet vertegenwoordigd door de bestaande politieke partijen. hierdoor ontstaan nieuwe partijen en sociale bewegingen(bestaat uit diverse actiegroepen die een zelfde doel nastreven) 3.5 NL heeft een parlementair stelsel: - nieuwe regering kan niet regeren zonder het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging
Volgens grondwet is het Nlse staatshoofd de koning(in)constitutionele monarchie; - koningsschap is erfelijk, maar de koning is gebonden aan de constitutie(grondwet) ministeriële verantwoordelijkheid; - de ministers zijn verantwoordelijk voor het doen en laten van het staatshoofd en hun eigen doen en laten tegenover het kabinet. presidentieel stelsel; - volksvertegenwoordiging en staatshoofd worden direct gekozen. - President kan regering benoemen en ontslaan. (VS) 3.6 kiesstelsel in NL -> evenredige vertegenwoordiging: - aantal parlementsleden van één partij is evenredig aan het aantal stemmen dat op die partij landelijk is uitgebracht. (6% vd stemmen -> 6/150 x 100= 9 zetels) Districtenstelsel; - land wordt opgedeeld in districten. Elk district kan een of meer vertegenwoordigers sturen naar de volksvergadering. -> VS
Hoofdstuk 4
4.2 De ministers
Kabinet;
- alle ministers + staatssecretarissen samen.
Een regering wordt gevormd op basis van de steun van een meerderheid in de 2de kamer.
Ministerraad
- alleen ministers
Montesquieu (1689-1755); - Franse filosoof, - Heeft het idee van trias politica ontwikkeld de leer van de machtenscheiding. Machtenscheiding; - onderscheid tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. - Machten worden uitgeoefend door drie van elkaar onafhankelijke staatsorganen. - Regering -> uitvoerende macht
Volksvertegenwoordiging -> wetgevende macht
College van rechters -> rechterlijke macht
De regering heeft echter meer macht dan volgens Montesquieu zou moeten. Bovendien is de regering ook nog medewetgever. Omschrijving taken van de regering; - de regering is verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van het overheidsbeleid en medeverantwoordelijk voor de wetgeving. Regering gaat met voorstellen naar het parlement. 4.3 Het parlement Het parlement wordt in NL Staten-Generaal genoemd en bestaat uit twee kamers; - Tweede kamer, wordt minstens om de vier jaar rechtstreeks gekozen door de burgers. Bestaat uit 150 volksvertegenwoordigers. - Eerste kamer, wordt op een indirecte manier door het volk gekozen. Leden van de Provinciale Staten(door het volk gekozen) kiezen 75 leden van de eerste kamer(senatoren). Senatoren krijgen ook mandaat voor vier jaar. Parlement moet wetgevende macht delen met de regering. Om zijn taak als medewetgever goed uit te kunnen voeren heeft het parlement een aantal, in de grondwet geregelde middelen ter beschikking; - Beide kamers hebben het recht wetsvoorstellen te aanvaarden/verwerpen - De tweede kamer mag wetsvoorstellen wijzigen (recht van amendement) - De tweede kamer mag zelf wetsvoorstellen indienen (recht van initiatief) - Beide kamers kunnen begrotingen wijzigen en verwerpen. (budgetrecht) De volksvertegenwoordiging heeft ook een controlerende functie. Om deze taak goed uit te kunnen voeren hebben ze de volgende, in de grondwet geregelde, middelen ter beschikking: - beide kamers kunnen zowel mondeling als schriftelijk vragen stellen aan bewindslieden. - Beide kamers hebben het recht van interpellatie - Beide kamers kunnen moties indienen. - Beide kamers hebben het recht van enquête
Recht van interpellatie: - een van de kamers beslist dan dat een minister in de kamer moet verschijnen om daar vragen van kamerleden over een bepaalde kwestie te beantwoorden. Motie; - een op schrift gestelde wens of uitspraak van een van de kamers gericht aan de regering of een van de bewindslieden. Recht van enquête; - zij kunnen een onderzoek instellen naar het gevoerde beleid op een bepaald terrein. Naast grondwettelijke middelen hebben individuele kamerleden ook een aantal informele middelen (middelen die niet wettelijk geregeld zijn, maar voortvloeien uit de feitelijke situatie) tot hun beschikking: -> Kamerfracties lobbyen bij hun ministers: - Lobbyen= het beïnvloeden van bewindslieden op een manier die voor de buitenwereld oncontroleerbaar is, door het voeren van informele gesprekken, door gebruikmaking van persoonlijke contacten enz. -> Kamerleden kunnen overleg plegen met pressiegroepen en met ambtenaren om steun buiten het parlement van hun fractie te verwerven. - pressiegroep -> kunnen voor een grotere maatschappelijke druk zorgen - ambtenaren -> kunnen innen een ministerie hun invloed aanwenden -> Kamerleden kunnen de massamedia hanteren als spreekbuis. -> Kamerleden kunnen eigen bewindslieden via hun partij onder druk zetten -> Kamerleden kunnen altijd dreigen met het gebruik van formele middelen. Formele middelen Eerste Kamer Tweede Kamer Informele middelen leden. Budgetrecht
Recht van initiatief X X
X Lobby bij ministers
Overleg met pressie groepen
Recht van amendement
Recht om vragen te stellen
X X
X Overleg met ambtenaren
Inschakelen van de massamedia
Recht van interpellatie
Recht van enquête
Recht om moties in te dienen X
X
X X
X
X Druk via partij 4.4 Machtsverhouding parlement-regering is dualistisch: - beide instanties hebben hun eigen verantwoordelijkheid. Ze hoeven het niet met elkaar eens te zijn. Ze kunnen elkaar in zekere mate controleren, corrigeren en zelfs tegenwerken. Toch zijn er wetenschappers en politici die zeggen dat ons staatsbestel sterk monistische trekken heeft. Monisme; - de balans van de machtsverdeling slaat duidelijk door naar een van beide organen
Zij wijzen op een aantal ontwikkelingen waardoor de invloed van het kabinet is toegenomen; -> parlement heeft groot gedeelte van wetgevende taak doorgeschoven naar de regering. Er worden steeds meer kader- of raamwetten gemaakt - kaderwet/raamwet; een wet waarin slechts de grote lijnen worden geregeld. Parlement geeft de regering de bevoegdheid om de wet in te vullen. Veel wetgeving vindt daardoor plaats via algemene maatregelen van bestuur i.p.v wetten in formele zin. - algemene maatregelen van bestuur (amvb); algemeen geldende wetten die niet de goedkeuring van het parlement hoeven te hebben - wetten in formele zin; wetten die wel in samenwerking met het parlement tot stand zijn gekomen. -> De regering kan beschikken over een groot ambtenarenapparaat met veel specifieke kennis. Kamerleden moeten zonder die kennis werken. -> Steeds meer zaken worden geregeld in regeerakkoorden. Zo wordt de ruimte van het parlement kleiner. - regeerakkoord; overeenkomst tussen de regering en de regeringspartijen, gemaakt tijdens de formatie, waarin de grote lijnen van het beleid van de komende regeerperiode zijn vastgelegd. -> Ministers kunnen dreigen met terugtrekken van een wetsvoorstel of met aftreden, als Kamer niet akkoord gaat met voorstellen. Kamer kan dan alsnog instemmen. Toch zijn er ook ontwikkelingen om de invloed van het parlement te vergroten; -> In de kamerfracties hebben steeds meer specialisten plaats genomen - specialist: een kamerlid dat zich grondig heeft ingewerkt op één bepaald beleidsterrein. -> Specialisten van verschillende fracties uit de beide Kamers vormen commissies die al in het beginstadium van het maken van nieuw beleid overleg plegen met de bewindslieden -> vaste kamercommissies -> Bewindslieden kunnen plannen al vroeg in nota’s verwoorden
4.6 Coalities
In het parlement zitten altijd verschillende partijen. Regering moet altijd steunen op een coalitie om zeker te zijn van de meerderheid van de stemmen.
Coalitie;
- een samenwerkingsverband van meerdere partijen.
Na verkiezing zullen de partijen (in opdracht van de koning) onder leiding van een informateur(voor vooronderzoek) of een formateur (voor de definitieve afspraken; de formateur wordt minister-president) overleggen over mogelijke samenwerking.
Coalitiepartijen stellen uiteindelijk een regeerakkoord op waarin ze vast leggen welke koers ze gaan varen. -> regeringspartijen.
Oppositiepartijen;
- partijen die niet deelnemen aan coalitie.
Hoofdstuk 5
5.1
Ambtenaren, planbureaus en adviescolleges geven adviezen aan de overheid.
5.2 De bureaucratie
Bureaucratie;
- Het systeem waarbij ambtenaren opdrachten van de ministers uitwerken. De ambtenaren werken daarbij binnen een hiërarchische structuur en worden geacht slechts uitvoerend bezig te zijn.
- Geheel van regelgeving
Overheidsbureaucratie; - ambtenarenapparaat - geen enkele overheid kan zonder
Ambtenaren - werknemers van de overheid die opdrachten van de regering en afzonderlijke ministers moeten uitvoeren. Max Weber (1864-1920) - Duitse socioloog die een uitgebreide studie aan de bureaucratie heeft gewijd. - Ideale situatie -> ambtenaren moeten volgens vaste procedures werken in een hiërarchische structuur
Hiërarchische structuur; - iedere ambtenaar is verantwoording schuldig aan een hogere ambtenaar. De hoogste zijn rechtstreeks verantwoording schuldig aan minister. Eigen voorkeuren mogen niet mee spelen
Op papier zijn ambtenaren slechts instrumenten
5.3 De vierde macht
In werkelijk zijn ambtenaren niet alleen instrumenten. -> ambtenaren zijn de vierde macht.
Vierde macht;
- Volgens de Trias politica zouden er maar drie machten moeten zijn, maar aangezien de ambtenaren ook een grote macht uitoefenen worden zij de vierde macht genoemd.
- Ambtenaren zijn dus een extra macht naast Trias Politicas
Zowel bij invoering als bij uitvoering van de besluiten kan invloed van ambtenaren erg groot zijn. Ambtenaren kunnen macht hebben bij voorbereiding besluiten; - Ambtenaren blijven vaak langer op een positie zitten dan ministers. - Ambtenaren hebben een zeer specialistische kennis. Ambtenaren kunnen macht hebben bij uitvoering besluiten; - de formulering van besluiten geeft vaak ruimte tot interpretatie door de ambtenaar 5.4 Knelpunten in de bureaucratie Voordelen bureaucratie; - burgers moeten allemaal hetzelfde proces doorlopen - iedereen krijgt dezelfde behandeling; omdat ambtenaren hun eigen voorkeuren niet mogen laten meetellen en moeten handelen volgens duidelijk afgesproken regels. Nadelen bureaucratie; -> Leidt tot veel regels -> veel traagheid -> inefficiëntie en ondoelmatigheid -> Omvang en complexiteit leiden ertoe dat ambtenaren niet altijd controleerbaar werken -> verkokering: - het langs elkaar heen werken van ministeries
Problemen van verregaande overheidsburocratisering; - de politieke invloed van topambtenaren - de zich steeds uitbreidende regelgeving - de ondoorzichtigheid - de lange procedures - de ondoelmatigheid 5.5 Adviesorganen Adviesorganen; - niet ambtelijke colleges die tot taak hebben het kabinet of individuele ministers te adviseren over het te voeren beleid
2 belangrijke adviesorganen; 1. De Raad van State hoogste adviescollege in ons land: - Adviseert de overheid (over wetsvoorstellen, algemene maatregelen). - Dit advies wordt uitvoerig in de Kamers besproken. Administratieve rechtspraak= rechtspraak over geschillen met overheidsbesturen
AROB-procedure= procedure voor administratieve rechtspraak. 2. Sociaal Economische Raad (SER) -> samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers, de werknemers en de overheid (elk 1/3). - Kroonleden= vertegenwoordigers van de overheid. -> belangrijkste taak is het adviseren over het sociaal-economisch beleid.
5.6 Planbureaus
Planbureaus;
- wetenschappelijke instellingen die kennis en inzichten moeten aanreiken ter onderbouwing van het te voeren overheidsbeleid.
- Op grond van studies en cijfermateriaal proberen zij aan te geven wat vermoedelijk de gevolgen zullen zijn van een bepaald beleid dat gevoerd gaat worden.
2 belangrijke planbureaus;
1. Centraal planbureau;
- Taak: het bestuderen van ontwikkelingen op sociaal-economisch terrein en het maken van prognoses op dat gebied.
2. Sociaal-cultureel planbureau;
- Taak: het bestuderen van ontwikkelingen op sociaal-cultureel terrein en het maken van prognoses op dat gebied.
Hoofdstuk 6
6.1
6.2 De functies van politieke partijen
In veel gevallen hebben de politieke partijen wel invloed op het doen en laten van hun partijgenoten in het parlement en het kabinet. De functies van de politieke partijen in het proces van politieke besluitvorming zijn heel belangrijk. Functie; - de werking die een verschijnsel, in dit geval een politieke partij heeft. Er zijn 5 functies waarin de invloed van politieke partijen tot uitdrukking komt: 1. Communicatiefunctie; - Politieke Partijen dragen bij aan communicatie tussen overheid en burgers, tussen gekozenen en kiezers - PP zorgen voor verkiezingscompagnes dat burgers weten hoe kandidaten denken. 2. Selectiefunctie; - PP bepalen wie er op de kieslijsten komen. PP doen ook aan kadervorming proberen leden voor te bereiden op politiek werk door hen actief te maken in de afdelingen en bij te scholen. - Selectiefuncties geven partijen ook macht over leden met belangrijke politieke functies
3. integratiefunctie; - PP formuleren politieke programma’s op basis van wensen die er bij partijgenoten leven en op basis van de eigen ideologische uitgangspunten -> ze nemen wensen van mensen op in hun ideeën
4. Participatiefunctie; - politieke partijen proberen mensen te interesseren voor deelname aan politieke processen. Ze organiseren daarom lezingen, meetings, congressen enz. Bedoeling -> mensen winnen voor eigen ideeën, mensen confronteren met politiek in het algemeen. 5. Articulatiefunctie; - politieke partijen zijn vaak organen, die publiekelijk eisen en wensen in de samenleving naar voren brengen. 6.3 Functies van de massamedia. Ook de massamedia vervullen een rol als intermediair tussen overheid en burgers: 1. Informatiefunctie; - Massamedia geven burger informatie over overheidsbeleid. Massamedia maken output in het politieke systeem zichtbaar voor de burger. 2. Opiniërende functie; - Massamedia wordt gebruikt door politici om standpunten aan burgers door te geven en door burgers om standpunten aan politici door te geven. 3. Commentaarfunctie; - Massamedia levert commentaar op ontwikkelingen in politiek. (bijv. cartoons) 4. Controlefunctie; - Massamedia laat politiek door specialisten volgen. Massamedia kan beter controleren of politici juiste informatie verschaffen dan burgers. 5. Agendafunctie; - Probleem in samenleving waaraan veel aandacht wordt besteed in massamedia komt meestal wel terecht op politieke agenda.
Hoofdstuk 7: Mogelijkheden van de burger.
7.2
Grondwet geeft burger 2 soorten rechten om deel te kunnen nemen aan politieke besluitvorming:
1. Indirect invloed uitoefenen door kiesrecht
- actief kiesrecht: het recht om te stemmen
- passief kiesrecht: het recht om gekozen te worden
2. Rechten waardoor zij in staat zijn voor hun belangen bij politieke machthebbers op te komen en de machthebbers kritisch te volgen: de klassieke vrijheidsrechten (recht om verzoekschrift in te dienen, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, recht tot vereniging, recht tot vergadering en betoging.) Typerende voor democratie: - algemene vrijheidsrechten. 7.3 Politieke participatie; - deelname aan het politieke proces
Drie verschillende vormen van politieke participatie; 1. Electorale participatie: - burger kan gaan stemmen
2. Conventionele vormen van participatie; - burgers kunnen participeren in een politieke partij - burgers kunnen in pressiegroepen(greenpeace) en belangenorganisaties(ANWB) zitten. - Burgers kunnen deelnemen in hoorzittingen -> kunnen zo hun wensen op tafel leggen. - Burgers kunnen politici rechtstreeks benaderen via brieven en gesprekken aanvragen. 3. Protestparticipatie; - handtekeningen, protesten, demonstraties, boycotacties, maken duidelijk dat mensen willen protesteren tegen bepaalde politieke besluiten. Er is sprake van een conflict. 7.4 Participatie kan veranderen in verzet. Vormen van politiek protest zijn van licht tot erg: Naam Voorbeelden
1 Legitiem protest Burgers schrijven brieven naar politici, gaan straat op om te protesteren, organiseren symbolische stakingen, protesteren via rechter.
Men blijft binnen de wet
2 Non-coöperatie Niet stemmen, boycot, afwezig blijven, sommige stakingen. 3 Geweldloze directe actie Acties van Martin Luther King, vredes kampen
4 Burgerlijke ongehoorzaamheid Openbaar weigeren belasting te betalen voor defensiedoeleinden, uit idealisme openbaar materialen van het leger vernietigen. 5 Geweldloze weerbaarheid Stelen van voedselbonnen voor onderduikers in de oorlog. 6 Burgerlijk verzet Sabotage van spoorlijnen door het verzet in de Tweede Wereldoorlog. 7 Gewapend verzet Guerrillastrijd in Midden-Amerika
8 Rebellie
Opstand van (een gedeelte van) het leger tegen de machthebber
9 Revolutionair verzet Gewelddadige machtsovername. Één t/m vier; - demonstranten gaan ervan uit dat overheid macht terecht uitoefent - protest gericht tegen één concrete maatregel Één, twee (en meestal drie); - geen sprake van wetsovertreding
Burgerlijke ongehoorzaamheid; - Het gewetensvol bewust overtreden van de wet om op geweldloze manier op te komen voor zaken van algemeen belang. Wanneer burgerlijke ongehoorzaamheid? - geen geweld tegen personen - gebeurt volledig openbaar - mensen komen op grond van hun geweten uit voor een zaak van algemeen belang - actievoerders accepteren gevolgen van het overtreden van de wet - ze overtreden de wet pas nadat ze alle wettelijke middelen hebben geprobeerd
Wanneer crimineel gedrag? - alleen eigen belang - nooit openbaar - kan wel geweld gebruikt worden - criminelen proberen onder hun straf uit te komen Hoofdstuk 8 Pressiegroepen. 8.1 Pressiegroepen; - groeperingen die geen politieke partij of publiekrechtelijk orgaan zijn en die op basis van gemeenschappelijke belangen en/of uitgangspunten politieke invloed trachten uit te oefenen. Publiekrechtelijke organen; - organisaties die met overheidsgezag zijn bekleed zoals de SER
Pressiegroepen spelen grote rol in democratie omdat: - bepalen voor groot deel invoer van steun en eisen - spelen belangrijke rol in de terugkoppeling in het politieke systeem. In welke fase van het pb-proces kunnen pressiegroepen een belangrijke rol spelen? - in de invoerfase en in de terugkoppelingsfase. Pressiegroepen dragen de politieke eisen aan en protesteren tegen genomen maatregelen
Er zijn twee soorten pressiegroepen;
1. Belangenorganisaties:
- speciaal opgericht om de belangen van bepaalde groepen mensen te behartigen
- constante factoren in het politieke besluitvormingsproces, waarmee voortdurend rekening gehouden moet worden.
- Meestal zo goed georganiseerd, dat je kunt spreken van een professionele bureaucratische organisatie.
- Hebben een hiërarchische organisatiestructuur waarin veel mensen werkzaam zijn
- vakbonden, ANWB, werkgeversorganisaties, consumentenbond.
2. Actiegroepen:
- organisaties of groepen van burgers die zich gedurende een bepaalde tijd inzetten voor een bepaald belang.
- Minder gestructureerde organisatie
- Bestuur, vaste inkomsten en een verenigingstructuur zijn overbodig
- Alleen grote landelijke actiegroepen (Amnesty International & Greenpeace) kennen een duidelijke organisatiestructuur waarin ook betaalde functionarissen werkzaam zijn.
- Vaak vrijwilligers
Daarnaast spelen ook sociale bewegingen een rol: - verscheidene groeperingen die een zelfde doel hebben bijv. vrouwenbeweging -> emancipatie. 8.5 Verschil pressiegroepen- politieke partijen; - Politieke partijen houden zich bezig met alle vraagstukke die zich in het politieke systeem aan de orde komen. Pressiegroepen beperken zich tot één afgebakend gebied. - Politieke partijen proberen via verkiezingen macht te krijgen waardoor ze zelf kunnen gaan meebeslissen. Pressiegroepen zijn niet uit op politieke verantwoordelijkheid. One-issue-partijen; - politieke partijen die zich vooral op één beleidsonderdeel richten. - (groene partijen -> milieu) Getuige partijen; - politieke partijen die niet uit zijn op regeringsverantwoordelijkheid. Zij willen hun zetels benutten om politieke vraagstukken te becommentariëren -> Hun getuigenis is belangrijker dan actieve deelname aan het bestuur. Hoofdstuk 9 Knelpunten in het besluitvormingsproces 9.2 Het democratisch gehalte van ons politiek systeem Enkele bezwaren hangen nauw samen met de manier waarop onze democratie gestructureerd is, dus met ons parlementaire stelsel en ons kiesstelsel: *Kiezers kunnen geen rechtstreekse invloed uitoefenen op het kiezen van en minister- president en op de vorming van een kabinet. - Verkiezingsuitslag levert in NL nooit een absolute meerderheid op -> geen enkele partij zal er ooit in slagen de absolute meerderheid te veroveren. -> partijen zullen altijd samen moeten werken. *De kiezers hebben geen mogelijkheid om, tussen twee verkiezingen in, uitspraken te doen over het te voeren beleid. - kamerleden hebben voor een periode van 4 jaar, ’n mandaat gekregen van de kiezer
Kiezer kan hen niet meer dwingen bepaalde standpunten in te nemen en bepaalde beslissingen te nemen. *De invloed van het parlement op regering en ambtenarenapparaat is beperkt. *Er kan een tegenstelling ontstaan tussen wat het parlement in een bepaald geval wil en wat grote groepen van de bevolking willen. *voor nieuwe situaties worden nieuwe termen bedacht -> vaktermen - vaktermen zijn voor het gewone volk niet te begrijpen -> politiek wordt hierdoor ontoegankelijk *Afstand tussen kiezers en gekozenen is groot. 9.3 De efficiëntie van ons politiek systeem Werkt ons politieke systeem wel efficiënt genoeg? Enkele knelpunten; *De bureaucratie zorgt altijd voor een vertragende werking. *Het feit dat wetgeving altijd door twee Kamers behandeld moet worden, werkt vertragend *Het beleid is erg ondoorzichtig geworden door het bestaan van een zeer uitgebreide regelgeving.
9.4 De omgeving van ons politieke systeem
Omgevingsfactoren gaan een steeds belangrijkere rol spelen bij ons politieke systeem.
Nederland moet vanalles importeren om aan de wensen van de bevolking te kunnen voldoen.
De bewegingsvrijheid van de overheid is daardoor zeer klein geworden.
9.5 Andere problemen (algemene bezwaren);
*soms is de samenleving over een bepaalde kwestie verdeeld
- elke beslissing zal protesten oproepen
*bijna geen enkele politieke wens kan worden gerealiseerd zonder dat hij geld kost.
- inkomens van staat zijn niet onbeperkt
*het beleid wordt vaak te veel in gesloten circuits gemaakt.
9.6 Ideeën over verbetering.
Algemene bezwaren zijn niet op te lossen
Juridische structuren zijn wel te veranderen: *een referendum zou het volk meer invloed kunnen geven ten koste van de volksvertegenwoordiging. - referendum: volksraadpleging - via een referendum krijgt het volk de mogelijkheid zich voor of tegen een bepaald voorstel uit te spreken. - D66 pleit al jaren voor een corrigerend wetgevingsreferendum: (wanneer een groot aantal burgers dat wenst kan, een door het parlement goedgekeurde wet aan de kiezers ter goedkeuring worden voorgelegd voordat hij van kracht wordt.) *D66 benadrukt al jaren dat het goed zou zijn om een formateur rechtstreeks door het volk te laten kiezen. - formateur zou dan minister-president van het nieuw kabinet worden *Ook een gekozen burgemeester zou de burger meer invloed kunnen geven op de lokale politiek. *Het parlement zou ook kunnen proberen zijn eigen mogelijkheden en bevoegdheden te vergroten. *Door de invoering van een beperkt districtenstelsel wil D66 de band tussen volksvertegenwoordiger en kiezer verstevigen. *Afschaffing van de Eerste Kamer zou de wetgevingsprocedure kunnen versnellen. *Invoering van een hogere kiesdrempel kan versnippering in het parlement voorkomen. - kiesdrempel; minimum aantal stemmen dat een partij moet hebben om in de Kamer te mogen plaatsnemen. - Politiek word hierdoor overzichtelijker - Maar er wordt wel aan het principe van evenredige vertegenwoordiging en aan principe van pluriformiteit geknaagd. Hoofdstuk 10 Politieke stromingen 10.2 Politieke cultuur; Politieke cultuur; - opvattingen, normen, waarden, houdingen en verwachtingen ten aanzien van de politiek
Drie belangrijke elementen in politieke cultuur: -> de politieke structuren en de omgangsregels van actoren die in deze structuren een rol vervullen -> het politieke proces. - mate van vertrouwen in politiek, mate van politieke interesse, bereidheid tot politieke participatie, deelname aan verkiezingen. Hfst7) -> de inhoud van het overheidsbeleid
politieke cultuur veranderd voortdurend. Na 1960; - ontzuiling en deconfessionalisering, Mensen maakten zich los van hun traditionele kaders en konden zich, bevrijd van de banden van hun godsdienst, oriënteren op andere ideeën. - democratisering
mensen kregen op allerlei niveaus enige inspraak
- emancipatie
mensen konden uit hun achterstandsposities komen en een veel actievere rol in de samenleving gaan spelen. 10.3 Ideologieën Ideologieën; - alomvattende maatschappijvisies
Ideologie; - een samenhangend stelsel van normatieve uitspraken over mens en maatschappij, waarmee een persoon of groepering zijn positie en beleid kan bepalen en rechtvaardigen. Normatieve uitspraken; - uitspraken over hoe iets zou behoren te zijn. Uitspraken die deel uitmaken van een ideologie gaan over: - belangrijke waarden en normen die voor de hele samenleving zouden moeten gelden - De gewenste sociaal-economische orde van een samenleving - De gewenste machtsverdeling in een samenleving 10.4 Functies van ideologieën; Ideologieën hebben enkele functies; -> Ideologieën proberen een verklaring te geven voor de werkelijkheid. -> Ideologieën bieden aan individuen en groepen een houvast voor hun handelen. - Een ideologie biedt uitgangspunten van waaruit elk nieuw politiek probleem bekeken en beoordeeld kan worden -> Ideologieën legitimeren politiek handelen - door middel van een ideologie kan een politieke keuze worden verklaard. (vanuit welke doelstelling en onder welk algemeen belang?) 10.5 Burgers en ideologieën Er zijn niet zo veel mensen die zo grondig over hun politieke keuzes hebben nagedacht, dat ze beschikken over een samenhangend en volledig geheel aan politieke ideeën -> welke ideologie ze nastreven. De meeste mensen denken in globale termen. (ze noemen zich rechts zonder dat ze de daarbij behorende visie compleet kunnen invullen). Soms lijkt er samenhang te zitten in de opvattingen van iem. Zonder dat je kunt spreken van een ideologie. Hij denkt bewust of onbewust steeds vanuit bepaalde uitgangspunten zonder dat met een duidelijke maatschappijvisie te kunnen onderbouwen (redeneert vanuit een denkkader) 10.6 Politieke partijen en ideologieën politieke stroming; - groepering van mensen met ongeveer dezelfde politieke opvattingen. Er zijn verschillende criteria op grond waarvan we politieke partijen van elkaar kunnen onderscheiden; - conservatief en progressief - links en rechts - confessioneel of niet-confessioneel - wel of niet gebaseerd op een ideologie - op basis van de verschillende ideologieën
conservatief = behoudend
progressief = vooruitstrevend
links = voor staatsinvloed in de economie en voor wettelijk geregelde gelijkwaardigheid
rechts = voor vrijemarkteconomie 10.7 Liberale visie Belangrijkste uitgangspunt -> vrijheid, onafhankelijkheid van de staat
Individuele vrijheid -> staat moet zich niet bemoeien met privéleven van burgers (staat moet verder een aantal grondrechten aan burger garanderen) Economische vrijheid -> staat moet zich zo weinig mogelijk bemoeien met de economie. De burger neemt initiatief. Er moet veel ruimte zijn voor particulier initiatief
Particulier initiatief -> burger neemt initiatief
Vrijemarkteconomie -> wet van vraag en aanbod bepaalt de vrije markt
Beperkte rol overheid -> wel overheidsinvloed met betrekking tot openbare orde en veiligheid
VVD Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (1948) Telegraaf, AVRO , TROS
D66 (1966) -> links-liberaal(meer aandacht voor sociale noden dan de VVD) Benadrukt hervormingen van het staatsbestel: referendum, gekozen minister-president en burgemeester, districtenstelsel
NRC Handelsblad, HP/De Tijd
10.8 De sociaal-democratische visie
De gemeenschap is een belangrijker uitgangspunt dan het individu
Intensieve overheidsbemoeienis op sociaal-economisch -> overheid komt op voor sociaal zwakkeren. Algemeen belang gaat voor individueel belang
Sociaal-democraten zijn wat optimistischer dan anderen over de maakbaarheid van de samenleving -> zij gaan ervan uit dat de overheid door haar bemoeienis onrechtvaardigheden en onvolmaaktheden in de samenleving enigszins kan bestrijden, juist omdat niet het belang van enkele individuen vooropstaat, maar het algemeen belang. Ideeën over de rol van de overheid bij het bevorderen van meer gelijkheid. -> gelijkere verdeling van kennis, inkomen en macht in de samenleving. Macht is gemakkelijker te verdelen door meer te democratiseren. Democratiseren; - mensen die onderworpen worden aan de gevolgen van politieke besluitvorming zoveel mogelijk bij het besluitvormingsproces betrekken via ondernemingsraden, enz. PvdA Partij van de Arbeid (1946) FNV, NOVIB, volkskrant, Vrij Nederland, VARA 10.9 De christen-democratische visie Christelijk geloof als inspiratiebron -> waarden uit bijbel zijn terug te vinden in de beginselprogramma’s van de christen-democraten. (naastenliefde/solidariteit, de verantwoordelijke samenleving). Naastenliefde; - alle groepen in de samenleving dienen met elkaar samen te werken en moeten elkaar steunen. Belangrijke uitgangspunten; Gespreide verantwoordelijkheid -> niet alleen overheid, maar op eerste plaats maatschappelijke organisaties zijn verantwoordelijk voor de inrichting van de samenleving. Subsidiariteitsbeginsel/ soevereiniteit in eigen kring -> Organisaties die werken vanuit een bepaalde levensovertuiging moeten dezelfde faciliteiten krijgen als de rijksinstellingen, zodat ze hun maatschappelijk werk kunnen vervullen
Rentmeesterschap -> de mens is rentmeester van de wereld in opdracht van God. De overheid moet dit rentmeesterschap waarmaken. Rentmeester; - iem. Die het beheer over de bezittingen van zijn meester voert en die verantwoordelijkheid voor dat bezit draagt. Rol overheid; groter dan bij liberalen, kleiner dan bij de sociaal-democraten. CDA Christen-Democratisch Appèl (1980) (fusie tussen KVP, CHU en ARP) Boerenorganisaties, Trouw, KRO, NCRV. 10.10 De communistische visie Het gemeenschappelijke is belangrijker dan het individuele. Twee betekenissen: 1. Politieke systemen tot 1989 in Oostblok; almacht van de staat, ook op economisch gebied, waar bij de vrijheid van de burger verdween. Het staatsapparaat, met daarin de communistische partij als machtigste factor, schrijft de wet voor. Verder heeft niemand iets te zeggen
2. Politieke ideologie aangehangen door communistische partijen in West-Europa. Volgden niet zomaar de lijn van Moskou
Het communisme als ideologie gaat uit van de Klassenstrijd; - Tegenstelling tussen arbeidersklasse en bourgeoisie (bezitters productiemiddelen). Door klassenstrijd krijgen de arbeiders macht. Internationale solidariteit; - arbeiders uit alle landen moeten zich verenigen tegen het kapitalistische systeem. Na deze strijd ontstaat gelijkwaardigheid. De macht ligt dan bij het volk. Tot het zover is, via de staat, de macht van het kapitalisme breken. Macht in handen van communistische partij. 1986 Sinds Gorbatsjov grote veranderingen. Communistische Partij Nederland (CPN) verdwijnt
1989 CPN ging op in groenLinks (samenwerking PSP,PPR, EVP en CPN)
10.11 De rechts-extremistische visie
Verzet zich tegen democratie. Hierin komt het overeen met het communisme.
Verschil?
Communisten verzetten zich tegen parlementaire democratie, omdat ze die een schijndemocratie vinden. Rechts-extremisten zijn principieel tegen de democratie, omdat ze een van de democratische principes (gelijkwaardigheid van alle mensen) afkeuren. -> hierin komen ze weer overeen met het fascisme
Belangrijke elementen: Ongelijkwaardigheid -> rechts-extremisten geloven sterk in centraal leiderschap (Führerprincipe) alleen een sterke leider kan alle ellende in een land bestrijden. Hangt samen met nationalisme Alleen het eigen land, en volk is van belang, rest telt niet mee. Geweld wordt verheerlijkt en gezien als enige mogelijkheid om de idealen te bereiken. Overheid moet het sociaal leven beheersen. Binnen de overheid neemt centraal leiderschap een belangrijke plaats in. Ideeën zijn eerder gebaseerd op emotie dan op rede. Het inspelen op sentimenten en gevoelens die leven bij veel mensen levert rechts-extremistische groeperingen in crisistijden altijd weer nieuw aanhang op. CP Centrum Partij -> vertoont rechts-extremistische trekken. Was tegen gastarbeiders
CD centrum democraten -> waren ook tegen buitenlanders 10.12 De ecologische visie Milieu staat centraal. -> groene partijen
Hun uitgangspunten; - ecologische waarden(bescherming milieu) moeten belangrijker zijn dan economische waarden. - Via mentaliteitsverandering en via overheidsmaatregelen moet de samenleving overstappen op kleinschalige en milieuvriendelijke produktieprocessen. (wegwerpartikelen vervangen door duurzame producten). - De werking van het marktmechanisme moet worden beperkt. GroenLinks (1989) 10.13 De orthodox-christelijke visie beroepen zich op de bijbel bij politiek handelen. Belangrijke uitgangspunten: GVP (gereformeerd Politiek verbond) -> meest progressief -> geestelijke vrijheid (want overheid is instrument in handen van god) RPF Reformatorische politieke federatie -> sterke banden met EO -> overheid moet zich niet te veel met economie bemoeien
SGP staatkundig gereformeerde partij ->meest conservatief -> samenleving inrichten naar normen van de bijbel
10.14 De pragmatische visie
Wil zich liever niet aan één ideologie binden. D66 (Democraten 66) Geen vaste uitgangspunten, elk probleem wordt op zich bekeken 10.15 Andere stromingen Door ontbreken van kiesdrempel maken ook kleine partijen kans een zetel in 2de kamer te bemachtigen. Deze partijen hebben vaak geen duidelijke ideologie. AOV algemeen ouderen verbond
Unie 55+ SP Socialistische Partij
Eerste 2 zijn te beschouwen als one-issue-partijen. Politiek Gezaghebbende toedeling van waarden
Beleid Het kiezen van doelen en het inzetten van middelen in bepaalde volgorde
Proces van politieke besluitvorming
De wijze waarop het beleid tot stand komt
Politieke besluiten De inhoud van het beleid
Staat Een groep mensen die op een bepaald grondgebied die geregeerd worden door een soevereine macht
Soevereine macht Hoogste vorm van macht die geen verantwoording aan anderen verschuldigd is
Overheid Draagster soevereine macht
Systeemmodel Schematische voorstelling van zaken die probeert te verklaren via welke fases een bepaald proces verloopt
Invoer Eisen en wensen die vanuit de samenleving naar voren worden gebracht
Sluis- of poortwachters Individuen, groeperingen etc. moeten zorgen dat een deel van die opvattingen aan politici worden doorgegeven
Beleidsvoorbereiding Verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van adviezen over het te voeren beleid
Barrièremodel Model dat er van uit gaat dat er 4 barrières moeten worden overwonnen voordat een wens uit de samenleving uiteindelijk tot concrete daad is omgezet
Volksoevereiniteit Regeringsvorm waarbij de macht van de regeerders uiteindelijk afkomstig is van de burgers
Grondwet Voornaamste wet in een land: voornaamste staatsorganen, principiële rechten en plichten van burgers en de staat. Rechtsstaat Staat waarin alle burgers tegen de willekeur van de overheid wordt beschermd
Grondrechten Rechten waarin individuele vrijheden van alle burgers tegenover de overheid gewaarborgd worden
Contrasigneren Koning moet wetten en koninklijke besluiten bekrachtigen met handtekening
Kabinet Alle ministers samen
Trias politicas Leer van de machtenscheiding
Regeerakkoorden Overeenkomst tussen regering en de regeringspartijen gemaakt tijdens de formatie, waarin grote lijnen van het beleid van komende regeerperiode zijn vastgelegd
Hoef je niet te kennen maar moest je wel doorlezen van Dohmen. Dan kon je de rest beter begrijpen. 3.2 In communistische landen wordt gestreefd naar opheffing van klassentegenstellingen. Rol van arbeider staat voorop. Andere partijen mogen deze rol niet bedreigen anders komt het hele volk in gevaar. Dus wel discussie binnen communistische partij maar hogere organen waren bindend voor lagere organen. Democratisch centralisme; - hogere organen zijn in principe bindend voor lagere organen. - Ook wel volkdemocratie - Alles gebeurt weliswaar in naam van het volk, maar niet noodzakelijk door het volk zelf
In de westerse opvatting van democratie is altijd ruimte voor meerdere, elkaar beconcurrerende partijen. Het volk bepaald dan via algemene verkiezingen welke partij of coalitie de macht krijgt.
Volk beslist zelf wat goed is voor zichzelf.
Volksdemocratie Westerse democratie
‘Regering in het belang van het volk’.
‘Regering door het volk’.
Leidende rol voor de communistische partij.
Meerdere elkaar beconcurrerende partijen.
Democratische centralisme
Pluriformiteit
Pluriformiteit: - . 4.1 Actoren; - spelers uit de verschillende fases van het barrièremodel en systeemmodel
Bij constitutionele monarchie zijn de belangrijkste actoren: - koning - regering - parlement 4.5 De koning Bij grondwetsherziening in 1848 heeft de koning de meeste macht verloren aan ministers en parlement. Thorbecke formuleerde deze nieuwe grondwet: - koning verloor recht om kabinet samen te stellen - koning verloor invloed in samenstelling van parlement - koning kan nooit iets fout doen omdat de ministers voor alles wat de koning doet verantwoordelijk zijn. De meeste taken van het staatshoofd zijn representatief. Formeel bekrachtigd het staatshoofd wetten en koninklijke besluiten met een handtekening. Zonder deze handtekening zijn ze niet geldig. Contrasigneren; - het staatshoofd zet zijn/haar handtekening onder wetten en koninklijke besluiten “Het geheim van paleis Noordeinde”; - de inhoud van politieke gesprekken tussen koning(in) en regeringsleiders worden niet naar buiten gebracht en er mag zeker niets over de mening van het staatshoofd verteld worden. Ze mag het wel zelf doen. Het staatshoofd kan ook enige invloed uitoefenen bij kabinetsformaties -> het bepaald wie de (in)formateur wordt en met welke opdracht deze moet gaan werken. Koning bepaald zijn keuze op grond van adviezen van lijsttrekkers. 7.5 Goede redenen om wel te participeren in politieke besluitvorming; - Een mens is een sociaal wezen - Ieder mens weet zelf het beste wat zijn belangen zijn - Als weinig mensen participeren gaan beroepspolitici bepalen wat er op de politieke agenda komt. Oorzaken van geringe participatie; *Onwetendheid en onbekendheid - je moet wat van politiek afweten om erin geïnteresseerd te zijn. *Dreiging die uitgaat van het meedoen aan politieke activiteiten. *Het idee dat politiek nutteloos is. - Men heeft het idee dat demonstreren nutteloos is. *Gebrek aan stimulans - politiek gaat vaak over grote lijnen -> men vindt het te abstract *Tevredenheid met de gang van zaken - men vindt het allang best
7.6
Welke mensen zijn wel geïnteresseerd in participatie?
- Jongeren, mannen en hoger opgeleiden maken vaker gebruik van mogelijkheden tot participatie dan lageropgeleiden, ouderen en vrouwen.
Achtergrondvariabelen spelen een belangrijke rol:
(variabele; meetbaar kenmerk van te onderzoeken personen of groeperingen (sociologisch term). In dit geval kenmerken van de achtergronden van de burgers).
*Leeftijd;
- ouderen brengen vaker stem uit dan jongeren.
- Jongeren maken meer gebruik van conventionele activiteiten en protestacties.
*sekse;
- mannen actiever binnen politiek dan vrouwen
- mannen en vrouwen nemen in gelijke mate deel aan verkiezingen
*sociaal milieu;
- hogere klasse gaan meer met politiek om -> zelfde milieu als politici
*opleidingsniveau;
- kennis van zaken is nodig om mee te kunnen praten.
Politiek -> proces -> groeperingen maken wensen kenbaar -> overheid overlegt en neemt besluiten kritiek
Staat; - een groep mensen op een bepaald grondgebied die geregeerd worden door een soevereine macht
Soevereine macht; - de hoogste vorm van macht die geen verantwoording aan anderen (buiten de staat) verschuldigd is
Overheid; - drager van de soevereine macht
Staatshoofd en ministers hebben deze macht en de volksvertegenwoordiging controleert dit. 1.4 Taken van de overheid; -> zorg voor openbare orde en veiligheid -> zorg voor sociaal-economische zekerheid - werkgelegenheid - sociale zekerheid - goede arbeidsomstandigheden -> zorg voor sociaal-culturele zaken - welzijn - onderwijs - kunst - volksgezondheid 1.5 Politiek in enge zin verschilt van qua definitie per persoon. -> komt door belangentegenstellingen(zijn niet op te lossen) Het algemeen belang is uiteindelijk van grotere betekenis dan de tegenstrijdige belangen van individuen en groepen. Hoofdstuk 2 2.1 omgeving
B1 Herkennen van eisen en wensen Burgers, actiegroepen, belangen- organisaties, massamedia
B2 Vergelijken van eisen en wensen Politieke partijen
B3 Beslissen over eisen en wensen 2e kamer, 1e kamer, kabinet
B4 Uitvoeren van besluiten Ministers, ambtenaren, diverse organisaties Nieuwe eisen, wensen, verlangens en steun
1. lukt niet alleen => actiegroep zoeken en aandacht van de massamedia
2. met actiegroep politieke partij benaderen. Partij gaat jouw wensen vergelijken met uitgangspunten van partij
3. over de voorstellen moet een beslissing worden genomen. Belangrijkste fase
4. Het besluit moet worden uitgevoerd door ambtenaren
Geïntegreerd model: - Systeembenadering + barrièremodel samengevoegd
Plaatje in boek (blz 17 ?) Hoofdstuk 3 3.1 democratie: - de burgers regeren
volkssoevereiniteit: - regeringsvorm waarbij de macht van de regeerders uiteindelijk afkomstig is van de burgers. 3.3 In NL gaan we er vanuit dat we pas over een democratie kunnen spreken als een staatsbestel voldoet aan een aantal kenmerken dat in de grondwet is vastgelegd. Grondwet: - voornaamste wet in een wet - hierin wordt aangegeven wat de voornaamste staatsorganen zijn en welke principiële rechten en plichten de burgers en de staat tegenover elkaar hebben. - Regelt de meest fundamentele beginselen in de staat m.b.t. de positie van de officiële organen en de burgers. Principiële uitgangspunten van Nlse democratie kunnen we dus ook terugvinden in de Nlse grondwet: - uiteindelijke macht dient bij het volk te liggen - volksvertegenwoordiging is de hoogste macht in het land - besluitvorming gebeurt in een democratie altijd met meerderheid van de stemmen, waarbij rekening gehouden wordt met rechten van minderheden. - gelijkwaardigheid van alle mensen die zich in NL bevinden. Discriminatie is verboden
Grondrechten: - rechten waarin individuele vrijheden van alle burgers tegenover de overheid gewaarborgd worden. - de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht: kan niet gestuurd worden door overheid. - de openbaarheid van het bestuur: overheid is verplicht info te geven over de uitvoering van haar taken - het legaliteitsbeginsel= het bestuur van het land berust op wetten. De Nederlandse democratie laat zich vervolgens nog typeren als een representatie-democratie of indirecte democratie. Nederland is een: Rechtsstaat Democratie: - indirect - parlementair constitutionele monarchie
Democratie; - algemeen kiesrecht - regelmatig verkiezingen - vrijheid van meningsuiting - vrijheid van vereniging en vergadering - machtenscheiding (uitvoerende, rechterlijke en wetgevende macht) 3.4 directe democratie: - betrokkene (bevolking zelf) nemen alle beslissingen, bijv via referenda (=volksraadpleging) indirecte democratie; - de besluiten worden genomen door gekozen vertegenwoordigers (parlement) Parlementaire democratie; - de bevolking is niet rechtstreeks betrokken bij belangrijke overheidsbesluiten, maar slechts indirect via een gekozen volksvertegenwoordiging: het parlement. - Kenmerkend: de parlementsleden worden door de burgers via vrije en geheime verkiezingen gekozen
Indirecte democratie wordt ook wel representatiedemocratie genoemd. Personen die door de burgers gekozen zijn, besturen het land en ontwikkelen een beleid namens de burgers. Als standpunten van gekozen vertegenwoordigers overeen komen met standpunten kiezers representativiteit. Representatie en representativiteit vallen niet altijd samen: - De partijen vertegenwoordigen niet op alle beleidspunten de ideeën van hun kiezers. - Een deel van de burgers voelt zich niet vertegenwoordigd door de bestaande politieke partijen. hierdoor ontstaan nieuwe partijen en sociale bewegingen(bestaat uit diverse actiegroepen die een zelfde doel nastreven) 3.5 NL heeft een parlementair stelsel: - nieuwe regering kan niet regeren zonder het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging
Volgens grondwet is het Nlse staatshoofd de koning(in)constitutionele monarchie; - koningsschap is erfelijk, maar de koning is gebonden aan de constitutie(grondwet) ministeriële verantwoordelijkheid; - de ministers zijn verantwoordelijk voor het doen en laten van het staatshoofd en hun eigen doen en laten tegenover het kabinet. presidentieel stelsel; - volksvertegenwoordiging en staatshoofd worden direct gekozen. - President kan regering benoemen en ontslaan. (VS) 3.6 kiesstelsel in NL -> evenredige vertegenwoordiging: - aantal parlementsleden van één partij is evenredig aan het aantal stemmen dat op die partij landelijk is uitgebracht. (6% vd stemmen -> 6/150 x 100= 9 zetels) Districtenstelsel; - land wordt opgedeeld in districten. Elk district kan een of meer vertegenwoordigers sturen naar de volksvergadering. -> VS
Montesquieu (1689-1755); - Franse filosoof, - Heeft het idee van trias politica ontwikkeld de leer van de machtenscheiding. Machtenscheiding; - onderscheid tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. - Machten worden uitgeoefend door drie van elkaar onafhankelijke staatsorganen. - Regering -> uitvoerende macht
Volksvertegenwoordiging -> wetgevende macht
College van rechters -> rechterlijke macht
De regering heeft echter meer macht dan volgens Montesquieu zou moeten. Bovendien is de regering ook nog medewetgever. Omschrijving taken van de regering; - de regering is verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van het overheidsbeleid en medeverantwoordelijk voor de wetgeving. Regering gaat met voorstellen naar het parlement. 4.3 Het parlement Het parlement wordt in NL Staten-Generaal genoemd en bestaat uit twee kamers; - Tweede kamer, wordt minstens om de vier jaar rechtstreeks gekozen door de burgers. Bestaat uit 150 volksvertegenwoordigers. - Eerste kamer, wordt op een indirecte manier door het volk gekozen. Leden van de Provinciale Staten(door het volk gekozen) kiezen 75 leden van de eerste kamer(senatoren). Senatoren krijgen ook mandaat voor vier jaar. Parlement moet wetgevende macht delen met de regering. Om zijn taak als medewetgever goed uit te kunnen voeren heeft het parlement een aantal, in de grondwet geregelde middelen ter beschikking; - Beide kamers hebben het recht wetsvoorstellen te aanvaarden/verwerpen - De tweede kamer mag wetsvoorstellen wijzigen (recht van amendement) - De tweede kamer mag zelf wetsvoorstellen indienen (recht van initiatief) - Beide kamers kunnen begrotingen wijzigen en verwerpen. (budgetrecht) De volksvertegenwoordiging heeft ook een controlerende functie. Om deze taak goed uit te kunnen voeren hebben ze de volgende, in de grondwet geregelde, middelen ter beschikking: - beide kamers kunnen zowel mondeling als schriftelijk vragen stellen aan bewindslieden. - Beide kamers hebben het recht van interpellatie - Beide kamers kunnen moties indienen. - Beide kamers hebben het recht van enquête
Recht van interpellatie: - een van de kamers beslist dan dat een minister in de kamer moet verschijnen om daar vragen van kamerleden over een bepaalde kwestie te beantwoorden. Motie; - een op schrift gestelde wens of uitspraak van een van de kamers gericht aan de regering of een van de bewindslieden. Recht van enquête; - zij kunnen een onderzoek instellen naar het gevoerde beleid op een bepaald terrein. Naast grondwettelijke middelen hebben individuele kamerleden ook een aantal informele middelen (middelen die niet wettelijk geregeld zijn, maar voortvloeien uit de feitelijke situatie) tot hun beschikking: -> Kamerfracties lobbyen bij hun ministers: - Lobbyen= het beïnvloeden van bewindslieden op een manier die voor de buitenwereld oncontroleerbaar is, door het voeren van informele gesprekken, door gebruikmaking van persoonlijke contacten enz. -> Kamerleden kunnen overleg plegen met pressiegroepen en met ambtenaren om steun buiten het parlement van hun fractie te verwerven. - pressiegroep -> kunnen voor een grotere maatschappelijke druk zorgen - ambtenaren -> kunnen innen een ministerie hun invloed aanwenden -> Kamerleden kunnen de massamedia hanteren als spreekbuis. -> Kamerleden kunnen eigen bewindslieden via hun partij onder druk zetten -> Kamerleden kunnen altijd dreigen met het gebruik van formele middelen. Formele middelen Eerste Kamer Tweede Kamer Informele middelen leden. Budgetrecht
X Lobby bij ministers
Overleg met pressie groepen
Recht van amendement
Recht om vragen te stellen
X X
X Overleg met ambtenaren
Inschakelen van de massamedia
Recht van interpellatie
Recht van enquête
Recht om moties in te dienen X
X
X X
X
X Druk via partij 4.4 Machtsverhouding parlement-regering is dualistisch: - beide instanties hebben hun eigen verantwoordelijkheid. Ze hoeven het niet met elkaar eens te zijn. Ze kunnen elkaar in zekere mate controleren, corrigeren en zelfs tegenwerken. Toch zijn er wetenschappers en politici die zeggen dat ons staatsbestel sterk monistische trekken heeft. Monisme; - de balans van de machtsverdeling slaat duidelijk door naar een van beide organen
Zij wijzen op een aantal ontwikkelingen waardoor de invloed van het kabinet is toegenomen; -> parlement heeft groot gedeelte van wetgevende taak doorgeschoven naar de regering. Er worden steeds meer kader- of raamwetten gemaakt - kaderwet/raamwet; een wet waarin slechts de grote lijnen worden geregeld. Parlement geeft de regering de bevoegdheid om de wet in te vullen. Veel wetgeving vindt daardoor plaats via algemene maatregelen van bestuur i.p.v wetten in formele zin. - algemene maatregelen van bestuur (amvb); algemeen geldende wetten die niet de goedkeuring van het parlement hoeven te hebben - wetten in formele zin; wetten die wel in samenwerking met het parlement tot stand zijn gekomen. -> De regering kan beschikken over een groot ambtenarenapparaat met veel specifieke kennis. Kamerleden moeten zonder die kennis werken. -> Steeds meer zaken worden geregeld in regeerakkoorden. Zo wordt de ruimte van het parlement kleiner. - regeerakkoord; overeenkomst tussen de regering en de regeringspartijen, gemaakt tijdens de formatie, waarin de grote lijnen van het beleid van de komende regeerperiode zijn vastgelegd. -> Ministers kunnen dreigen met terugtrekken van een wetsvoorstel of met aftreden, als Kamer niet akkoord gaat met voorstellen. Kamer kan dan alsnog instemmen. Toch zijn er ook ontwikkelingen om de invloed van het parlement te vergroten; -> In de kamerfracties hebben steeds meer specialisten plaats genomen - specialist: een kamerlid dat zich grondig heeft ingewerkt op één bepaald beleidsterrein. -> Specialisten van verschillende fracties uit de beide Kamers vormen commissies die al in het beginstadium van het maken van nieuw beleid overleg plegen met de bewindslieden -> vaste kamercommissies -> Bewindslieden kunnen plannen al vroeg in nota’s verwoorden
Overheidsbureaucratie; - ambtenarenapparaat - geen enkele overheid kan zonder
Ambtenaren - werknemers van de overheid die opdrachten van de regering en afzonderlijke ministers moeten uitvoeren. Max Weber (1864-1920) - Duitse socioloog die een uitgebreide studie aan de bureaucratie heeft gewijd. - Ideale situatie -> ambtenaren moeten volgens vaste procedures werken in een hiërarchische structuur
Hiërarchische structuur; - iedere ambtenaar is verantwoording schuldig aan een hogere ambtenaar. De hoogste zijn rechtstreeks verantwoording schuldig aan minister. Eigen voorkeuren mogen niet mee spelen
Op papier zijn ambtenaren slechts instrumenten
Zowel bij invoering als bij uitvoering van de besluiten kan invloed van ambtenaren erg groot zijn. Ambtenaren kunnen macht hebben bij voorbereiding besluiten; - Ambtenaren blijven vaak langer op een positie zitten dan ministers. - Ambtenaren hebben een zeer specialistische kennis. Ambtenaren kunnen macht hebben bij uitvoering besluiten; - de formulering van besluiten geeft vaak ruimte tot interpretatie door de ambtenaar 5.4 Knelpunten in de bureaucratie Voordelen bureaucratie; - burgers moeten allemaal hetzelfde proces doorlopen - iedereen krijgt dezelfde behandeling; omdat ambtenaren hun eigen voorkeuren niet mogen laten meetellen en moeten handelen volgens duidelijk afgesproken regels. Nadelen bureaucratie; -> Leidt tot veel regels -> veel traagheid -> inefficiëntie en ondoelmatigheid -> Omvang en complexiteit leiden ertoe dat ambtenaren niet altijd controleerbaar werken -> verkokering: - het langs elkaar heen werken van ministeries
Problemen van verregaande overheidsburocratisering; - de politieke invloed van topambtenaren - de zich steeds uitbreidende regelgeving - de ondoorzichtigheid - de lange procedures - de ondoelmatigheid 5.5 Adviesorganen Adviesorganen; - niet ambtelijke colleges die tot taak hebben het kabinet of individuele ministers te adviseren over het te voeren beleid
2 belangrijke adviesorganen; 1. De Raad van State hoogste adviescollege in ons land: - Adviseert de overheid (over wetsvoorstellen, algemene maatregelen). - Dit advies wordt uitvoerig in de Kamers besproken. Administratieve rechtspraak= rechtspraak over geschillen met overheidsbesturen
AROB-procedure= procedure voor administratieve rechtspraak. 2. Sociaal Economische Raad (SER) -> samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers, de werknemers en de overheid (elk 1/3). - Kroonleden= vertegenwoordigers van de overheid. -> belangrijkste taak is het adviseren over het sociaal-economisch beleid.
In veel gevallen hebben de politieke partijen wel invloed op het doen en laten van hun partijgenoten in het parlement en het kabinet. De functies van de politieke partijen in het proces van politieke besluitvorming zijn heel belangrijk. Functie; - de werking die een verschijnsel, in dit geval een politieke partij heeft. Er zijn 5 functies waarin de invloed van politieke partijen tot uitdrukking komt: 1. Communicatiefunctie; - Politieke Partijen dragen bij aan communicatie tussen overheid en burgers, tussen gekozenen en kiezers - PP zorgen voor verkiezingscompagnes dat burgers weten hoe kandidaten denken. 2. Selectiefunctie; - PP bepalen wie er op de kieslijsten komen. PP doen ook aan kadervorming proberen leden voor te bereiden op politiek werk door hen actief te maken in de afdelingen en bij te scholen. - Selectiefuncties geven partijen ook macht over leden met belangrijke politieke functies
3. integratiefunctie; - PP formuleren politieke programma’s op basis van wensen die er bij partijgenoten leven en op basis van de eigen ideologische uitgangspunten -> ze nemen wensen van mensen op in hun ideeën
4. Participatiefunctie; - politieke partijen proberen mensen te interesseren voor deelname aan politieke processen. Ze organiseren daarom lezingen, meetings, congressen enz. Bedoeling -> mensen winnen voor eigen ideeën, mensen confronteren met politiek in het algemeen. 5. Articulatiefunctie; - politieke partijen zijn vaak organen, die publiekelijk eisen en wensen in de samenleving naar voren brengen. 6.3 Functies van de massamedia. Ook de massamedia vervullen een rol als intermediair tussen overheid en burgers: 1. Informatiefunctie; - Massamedia geven burger informatie over overheidsbeleid. Massamedia maken output in het politieke systeem zichtbaar voor de burger. 2. Opiniërende functie; - Massamedia wordt gebruikt door politici om standpunten aan burgers door te geven en door burgers om standpunten aan politici door te geven. 3. Commentaarfunctie; - Massamedia levert commentaar op ontwikkelingen in politiek. (bijv. cartoons) 4. Controlefunctie; - Massamedia laat politiek door specialisten volgen. Massamedia kan beter controleren of politici juiste informatie verschaffen dan burgers. 5. Agendafunctie; - Probleem in samenleving waaraan veel aandacht wordt besteed in massamedia komt meestal wel terecht op politieke agenda.
2. Rechten waardoor zij in staat zijn voor hun belangen bij politieke machthebbers op te komen en de machthebbers kritisch te volgen: de klassieke vrijheidsrechten (recht om verzoekschrift in te dienen, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, recht tot vereniging, recht tot vergadering en betoging.) Typerende voor democratie: - algemene vrijheidsrechten. 7.3 Politieke participatie; - deelname aan het politieke proces
Drie verschillende vormen van politieke participatie; 1. Electorale participatie: - burger kan gaan stemmen
2. Conventionele vormen van participatie; - burgers kunnen participeren in een politieke partij - burgers kunnen in pressiegroepen(greenpeace) en belangenorganisaties(ANWB) zitten. - Burgers kunnen deelnemen in hoorzittingen -> kunnen zo hun wensen op tafel leggen. - Burgers kunnen politici rechtstreeks benaderen via brieven en gesprekken aanvragen. 3. Protestparticipatie; - handtekeningen, protesten, demonstraties, boycotacties, maken duidelijk dat mensen willen protesteren tegen bepaalde politieke besluiten. Er is sprake van een conflict. 7.4 Participatie kan veranderen in verzet. Vormen van politiek protest zijn van licht tot erg: Naam Voorbeelden
2 Non-coöperatie Niet stemmen, boycot, afwezig blijven, sommige stakingen. 3 Geweldloze directe actie Acties van Martin Luther King, vredes kampen
4 Burgerlijke ongehoorzaamheid Openbaar weigeren belasting te betalen voor defensiedoeleinden, uit idealisme openbaar materialen van het leger vernietigen. 5 Geweldloze weerbaarheid Stelen van voedselbonnen voor onderduikers in de oorlog. 6 Burgerlijk verzet Sabotage van spoorlijnen door het verzet in de Tweede Wereldoorlog. 7 Gewapend verzet Guerrillastrijd in Midden-Amerika
8 Rebellie
Opstand van (een gedeelte van) het leger tegen de machthebber
9 Revolutionair verzet Gewelddadige machtsovername. Één t/m vier; - demonstranten gaan ervan uit dat overheid macht terecht uitoefent - protest gericht tegen één concrete maatregel Één, twee (en meestal drie); - geen sprake van wetsovertreding
Burgerlijke ongehoorzaamheid; - Het gewetensvol bewust overtreden van de wet om op geweldloze manier op te komen voor zaken van algemeen belang. Wanneer burgerlijke ongehoorzaamheid? - geen geweld tegen personen - gebeurt volledig openbaar - mensen komen op grond van hun geweten uit voor een zaak van algemeen belang - actievoerders accepteren gevolgen van het overtreden van de wet - ze overtreden de wet pas nadat ze alle wettelijke middelen hebben geprobeerd
Wanneer crimineel gedrag? - alleen eigen belang - nooit openbaar - kan wel geweld gebruikt worden - criminelen proberen onder hun straf uit te komen Hoofdstuk 8 Pressiegroepen. 8.1 Pressiegroepen; - groeperingen die geen politieke partij of publiekrechtelijk orgaan zijn en die op basis van gemeenschappelijke belangen en/of uitgangspunten politieke invloed trachten uit te oefenen. Publiekrechtelijke organen; - organisaties die met overheidsgezag zijn bekleed zoals de SER
Pressiegroepen spelen grote rol in democratie omdat: - bepalen voor groot deel invoer van steun en eisen - spelen belangrijke rol in de terugkoppeling in het politieke systeem. In welke fase van het pb-proces kunnen pressiegroepen een belangrijke rol spelen? - in de invoerfase en in de terugkoppelingsfase. Pressiegroepen dragen de politieke eisen aan en protesteren tegen genomen maatregelen
Daarnaast spelen ook sociale bewegingen een rol: - verscheidene groeperingen die een zelfde doel hebben bijv. vrouwenbeweging -> emancipatie. 8.5 Verschil pressiegroepen- politieke partijen; - Politieke partijen houden zich bezig met alle vraagstukke die zich in het politieke systeem aan de orde komen. Pressiegroepen beperken zich tot één afgebakend gebied. - Politieke partijen proberen via verkiezingen macht te krijgen waardoor ze zelf kunnen gaan meebeslissen. Pressiegroepen zijn niet uit op politieke verantwoordelijkheid. One-issue-partijen; - politieke partijen die zich vooral op één beleidsonderdeel richten. - (groene partijen -> milieu) Getuige partijen; - politieke partijen die niet uit zijn op regeringsverantwoordelijkheid. Zij willen hun zetels benutten om politieke vraagstukken te becommentariëren -> Hun getuigenis is belangrijker dan actieve deelname aan het bestuur. Hoofdstuk 9 Knelpunten in het besluitvormingsproces 9.2 Het democratisch gehalte van ons politiek systeem Enkele bezwaren hangen nauw samen met de manier waarop onze democratie gestructureerd is, dus met ons parlementaire stelsel en ons kiesstelsel: *Kiezers kunnen geen rechtstreekse invloed uitoefenen op het kiezen van en minister- president en op de vorming van een kabinet. - Verkiezingsuitslag levert in NL nooit een absolute meerderheid op -> geen enkele partij zal er ooit in slagen de absolute meerderheid te veroveren. -> partijen zullen altijd samen moeten werken. *De kiezers hebben geen mogelijkheid om, tussen twee verkiezingen in, uitspraken te doen over het te voeren beleid. - kamerleden hebben voor een periode van 4 jaar, ’n mandaat gekregen van de kiezer
Kiezer kan hen niet meer dwingen bepaalde standpunten in te nemen en bepaalde beslissingen te nemen. *De invloed van het parlement op regering en ambtenarenapparaat is beperkt. *Er kan een tegenstelling ontstaan tussen wat het parlement in een bepaald geval wil en wat grote groepen van de bevolking willen. *voor nieuwe situaties worden nieuwe termen bedacht -> vaktermen - vaktermen zijn voor het gewone volk niet te begrijpen -> politiek wordt hierdoor ontoegankelijk *Afstand tussen kiezers en gekozenen is groot. 9.3 De efficiëntie van ons politiek systeem Werkt ons politieke systeem wel efficiënt genoeg? Enkele knelpunten; *De bureaucratie zorgt altijd voor een vertragende werking. *Het feit dat wetgeving altijd door twee Kamers behandeld moet worden, werkt vertragend *Het beleid is erg ondoorzichtig geworden door het bestaan van een zeer uitgebreide regelgeving.
Juridische structuren zijn wel te veranderen: *een referendum zou het volk meer invloed kunnen geven ten koste van de volksvertegenwoordiging. - referendum: volksraadpleging - via een referendum krijgt het volk de mogelijkheid zich voor of tegen een bepaald voorstel uit te spreken. - D66 pleit al jaren voor een corrigerend wetgevingsreferendum: (wanneer een groot aantal burgers dat wenst kan, een door het parlement goedgekeurde wet aan de kiezers ter goedkeuring worden voorgelegd voordat hij van kracht wordt.) *D66 benadrukt al jaren dat het goed zou zijn om een formateur rechtstreeks door het volk te laten kiezen. - formateur zou dan minister-president van het nieuw kabinet worden *Ook een gekozen burgemeester zou de burger meer invloed kunnen geven op de lokale politiek. *Het parlement zou ook kunnen proberen zijn eigen mogelijkheden en bevoegdheden te vergroten. *Door de invoering van een beperkt districtenstelsel wil D66 de band tussen volksvertegenwoordiger en kiezer verstevigen. *Afschaffing van de Eerste Kamer zou de wetgevingsprocedure kunnen versnellen. *Invoering van een hogere kiesdrempel kan versnippering in het parlement voorkomen. - kiesdrempel; minimum aantal stemmen dat een partij moet hebben om in de Kamer te mogen plaatsnemen. - Politiek word hierdoor overzichtelijker - Maar er wordt wel aan het principe van evenredige vertegenwoordiging en aan principe van pluriformiteit geknaagd. Hoofdstuk 10 Politieke stromingen 10.2 Politieke cultuur; Politieke cultuur; - opvattingen, normen, waarden, houdingen en verwachtingen ten aanzien van de politiek
Drie belangrijke elementen in politieke cultuur: -> de politieke structuren en de omgangsregels van actoren die in deze structuren een rol vervullen -> het politieke proces. - mate van vertrouwen in politiek, mate van politieke interesse, bereidheid tot politieke participatie, deelname aan verkiezingen. Hfst7) -> de inhoud van het overheidsbeleid
politieke cultuur veranderd voortdurend. Na 1960; - ontzuiling en deconfessionalisering, Mensen maakten zich los van hun traditionele kaders en konden zich, bevrijd van de banden van hun godsdienst, oriënteren op andere ideeën. - democratisering
mensen konden uit hun achterstandsposities komen en een veel actievere rol in de samenleving gaan spelen. 10.3 Ideologieën Ideologieën; - alomvattende maatschappijvisies
Ideologie; - een samenhangend stelsel van normatieve uitspraken over mens en maatschappij, waarmee een persoon of groepering zijn positie en beleid kan bepalen en rechtvaardigen. Normatieve uitspraken; - uitspraken over hoe iets zou behoren te zijn. Uitspraken die deel uitmaken van een ideologie gaan over: - belangrijke waarden en normen die voor de hele samenleving zouden moeten gelden - De gewenste sociaal-economische orde van een samenleving - De gewenste machtsverdeling in een samenleving 10.4 Functies van ideologieën; Ideologieën hebben enkele functies; -> Ideologieën proberen een verklaring te geven voor de werkelijkheid. -> Ideologieën bieden aan individuen en groepen een houvast voor hun handelen. - Een ideologie biedt uitgangspunten van waaruit elk nieuw politiek probleem bekeken en beoordeeld kan worden -> Ideologieën legitimeren politiek handelen - door middel van een ideologie kan een politieke keuze worden verklaard. (vanuit welke doelstelling en onder welk algemeen belang?) 10.5 Burgers en ideologieën Er zijn niet zo veel mensen die zo grondig over hun politieke keuzes hebben nagedacht, dat ze beschikken over een samenhangend en volledig geheel aan politieke ideeën -> welke ideologie ze nastreven. De meeste mensen denken in globale termen. (ze noemen zich rechts zonder dat ze de daarbij behorende visie compleet kunnen invullen). Soms lijkt er samenhang te zitten in de opvattingen van iem. Zonder dat je kunt spreken van een ideologie. Hij denkt bewust of onbewust steeds vanuit bepaalde uitgangspunten zonder dat met een duidelijke maatschappijvisie te kunnen onderbouwen (redeneert vanuit een denkkader) 10.6 Politieke partijen en ideologieën politieke stroming; - groepering van mensen met ongeveer dezelfde politieke opvattingen. Er zijn verschillende criteria op grond waarvan we politieke partijen van elkaar kunnen onderscheiden; - conservatief en progressief - links en rechts - confessioneel of niet-confessioneel - wel of niet gebaseerd op een ideologie - op basis van de verschillende ideologieën
progressief = vooruitstrevend
links = voor staatsinvloed in de economie en voor wettelijk geregelde gelijkwaardigheid
rechts = voor vrijemarkteconomie 10.7 Liberale visie Belangrijkste uitgangspunt -> vrijheid, onafhankelijkheid van de staat
Individuele vrijheid -> staat moet zich niet bemoeien met privéleven van burgers (staat moet verder een aantal grondrechten aan burger garanderen) Economische vrijheid -> staat moet zich zo weinig mogelijk bemoeien met de economie. De burger neemt initiatief. Er moet veel ruimte zijn voor particulier initiatief
Particulier initiatief -> burger neemt initiatief
Vrijemarkteconomie -> wet van vraag en aanbod bepaalt de vrije markt
Beperkte rol overheid -> wel overheidsinvloed met betrekking tot openbare orde en veiligheid
VVD Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (1948) Telegraaf, AVRO , TROS
D66 (1966) -> links-liberaal(meer aandacht voor sociale noden dan de VVD) Benadrukt hervormingen van het staatsbestel: referendum, gekozen minister-president en burgemeester, districtenstelsel
NRC Handelsblad, HP/De Tijd
Intensieve overheidsbemoeienis op sociaal-economisch -> overheid komt op voor sociaal zwakkeren. Algemeen belang gaat voor individueel belang
Sociaal-democraten zijn wat optimistischer dan anderen over de maakbaarheid van de samenleving -> zij gaan ervan uit dat de overheid door haar bemoeienis onrechtvaardigheden en onvolmaaktheden in de samenleving enigszins kan bestrijden, juist omdat niet het belang van enkele individuen vooropstaat, maar het algemeen belang. Ideeën over de rol van de overheid bij het bevorderen van meer gelijkheid. -> gelijkere verdeling van kennis, inkomen en macht in de samenleving. Macht is gemakkelijker te verdelen door meer te democratiseren. Democratiseren; - mensen die onderworpen worden aan de gevolgen van politieke besluitvorming zoveel mogelijk bij het besluitvormingsproces betrekken via ondernemingsraden, enz. PvdA Partij van de Arbeid (1946) FNV, NOVIB, volkskrant, Vrij Nederland, VARA 10.9 De christen-democratische visie Christelijk geloof als inspiratiebron -> waarden uit bijbel zijn terug te vinden in de beginselprogramma’s van de christen-democraten. (naastenliefde/solidariteit, de verantwoordelijke samenleving). Naastenliefde; - alle groepen in de samenleving dienen met elkaar samen te werken en moeten elkaar steunen. Belangrijke uitgangspunten; Gespreide verantwoordelijkheid -> niet alleen overheid, maar op eerste plaats maatschappelijke organisaties zijn verantwoordelijk voor de inrichting van de samenleving. Subsidiariteitsbeginsel/ soevereiniteit in eigen kring -> Organisaties die werken vanuit een bepaalde levensovertuiging moeten dezelfde faciliteiten krijgen als de rijksinstellingen, zodat ze hun maatschappelijk werk kunnen vervullen
Rentmeesterschap -> de mens is rentmeester van de wereld in opdracht van God. De overheid moet dit rentmeesterschap waarmaken. Rentmeester; - iem. Die het beheer over de bezittingen van zijn meester voert en die verantwoordelijkheid voor dat bezit draagt. Rol overheid; groter dan bij liberalen, kleiner dan bij de sociaal-democraten. CDA Christen-Democratisch Appèl (1980) (fusie tussen KVP, CHU en ARP) Boerenorganisaties, Trouw, KRO, NCRV. 10.10 De communistische visie Het gemeenschappelijke is belangrijker dan het individuele. Twee betekenissen: 1. Politieke systemen tot 1989 in Oostblok; almacht van de staat, ook op economisch gebied, waar bij de vrijheid van de burger verdween. Het staatsapparaat, met daarin de communistische partij als machtigste factor, schrijft de wet voor. Verder heeft niemand iets te zeggen
2. Politieke ideologie aangehangen door communistische partijen in West-Europa. Volgden niet zomaar de lijn van Moskou
Het communisme als ideologie gaat uit van de Klassenstrijd; - Tegenstelling tussen arbeidersklasse en bourgeoisie (bezitters productiemiddelen). Door klassenstrijd krijgen de arbeiders macht. Internationale solidariteit; - arbeiders uit alle landen moeten zich verenigen tegen het kapitalistische systeem. Na deze strijd ontstaat gelijkwaardigheid. De macht ligt dan bij het volk. Tot het zover is, via de staat, de macht van het kapitalisme breken. Macht in handen van communistische partij. 1986 Sinds Gorbatsjov grote veranderingen. Communistische Partij Nederland (CPN) verdwijnt
Belangrijke elementen: Ongelijkwaardigheid -> rechts-extremisten geloven sterk in centraal leiderschap (Führerprincipe) alleen een sterke leider kan alle ellende in een land bestrijden. Hangt samen met nationalisme Alleen het eigen land, en volk is van belang, rest telt niet mee. Geweld wordt verheerlijkt en gezien als enige mogelijkheid om de idealen te bereiken. Overheid moet het sociaal leven beheersen. Binnen de overheid neemt centraal leiderschap een belangrijke plaats in. Ideeën zijn eerder gebaseerd op emotie dan op rede. Het inspelen op sentimenten en gevoelens die leven bij veel mensen levert rechts-extremistische groeperingen in crisistijden altijd weer nieuw aanhang op. CP Centrum Partij -> vertoont rechts-extremistische trekken. Was tegen gastarbeiders
CD centrum democraten -> waren ook tegen buitenlanders 10.12 De ecologische visie Milieu staat centraal. -> groene partijen
Hun uitgangspunten; - ecologische waarden(bescherming milieu) moeten belangrijker zijn dan economische waarden. - Via mentaliteitsverandering en via overheidsmaatregelen moet de samenleving overstappen op kleinschalige en milieuvriendelijke produktieprocessen. (wegwerpartikelen vervangen door duurzame producten). - De werking van het marktmechanisme moet worden beperkt. GroenLinks (1989) 10.13 De orthodox-christelijke visie beroepen zich op de bijbel bij politiek handelen. Belangrijke uitgangspunten: GVP (gereformeerd Politiek verbond) -> meest progressief -> geestelijke vrijheid (want overheid is instrument in handen van god) RPF Reformatorische politieke federatie -> sterke banden met EO -> overheid moet zich niet te veel met economie bemoeien
10.14 De pragmatische visie
Wil zich liever niet aan één ideologie binden. D66 (Democraten 66) Geen vaste uitgangspunten, elk probleem wordt op zich bekeken 10.15 Andere stromingen Door ontbreken van kiesdrempel maken ook kleine partijen kans een zetel in 2de kamer te bemachtigen. Deze partijen hebben vaak geen duidelijke ideologie. AOV algemeen ouderen verbond
Unie 55+ SP Socialistische Partij
Eerste 2 zijn te beschouwen als one-issue-partijen. Politiek Gezaghebbende toedeling van waarden
Beleid Het kiezen van doelen en het inzetten van middelen in bepaalde volgorde
Proces van politieke besluitvorming
De wijze waarop het beleid tot stand komt
Politieke besluiten De inhoud van het beleid
Staat Een groep mensen die op een bepaald grondgebied die geregeerd worden door een soevereine macht
Soevereine macht Hoogste vorm van macht die geen verantwoording aan anderen verschuldigd is
Overheid Draagster soevereine macht
Systeemmodel Schematische voorstelling van zaken die probeert te verklaren via welke fases een bepaald proces verloopt
Sluis- of poortwachters Individuen, groeperingen etc. moeten zorgen dat een deel van die opvattingen aan politici worden doorgegeven
Beleidsvoorbereiding Verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van adviezen over het te voeren beleid
Barrièremodel Model dat er van uit gaat dat er 4 barrières moeten worden overwonnen voordat een wens uit de samenleving uiteindelijk tot concrete daad is omgezet
Volksoevereiniteit Regeringsvorm waarbij de macht van de regeerders uiteindelijk afkomstig is van de burgers
Grondwet Voornaamste wet in een land: voornaamste staatsorganen, principiële rechten en plichten van burgers en de staat. Rechtsstaat Staat waarin alle burgers tegen de willekeur van de overheid wordt beschermd
Grondrechten Rechten waarin individuele vrijheden van alle burgers tegenover de overheid gewaarborgd worden
Contrasigneren Koning moet wetten en koninklijke besluiten bekrachtigen met handtekening
Kabinet Alle ministers samen
Trias politicas Leer van de machtenscheiding
Regeerakkoorden Overeenkomst tussen regering en de regeringspartijen gemaakt tijdens de formatie, waarin grote lijnen van het beleid van komende regeerperiode zijn vastgelegd
Hoef je niet te kennen maar moest je wel doorlezen van Dohmen. Dan kon je de rest beter begrijpen. 3.2 In communistische landen wordt gestreefd naar opheffing van klassentegenstellingen. Rol van arbeider staat voorop. Andere partijen mogen deze rol niet bedreigen anders komt het hele volk in gevaar. Dus wel discussie binnen communistische partij maar hogere organen waren bindend voor lagere organen. Democratisch centralisme; - hogere organen zijn in principe bindend voor lagere organen. - Ook wel volkdemocratie - Alles gebeurt weliswaar in naam van het volk, maar niet noodzakelijk door het volk zelf
Pluriformiteit
Pluriformiteit: - . 4.1 Actoren; - spelers uit de verschillende fases van het barrièremodel en systeemmodel
Bij constitutionele monarchie zijn de belangrijkste actoren: - koning - regering - parlement 4.5 De koning Bij grondwetsherziening in 1848 heeft de koning de meeste macht verloren aan ministers en parlement. Thorbecke formuleerde deze nieuwe grondwet: - koning verloor recht om kabinet samen te stellen - koning verloor invloed in samenstelling van parlement - koning kan nooit iets fout doen omdat de ministers voor alles wat de koning doet verantwoordelijk zijn. De meeste taken van het staatshoofd zijn representatief. Formeel bekrachtigd het staatshoofd wetten en koninklijke besluiten met een handtekening. Zonder deze handtekening zijn ze niet geldig. Contrasigneren; - het staatshoofd zet zijn/haar handtekening onder wetten en koninklijke besluiten “Het geheim van paleis Noordeinde”; - de inhoud van politieke gesprekken tussen koning(in) en regeringsleiders worden niet naar buiten gebracht en er mag zeker niets over de mening van het staatshoofd verteld worden. Ze mag het wel zelf doen. Het staatshoofd kan ook enige invloed uitoefenen bij kabinetsformaties -> het bepaald wie de (in)formateur wordt en met welke opdracht deze moet gaan werken. Koning bepaald zijn keuze op grond van adviezen van lijsttrekkers. 7.5 Goede redenen om wel te participeren in politieke besluitvorming; - Een mens is een sociaal wezen - Ieder mens weet zelf het beste wat zijn belangen zijn - Als weinig mensen participeren gaan beroepspolitici bepalen wat er op de politieke agenda komt. Oorzaken van geringe participatie; *Onwetendheid en onbekendheid - je moet wat van politiek afweten om erin geïnteresseerd te zijn. *Dreiging die uitgaat van het meedoen aan politieke activiteiten. *Het idee dat politiek nutteloos is. - Men heeft het idee dat demonstreren nutteloos is. *Gebrek aan stimulans - politiek gaat vaak over grote lijnen -> men vindt het te abstract *Tevredenheid met de gang van zaken - men vindt het allang best
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden