Mens & Werk

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1797 woorden
  • 26 september 2001
  • 152 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
152 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1
De betekenis van arbeid voor mens en samenleving
§1.1 Wat is werk? Werk→ elke lichamelijke of geestelijke inspanning die wordt verricht met de bedoeling iets tot stand te brengen. Betaalde arbeid→ er wordt iets voor anderen geproduceerd of verricht en de ander betaalt hiervoor. Onbetaalde arbeid→ er wordt voor anderen iets geproduceerd, zonder dat daarvoor wordt betaald. (vrijwilligerswerk) Arbeid→ alle bezigheden die economisch nut opleveren voor degene die haar verricht, voor zijn of haar naaste omgeving en/of voor de samenleving als geheel. §1.2 De functies van arbeid voor de individuele mens Functie→ ieder objectief waarneembaar effect of gevolg van menselijke activiteiten, hetzij met betrekking tot de eigen groep, hetzij met betrekking tot de samenleving als geheel. Er wordt onderscheid gemaakt tussen materiële, op geld en goederen waardeerbare, en immateriële, niet stoffelijke, functies. Belangrijkste materiële functie: - het verdienen van een inkomen en het kunnen voorzien in het eigen levensonderhoud en in dat van het gezin. Belangrijkste immateriële functies: - de mogelijkheid tot verdere zelfontplooiing - het ontwikkelen van zelfrespect, het vergroten van het gevoel van eigenwaarde - het opdoen van sociale contacten - het verkrijgen van maatschappelijke aanzien
§1.3 Hoe ervaren mensen werk? Antwoorden op deze vraag: - primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden spelen een grote rol
Primaire arbeidsvoorwaarden→ het loon en de arbeidstijd die moeten worden geleverd. Secundaire arbeidsvoorwaarden→ extra voordelen voor de werknemer die tussen werknemers en werkgevers kunnen worden afgesproken - arbeidsinhoud. Om wat voor werk gaat het. vervreemding→ ‘vreemd staan tegenover het eigen werk’ - de arbeidsverhoudingen - de arbeidsomstandigheden - de arbeidsorganisatie
sociale status→ beroepen waarvoor een hoge opleiding vereist is, geven veel maatschappelijke aanzien
sociale status→ de plaats die iemand inneemt binnen de sociale structuur
Factoren die te maken hebben met het werk dat je doet: - onderscheid hoofd- en handenarbeid - verantwoordelijkheid die het werk vereist - afwisseling werk - mogelijkheden tot ontplooiing - mogelijkheden tot het opdoen van sociale contacten
Factoren die te maken hebben met de opbrengst van het werk dat je doet: - inkomen - de macht die dankzij de baan kan worden uitgeoefend - de sociale positie en status die samenhangen met de baan
Andere factoren: - wet van vraag en aanbod; als er moeilijk mensen zijn te krijgen, stijgt het aanzien van het beroep - traditie; een pastoor verdient weinig; mensen kijken tegen hem op
Tegenwoordig – vanaf de industriële revolutie – zijn er veel mensen die nooit een (eind)product onder hun eigen handen zien ontstaan, omdat ze slechts een kleine bijdrage leveren aan de totstandkoming ervan. Ze voelen zich daardoor nauwelijks persoonlijk betrokken bij hun eigen werk. Hoofdstuk 3
De werknemers §3.1
Werknemers werken voor een inkomen. Werkgevers verschaffen werk. De drie groepen die direct betrokken zijn bij arbeid: - de werknemers - de werkgevers - de overheid

Deze groepen noemen we de sociale partners. §3.2 Enkele belangen voor de werknemer: - arbeidsvoorwaarden (goed inkomen, gunstige werktijden) - arbeidsinhoud (gunstige arbeidsdeling, duidelijke functieomschrijving) - arbeidsomstandigheden (aangenaam werk, gezond en veilig werk) - arbeidsverhoudingen (reële medezeggenschap) - algemene belangen (sociale zekerheid: garantie dat er een inkomen is) §3.3 Belangenorganisaties→ mensen vechten voor hun belangen
Vakbonden zijn de belangenorganisaties van de werknemers. De eerste vakbond werd opgericht in 1861 in Amsterdam. Bij het ontstaan van de vakbonden speelde de verzuiling van de samenleving een rol. Er ontstonden bonden met een verschillende, duidelijke kleur. Enkele vakbonden: - NVV (Nederlandse Verbond van Vakverenigingen, 1906) - KAB (Katholieke Arbeidsbeweging→ later NKV: Nederlands Katholiek Vakverbond) - CNV (Christelijk Nationaal Verbond, 1909) §3.4 Vakbond→ belangenorganisatie van werknemers in een bepaalde bedrijfstak of van werknemers met een bepaald beroep. ( 2e helft vorige eeuw ontstaan) Bedrijfstak→ alle ondernemingen die zich op eenzelfde wijze met eenzelfde product bezighouden. Mensen die werken in de bouw (FNV) Ambtenaren (ABVA/KABO) Mensen die werken in het onderwijs (NGL, ABOP en KOV) Vakbonden zijn vaak aangesloten bij vakcentrales. Vakcentrale→ een overkoepelende organisatie die probeert het beleid van de afzonderlijke aangesloten bonden te coördineren. Vertegenwoordigt ook de aangesloten bonden in het overleg met de overheid (via SER, Stichting van de arbeid en in tal van adviesorganen, zoals de ziekenfondsraad). §3.5 De belangrijkste middelen om als werknemer je doel te bereiken: - het overleg en de onderhandelingen - de lobby - de gerechtelijke procedure - de prikactie - de staking - de bedrijfsbezetting
§3.6 CAO → regelingen waarin afspraken over lonen en andere arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd tussen werkgevers en vakbonden in een bepaalde bedrijfstak. (75% van het volk) Centraal Akkoord→ verzameling afspraken die voor alle bedrijven in ons land zouden moeten gelden. Harmoniedenken→ de nadruk wordt gelegd op de gemeenschappelijke belangen van werknemers en werkgevers. Zoeken naar evenwicht. Transactiedenken→ er wordt niet meer onderhandelt op basis van het gemeenschappelijk belang maar op basis van het zaken doen. Voor war, hoort wat. §3.7 Conflictdenken→ men gaat ervan uit dat de werknemers en de werkgevers tegengestelde belangen hebben. Tijdens het conflict gaat men met elkaar op de vuist: 1. stiptheidacties
2. prikacties (= kortstondige onderbreking van het werk) 3. staking (jurisprudentie= uitspraken van rechters) Rechters toetsen een staking aan de volgende criteria: - Moet zijn georganiseerd door vakbond - Vakbonden moeten alle wettelijke middelen hebben aangewend - De gevolgen van de staking mogen niet onevenredig groot zijn in verhouding tot het doel van de staking. (Wilde stakingen zijn verboden) Wanprestatie→ een werknemer neemt deel aan een onwettige staking
Bedrijfsbezetting→ stakers bezetten een bedrijf, zodat werkwillige werknemers en directieleden niet naar binnen kunnen. §3.9 De mate van succes bij het behartigen van de werknemersbelangen door de organisaties hangt af van verschillende factoren. - Het functioneren van de vakbonden zelf ↓ Hangt af van:  organisatiegraad van de werknemers in een bedrijf(stak)  de actiebereidheid van de leden  eensgezindheid binnen de bonden - Het politieke klimaat - De economische structuur - De economische conjunctuur §3.10 Ondernemingsraden mogen meepraten over: - de overdracht van de zeggenschap over de onderneming en het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking met andere ondernemingen - belangrijke inkrimping, uitbreiding of wijzigingen in de werkzaamheden van een onderneming - belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, van de bevoegdheidsverdeling binnen de onderneming of van de plaats waar de onderneming haar werkzaamheden uitoefent - het doen van grote investeringen of het aantrekken van belangrijke kredieten

Sociale partners bepalen het sociaal-economisch klimaat van ons land. Vroeger was de samenleving feodaal: adel en geestelijkheid waren de baas. Na de industriële revolutie veranderden de verhoudingen tussen de werkgevers en de werknemers. 1866 → eerste landelijke vakbond (Algemene Nederlandse Typografenbond) Grote vakcentrales in Nederland: - FNV (Federatie van Nederlandse Vakverenigingen) ← fusie van NVV, NKV, CNV - CNV - MHP
Collectieve belangenbehartiging→ belangen van de werknemers worden gezamenlijk behartigd
Vakbonden landelijk niveau: - overlegpartner - onderhandelingspartner
SER → Sociaal Economische Raad (1950) Stichting van de Arbeid, vanaf 1945: adviseert overheid bij het nemen van maatregelen op sociaal-economisch terrein (overlegorgaan). Elk bedrijf met meer dan 35 werknemers is volgens de Wet op de Ondernemingsraden verplicht om een ondernemingsraad in te stellen. (vertegenwoordigers) Hoofdstuk 4
De werkgevers §4.1
vrijemarktprincipe→ de staat bemoeit zich zo weinig mogelijk met de bedrijven. Bedrijven moeten daarom winst maken om te blijven bestaan. Belangen van de werkgever: - continuering van het bedrijf - lage bedrijfskosten - werkwillige, bekwame en geschoolde werknemers - lage belastingen - geringe concurrentie §4.4 Instrumenten voor werkgevers om voor hun belangen op te komen: - overleg en onderhandeling - het doen/nalaten van investeringen - het ontslag - het vestigingsbeleid - de lobby - de gerechtelijke procedure §4.5 Belangenbehartiging van de werkgevers succesvol hangt vooral samen met: - de mate van organisatie en eensgezindheid van de werkgevers - het politieke klimaat - de economische structuur - de economische conjunctuur
Werkgeversorganisaties→ belangenorganisaties. Ondernemingen betalen contributie, niet werkgevers. De werkgeversorganisaties ontstonden eind vorige eeuw. Werkgeversorganisaties in Nederland: - VNO (Verbond van Nederlandse Ondernemingen) - NCW (Nederlands Christelijk Werkgeversverbond= confessioneel) Kleinere organisaties: - KNBTB, NCBTB - MKB Nederland

Doel van de werkgeversorganisaties: het behartigen van de belangen van de werkgevers, collectief en individueel. Liberaal politiek klimaat→ weinig last van overheidsbemoeienis Hoofdstuk 5
De overheid §5.1
Drie manieren waarop de overheid bij het sociaal-economische proces betrokken is: - de overheid zelf is werkgever - de overheid is de regelgever en de initiator (= maker van plannen en bedenker van initiatieven) van het economisch beleid - de overheid os overlegpartner van de werknemers en werkgevers
Enkele belangrijke terreinen waarop de overheid actief is: - het werkgelegenheidsbeleid - de arbeidsomstandigheden - de arbeidsvoorwaarden - de sociale wetgeving - het emancipatiebeleid §5.2 kerntaken→ taken die allen door de overheid kunnen worden verricht
trendvolgers→ mensen die werken in organisaties die grotendeels door de overheid worden gesubsidieerd §5.6 Maatregelen waarover nauwelijks discussie is tussen politieke partijen: - De overheid besluit om bepaalde investeringen te gaan subsidiëren - Er wordt research gepleegd - Door het aanleggen van infrastructurele werken - Gunstige belastingmaatregelen voor het bedrijfsleven en loonmatiging leiden tot hogere winsten - Andere mogelijkheden heeft de overheid op het gebied van onderwijs §5.7 Democratisering→ het streven naar een situatie waarin de zeggenschap over de productie en arbeidsomstandigheden zo gelijk mogelijk is verdeeld onder alle betrokkenen. Enkele belangrijke elementen van deze wet zijn (WOR): - de ondernemingsraad moet een overlegorgaan zijn waarin werknemers voor hun belangen in het bedrijf kunnen opkomen - de ondernemingsraad moet medeverantwoordelijk zijn voor het functioneren van de onderneming §5.9 sociale zekerheidsstelsel→ 1. Sociale verzekeringen 2. Sociale voorzieningen

Sociale verzekeringen: 1. Volksverzekeringen 2. Werknemersverzekeringen
Enkele volksverzekeringen: - AKW - AOW - AWW - AWBZ - NW
Enkele werknemersverzekeringen: - NWW - ZW - AAW - WAO
De belangrijkste sociale voorziening is de ABW §5.10 economische zelfstandigheid→ het gegeven dat de vrouw niet meer afhankelijk is van het inkomen van haar echtgenoot, maar zelf een inkomen verdient, waardoor ze zichzelf financieel kan bedruipen. Hoofdstuk 7 arbeidsverdeling→ de mens doet slechts een gedeelte van het werk dat nodig is om alles voor zijn eigen levensonderhoud te produceren
maatschappelijke arbeidsverdeling→ verdeling van het maatschappelijke productieproces over velerlei beroepen, functies, bedrijven en bedrijfstakken
Factoren arbeidsdeling: - rationalisering - mechanisering en automatisering
Arbeidsmarkt: - vraag en aanbod ontmoeten elkaar - arbeid tegen loon - werknemers en werkgevers staan in machtsverhouding tot elkaar
Conjuncturele werkeloosheid – golfbeweging economie

Structurele werkeloosheid – langere termijn
Seizoenswerkeloosheid – Frictie werkeloosheid – vraagt stemt niet overeen met aanbod
Hoe bestrijdt je werkeloosheid?: - subsidiëren investeringen en nemen gunstige belastingsmaatregelen bedrijfsleven - geven van opdrachten (infrastructuur) - Bevorderen van loonmatiging - Instandhouding koopkracht - Herverdeling beschikbaar werk ↓  Deeltijdarbeid  ATV  ADV  Flexibilisering - Stimuleren scholing en omscholing - Gerichte scholing en stimulering achterstandsgroepen
Arbeidsmarktbeleid: - voeren doelgroepbeleid - stimuleren opzetten schoolprogramma’s - stimuleren arbeidservaringsprojecten - beïnvloeding school en vakkenkeuze Hoofdstuk 8 Postindustriële samenleving → samenleving na de industriële revolutie
Sociale structuur → patroon relaties in een samenleving tussen individuen en groepen
Sociale klassen → maatschappelijke lagen
Sociale stratificatie → gelaagdheid samenleving
Sociale ongelijkheid → verschillen in sociale posities en sociale warde die mensen hechten aan hen die de posities bekleden
Oorzaken sociale ongelijkheid: - positie arbeidsmarkt - verschillende vooropleidingen - sekse - etnische minderheden krijgen minder kans - verschillende milieus
Sociale mobiliteit → het op en neer gaan op de maatschappelijke ladder

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.