Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Massamedia en Politieke besluitvorming

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 2644 woorden
  • 8 februari 2008
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
9 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1: Massamedia

1.1 Communicatie
Communicatie is het proces waarbij een zender, bedoeld of onbedoeld, een boodschap overbrengt aan een ontvanger.
Er zijn verschillende vormen van communicatie:
1. Face-to-face: een gesprek.
2. Indirecte communicatie: via een brief.
3. Één zender, meer publiek: TV-programma’s.
De kern van het communicatieproces is de boodschap.
Er zijn twee verschillende vormen van communicatie:
1. Verbale communicatie: gesproken taal.

2. Non-verbale communicatie: fysieke taal.

1.2 Massacommunicatie
Massacommunicatie is een vorm van communicatie waarbij de zender met technische hulpmiddelen in staat is om grote aantallen mensen te bereiken met een boodschap. Enkele kenmerken van massamedia zijn:
1. Geboden informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk.
2. Relatie zender-ontvanger is onpersoonlijk van aard.
3. Informatie is bedoeld voor een groot, heterogeen en anoniem publiek.
4. Communicatie is vaak eenzijdig waardoor directe feedback niet mogelijk is.
Massamedia kun je indelen in twee groepen:
1. Gedrukte media: kranten en tijdschriften.

2. Audio-visuele media: radio en tv.


2.1 Algemene functies
In de media zijn vier algemene functies te onderscheiden, namelijk:
1. Nieuwsfunctie: Tv-nieuwsprogramma’s als NOS-Journaal.
2. Amusementsfunctie: Soaps als GTST en ONM.
3. Educatieve functie: Leerprogramma’s zoals van SchoolTV.
4. Opiniërende functie: Discussieprogramma’s als Het Lagerhuis.
Wanneer een programma twee of meerdere functies heeft noem je dit een mengfunctie. Een voorbeeld hiervan zijn bijvoorbeeld voetbal wedstrijden, deze hebben een nieuwsfunctie maar ook een amusementsfunctie.


2.2 Politieke functies van de massamedia
Er zijn vijf politieke functies van de media te onderscheiden:
1. Informatieve functie: belangrijke debatten in de Tweede Kamer.
2. Woordvoerders- of spreekbuisfunctie: dmv enquêtes kan de politiek geïnformeerd
worden over de ideeën van de burgers.
3. Commentaarfunctie: kritiek leveren op de politiek.
4. Onderzoeksfunctie: achtergehouden informatie aan het licht stellen.
5. Controlerende functie: kritisch volgen en controleren van politici en hun beleid.
Politieke functies van de media zijn gericht op de verhouding tussen de overheid en de burgers en algemene functies zijn gericht op de media in het algemeen.

Hoofdstuk 3
3.1 Visies
Censuur is een vrijheidsbeknotting, omdat openlijke kritiek op de overheerser niet is toegestaan omdat dit zijn gezag kan ondermijnen (dictatuur).
Er zijn vier theoretische benaderingen over de invloed van de media:

1. Injectienaaldtheorie: eenzijdige informatie geven.
2. Agendatheorie: media heeft wel invloed, maar indirect. Door de grote hoeveelheid
aan informatie wordt de realiteit gegeven.
3. Selectieve-perceptietheorie: het waarnemen is altijd subjectief.
4. Multi-step-flowtheorie: meeste mensen zijn in het algemeen niet in staat om een
afgewogen oordeel te vormen.
De injectienaaldtheorie en de selectieve-perceptietheorie zijn elkaar tegengestelden. Terwijl de agendatheorie en de mulit-step-flowtheorie elkaar aanvullen.

3.2 Invloed van reclame op de consument
Het verschil tussen reclame en propaganda is dat propaganda altijd een ideologisch tintje heeft en reclame is alleen op winst gericht.
Dit zijn de trucs die reclamemakers gebruiken om hun product aan te prijzen:
1. Gebruik van een bekend en geliefd persoon.
2. Gebruik van wetenschappelijke termen.
3. Gebruik van termen uit vreemde talen.
4. Creëren van een bepaalde sfeer bij het product.
5. Inspelen op de gevoelens van de consument.

6. Muziek.
7. Humor.
8. Gericht benaderen van de doelgroep.
9. De consument zelf.
10. Herhaling.
Het grootste succes dat een reclamemaker zich kan wensen is dat zijn merknaam een soortnaam wordt. Voorbeeld hiervan is Maggi.

3.3 Waarden en normen
Normen zijn de gedragsregels die gebaseerd zijn op de waarden. Waarden zijn opvattingen over idealen en motieven.
Onder socialisatie verstaan we de overdracht van normen en waarden. De reden dat sommige muziekzenders een belangrijke bron van socialisatie vormen is omdat je niet alleen de muziek hoort, maar je ziet ook degenen waarmee jij je graag identificeert.

3.4 De invloed van televisiegeweld
Met agressief gedrag bedoelen we: het bewust toebrengen van schade aan anderen of aan zaken die hen toebehoren. Er zijn drie theses over de relatie tussen geweld op tv en agressief gedrag:
1. Stimulatiethese.

2. Reductiethese.
3. Geen-effectthese.
De stimulatiethese heeft weer zes elkaar aanvullende theorieën, hieruit kun je opmaken dat deze uit zes factoren bestaat. Drie voorbeelden van deze aanvullende theorieën zijn onder anderen:

1. Associatietheorie: aanleiding en verband daartussen.
2. Desensitisatietheorie: confrontatie met angst en fobieën.
3. Aanstekelijkheidtheorie: onbewust aanstekelijk werken.
Volgens de reductiethese is televisiegeweld te verklaren doordat de kijker stoom kan afblazen waardoor het agressieve gedrag sterk afneemt.
Er zijn twee verklaringen voor het afnemen van geweld:
1. Verschuiving van de aandacht.
2. Empathie: inlevingsvermogen in de dader- en/of slachtofferrol.
Makers van geweldfilms zullen uitgaan van de geen-effectthese. Kijkwijzer is een van de maatregelen die is genomen om jeugdige kijkers te behoeden voor geweldsscènes. Het Commissariaat voor de Media moet erop toezien dat tv-omroepen zich houden aan de afspraken die zijn gemaakt over de uitzendtijden van programma’s met geweld.

Hoofdstuk 4
4.1 De krant
De aanpassing van de grondwet was van groot belang voor de krant al massamedium, omdat hier het recht op persvrijheid in werd opgenomen. Er zijn drie factoren die ervoor gezorgd hebben dat tussen 1848 en 1990 de krant een veel groter publiek kreeg:

1. Verbetering van de infrastructuur.
2. Politieke emancipatie.
3. Industrialisatie.
Met pluriformiteit wordt de verscheidenheid aan opinies en politieke beginselen bedoeld. De verzuiling heeft invloed gehad op de media, in deze tijd werd alles (incl. media) georganiseerd op basis van godsdienstige en levensbeschouwelijke uitgangspunten. Enkele oorzaken van de ontzuiling waren:
1. Ontkerkelijking.
2. Doorbreking van autoritaire maatschappelijke structuren.
Dagbladen die vandaag nog en levensbeschouwelijke doelgroep hebben zijn:
Trouw: protestants-christelijke.
Reformatorisch Dagblad: orthodox-protestantse.
de Volkskrant: katholieke.
Een verschil tussen kwaliteitskranten en populaire kranten is dat kwaliteitskranten zich minder bezig houden met roddels over BN-ers. Populaire kranten doen dit juist wel. Twee voorbeelden van kwaliteitskranten zijn Trouw en NRC Handelsblad.
Twee voorbeelden van populaire kranten zijn: de Telegraaf en Algemeen Dagblad.
Landelijke dagbladen halen hun nieuws vooral via internationale persbureau’s en gemeenschappelijke redactie als bijvoorbeeld GPD. GPD verzorgd de landelijke en internationale verslaglegging. Kranten halen hun inkomsten vooral uit Abonnementsgelden en Advertentiegelden. De recentelijk financiële problemen van kranten kwamen vooral door een tekort aan eerder genoemde inkomsten en werden opgelost door fusies van verschillende kranten. Deze persconcentratie was echter een bedreiging voor de pluriformiteit, omdat overgenomen kranten minder zeggenschap kregen. Het bedrijfsfonds voor de Pers zorgt dat een deel van de STER-opbrengsten verdeeld worden over de dagbladuitgevers.


4.2 Weekbladen en andere tijdschriften
Tijdschriften kunnen we opdelen in zes categorieën:
1. Opiniebladen: Vrij Nederland, Elsevier.
2. Gezinsbladen: Donald Duck, Margriet.
3. Sensatiepers: Privé, Weekend.
4. Wetenschappelijke tijdschriften.
5. Populaire wetenschappelijke tijdschriften.
6. Hobbybladen.

4.3 Radio en televisie
In de jaren 20 werden de radio omroepen KRO (kath.), VPRO (prot. chr.), AVRO (lib.), VARA (soc.) en de NCRV (prot. chr.) opgericht. In WO2 kreeg de radio een bijzondere betekenis. Toen kwam namelijk Radio Oranje om de mensen op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen en de mensen moet in te spreken: de verzuiling leek even verdwenen. In de jaren 60 werden wel pogingen gedaan om de verzuiling te doorbreken met de komst van piratenzenders. Vertrossing is de vervlakking en verschraling van het programma aanbod.
De mediawet van 1988 stelt enkele eisen aan publieke omroepen:

1. Tenminste 15.000 leden.
2. Aanbod van gevarieerde programma’s.
3. Stroming vertegenwoordigen.
4. Niet uit zijn op winst.
Het Omroepcommissariaat moet toezien op de naleving van de Mediawet. Doordat sommige zenders de Mediawet niet naleefden en niet te stoppen waren werden dit de commerciële zenders.
De kabelmaatschappijen maken een einde aan de problemen met antennes en zorgen dat je meer zenders kan ontvangen. Ze zijn verplicht publieke NL en NL Belgische zenders te geven. Enkele gespecialiseerde zenders zijn CNN en National Geografic en zijn via de kabel te ontvangen. Ook is de kabel de aanstoot tot lokale en regionale omroepen geweest.

Hoofdstuk 5
5.1 Telefonie
Het steeds moderner worden van GSM is een belangrijke ontwikkeling.

5.2 Dagbladen
Dmv websites en e-mail maken de kranten ook gebruik van ICT.

5.3 De radio
Het radiobestel heeft een belangrijke ontwikkeling ondergaan, namelijk de profilering door vijf thema zenders. Bij het verdelen van de etherruimte kijkt de overheid naar de toegevoegde waarde van de nieuwe zender ten opzichte van het bestaande aanbod.

5.4 Televisie
Reality-tv en emotie-tv gaat om levensechte situaties. Soaps zijn grote publiekstrekkers bij de commerciële zenders.


5.5 Internet
Kinderporno en rascistische propaganda zijn strafbare misdrijven en moeilijk te bestrijden omdat er nog geen internationale afspraken over zijn gemaakt.

5.6 Verdere ontwikkelingen
Sciencefiction speelt een grote rol bij technologische vernieuwingen, omdat je fantasie misschien wel werkelijkheid kan worden.

Hoofdstuk 2: Politieke besluitvorming

1.1 Wetten en staat
Kenmerken van een staat zijn:
1. Er zijn grenzen vastgesteld.
2. Binnen deze grenzen heeft staat het hoogste gezag.
3. De bevolking heeft veel gemeenschappelijks.
Macht is dat de overheid via straffen zijn burgers kan dwingen om zich aan wetten te houden en gezag is wanneer deze macht als redelijk wordt aanvaard.

1.2 Belangen, conflicten, politiek en beleid
Politiek is alles wat te maken heeft met de overheid. Zij proberen een doel te bereiken door het doelgericht gebruiken van middelen, dit heet beleid voeren.

1.3 Democratie en dictatuur
In een dictatuur is de macht in handen van 1 persoon of groep en in een democratie regeren meerdere, door het volk gekozen, groepen/personen.


1.4 Kenmerken van de democratie
Het democratie betekent: het volk heerst. Bij indirecte democratie wordt het volk vertegenwoordigt en bij directe democratie beslist het volk rechtstreeks mee.
Een democratie heeft vijf belangrijke kenmerken:
1. Algemeen kiesrecht.
2. Parlement/regering.
3. Vrijheid van meningsuiting.
4. Vrijheid van vereniging en vergadering.
5. Machtenscheiding.

1.5 Sociale voorwaarden voor een democratie
Er zijn zeven sociale voorwaarden voor een democratie:
1. Sociaal economische ontwikkeling.
2. Sociaal economische gelijkheid.
3. Politieke cultuur.
4. Organisaties.
5. Militairen hebben geen invloed.
6. Staat.
7. Geen conflicten tussen etnische groepen.

2.1 Kenmerken van de rechtstaat
Een rechtstaat heeft vier kenmerken:
1. Burgers hebben gelijke rechten.
2. Overheid moet zich aan de wetten houden.

3. Machtenscheiding.
4. Grondrechten.
Artikel 1 van de grondwet garandeert gelijke behandeling. Machtenscheiding is de scheiding tussen rechterlijke, uitvoerende en wetgevende macht. Voor een grondwetswijziging is een meerderheid nodig van 2/3. Zo wordt voorkomen dat de grondrechten door toevallige meerderheid worden veranderd.

2.2 Mensenrechten
Er zijn zeven belangrijke klassieke grondrechten, namelijk:
1. Vrijheid van godsdienst.
2. Vrijheid van drukpers.
3. Vrijheid van vereniging.
4. Onaantastbaarheid van het lichaam.
5. Bescherming tegen willekeurige huiszoeking.
6. Bescherming tegen willekeurige arrestatie.
7. Recht op privacy.
Klassieke mensenrechten zijn de individuele mensenrechten. Sociale mensenrechten zijn de humanitaire rechten zoals: eten, onderdak en onderwijs. Klassieke mensenrechten zijn voor de veiligheid en sociale mensenrechten zijn voorwaarden.

3.1 Belangen, ideologieën, partijen
Een politieke partij heeft twee kenmerken:

1. Een programma.
2. Kandidaten.
de indeling links-rechts is gebaseerd op ideologieën.

3.2 Communisme
In het communisme staat gelijkheid centraal. In Rusland, Oost-Europa en China werd dit in de praktijk gebracht door een éénpartijdictatuur.

3.3 Fascisme
Een kenmerk van Duits nationaal-socialisme: tegen democratische principes.

3.4 Liberalisme
In het liberalisme staat vrijheid centraal. De overheid moet zich zo min mogelijk met de burgers bemoeien. D66 en VVD zijn liberale partijen.

3.5 Socialisme
Het socialisme vind dat de overheid actief moet optreden en wil dat burger privé veel vrijheid hebben. SP, PvdA en GroenLinks zijn hier voorbeelden van.

3.6 Christen-democratie
Vindt dat markt en staat in evenwicht moeten zijn en dat er in harmonie in overeenstemming gekomen moet worden. CDA, SGP en CU.

3.7 Andere stromingen en partijen
Een leefbaarheidsbeweging is van mening dat de politiek beter moet luisteren naar de burgers en problemen echt moet aanpakken, vooral de veiligheid en de multiculturele samenleving. Het populisme doet een beroep op het volk dat tegen de gevestigde machten is. Voorbeeld hiervan: LPF.


4.1 Constitutionele monarchie
Een constitutionele monarchie wil zeggen dat een koningin zich heeft te houden aan de grondwet en zij dus weinig macht heeft. De koningin is onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk voor haar uitspraken.

4.2 Verkiezingen
Elke 4 of 5 jaar kan de bevolking van 18 jaar en ouder stemmen voor:
1. Tweede Kamer.
2. Provinciale Staten.
3. Gemeenteraad.
4. Europees Parlement.
5. Deelgemeenteraden.
De Eerste Kamer wordt gekozen door leden van de Provinciale Staten. Bij passief kiesrecht ben je verkiesbaar en bij actief kiesrecht mag je je stem uitbrengen.
De lijsttrekker van een partij is de bovenste persoon van de kieslijst. In NL is sprake van evenredige vertegenwoordiging dat wil zeggen: aantal zetels = aantal stemmen.

4.3 Regering
De koningin speelt tijdens de kabinetsformatie een actieve rol. Ze benoemt ondermeer de informateur en de formateur. In de miljoenennota staan de belangrijkste plannen van de regering voor de komende vier jaar. De grootste partij zit niet automatisch in de regering. De regering bestaat uit: 14 ministers en de koningin, het kabinet bestaat uit: 14 ministers en 14 staatssecretarissen en de ministerraad bestaat uit 14 ministers. De taak van ministers en de staatssecretaris is dat ze verantwoordelijk zijn voor een deel van het beleidsterrein van een ministerie.

4.4 Parlement
De Eerste en Tweede Kamer worden ook wel Staten Generaal of Parlement genoemd. De Eerste Kamer bestaat uit 75 leden, de Tweede Kamer bestaat uit 150 leden. Een belangrijke scheidingslijn in de Kamer tussen de partijen is dat er oppositiepartijen zijn en regeringspartijen. Een fractie zijn de leden van één partij. De twee belangrijkste taken van het parlement zijn:

1. Wetgeving.
2. Controleren van de regering.

4.5 Wetgeving
Het parlement heeft rechten op het gebied van de wetgeving:
1. Begrotingsrecht.
2. Recht van amendement.
3. Recht van initiatief.
Er zijn vier stappen van wetsontwerp tot wet:
1. De regering maakt een wetsontwerp.
2. Regering stuurt dit ontwerp naar de Tweede Kamer.
3. Is de Tweede Kamer akkoord gaat het naar de Eerste Kamer.
4. Is het dan goedgekeurd tekenen de koningin en de ministeràStaatsblad.

4.6 Controle
Het parlement beschikt over middelen om de regering te controleren:
1. Recht op stellen van mondelinge en schriftelijke vragen.
2. Recht op interpellatie.

3. Recht op enquête.
We spreken van een kabinetscrisis wanneer een motie van wantrouwen wordt aangenomen en een minister en/of het kabinet aftreedt.

5.1 Gemeente en provincie
Een gedecentraliseerde eenheidsstaat is als wanneer gemeenten of provincies een eigen beleid hebben op een paar punten. Op grond van autonomie en verordeningen voeren gemeenten en provincies hun taken uit. De provinciale overheid is de Provinciale Staten die wordt vertegenwoordigd door commissaris van de koningin en de gedeputeerde staten. De plaatselijke overheid is de gemeente en deze wordt vertegenwoordigd voor de gemeenteraad en het College van B&W. Zij worden allemaal samengesteld voor verkiezingen of benoemingen. De burgemeester en de Commissaris van de Koningin hebben een dubbele functie omdat ze in de regering en in het parlement zitten.

5.2 Europese Unie
De Europese Unie is ooit ontstaan uit angst voor nieuwe wereldoorlog en omdat ze meer samenwerking wilden op economisch gebied. Het Europees Parlement bestaat uit Raad van Ministers en Europese Commissarissen, zij vergaderen vaak in Brussel en in Straatsburg en kunnen elke vijf jaar gekozen worden. De Europese Commissie maken beleidsplannen en geven leiding aan Europese Ambtenaren. Er zijn twee vormen van regelgeving binnen de EU:
1. Nationale wetgeving aanpassen op de Europese wetgeving.
2. EU-verorderingen gelden direct.
Het Europese hof van Justitie is belast met de naleving van de EU wetgeving, als volgens het Hof een land de EU wetgeving niet juist toepast moet dat land de nationale wetgeving aanpassen. Er zijn 25 EU-lidstaten. Turkije, Bulgarije en Roemenië zijn nog niet toegetreden tot de EU. Het vetorecht is urgent probleem.

6.1 Systeem- en barrièremodel
Het systeemmodel gaat er vanuit dat het politieksysteem min of meer stabiel functioneert en dat de invoer en uitvoer (en eisen en steun) elkaar in evenwicht houden. Het barrièremodel legt juist de nadruk op de hindernissen die genomen moeten worden om wensen om te zetten in besluiten. Dit systeem bevestigd ook de status quo omdat het ook gaat om de bestaande toestaan (politiek en maatsch.)
Het systeemmodel biedt echter geen goede verklaring voor de revoluties in derdewereldlanden, omdat het politieke systeem daar niet goed werkt.


6.2 Ongelijke invloed
Volgens onderzoek hebben ambtenaren, grote bedrijven en boeren veel invloed op de besluitvorming en hebben burgers en uitkeringsgerechtigden weinig invloed. De vierde macht wordt gevormd door ambtenaren en vijfde macht door pressiegroepen.

6.3 Wie hebben invloed en waarom?
Er zijn vijf groepen die invloed hebben op de besluitvorming:
1. Belangengroepen.
2. Actiegroepen.
3. Adviesorganen.
4. Planbureaus.
5. Massamedia.
Met ijzeren ring bedoelen we dat Kamerleden te weinig ruimte hebben om zelfstandig besluiten te nemen.

7.1 Burgers in actie
Bij een inspraakavond mogen burgers hun mening geven. De Raad van State kan voor het alternatieve plan van een actie groep alleen maar luisteren naar de plannen en dan een beslissing maken. Burgerlijke ongehoorzaamheid is het bewust overtreden van de wet. Wat actiegroepen in elk geval nodig hebben om succesvol te zijn is:
1. Doorzettingsvermogen.

2. Organisatie.
3. Kennis van zaken.

7.2 Referendum
Een referendum is een volksraadpleging. NL heeft wel en geen referendum. Een correctief referendum kan door het volk worden aangevraagd en dit kan een door het parlement aangenomen wet ‘wegstemmen’. De poging van het kabinet Kok is mislukt wat betreft het invoeren van een referendum. Argumenten:
Voor referendum: burgers informeren zich goed en zijn minder emotioneel vatbaar.
Tegen referendum: burgers hebben te weinig kennis van zaken en zijn emotioneel vatbaar.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.