Hoofdstuk 1
De betekenis van arbeid voor mens en samenleving
§1.1 Wat is werk?
Werk→ elke lichamelijke of geestelijke inspanning die wordt verricht met de bedoeling iets tot stand te brengen.
Betaalde arbeid→ er wordt iets voor anderen geproduceerd of verricht en de ander betaalt hiervoor.
Onbetaalde arbeid→ er wordt voor anderen iets geproduceerd, zonder dat daarvoor wordt betaald. (vrijwilligerswerk)
Arbeid→ alle bezigheden die economisch nut opleveren voor degene die haar verricht, voor zijn of haar naaste omgeving en/of voor de samenleving als geheel.
§1.2 De functies van arbeid voor de individuele mens
Functie→ ieder objectief waarneembaar effect of gevolg van menselijke activiteiten, hetzij met betrekking tot de eigen groep, hetzij met betrekking tot de samenleving als geheel.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen materiële, op geld en goederen waardeerbare, en immateriële, niet stoffelijke, functies.
Belangrijkste materiële functie: - het verdienen van een inkomen en het kunnen voorzien in het eigen levensonderhoud en in dat van het gezin.
Belangrijkste immateriële functies: - de mogelijkheid tot verdere zelfontplooiing - het ontwikkelen van zelfrespect, het vergroten van het gevoel van eigenwaarde - het opdoen van sociale contacten - het verkrijgen van maatschappelijke aanzien
§1.3 Hoe ervaren mensen werk?
Antwoorden op deze vraag:
- primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden spelen een grote rol
Primaire arbeidsvoorwaarden→ het loon en de arbeidstijd die moeten worden geleverd.
Secundaire arbeidsvoorwaarden→ extra voordelen voor de werknemer die tussen werknemers en werkgevers kunnen worden afgesproken
- arbeidsinhoud. Om wat voor werk gaat het.
vervreemding→ ‘vreemd staan tegenover het eigen werk’
- de arbeidsverhoudingen
- de arbeidsomstandigheden
- de arbeidsorganisatie
sociale status→ beroepen waarvoor een hoge opleiding vereist is, geven veel maatschappelijke aanzien
sociale status→ de plaats die iemand inneemt binnen de sociale structuur
Factoren die te maken hebben met het werk dat je doet: - onderscheid hoofd- en handenarbeid - verantwoordelijkheid die het werk vereist - afwisseling werk - mogelijkheden tot ontplooiing - mogelijkheden tot het opdoen van sociale contacten
Factoren die te maken hebben met de opbrengst van het werk dat je doet: - inkomen - de macht die dankzij de baan kan worden uitgeoefend - de sociale positie en status die samenhangen met de baan
Andere factoren: - wet van vraag en aanbod; als er moeilijk mensen zijn te krijgen, stijgt het aanzien van het beroep - traditie; een pastoor verdient weinig; mensen kijken tegen hem op
Tegenwoordig – vanaf de industriële revolutie – zijn er veel mensen die nooit een (eind)product onder hun eigen handen zien ontstaan, omdat ze slechts een kleine bijdrage leveren aan de totstandkoming ervan. Ze voelen zich daardoor nauwelijks persoonlijk betrokken bij hun eigen werk.
Hoofdstuk 3
De werknemers
§3.1
Werknemers werken voor een inkomen.
Werkgevers verschaffen werk.
De drie groepen die direct betrokken zijn bij arbeid:
- de werknemers
- de werkgevers
- de overheid
Deze groepen noemen we de sociale partners.
§3.2
Enkele belangen voor de werknemer:
- arbeidsvoorwaarden (goed inkomen, gunstige werktijden)
- arbeidsinhoud (gunstige arbeidsdeling, duidelijke functieomschrijving)
- arbeidsomstandigheden (aangenaam werk, gezond en veilig werk)
- arbeidsverhoudingen (reële medezeggenschap)
- algemene belangen (sociale zekerheid: garantie dat er een inkomen is)
§3.3
Belangenorganisaties→ mensen vechten voor hun belangen
Vakbonden zijn de belangenorganisaties van de werknemers. De eerste vakbond werd opgericht in 1861 in Amsterdam. Bij het ontstaan van de vakbonden speelde de verzuiling van de samenleving een rol. Er ontstonden bonden met een verschillende, duidelijke kleur. Enkele vakbonden: - NVV (Nederlandse Verbond van Vakverenigingen, 1906) - KAB (Katholieke Arbeidsbeweging→ later NKV: Nederlands Katholiek Vakverbond) - CNV (Christelijk Nationaal Verbond, 1909)
§3.4
Vakbond→ belangenorganisatie van werknemers in een bepaalde bedrijfstak of van werknemers met een bepaald beroep. ( 2e helft vorige eeuw ontstaan)
Bedrijfstak→ alle ondernemingen die zich op eenzelfde wijze met eenzelfde product bezighouden.
Mensen die werken in de bouw (FNV) Ambtenaren (ABVA/KABO) Mensen die werken in het onderwijs (NGL, ABOP en KOV)
Vakbonden zijn vaak aangesloten bij vakcentrales. Vakcentrale→ een overkoepelende organisatie die probeert het beleid van de afzonderlijke aangesloten bonden te coördineren. Vertegenwoordigt ook de aangesloten bonden in het overleg met de overheid (via SER, Stichting van de arbeid en in tal van adviesorganen, zoals de ziekenfondsraad).
§3.5
De belangrijkste middelen om als werknemer je doel te bereiken: - het overleg en de onderhandelingen - de lobby - de gerechtelijke procedure - de prikactie - de staking - de bedrijfsbezetting
§3.6
CAO → regelingen waarin afspraken over lonen en andere arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd tussen werkgevers en vakbonden in een bepaalde bedrijfstak. (75% van het volk)
Centraal Akkoord→ verzameling afspraken die voor alle bedrijven in ons land zouden moeten gelden.
Harmoniedenken→ de nadruk wordt gelegd op de gemeenschappelijke belangen van werknemers en werkgevers. Zoeken naar evenwicht.
Transactiedenken→ er wordt niet meer onderhandelt op basis van het gemeenschappelijk belang maar op basis van het zaken doen. Voor war, hoort wat.
§3.7
Conflictdenken→ men gaat ervan uit dat de werknemers en de werkgevers tegengestelde belangen hebben.
Tijdens het conflict gaat men met elkaar op de vuist:
1. stiptheidacties
2. prikacties (= kortstondige onderbreking van het werk)
3. staking (jurisprudentie= uitspraken van rechters)
Rechters toetsen een staking aan de volgende criteria:
- Moet zijn georganiseerd door vakbond
- Vakbonden moeten alle wettelijke middelen hebben aangewend
- De gevolgen van de staking mogen niet onevenredig groot zijn in verhouding tot het doel van de staking. (Wilde stakingen zijn verboden)
Wanprestatie→ een werknemer neemt deel aan een onwettige staking
Bedrijfsbezetting→ stakers bezetten een bedrijf, zodat werkwillige werknemers en directieleden niet naar binnen kunnen.
§3.9
De mate van succes bij het behartigen van de werknemersbelangen door de organisaties hangt af van verschillende factoren. - Het functioneren van de vakbonden zelf ↓ Hangt af van: organisatiegraad van de werknemers in een bedrijf(stak) de actiebereidheid van de leden eensgezindheid binnen de bonden - Het politieke klimaat - De economische structuur - De economische conjunctuur
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden