Pluriforme Samenleving 1t/m6

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3831 woorden
  • 15 augustus 2011
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1 Cultuur
Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen. Het heeft een aantal functies:

- Het geeft richting aan het denken en doen van mensen, dus vormt een gedragsregulerend kader: cultuur doet het gedrag van mensen geordend verlopen. Dit biedt mogelijkheden om met elkaar te communiceren.

- En hierbinnen wordt een rolgedrag ontwikkeld, omdat het bepaalt welk gedrag in bepaalde rollen en situaties aanvaardbaar is.


- De cultuur van een groep is een bron van je sociale identiteit: het draagt ertoe bij dat je bent wie je bent en hoe je je naar anderen toe presenteert.

- Mensen hebben een gemeenschappelijk referentiekader: ze hebben dezelfde normen, waarden en gewoonten dus mensen begrijpen elkaar daardoor makkelijker.

Socialisatie: het proces waarbij iemand, bewust en onbewust, de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd → aanpassing van het individu aan zijn omgeving en zorgt er voor dat de cultuur voor langere tijd in stand kan worden gehouden en blijft bestaan.

Imiteren: het gedrag van iemand nadoen met wie je een sterke binding hebt, dit heet identificatie. Mensen spiegelen hun gedrag en opvattingen aan die van andere mensen die op een manier belangrijk voor ze zijn.

Socialiserende instituties: de plaatsen waar socialisatie plaatsvindt =

o Het gezin: je leert woordjes en omgangvormen. Ouders vormen een voorbeeld voor hun kinderen. Kinderen nemen veel belangstellingen over.

o De school: je leert er discipline: je moet op tijd komen en doen wat de leraar zegt, en je leert er taken te verrichten binnen een bepaalde tijdsduur, en prestaties worden beoordeeld en samenwerken.

o Het werk: prestatie leveren en een bepaalde discipline hebben. Ook bepaalt het werk je leefritme: meestal werk je door de week en ben je in het weekend vrij.

o De vriendenkring: je neemt sneller gedachten en gedragingen van elkaar over.

o Geloofsrichtingen: mensen leren zich te gedragen naar de normen en waarden van hun geloof.

o Maatschappelijke groeperingen: sportclubs (rekening houden met anderen en tegen je verlies kunnen) en actiegroepen (het behoud van de natuur is belangrijker dan economische groei).

o Overheid: er zijn talloze regels, die allemaal zijn opgeslagen in wetten.


o Media: doordat de media zich goed heeft verspreid door de televisie, is ons gedrag erg bepalend omdat iedereen zijn mening mag geven.

Sociale controle: de manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Dit zorgt ervoor dat het socialisatieproces goed verloopt en dat mensen zich niet onmaatschappelijk gaan gedragen. We noemen dit formeel als deze is gebaseerd op geschreven regels zoals wetten, een reglement en een contract. Informeel is bij beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels. Sociale controle vindt plaats in de vorm van sancties: maatregelen waarmee mensen ervoor zorgen dat anderen zich gedragen naar de geldende normen. Deze kunnen positief of negatief zijn, we hebben 4 vormen:

- Formele positieve sancties, diploma of salarisverhoging na een promotie

- Formele negatieve sancties, boete, strafwerk, gevangenisstraf

- Informele positieve sancties, compliment, fooi, applaus

- Informele negatieve sancties, kind dat naar zijn kamer wordt gestuurd of een team dat uitgefloten wordt na een slechte wedstrijd.

3 vormen van socialisatie:

- Enculturatie: als je al vanaf je geboorte in een groep opgroeit, daardoor zijn de kenmerken vanzelfsprekend

- Acculturatie: het aanleren van de kenmerken van een cultuur waar je niet oorspronkelijk toe behoort, bijv. immigranten, of je verhuisd of je bekeert je tot een bepaalde geloofsovertuiging

- Internalisatie: als je bepaalde aspecten van de cultuur of de samenleving waar je bij hoort, je zo eigen hebt gemaakt, dat je je automatisch gaat gedragen zoals de groep dat van je verwacht. Bijv. een kind iets aanleren dat die dat later alleen kan.

Cultuur: datgene wat aangeleerd is Natuur: datgene wat aangeboren is


Nature-nurturedebat: de vraag of menselijk gedrag meer bepaald wordt door aangeboren of door aangeleerde kenmerken. Degenen die ervan uit gaan dat aanleg het menselijk gedrag bepaald wordt door biologische eigenschappen zoals angst en seksualiteit, ze zeggen dat het is aangeleerd en benadrukken culturele factoren als verklaring van menselijk gedrag.

Nu weten we dat het gedrag van mensen altijd een combinatie van beide is; het is aangeleerd en aangeboren.

Dominante cultuur: het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd. Gebaseerd op cultuurkenmerken van groepen die veel invloed kunnen uitoefenen en dus overheersend zijn binnen een samenleving. Subculturen: groepen waarvan de waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur, bv. milieuactivisten, Jehova’s getuigen, Feyenoordsupporters. Een subcultuur hoeft niet in strijd te zijn met de dominante cultuur, dit is wel het geval bij een tegencultuur. Deze wordt gedragen door mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen. Door protesten proberen mensen de dominante cultuur te veranderen, bv. bij dierenbevrijdingsacties. Ook krakers.

Culturen liggen niet voor altijd vast, het verandert veel. Dat komt door subculturen en tegenculturen.


2 Sociale cohesie
De scheidslijn tussen het individuele en het collectieve is moeilijk te trekken. Mensen worden beïnvloed door hun omgeving. De basis hiervoor is gelegen in het feit dat we naast individuen ook sociale wezens zijn: we hebben behoefte aan andere mensen, niemand kan leven zonder anderen. Je hebt anderen nodig voor voedsel en kleding, maar ook om dingen te ondernemen en om je geborgen te voelen. Sociale cohesie: wordt gevormd door de bindingen die we met elkaar hebben en het wij-gevoel dat hieruit kan ontstaan. We spreken van 4 bindingen:

- Affectieve bindingen, degenen met wie je vriendschappelijk omgaat. Dus hierbij geldt vriendschap, steun en liefde. Maar ook het gevoel dat je bij je sportclub of je dorp hoort. Ook concerten/dancefeesten waarbij de totale sfeer hele bepalend is, zijn een vorm van collectieve ervaring die mensen met elkaar verbindt.

- Economische bindingen, de winkel waar je je eten koopt. We zijn afhankelijk van anderen om in onze behoefte aan voedsel, onderdak en kleding te voorzien. Ook met het bedrijf waar we werken of waar we boodschappen doen geldt dit. Globalisering: mensen wereldwijd door betere vervoers- en communicatiemogelijkheden steeds nauwer met elkaar in verband staan en ook sterker van elkaar afhankelijk zijn. Dit kan een nadelig effect hebben op de sociale cohesie in een land: de meeste producten worden in heel veel verschillende landen gefabriceerd.

- Cognitieve bindingen, de tennisleraar die je de spelregels uitlegt. Mensen ontwikkelen kennis en dragen die aan elkaar over. Er moet een minimum aan gemeenschappelijke historische kennis zijn: het doel hiervan is dat elke leerling in Nederland kennismaakt met deze canon. En iedereen moet toegang hebben tot kennis: als je niet kunt internetten, loop je achter. De overheid wil voorkomen dat er een tweedeling ontstaat tussen mensen met een goede hogere opleiding die taal- en computervaardig zijn en mensen met een lagere opleiding die dat niet zijn.


- Politieke bindingen, de politiek die ons leven via wetten sterk beïnvloedt. De politiek is ervoor om te zorgen dat sommige voorzieningen collectief, dat wil zeggen gemeenschappelijk, geregeld worden. Mensen moeten zich betrokken voelen bij de vraag hoe matschappelijke vraagstukken het best opgelost kunnen worden. Ze zijn dan betrokken bij de politiek en zullen eerder gaan stemmen als er verkiezingen zijn.

Als je het gevoel hebt dat je niets gemeenschappelijk hebt met anderen in je omgeving is er nauwelijks sprake van een samenleving.

Pluriforme samenleving: de samenleving bestaat uit meer subculturen. Voor de WO2 waren er minder subculturen. Kenmerken die de Nederlandse samenleving tot 1940 karakteriseerden:

- Geringe sociale mobiliteit: het was heel moeilijk om te stijgen op de maatschappelijke ladder. De afstand tussen de verschillende sociaaleconomische groepen waren groot en moeilijk te overbruggen.

- Gezinsgericht en weinig individugericht: gezinnen waren de norm en er waren nauwelijks mensen die alleen leefden. De man verdiende het inkomen en de vrouw zorgde voor de kinderen en de huishouding. Tot 1956 waren gehuwde vrouwen niet handelingsbekwaam: ze konden niet zelfstandig een overeenkomst sluiten. Hierdoor was er ook weinig ruimte voor individuele ontplooiing: individuen waren ondergeschikt aan het collectief.

- Hiërarchische verhoudingen: de samenleving was opgebouwd uit rangen en klassen, dit werd geaccepteerd door de meeste mensen.

- Sterke verzuiling: het maatschappelijk leven werd bepaald door geloofs- en levensovertuigingen. Een groot deel speelde zich af binnen de lijnen van de eigen geloofsgemeenschap. Velen hadden hun eigen scholen, sportverenigingen, vakbonden, kranten en omroepen. Verzuiling: dat elke zuil op zichzelf stond en je niet werd geacht buiten je eigen zuil actief te zijn.

In de jaren 50 was er sprake van een grotere homogeniteit in de samenleving. Vanaf de jaren 60 ontstond meer diversiteit tussen groepen en er kwam meer ruimte voor individualisme.


3 Veranderingen in de Nederlandse samenleving
Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een technologische ontwikkeling op gang die leidde tot grootschalige productie van goederen zoals tv’s en radio’s. Er ontstond vanaf de jaren 60 een economische groei waardoor er een welvaart kwam voor grote bevolkingsgroepen. De verzorgingsstaat werd opgebouwd met een uitgebreid stelsel van sociale voorzieningen.

-De sociale mobiliteit na de Tweede Wereldoorlog nam toe: de mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder nam toe. Het volgen van een opleiding werd een steeds belangrijkere factor, daarbij switchten mensen naar heel ander werk.


-Op veel gebieden kreeg de individuele ontplooiing meer kans, ze werden niet meer gezien als gezin maar als persoon. Niet alleen het aantal mensen dat zelfstandig ging wonen groeide, ook de variëteit van samenlevingsvormen nam toe: mensen gingen ongehuwd samenwonen, al of niet met kinderen, eenoudergezinnen, latrelaties en woongroepen. Dit werd mogelijk gemaakt door de gestegen welvaart en de opbouw van de verzorgingsstaat.

-Vrouwen waren beter opgeleid en kregen een eigen inkomen, dat maakten ze zelfbewuster. De handelingsonbekwaamheid van vrouwen verdween uit het wetboek. Dolle Mina is een van de bekendste actiegroepen, zij eisten gelijk loon voor gelijk werk en zelfbeschikkingsrecht over hun eigen lichaam: ‘Baas in eigen buik’. In de jaren 80 vroegen vrouwen om verkorting van de arbeidstijd en betere kinderopvang, om het werk tussen man en vrouw eerlijker te verdeling. Dit had wel effect, abortus werd uit het WvS gehaald, en er werd een eerlijker verdeling van werkzaamheden gemaakt tussen mannen en vrouwen.

-Andere groepen eisen gelijkberechtiging, ze wilden dat ze dezelfde rechten zouden krijgen als ieder ander. In 2001 vond de rechtsgelijkheid van homoseksuelen zijn bekroning in het homohuwelijk. Stellen kunne hiermee dezelfde rechten en plichten verwerven als heteroseksuelen. Nederland loopt juist voorop in de emancipatie van homoseksuelen, in de VS is dat heel erg moeilijk.

-de stijgende welvaart en het hogere opleidingsniveau van mensen leidde ook tot een grotere mondigheid. Gezag werd niet meer als vanzelfsprekend aanvaard en de autoriteit van gezagsdragers nam af. Mensen wisten zelf wel wat goed voor ze was. Vrijheid-blijheid kan omslaan in onverschilligheid en afzijdigheid, bv. kinderen die niet goed beschermd konden worden tegen mishandeling of verwaarlozing omdat de ouders geen bemoeienis wilden. Ook in de publieke ruimte (straat) wordt langzamerhand duidelijk dat een toenemende onverschilligheid negatieve gevolgen kan hebben, bv. bij zinloos geweld.

-Ontkerkelijking: een groeiend aantal mensen is niet meer actief lid van een kerkgenootschap. Hierbij kwam ook een einde aan de verzuiling. Bij de ontzuiling speelde de tv een rol, mensen verschillende zuilen kwamen meer met elkaar in contact. De ontzuiling ging samen met een proces van secularisatie: waarbij organisaties zoals scholen en verenigingen zich losmaken van de kerk. Religie vertaalt zich steeds meer in persoonlijke, individuele vormen van spiritualiteit, zoals healing, reike, yoga en transcendente meditatie. Toch zijn er nog evenementen: de EO-jongerendag en ook bijeenkomsten van de Pinkstergemeente trekken grote groepen aan. Het aantal moslims neemt toe.

-er zijn een paar aparte jeugdculturen ontstaan. Jongeren gingen een lagere opleidingsweg volgen, begonnen daardoor alter aan hun arbeidsleven en gingen ook later trouwen. Ze kregen meer vrije tijd dan vroeger, en ze hadden meer geld te besteden door de bijbaantjes. Jaren 50= de nozems Jaren 60= de hippies, uit protest tegen de oorlog in Vietnam als motte namen ‘Make love, not war’. Basiskenmerk van de jeugdculturen werd dat ze zich op het terrein van kleding, muziek, vrijetijdsbesteding, gewoonten, normen en waarden sterker op leeftijdsgenoten gingen richten dan op hun ouders. Ze namen een eigen ruimte in, een keerden zich tegen de normen en waarden van de ouders en de cultuur. Nu zijn er nog steeds wat jeugdculturen, zoals punkers en alto’s. Toch behoren veel van de jongeren bij de normalo’s: de groep die zich het minst opvallend kleedt en gedraagt.


4 Toenemende immigratie
Allochtoon: wanneer hij of zij of ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren en getogen. Autochtoon: degene is hier geboren en opgegroeid, net zoals de (groot)ouders.

Pushfactoren: de factoren om je land te verlaten. Pullfactoren: de redenen om naar een land te komen. Pullfactoren Nederland: relatieve godsdienstvrijheid, relatieve drukpersvrijheid. Handelsnatie: veel ervaring met andere culturen en gebruiken. De meeste nieuwkomers kwamen aanvankelijk uit andere Europese landen met een cultuur die dichtbij de Nederlandse cultuur stond.

1949: onafhankelijkheid van Indonesië, veel Nederlandse Indiërs kwamen hierheen. Surinamers kwamen al naar Nederland toen het land nog een kolonie was, vooral om hier te studeren of te werken. Na de onafhankelijkheid in 1975 kwamen er nog meer hier naartoe. Ook komen er veel van de Antillen. Jaren ’60: door tekort aan arbeidskrachten, toegenomen welvaart en hogere opleidingsniveau zorgden voor werkzaamheden waarvoor geen mensen te vinden waren, het ging om vuil en zwaar werk. Daarom ging men mensen uit andere landen werven, om voor een laag loon de klussen op te knappen. Iedereen dacht dat de aanwezigheid tijdelijk zou zijn. De buitenlandse werknemers werden ook wel gastarbeiders genoemd, gezinnen bleven achter in het thuisland, ze werden gevestigd in pensions en niemand vond het echt nodig dat zij de Nederlandse taal leerden. Velen bleven en lieten hun familie hier komen. Asielzoekers: iemand die op grond hiervan ons land binnenkomt, zoals op de vlucht voor geweld, soms werden zij in eigen land vervolgd vanwege hun geloof of seksuele geaardheid. Als hij op basis van verdragregels van de VN als vluchteling wordt erkend, dan moet Nederland zich net als andere VN-lidstaten garant stellen voor hulp en opvang. Een asielzoeker moet in het eerste land waar hij aankomt asiel aanvragen. Dat land is dan ook verplicht om de asielaanvraag in behandeling te nemen. Economische vluchtelingen: mensen die vluchten met het motief als oorlog, vervolging of om de grote armoede in het land van herkomst. In de jaren 90 kwamen er heel veel asielzoekers naar Nederland, hierdoor kwam de zorgvuldigheid onder druk te staan. Dit werd versterkt doordat asielzoekers zich meldden zonder papieren, die hadden ze of moeten achterlaten of weggegooid. In 2001 werd de nieuwe Vreemdelingenwet 2000 van kracht. In deze strengere wet werd bepaald dat een vluchteling een verblijfsvergunning kan krijgen als hij aan een aantal eisen voldoet:


- Geldige identiteitspapieren

- Hij moet aannemelijk maken dat hij bij uitzetting risico loopt in zijn eigen land

- Hij kan om humanitaire redenen niet worden teruggestuurd naar zijn land (godsdienst)

Verkorte procedure: binnen 48 uur wordt bepaald of de asielzoeker een geloofwaardig vluchtverhaal heeft. Is dit niet het geval, dan wordt hij weer weggestuurd. De nieuwe Vreemdelingenwet kent de volgende procedure:

- Aanmeldcentrum (AC): om vast te kunnen stellen of iemand mogelijk recht heeft op de vluchtelingenstatus, dan hij zich hier melden

- In het AC wordt beoordeeld of het vluchtverhaal gegrond lijkt en de asielzoeker wordt toegelaten tot de asielprocedure. In het laatste geval gaat hij naar een asielzoekerscentrum(AZC), waar hij de beslissing moet afwachten.

- Mensen die worden afgewezen, worden opgevangen in een uitzetcentrum. Daar worden de papieren in orde gemaakt voor de terugkeer.

Gezinshereniging: het gaat om mensen die legaal in Nederland verblijven en onder bepaalde voorwaarden hun gezin laten overkomen. Gezinshereniging gaf wel een aanleiding tot kettingmigratie: in het spoor van het directe gezin kwamen ook andere familieleden naar Nederland. Daarom zijn de regels hiervoor aangescherpt.

Gezinsvorming: iemand laat een partner uit een andere land overkomen. De vrijheid om te trouwen is opgenomen in de UVRM en het EVRM. Toch zijn de regels aangescherpt, omdat men twijfelde of er wel altijd sprake was van een vrije partnerkeuze. Soms werden meisjes uitgehuwelijkt. Daarnaast spraken veel mensen de Nederlandse taal niet. Daarom moet de partner een inburgeringexamen afleggen in het land van herkomst, en in het nieuwe land.


5 Verschillende vormen van samen leven
Voor de manier waarop overheid en mensen omgaan met de culturele diversiteit in een pluriforme samenleving bestaan de volgende mogelijkheden:


o Segregatie= het opdelen van een samenleving in gescheiden delen. Vaak gaan kinderen dan naar aparte scholen en bevolkingsgroepen wonen in aparte wijken. Meestal wordt segregatie veroorzaakt door één cultuurgroep die de meeste macht bezit, en andere groepen dus buitensluit en geen gelijke kansen biedt. Maar het kan ook uit vrije wil plaatsvinden: de minderheidsgroep sluit zich dan bewust af van de overheersende cultuur omdat zij ernstige bezwaren tegen die cultuur heeft.

o Assimilatie= de tegenhanger van segregatie. Hierbij past een groep zich zo volledig aan, dat de oorspronkelijke cultuur zo veel mogelijk verdwijnt. Dit kan onder dwang plaatsvinden, de overheid verbiedt de culturele uitingen van minderheden. Sommige maatregelen zijn wel bedoeld om meer eenheid te kweken, bijv. de inburgeringscursus. Het gevolg van assimilatie is dat men een deel van zijn eigen identiteit opgeeft, maar dat kan ook op vrijwillige basis plaatsvinden. Hierdoor krijgen ze een succesvolle toekomst in het nieuwe land.

o Integratie= vindt plaats als bevolkingsgroepen zich aanpassen aan de dominante cultuur, maar gedeeltelijk hun eigen cultuur behouden. Een persoon/groep is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving wanneer sprake is van een gelijke juridische positie, gelijkwaardige deelname op sociaaleconomisch terrein, kennis van de Nederlandse taal en wanneer gangbare waarden, normen en gedragspatronen wordt gerespecteerd. Integratie is een tweezijdig proces: enerzijds wordt van nieuwkomers verwacht dat zij bereid zijn te integreren, anderzijds moet Nederland die integratie mogelijk maken.

Melting pot: de culturen van etnische groepen versmelten met de dominante cultuur, zodat er een nieuwe cultuur ontstaat. Salad bowl: er ontstaat vermenging van culturen maar niet als één melting pot: cultuurgroepen behouden hun eigen typische kenmerken.

Cultuurrelativisten: vinden dat je niet over een andere cultuur mag oordelen. Ze vinden culturen in beginsel gelijkwaardig zijn en dat je normen en waarden het beste kunt begrijpen vanuit de cultuur waarin ze gelden. Cultuuruniversalisten: bestrijden dit en vinden dat bepaalde waarden zoals de universele mensenrechten in elke cultuur zouden moeten gelden.

Na de tweede wereldoorlog werd er geen beleid gevoerd voor nieuwkomers. Veel hiervan bleven op sociaaleconomisch terrein achter en ze bleven los van de maatschappij. Bij hen stagneerde de integratie. Voor de sociale ongelijkheid van deze groepen was een aantal oorzaken:

- Teruglopende economie: veel laaggeschoold werk werd geautomatiseerd of verplaatst naar lagelonenlanden. Hierdoor verloren veel mensen hun werk. Ook het contact met de Nederlandse samenleving verwaterde.

- Omvang en concentratie van migrantengroepen: met name de integratie van Turken en Marokkanen betrof grote groepen mensen. Ze breidden steeds meer uit. Langzamerhand ontstond een sociale scheiding tussen de Nederlanders en de allochtonen. Veel autochtonen voelden zich niet meer in hun wijk thuis, zij trokken weg en hierdoor ontstond dat de groepen elkaar weinig zagen.

- Gezinsvorming: omdat de toelatingseisen werden verscherpt in Europa, werd gezinsvorming een van de laatste mogelijkheden om zich legaal te vestigen.

- Taalachterstand: In 10 jaar tijd is het aantal allochtonen studenten toegenomen. Toch is er sprake van een taalachterstand, dat maakt het moeilijker om hun talenten optimaal te benutten. Dit is later veel moeilijker om in te halen.


- Discriminatie en beeldvorming: Discriminatie berust vaak op vooroordelen en stereotypen. Met name als leden van een groep negatief in het nieuws zijn geweest wordt het voor bijna alle leden van die bevolkingsgroep moeilijker om een baan te krijgen.

De overheid heeft maatregelen genomen om de sociaaleconomische achterstanden en de sociale gelijkheid te bestrijden:

- De overheid voert een doelgroepenbeleid op de arbeidsmarkt. Daardoor stimuleert de overheid dat deelgroepen zoals allochtone jongeren, vrouwen en hogeropgeleide vluchtelingen aan het werk komen.

- De overheid grijpt in als er te veel zwarte of arme wijken driegen te ontstaan en investeert dan ook fors in achterstandswijken.

- Ook het taalniveau wordt gemeten om problemen eerder te signaleren.

- De overheid ondersteunt, maar is ook op een aantal punten strenger geworden om deelname aan de Nederlandse samenleving te stimuleren.

Door deze veranderingen is de integratie wel succesvol geworden: mensen hebben nu een baan. En er ontwikkelt een allochtone middenklasse. Meer dan de helft van de werkende Surinamers en Antillianen tussen 15 en 65 jaar heeft nu een baan op middelbaar niveau of hoger. De positie van allochtonen op de arbeidsmarkt is dus verbeterd.


6 Botsende culturen en grondrechten
Dogmatisch wereldbeeld: een vaststaand wereldbeeld met sterke zuilen.

Doordat er steeds meer migratie is, neemt de kans met tegenstellingen toe op verschillende gebieden:

- Man-vrouwverhouding en homoseksualiteit: Sommige christenen en moslims zijn ervan overtuigd dat mannen boven de vrouw zijn gesteld en dat homoseksualiteit een zonde is. De emancipatiebeweging heeft lang gestreden voor de gelijkberechtiging van vrouwen en homo’s.

- Opvoeding en onderwijs: Ouders mogen zelf een school naar eigen richting kiezen. Daarom is er naast het openbaar onderwijs ook een bijzonder onderwijs. Dit bestaat uit confessionele scholen met een godsdienstige identiteit. Daarnaast is er bijzonder onderwijs. Als een school aan voorwaarden voldoet, wordt deze gefinancierd door de Nederlandse overheid, dit is in artikel 23 geregeld. De overheid verplicht scholen een bijdrage te leveren aan de burgerschapsvorming en de sociale integratie van leerlingen in de Nederlandse samenleving.


Wij-zijdenken: er staan 2 groepen tegenover elkaar. De radicalisering die onder een kleine groep moslimjongeren plaatsvindt, verloopt vaak via de computer. Jongeren zoeken hun info en inspiratie op internet, waar extreme dingen op te zien zijn. De overheid voert een beleid om radicalisering tegen te gaan en heeft onder meer een toenemende alertheid voor de activiteiten van islamitische organisaties. Er is aandacht voor imams. Er zijn stappen gezet om een imamopleiding op te zetten in Nederland. De gedachte is dat imams daarmee gelovigen makkelijker kunnen bijstaan met vragen waar zij in de Nederlandse samenleving mee geconfronteerd worden.

Het recht op onderwijs en de leerplicht zijn vastgelegd in de Leerplichtwet en daarmee bindend voor iedereen. Toch is niet altijd duidelijk waar de grenzen van persoonlijke vrijheid liggen. Dit is in het bijzonder het geval als er sprake is van botsende grondrechten en naleving niet/moeilijk kan worden afgedwongen. Met name deze 3 rechten kunnen botsen: verbod op discriminatie, vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. De grondwet stelt grenzen aan de vrijheid van godsdienst en meningsuiting door de toevoeging behoudens een ieders verantwoordelijkheid jegens de wet in artikel 6 en 7. Je mag een eigen mening hebben, maar je moet je daarbij wel aan de wet houden. Dit leidt tot veel verschillende interpretaties. De vrijheid van godsdienst wordt bewaakt door een overheid die seculier is, dus niet religieus. Kerk en staat zijn in Nederland gescheiden. Dat houdt in dat de overheid zich niet mag bemoeien met hoe de kerk georganiseerd is.

Klassieke grondrecht zijn altijd afdwingbaar. In de praktijk lukt dat niet altijd. Het grondrecht over de onaantastbaarheid van het lichaam is onder meer in het geding bij mishandeling van partners en kinderen etc. Dergelijke voorstellen roepen nieuwe vragen op. Bij de beantwoording van deze vragen is het van belang een open dialoog met elkaar aan te gaan.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.