Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Parlementaire Democratie

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2337 woorden
  • 25 maart 2018
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 8
13 keer beoordeeld

1. Wat is democratie?

Soeverein:  een staat die op een bepaald gebied met duidelijke grenzen het hoogste gezag uitoefent en het monopolie van geweld uitoefening heeft.

Politiek:  het maken van keuzes waaraan allen in een staat zijn gebonden. De meeste onderwerpen waar de politiek zich mee bezighoudt zijn van  algemeen belang.  Daarom belangrijk dat je politiek volgt en je stem laat horen.

● Kost veel tijd:    1)  Efficiënt besturen:  Snel en daadkrachtig

2)  Maximale participatie:  Burger meer invloed geven ●       In veel landen indirecte of  representatieve democratie:  het volk kiest vertegenwoordigers die de beslissingen nemen en met zekere regelmaat bij verkiezingen aan de bevolking verantwoording moeten afleggen over hun beleid.

2e vorm is praktischer: kleine groep mensen -> sneller tot besluit Kenmerken democratie:

● Individuele vrijheid

● Politieke grondrechten

● Politie en leger hebben wettelijk beperkte bevoegdheden

● Onafhankelijke rechtspraak

● Persvrijheid

Kenmerken parlementaire stelsel:

● Gekozen parlement is hoogste orgaan.

● Uitvoerende macht wordt gekozen en moet verantwoording afleggen aan parlement.

● Staatshoofd is niet gekozen en heeft beperkte macht. Als die een koning is= constitutionele monarchie.

Kenmerken presidentieel stelsel:

● Volk kies parlement en president.

● President heeft veel politieke macht.

● President is hoofd regering en kan ministers ontslaan en benoemen.

● Om macht te beperken heeft president niet  ontbindingsrecht:  recht om parlement te ontbinden.

 

NL: Parlementaire democratie met constitutionele vorst.

 

Je kunt zien dat wij in democratie leven door:

● Taken en bevoegdheden van drie politieke machten.

● Politieke grondrechten:  Alle NL’ers vanaf 18 jaar stemrecht/verkozen te worden ● Regels voor politieke besluitvorming zijn vastgelegd. 

● De overheid laat de media vrij maar zorgt ook dat media over juiste info kunnen beschikken

 

Dictatuur:  de drie machten zijn niet van elkaar gescheiden maar zijn in handen van een kleine groep mensen. Burgers hebben dus niet/nauwelijks invloed.

● Beperkte individuele vrijheid; grondrechten bestaan meestal helemaal niet.

● Nauwelijks politieke vrijheid

● Overheidsgeweld

● Geen onafhankelijke rechtspraak

● Massamedia en kunstuitingen staan onder censuur van overheid

Soorten dictaturen:

Ideologische dictaturen:  Cuba/Noord-Korea; communistische partij heeft alle macht en burgers hebben weinig tot geen individuele vrijheden.  Indoctrinatie:  bevolking krijgt partij-ideologie met paplepel ingegoten. 

Religieuze dictaturen = theocratie:  Iran; godsdienst verheven tot staatsideologie. 

Militaire dictaturen:  Birma; Leger heeft de macht. 

 

  1. Politieke stromingen

●     Ideologie:  Een samenhangend geheel van de denkbeelden over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving.

○ Waarden en normen:  Bv de norm dan rijken meer belasting moeten betalen -> inkomensverschillen verkleinen.

                      ○           Sociaaleconomische verhoudingen, links  rechts.

 

Links                                                 Mid

den                                              Rechts

Actieve  overheid

Passieve  overheid

Eerlijke verdeling inkomen

Lage belastingen

Uitgebreide verzorgingsstaat

Eigen verantwoordelijkheid

Gelijke kansen

Economische vrijheid

 

3 hoofdstromingen:

            • Liberalisme (rechts)           

VVD, D66                                                       Vrijheid:

● Economisch: Minder regels, vrijemarkteconomie, lagere belastingen

● Persoonlijk: Geloofd/levensovertuigingen, euthanasie, homohuwelijk, genotsmiddelen

            • Socialisme (links)

SP, PVDD, PVDA                            

● Ontstaan als reactie op slechte werkomstandigheden.

● Eerlijke verdeling van kennis, inkomen en macht.

                                                          Gelijkheid:          

● Communisten: Arbeiders nemen macht over

Sociaaldemocraten : Maatschappelijke verbeteringen langs parlementaire weg. Nu: Vrijemarkteconomie maar met uitgebreide  verzorgingsstaat.  ●          Confessionalisme

CDA, ChristenUnie, SGP

            • Christelijk geloof. 
            • Organische staatsopvatting:  Samenleving is vergelijkbaar met een menselijk lichaam waarin alle onderdelen van elkaar afhankelijk zijn en ook alleen in onderlinge samenhang kunnen functioneren.

Nu:

            • Gespreide verantwoordelijkheid

● Naastenliefde (=zorgen voor kwetsbare)

● Rentmeesterschap (=goed voor aarde zorgen)

            • Maatschappelijk middenveld Gezin als hoeksteen vd samenleving ● Vaak in politeke midden. 

 

Vanaf jaren 60  ontideologisering:  Verdwijnen van ideologie als leidraad voor politieke leven.

Pragmatisme:  Bv D66: Verschillende uitgangspunten/principes.

Ecologisme:  Benadrukt wederzijdse afhankelijkheid mensen en natuurlijke omgeving. 

Populisme:  Namens het volk, afkeer van gevestigde orde, versimpeld maatschappelijke problemen, niet ideologisch, nationalistische standpunten ( tegen immigratie)

 

Progressief:  Vooruitstrevend, homohuwelijk, abortus, klimaatdoelstellingen

Conservatief:  Behoudend, tegenstander veranderingen

 

Kosmopolitisme:  willen land open houden zodat het mee kan in een globaliserende wereld.

Nationalisme:  Benadrukken bedreigingen van buitenlandse invloeden ter aanzien van nationale belangen. 

 

  1. Politieke partijen

● Politieke partij bestaat uit groep mensen met globaal dezelfde ideeën over een ideale samenleving. 

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

One-issuepartijen:  vertegenwoordigen één specifieke doelgroep, zoals 50+ en Pvdd

    • Antidemocratische partijen:  Wijzen democratische staatsvorm af, fascistische/rechts-extremistische partijen, sterk nationalistisch, doen in NL niet mee Functies politieke partijen: 

Integratiefunctie:  samenbrengen van politieke wensen ot samenhangend partijprogramma. 

Articulatie:  verwoorden van wat er in samenleving leeft en op politieke agenda zetten.

Informatiefunctie:  burgers informeren over maatschappelijke vraagstukken en hun standpunten -> eigen mening. 

Participatiefunctie:  burgers actief laten deelnemen aan de politiek.

Selectiefunctie:  geschikte mensen zoeken die een politieke functie kunnen vervullen Ontwikkelingen:

● Ontzuiling & individualisering -> mensen gingen niet meer altijd op hetzelfde stemmen ->  zwevende kiezers:  laten de keuze voor een partij afhangen van het moment en vooral ook van de persoonlijkheid vd leiders.

    • Ook  dalende ledenaantallen:  2% vd kiesgerechtigden is lid -> minder contributie inkomsten en meer moeite om geschikte kandidaten te vinden Door EU wordt bereik minder. 

● Door toenemende macht van populistische partijen zie je dat traditionele partijen steeds meer moeite hebben om standpunten in te nemen op gevoelige onderwerpen omdat de achterban zich daar niet in kan vinden 

 

Fractiediscipline:  99,9% vd leden van een partij stemt volgens de partijlijn/afspraken uit regeringsakkoorden.

  1. Verkiezingen

 

4.3 beetje lezen

 

    • Actief kiesrecht;  recht om te kiezen

Passief kiesrecht;  recht om gekozen te worden

Stelsel van evenredige vertegenwoordiging:  alle zetels worden eerlijk verdeeld op basis van uitgebrachte stemmen.

Districtenstelsel:  Land verdeeld in districten, per district is en één afgevaardigde in het parlement. Voordeel: kiezers kennen kandidaten vanwege eigen regio. Nadeel: stemmen die op de verliezer zijn gezet gaan helemaal verloren.

 

Kabinetsformatie begint direct na verkiezingen:

● Dag na verkiezingen ontvang voorzitter 2e kamer/koning adviseurs

● Vervolgens benoemt voorzitter 2e kamer/koning een informateur: Onderzoekt welke combi van partijen meeste kans van slagen heeft.

● Informateur brengt verslag uit aan de voorzitter 2e kamer/koning die

                      ○       Bij mislukken nieuwe informateur benoemt

                      ○      Bij coalitie een formateur benoemt

                      ○           Formateur zoekt geschikte ministers en staatssecretarissen bijeen.

● Is de formateur klaar, dan benoemt de koning de ministers en staatssecretarissen Prinsjesdag:

● Regeerakkoord wordt elk jaar bijgesteld en aangevuld in troonrede, deze wordt voorgelezen door koning op prinsjesdag.

● Minister van Financiën biedt ook Miljoenennota aan.

Gehaktdag:

● = verantwoordingsdag, financiële verantwoording over het beleid dat in de Miljoenennota is toegezegd.

 

  1. Regering en parlement

Kabinet:  Ministers en staatssecretarissen

Regering:  Ministers en koning

● Voor onderdelen van het takenpakket van een minister kunnen staatssecretarissen worden aangesteld. Hebben eigen ministerie/departement met duizenden ambtenaren.

Taken koning:

                      ○      Wetten en verdragen ondertekenen

                      ○      Troonrede voorlezen

                      ○         Benoemen van ministers en staatssecretarissen

○     Zich regelmatig laten informeren over het kabinetsbeleid door de minister president.

                      ○                        Ons land vertegenwoordigen in het buitenland door staatsbezoeken.

      • Parlement: Eerste + tweede kamer = Staten-Generaal. Twee  hoofdtaken tweede kamer:
      • Medewetgeving

                                    ○   Stemrecht, Recht van amendement, Recht van initiatief, Budgetrecht,

                      ●      Regering controleren

○ Recht van motie (=verzoek om beleid te veranderen), Vragenrecht, Recht van interpellatie (=met spoed een debat aanvragen), Recht van enquête (=onderzoek starten)

Eerste kamer(=senaat)

● Geen recht van initiatief/amendement.

● Moet wetsvoorstellen goedkeuren/verwerpen; kijkt of wetten aan regels doen en of er geen fouten/onduidelijkheden in staan.

Hoe komt een wet tot stand?

    1. Er is een maatschappelijk probleem
    2. Een minister of Tweede Kamerlid maakt een wetsvoorstel
    3. De Tweede Kamer debatteert over het wetsvoorstel 
    4. Tweede Kamerleden dienen amendementen in
    5. De Tweede Kamer stemt over de amendementen en het definitieve wetsvoorstel
    6. De Eerste Kamerleden stemmen over het wetsvoorstel maar mogen niets meer aanpassen.
    7. De koning en verantwoordelijke minister ondertekenen het wetsvoorstel
    8. De wet wordt gepubliceerd op internet -> Van kracht.

 

  1. Invloed op politieke besluiten Invoerfase: 

● Eisen en wensen naar voren door massamedia, burgers, pressiegroepen, politici

Omzettingsfase

● Politici pakken kwestie op -> wetsvoorstel Uitvoerfase:

● Ministers en ambtenaren zorgen dat de wet wordt uitgevoerd Terugkoppelingsfase:

● Reacties op uitvoering wet, eventueel wijziging -> opnieuw besluitvorming

 

 

● Politieke actoren: Alle individuele burgers, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij het politieke besluitvormingsproces.

● Pressiegroepen: Proberen invloed uit te oefenen door te lobbyen of een boycot te organiseren.

                      ○             Actiegroepen: Gericht op één doelstelling. Bv Wakker Dier (dierenwelzijn)

○ Belangengroepen: Behartigt belangen van groep mensen. Bv ANWB (weggebruikers) ● Functies van de media:

○     Informatieve functie:  Media informeren burgers over (actuele) politieke onderwerpen

○     Agendafunctie:  Media kunnen bepaalde onderwerpen belangrijk maken en daarmee op de politieke agenda plaatsen

                      ○                      Commentaar-functie:  Geven eigen kijk op politieke onderwerpen

○     Spreekbuisfunctie:  Politieke actoren kunnen via media hun mening/visie laten horen

                      ○       Controlerende functie:  Controleren of politici hun werk goed doen

● Events: Onvoorziene gebeurtenissen veranderen de situatie. Bv. Natuurramp, economische crisis

● Trends: Gebeurtenissen die een politicus kan zien aankomen. Bv. Vergrijzing, automatisering en klimaatverandering.

 

  1. Gemeente en provincie

● Subsidiariteitsbeginsel:  Hogere instanties doen niet iets wat door lagere instanties kan worden gedaan. 

● Subsidiariteitsbeginsel:  Hogere instanties doen niet iets wat door lagere instanties kan worden gedaan. 

 

 

 

 

 

  1. Internationale politiek

 

Soevereiniteit:  Het exclusieve recht van een staat om zonder inmenging van buitenaf beslissingen te nemen.

 

Bestuur van de Europese Unie:

Europese Commissie:  Dagelijks bestuur EU. Het neemt initiatief bij regelgeving, voert maatregelen uit en bestuurt.

Raad van Ministers:  Moet alle voorstellen van Europese Commissie goedkeuren en dus besluit

Europees Parlement:  Dat de meeste voorstellen van de Europese Commissie moet goedkeuren en controleert/toezicht houdt.

Hof van Justitie:  Als onafhankelijke rechterlijke macht over zaken die de EU betreffen (vooral economisch) 

De Verenigde Naties

● Secretaris-generaal is de hoogste ambtenaar van de VN. Ook voorzitter Algemene

Vergadering, daar kunnen resoluties en verklaringen worden aangenomen

○     Resoluties:  uitspraken waarin bepaald gedrag van een land wordt veroordeeld. 

○     Belangrijke  verklaringen:  Bv Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

● Veiligheidsraad: Werkt aan internationale veiligheid en vrede. 15 leden waarvan 5 met vetorecht (=recht om uitvoering van resolutie te verbieden)

NAVO

● Als een NAVO-lid wordt aangevallen, zijn andere leden verplicht dit land militair bij te staan.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.