Paragraaf 4.1 t/m 4.3: Staatsinrichting

Beoordeling 4.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1038 woorden
  • 14 maart 2012
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 4.2
2 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
"Hij was echt die meester die iedereen voor de klas wil hebben"

Pabo-student Melle wil graag leraar worden. Wij spreken hem over zijn rolmodel en hoe het is om stage te lopen. Wil je meer weten over hoe het is om voor de klas te staan en hoe je zelf leraar kunt worden? Check onze pagina over ‘leraar worden’! 

Naar de pagina

4.1 Het Parlement is baas boven baas

Nederland is een democratie : iedere burger heeft zeggenschap in het bestuur van het land. In een democratie beslist de meerderheid. De meerderheid moet wel rekening houden met de rechten van de minderheid. In een democratie telt ieder mens mee en niemand kan je rechten afpakken.

De burgers kunnen niet direct meebeslissen omdat ze politici kiezen die namens hen de beslissingen nemen. Kiesrecht is het belangrijkste machtsmiddel van het volk en het belangrijkste democratische grondrecht. Indirecte democratie: het volk kiest de leden van het parlement. Het parlement neemt de belangrijkste besluiten. Een wet geldt alleen als de meerderheid van het parlement die heeft goedgekeurd.

Nederland is een parlementaire democratie. Het gekozen parlement is het hoogste bestuursorgaan in het land en beslist in de naam van het volk. Parlement bestaat uit de volksvertegenwoordigers in de Eerste en Tweede kamer, ookwel: Staten-Generaal. Kamerleden komen met hun collega’s uit dezelfde partij bij elkaar en vormen de fracties. Elke fractie kiest haar eigen fractievoorzitter en bepaalt welk Kamerlid fractiespecialist is op welk terrein. Alle Kamerleden kiezen gezamenlijk een Kamervoorzitter

Fractiespecialist: lid van de fractie die gespecialiseerd is op beleidsterrein.

Fractievoorzitter: voorzitter van de fractie van een politieke partij in de Tweede kamer.

Na de verkiezingen voor de Tweede Kamer wordt een regering, kabinet of ministerraad gevormd.

Kabinetsformatie
De koningin vraagt advies aan fractievoorzitters en benoemt daarna een informateur. Deze onderzoekt welke partijen samen een meerderheid in het parlement hebben en of deze partijen een coalitie willen vormen. In Nederland krijgt nooit één partij de meerderheid dus moeten partijen samenwerken.

Als de informateur geslaagd is, benoemt de koningin een formateur. Die word later meestal minister-president of president. De informateur stelt in overleg met de fracties die samen willen regeren een regeerakkoord op. Hierin staan de belangrijkste plannen voor de komende 4 jaar. Ook praat men over de verdeling van de ministers en staatsecretarissen.

In Nederland maakt de koningin deel uit van de regering, Nederland is ook een monarchie: het staatshoofd is door erfopvolging benoemd maar de politieke macht is door de grondwet erg beperkt. Ze heeft vooral een symbolische en representatieve functie.

Regering bedenkt nieuwe plannen en legt die voor aan het parlement. Als het parlement deze voorstellen heeft goed gekeurd voert de regering ze uit. Het parlement controleert of de regering haar werk goed doet. Een belangrijke scheidingslijn in het parlement is die tussen regeringspartijen en oppositiepartijen. Regeringsfracties hebben partijgenoten in de regering zitten, oppositiefracties niet. Een oppositiefractie is veel kritischer naar de regering dan een regeringspartij.

Staten-Generaal Regering

-parlement

-1e en 2e Kamer

-volksvertegenwoordiging

75 leden 150 leden

fracties (voorzitten, specialist) koningin + ministers

-kabinet=ministers+staatssecretarissen

-bewindslieden

-ministerraad

aantal leden afhankelijk van Kabinetsformatie

• Wetgevende taak:

besluiten over wetsvoorstellen: aannemen,wijzigen,(2e kamer) verwerpen.

2e Kamer: -initiatief: recht om wetsvoorstel te doen

-amendement: voorstellen tot verandering van het wetsvoorstel, maken van wetsvoorstellen

• Controlerende taak:

-vragenrecht: -mondeling

-schriftelijk

-interpellatie: minister tot verantwoording roepen

-enquête: onderzoek van een parlement door een Kamercommissie.

-motie(van wantrouwen)

• Besturen


Recht van enquête: Het recht van de Tweede Kamer om zelf een onderzoek in te stellen.

Motierecht: een uitspraak van de Kamer vragen over het beleid.

Motie van wantrouwen: uitspraak waarin de Kamer het beleid van een minister veroordeelt.

Nederland kent het systeem van evenredige vertegenwoordiging: hoe meer stemmen uitgebracht zijn op een partij, hoe meer zetels de partij krijgt. Het totaal aantal uitgebrachte stemmen wordt gedeeld door de 150 zetels in de Tweede Kamer. De uitkomst daarvan heet de kiesdeler.

4.2 De geschiedenis van de Nederlandse democratie

1815 – 1848 : de koningen zijn de baas.

Nederland is een eenheidsstaat geworden. Er i een grondwet en een parlement maar de koning heeft een grote macht. Alleen een kleine groep edelen en rijke burgers hebben kiesrecht (aristocratie). Nederland en belgie worden in 1814 door het Congres van Wenen bij elkaar gevoegd. Daarom is er een nieuwe grondwet nodig. Nederland krijgt nu een Eerste en een Tweede kamer. De leden van de eerste kamer worden door de koning benoemd. De leden van de Tweede Kamer worden gekozen door de Provinciale Staten. De Tweede Kamer heeft het recht van initiatief. Er worden ook verschillende grondrechten in de grondwet opgenomen.

1848 – 1917: op weg naar democratie.

In 1840 moet de grondwet weer worden aangepast, omdat Nederland en België niet meer bij elkaar zijn.

1848: nieuwe grondwet van Thorbecke:

1.De macht van de koning wordt minder.

-De ministers zijn verantwoordelijk voor de koning.

-Het parlement heeft meer rechten gekregen;

Interpellatie en amendement (2e Kamer)

2.Het aantal rechten van de burgers is uitgebreid o.a. vrijheid van vereniging en vergadering en briefgeheim.

3.Rechtstreekse verkiezingen voor de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de Gemeenteraad.

Het kiesrecht blijft beperkt: censuskiesrecht.

Er ontstaan verschillende politieke partijen.

RKSP, ARP, CHU = confessionelen

SDB, SDAP = socialisten

Liberale Unie = liberalen

Het kiesrecht wordt langzamerhand uitgebreid.

1917-1960: politieke rust

1917: -algemeen mannenkiesrecht

-stelsel evenredige vertegenwoordiging

pacificatiedemocratie en:

Verzuiling (katholieken,protestanten,socialisten,liberalen).

De leiders van de zuilen weten vaak tot overeenstemming te komen (harmonie).

1960 – nu : politieke strijd

Ontzuiling en polarisatie

=de zuilen brokkelen af en partijen letten meer op de tegenstellingen.

-Provo’s en Kabouters

-Ontstaan van nieuwe partijen o.a. D’66.

Meer democratie

Jaren tachtig: langzamerhand weer harmonie: poldermodel.

4.3 Bestuurlijke vernieuwing of vernieling?

Democratie is een bestuursvorm tussen anarchie en dictatuur. (zie schema bron6)

Om een democratie goed te laten functioneren moet een samenleving aan 5 voorwaarden volden:

1.Steun voor democratische waarden: - de meerderheid beslist

-respect voor de minderheid

2. Samenwerking tussen politieke elites: streven naar overeenstemming

3.Deelname van de burgers aan de politieke besluitvorming. O.a. bereidheid om te gaan stemmen.

4.Een effectief overheidsbeleid: burgers moeten het gevoel hebben dat de overheid rekening houdt met hun eisen en wensen.

5.Economische ontwikkeling: economische groei is gunstig voor de democratie (o.a. hoger opleidingsniveau, zorg voor de armen).

1.Politieke partijendemocratie: - politici zijn deskundiger

-ze durven besluiten te nemen die niet populair zijn maar wel noodzakelijk.

2.Overlegdemocratie: politici moeten voortdurend overleggen met maatschappelijke groepen zoals Kerken, vakbonden, werkgevers. (het draagvlak voor besluiten is dan groter en het voorkomt tegenstellingen).

3.Directe democratie: burgers moeten rechtstreeks invloed kunnen uitoefenen. De burgemeester, de informateur, de minister-president moeten rechtstreeks gekozen worden. Over belangrijke besluiten moet een referendum worden gehouden:

-raadplegend referendum

-een beslissend/bindend referendum (vooraf of achteraf)

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

• Besturen


Recht van enquête: Het recht van de Tweede Kamer om zelf een onderzoek in te stellen.

Motierecht: een uitspraak van de Kamer vragen over het beleid.

Motie van wantrouwen: uitspraak waarin de Kamer het beleid van een minister veroordeelt.

Nederland kent het systeem van evenredige vertegenwoordiging: hoe meer stemmen uitgebracht zijn op een partij, hoe meer zetels de partij krijgt. Het totaal aantal uitgebrachte stemmen wordt gedeeld door de 150 zetels in de Tweede Kamer. De uitkomst daarvan heet de kiesdeler.

4.2 De geschiedenis van de Nederlandse democratie

1815 – 1848 : de koningen zijn de baas.

Nederland is een eenheidsstaat geworden. Er i een grondwet en een parlement maar de koning heeft een grote macht. Alleen een kleine groep edelen en rijke burgers hebben kiesrecht (aristocratie). Nederland en belgie worden in 1814 door het Congres van Wenen bij elkaar gevoegd. Daarom is er een nieuwe grondwet nodig. Nederland krijgt nu een Eerste en een Tweede kamer. De leden van de eerste kamer worden door de koning benoemd. De leden van de Tweede Kamer worden gekozen door de Provinciale Staten. De Tweede Kamer heeft het recht van initiatief. Er worden ook verschillende grondrechten in de grondwet opgenomen.

1848 – 1917: op weg naar democratie.

In 1840 moet de grondwet weer worden aangepast, omdat Nederland en België niet meer bij elkaar zijn.

1848: nieuwe grondwet van Thorbecke:

1.De macht van de koning wordt minder.

-De ministers zijn verantwoordelijk voor de koning.

-Het parlement heeft meer rechten gekregen;

Interpellatie en amendement (2e Kamer)

2.Het aantal rechten van de burgers is uitgebreid o.a. vrijheid van vereniging en vergadering en briefgeheim.

3.Rechtstreekse verkiezingen voor de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de Gemeenteraad.

Het kiesrecht blijft beperkt: censuskiesrecht.

Er ontstaan verschillende politieke partijen.

RKSP, ARP, CHU = confessionelen

SDB, SDAP = socialisten

Liberale Unie = liberalen

Het kiesrecht wordt langzamerhand uitgebreid.

1917-1960: politieke rust

1917: -algemeen mannenkiesrecht

-stelsel evenredige vertegenwoordiging

pacificatiedemocratie en:

Verzuiling (katholieken,protestanten,socialisten,liberalen).

De leiders van de zuilen weten vaak tot overeenstemming te komen (harmonie).

1960 – nu : politieke strijd

Ontzuiling en polarisatie

=de zuilen brokkelen af en partijen letten meer op de tegenstellingen.

-Provo’s en Kabouters

-Ontstaan van nieuwe partijen o.a. D’66.

Meer democratie

Jaren tachtig: langzamerhand weer harmonie: poldermodel.

4.3 Bestuurlijke vernieuwing of vernieling?

Democratie is een bestuursvorm tussen anarchie en dictatuur. (zie schema bron6)

Om een democratie goed te laten functioneren moet een samenleving aan 5 voorwaarden volden:

1.Steun voor democratische waarden: - de meerderheid beslist

-respect voor de minderheid

2. Samenwerking tussen politieke elites: streven naar overeenstemming

3.Deelname van de burgers aan de politieke besluitvorming. O.a. bereidheid om te gaan stemmen.

4.Een effectief overheidsbeleid: burgers moeten het gevoel hebben dat de overheid rekening houdt met hun eisen en wensen.

5.Economische ontwikkeling: economische groei is gunstig voor de democratie (o.a. hoger opleidingsniveau, zorg voor de armen).

1.Politieke partijendemocratie: - politici zijn deskundiger

-ze durven besluiten te nemen die niet populair zijn maar wel noodzakelijk.

2.Overlegdemocratie: politici moeten voortdurend overleggen met maatschappelijke groepen zoals Kerken, vakbonden, werkgevers. (het draagvlak voor besluiten is dan groter en het voorkomt tegenstellingen).

3.Directe democratie: burgers moeten rechtstreeks invloed kunnen uitoefenen. De burgemeester, de informateur, de minister-president moeten rechtstreeks gekozen worden. Over belangrijke besluiten moet een referendum worden gehouden:

-raadplegend referendum

-een beslissend/bindend referendum (vooraf of achteraf)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.