Parlementaire democratie

Beoordeling 0
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2196 woorden
  • 11 maart 2018
  • nog niet beoordeeld
Cijfer
nog niet beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Stap in jouw toekomst

Kom naar de Open Avond van Inholland op woensdagavond 29 maart van 17:00 - 20:00 uur. Proef de sfeer en ontdek onze opleidingen.

Meld je aan!

Hoofdstuk Parlementaire democratie

Paragraaf 1: Wat is politiek?

1.1 Het belang van politiek

Politiek: de land waarop een land wordt bestuurd. De meeste onderwerpen waarmee de politiek zich bezighoudt zijn van algemeen belang en iedereen heeft er direct mee te maken. Het is belangrijk dat je de politiek volgt en je stem laat horen.

Het grootste dilemma:

· Efficiënt besturen: doelmatig resultaat

· Maximale participatie:  democratische besluitvorming met afweging van verschillende belangen.

Politieke macht:

· De mogelijkheid om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten.

· In Nederland: representatieve of parlementaire democratie.

1.2 Dictatuur

Dictatuur komt voor in bijvoorbeeld Noord-Korea en Iran.

Basiskenmerk: de drie machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke) zijn niet van elkaar gescheiden, maar in handen van kleine groep mensen.

Andere kenmerken:

· Beperking individuele vrijheid. (Geen grondrechten)

· Geen politieke vrijheid. (Tegenstanders worden soms vermoord)

· Er is veel overheidsgeweld. (Leger staat aan hun kant)

· Er bestaat geen onafhankelijke rechtspraak. (Rechters staan aan hun kant)

· Censuur  (Verkeerde dingen worden gefilterd en mensen worden gearresteerd)

Twee soorten dictaturen:

 1 Autocratische dictatuur:

· 1 leidersfiguur heeft macht, vaak militair om kleine machtige elite te beschermen.

· Soms wordt de leider geholpen door een junta: een militaire regering

Dit wil je ook lezen:

· Bevolking wordt onderdrukt, maar geen ideologie aanwezig.

2 Totalitaire dictatuur:

· Grote groep aan macht door een ideologische revolutie.

· Politieke, economische en sociale leven gereguleerd.

· Indoctrinatie

· Censuur

· Speciale vorm is de theocratie: godsdienst is verheven tot staatsideologie.

1.3 Democratie

Het volk regeert. Vroeger was er directe democratie maar dat is tegenwoordig niet meer mogelijk. In sommige bestaat als overblijfsel van de directe democratie het referendum: een volksstemming bepaald over een wetvoorstel.

Basiskenmerk:

Tegenwoordig indirecte of representatieve democratie waarbij het volk vertegenwoordigers kiest die de beslissingen nemen en met een zekere regelmaat bij verkiezingen aan de bevolking verantwoording moeten afleggen over hun beleid. De macht is ook verspreid en meestal is een democratie ook een rechtsstaat.

Kenmerken:

· Individuele vrijheid. (Grondrechten)

· Politieke grondrechten. (Stemrecht)

· Politie en leger hebben beperkte bevoegdheden. (Niet zomaar geweld)

· Onafhankelijke rechtspraak. (Rechterlijke macht is gescheiden)

· Persvrijheid. (Geen censuur)

Binnen landen met een representatieve democratie heb je twee stelsels.

1 Parlementaire stelsel

· Participatie bevolking

· Parlement is hoogste machtsorgaan

· Kabinet die verantwoording moet afleggen.

· Soms constitutionele monarchie, dan is eer niet gekozen staatshoofd aan macht

2 Presidentieel stelsel

· President en  parlement wordt gekozen

· Daadkracht

· President staat aan hoofd

· Uitvoerende macht kan ministers benoemen

· Ontbindingsrecht (Recht om het parlement te ontbinden)

Waarden vrijheid en gelijkheid heel belangrijk, staan in onze grondwet:

· Taken en bevoegdheden van de drie politieke machten staan beschreven

· Alle Nederlanders vanaf 18 jaar mogen kiezen en gekozen worden

· De regels voor politieke besluitvorming staan vast

· De overheid laat de media vrij

Oligarchie: een heerschappij van weinigen.

Regentencultuur: politici en bestuurders regelen onderling de politieke zaken en schuiven elkaar de belangrijkste baantjes toe.

Paragraaf 2: Politieke stromingen

2.1 Ideologieën

Ideologie: een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving.

In Nederland drie ideologische, politieke stromingen:

- Het liberalisme

- Het confessionalisme

- Het socialisme

Standpunten die uit ideologieën voorkomen hebben te maken met:

- Normen en waarden

- Sociaaleconomische verhoudingen

- Machtsverdeling

2.2 Kompas om te kiezen

Progressief of conservatief:

- Progressief: vooruitstrevend, veranderingsgezind en gericht op de toekomst.

- Conservatief: behoudend en is gerecht op heden en verleden.

Reactionair:  conservatieven willen vervanging van de regels terugdraaien, achteruitstrevend.

Veel partijen hebben progressieve en conservatieve standpunten.

Links of rechts:

Deze termen gebruiken we voor de verschillende visies op de rol van de overheid met betrekking tot de sociaaleconomische verhoudingen.

Links: gelijkwaardigheid, gelijke kansen, actieve rol overheid. (PvdA, SP, GroenLinks)

Rechts: vrijheid, eigen verantwoordelijkheid, passieve rol overheid. (VVD, PVV)

Politieke midden: tussenpositie, gezamenlijke verantwoordelijkheid, voor zichzelf zorgen tenzij dit niet lukt. (D66, CDA)

2.3 Stromingen

1 Liberalisme: 

- Individu moet zich kunnen ontplooien

- Mensen niet gelijk, wel gelijkwaardig

- Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en tolerantie

- Persoonlijke en economische vrijheid

Liberalen nu:

- Vrijemarkteconomie

- Overheid beperken tot kerntaken

- VVD

2 Socialisme:

- Gelijke kansen

- Vrijheid en gelijkwaardigheid

- Solidair zijn: de sterkste schouders moeten zwaarste lasten dragen

- Socialisten waren verdeeld. (Communisten en sociaaldemocraten)

Communisten: Via revolutie macht overnemen.

Sociaaldemocraten:  Maatschappelijke verbeteringen via parlement. Kennis, inkomen en macht eerlijker verdelen. Verzorgingstaat behouden. (SP en PvdA)

3 Confessionalisme:

- Op basis van geloofsovertuiging

- Organische staatsopvatting: samenleving is vergelijkbaar met menselijk lichaam waarin onderdelen afhankelijk zijn en alleen samen kunnen functioneren.

Christendemocraten nu:

- Rentmeesterschap: mens heeft de taak om goed voor de door  god aan ons toevertrouwde aarde te zorgen.

- Solidariteit:  zorg voor kwetsbaren in de samenleving.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

- Harmonie

- Gespreide verantwoordelijkheid: zorgzame samenleving, mensen verantwoordelijk voor elkaar. Zoveel mogelijk overlaten aan maatschappelijke middenveld.

- CDA, ChristenUnie, SGP

4 Populisme

- Niet uitgaan van ideologie

- De stem van het volk

- Opkomen voor eenvoudige burger

- Daadkrachtige oplossingen

- Opvattingen zijn moeilijk te plaatsen

- Nationalistische standpunten: tegen immigratie

- PVV

Paragraaf 3: Politieke partijen.

Politieke partij: groep mensen  met dezelfde ideeën over de samenleving.

Soorten partijen:

- Populistische partijen (op basis van ideologie)

- One-issuepartijen (richten zich op een aspect)

- Protestpartijen (uit onvrede met bestaande politiek)

Functies politieke partijen:

- Integratiefunctie (de opvattingen van veel mensen worden gebundeld tot één politiek programma)

- Informatiefunctie (via politieke partijen komen kiezers, ook buiten verkiezingstijd, verschillende standpunten te weten.

- Participatiefunctie (door de vorige twee functies proberen politieke partijen burgers te interesseren om zelf actief aan de politiek deel te nemen)

- Selectiefunctie ( politieke partijen stellen lijsten van kandidaten op waardoor het voor de burgers makkelijker is om te kiezen)

Zwevende kiezer: laten de keuze voor een partij van het moment en vooral van de persoonlijkheid van de partijleiders afhangen.

Leren schema 98-99 en 100-101

Links naar rechts: SP, GroenLinks, Partij voor de Dieren, PvdA, D66, ChristenUnie, CDA, VVD, SGP, Partij voor de Vrijheid.

Paragraaf 4: Verkiezingen

4.1 Hoe kiezen wij?

Actief kiesrecht: Het recht om te kiezen

Passief kiesrecht:  Het recht om gekozen te worden

We kiezen op verschillende niveaus:

- Tweede kamer

- Provinciale Staten

- Gemeenteraad

- Waterschappen

- Europees Parlement

Elke partij moet:

- op tijd registeren

- in elke kieskreng een kandidatenlijst en dertig steunbetuigingen inleveren

- een borgsom van 11250 euro betalen

Evenredige vertegenwoordiging: alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels.

Kiesdeler:  de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt om één zetel te krijgen.

Voordeel: iedere stem telt even zwaar mee

Nadeel: Debatten duren lang en zijn onoverzichtelijk, coalitie is noodzakelijk.

Kiesdrempel: een partij moet dan een minimumpercentage stemmen halen om mee te kunnen delen in de zetels.

Districtenstelsel: ook wel meerderheidsstelsel genoemd. Hierbij wordt het land verdeeld in aantal districten. Per district is er een afgevaardigde in het parlement. Dat is de kandidaat die in het district de meerderheid van stemmen haalt.

Voordeel: je kent de kandidaten omdat ze uit eigen regio komen.

Nadeel: de stemmen die op een verliezer zijn uitgebracht gaan verloren, dus niet in algemeen belang.

De Lijsttrekker is de bekendste kandidaat van een partij en staat nr. 1 op de kandidatenlijst.

Hij wordt vaak geholpen door een zogenoemde spindoctor: een communicatiedeskundige die de partij en de lijsttrekker adviseert.

Opiniepeilingen: mening van kiezers peilen en uitslag beïnvloeden

Tv- en internetdemocratie: grote rol media bij verkiezingen

Bij stemmen spelen volgende punten een rol:

- De standpunten van een partij

- Je eigen belangen

- De kans dat de partij een cruciale rol kan spelen bij de vorming van een kabinet. (Strategisch)

- De aantrekkingskracht van de lijsttrekker

Voorkeursstemmen:  Bijvoorbeeld expres op een vrouw stemmen of op iemand uit de regio.

4.2 Na de verkiezingen

Na de verkiezingen is de formatie van een nieuw kabinet dat uit ministers en staatssecretarissen bestaat.  Kabinet moet rekenen op steun van meerderheid.

Coalitie: een combinatie van verschillende partijen die samenwerken op bestuurlijk niveau.

Informatie

- Welke partijen vormen meerderheid

- Welke partijen kunnen samenwerken

Afspraken hierover staan in het regeerakkoord.

Formatie

Als informateur klaar is, vormt een formateur het kabinet. Meestal is dit de lijsttrekker van grootste partij die minister-president wordt.

Regeerakkoord:  beleid dat kabinet wil uitvoeren.

Dit regeerakkoord wordt elk jaar bijgesteld en aangevuld in de troonrede.

De koning leest de troonrede voor aan in ridderzaal op Prinsjesdag.

Daarna biedt de minister van Financiën de miljoenennota aan. Hierin zijn de plannen concreet en staat er hoeveel geld ervoor nodig is.

Na de bekendmaking van de plannen debatteert de Tweede Kamer over de plannen tijdens de Algemene Beschouwingen.

De miljoenennota is gebaseerd op een aantal veronderstellingen zoals de te verwachten economische groei en de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Als die aannames anders uitpakken worden de plannen bijgesteld. De eerste bijstelling vindt plaats in de voorjaarsnota, dit gebeurt op gehaktdag (3e woensdag in mei.)

Reden voor val van kabinet:

- De ministers worden het niet eens over een of meer kwesties en de regeringspartijen besluiten daarom gezamenlijk dat het niet verder gaat.

- Een meerderheid in de Tweede Kamer verwerpt het beleid van het kabinet en de ministers zijn niet bereid hun beleid te wijzigen.

Soms alleen minister vervangen. Soms hele kabinet dan vervroegde verkiezingen. De oude ministers blijven in functie: demissionair kabinet. Soms informateur nieuw kabinet maken.

Paragraaf 5: Regering en parlement

5.1 De regering

Kabinet: Ministers en staatssecretarissen.

Regering: Ministers en koning.

Regering is verantwoordelijk voor dagelijks bestuur, de koning niet actief maar wordt wel iedere week op de hoogte gehouden.

Iedere minister heeft een bepaald beleidsterrein.

Ministerraad: alle ministers waar beleidsvoornemens worden besproken.

Voorzitter van ministerraad is de minister-president ofwel de premier.

Ministers en staatssecretarissen zijn beide verantwoording schuldig aan volk.

Onder de ministers werken de ambtenaren, zij bieden wetsvoorstellen en geven advies.

Onder de ministers werken de ambtenaren, zij bieden wetsvoorstellen en geven advies.

Soms hebben ministers geen eigen  ministerie, dit heet een minister zonder portefeuille.

Koning heeft naar ceremoniële taken ook politieke taken:

- ondertekenen van alle weten

- voorlezen van de troonrede op Prinsjesdag

- benoemen van ministers

- overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid.

Koning is niet verantwoordelijk voor inhoud van de wetten en van de troonrede.

Troonrede: kijkt terug op het afgelopen regeringsjaar en schets de hoofdlijnen van het beleid voor het komende jaar. Dit is Ministeriële verantwoordelijkheid.  

De koning is ons onschendbaar: niet verantwoordelijk, net als alle leden van het Koninklijke huis.

5.2 Het parlement

Parlement: eerste en tweede kamer, samen heten zij de Staten-Generaal.

De tweede kamer is belangrijker want die leden worden gekozen en hebben meer bevoegdheden.

Tweede kamer bestaat uit 150 leden, hun twee taken zijn:

- samen met de regering wetten maken en die goedkeuren (medewetgeving)

- de regering controleren

Rechten Tweede Kamer als medewetgever:

- Stemrecht (Ja of nee op wetsvoorstel) (heeft 1e  ook)

- Recht van amendement (wijzigen en daarna aannemen)

- Recht van initiatief (wetsvoorstellen indienen)

- Budgetrecht (begroting goedkeuren of wijzigen) (heeft 1e ook)

Rechten Tweede Kamer om te kunnen controleren:

- Recht van motie (uitspraak waarmee ze een minister of staatssecretaris oproept bepaalde maatregelen te nemen of eventueel met een wetsvoorstel te komen.)

- Vragenrecht (vragen stellen aan regering)

- Recht van interpellatie ( Dit betekent een spoeddebat aan mogen vragen, moet gesteund worden door dertig Kamerleden)

- Recht van enquête ( zelf onderzoek doen)

Eerste kamer: 75 leden ook wel de senaat genoemd. Vergadert 1 keer per week. Ze zijn gekozen door provinciale staten. Mag alleen wetsvoorstellen geheel aannemen of verwerpen. Ze moeten wetsvoorstellen testen.

5.3 Van wetsvoorstel tot wet

Raad van state -> Tweede kamer -> Eerste kamer -> Koning en de verantwoordelijke minister tekenen-> gepubliceerd in Staatsblad.

Soms zonder de kamers dan: Koninklijke besluit

Algemene Maatregel van Bestuur: Besluit van de regering over specifieke regels binnen een bestaande wet

5.4 Verhouding regering en parlement

De eerste en tweede kamer controleren de ministers en dus kunnen de ministers niet tegelijkertijd lid zijn van het parlement. Dan zouden ze zich moeten controleren en dat is niet gewenst in een dualistisch stelsel.

Dualisme: duidelijke taakverdeling tussen regering en parlement die voortvloeit uit de trias politica.

Ministers hebben uitvoerende en wetgevende macht. De taakverdeling tussen wetgevende en uitvoerende macht is voor alle bestuurslagen hetzelfde.

politieke cultuur: de manier waarop de regering en het parlement met elkaar omgaan.
poldermodel:  de Nederlandse politieke cultuur, bereidbaarheid to overleg en het sluiten van compromissen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.