Massamedia

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 8112 woorden
  • 20 juni 2009
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
31 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Communicatie en massamedia.

Gedrukte media- kranten en tijdschriften.
Audiovisuele media- radio en televisie.
Digitale media- internet.

1.1 Communicatie.
Bewust en onbewuste communicatie.
Bij communicatie gaat het om twee processen die zich tegelijkertijd afspelen:
Informatieoverdracht en het beïnvloeden van de onderlinge relatie.

Informatieoverdracht.
Communicatie vindt plaats tussen zender die een boodschap verstuurt en een ontvanger die de boodschap ontvangt. De boodschap bestaat uit informatie zoals feiten, plannen, gedachten, gevoelens of gedragingen. Als de ontvanger op de boodschap reageert spreken we van feedback of terugkoppeling, en als de boodschap precies overkomt bij de ontvanger als hij bedoeld was is de communicatie ‘geslaagd’.

Beïnvloeden van de onderlinge relatie.

Communicatie heeft vaak een specifiek doel en je kunt communicatie dus geslaagd noemen als deze leidt tot een gewenste onderlinge sociale verhouden of een ander beoogd resultaat.

Communicatie definiëren we als een proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger en warbij mensen de relaties die zij met elkaar hebben vorm en inhoud geven.

Het communicatieproces.
Vijf basiselementen in ieder communicatieproces.
Zender (wie?), Boodschap (wat?), kanaal/medium (hoe?), ontvanger (tegen wie?) en mogelijke gevolgen (welk effect?). Ook komen nu het begrip feedback en communicatiestoornissen aan bod.

Zender
Persoon of groep personen, organisatie of bedrijf.

Boodschap
Informatie zoals feiten, plannen, gedachten, gevoelens of gedragingen.

Middel
Boodschap wordt altijd overgebracht via een middel/medium.
Verbale communicatie: praten etc, non-verbale communicatie: hand opsteken, met lichaamstaal of een andere manier iets zeggen zonder woorden te gebruiken. Soms technisch hulpmiddel erbij zoals telefoon, webcam of tv. Boodschappen worden altijd door de zender in een bepaalde vorm/code verpakt, noemen we encoderen, het omzetten van gedachten naar tekens of andere waarneembare uitingen. Ik door spreken, kunstenaar door kunstwerk, dichter in een gedicht, een ander door kleding, gebaren of gedragsuitingen.

Ontvanger

Boodschap wordt door een ontvanger nooit ongewijzigd en objectief overgenomen of begrepen.
Ontvangers selecteren, verwerken, verdrwaaien en interpreteren boodschappen, en koppelen ze aan andere indrukken of persoonlijke ervaringen. Soms komt de oorspronkelijke bedoeling van de zender bij de ontvanger totaal niet over.
Decoderen is het uitpakken van de boodschap door de ontvanger, het terugvertalen van de boodschap naar de onderstelde betekenis. Ontvanger vertaalt en interpreteerd de informatie en reconstrueert de betekenis.

Mogelijke gevolgen/ het effect
Als de boodschap bij de ontvanger is aangekomen eindigt het communicatieproces nog niet, zender verstuurt namelijk boodschap met een bepaalde intentie. Meestal bewust maar vaak ook onbewust. Ontvangen informatie beïnvloedt al dan niet het gedrag, de ideeën en opvattingen van de ontvanger.
Dat heet het communicatie-effect.

Feedback is de reactie van de ontvanger op een boodschap van de zender: de rollen van zender en ontvanger worden omgedraaid.

Communicatiestoornissen
De manier waarop de zender de boodschap inpakt en de ontvanger de boodschap uitpakt is erg afhankelijk van hun referentiekader, het geheel van je persoonlijke waarden, normen, standpunten, kennis en ervaringen. Soms hebben mensen bepaalde ervaringen opgedaan waardoor ze op een andere manier op gebeurtenissen reageren dan je had verwacht. Tijden de communicatie kunnen deze referentiekaders ruis veroorzaken. Ruis betekent verstoring of misvorming van het communicatieproces.

1.2 Soorten communicatie.

Een aantal vormen van communicatie.
˟ Directe – indirecte communicatie.
Bij directe communicatie is er sprake van persoonlijk contact tussen personen. Bij indirecte communicatie komt er altijd een technisch hulpmiddel aan te pas.
˟ Eenzijdige – meerzijdige communicatie.
Bij eenzijdige communicatie gaat het om eenrichtingsverkeer, zoals vaak bij radio, tv, kranten en films. Meerzijdige communicatie is het als de deelnemers tijdens het gesprek afwisselend ontvanger of zender zijn.
˟ Verbale – non-verbale communicatie.
Bij verbale communicatie wordt er gesproken of geschreven. Non-verbale communicatie is alle communicatie waarbij men geen woorden gebruikt, maar bijvoorbeeld lichaamstaal, symboliek, tekeningen en gebaren. Deze non-verbale signalen verschillen vaak per cultuur en kunnen makkelijk tot misverstanden leiden.
˟ Interpersoonlijke – massacommunicatie.
Interpersoonlijke communicatie (Engels: face-to-face communication) is directe communicatie tussen personen waarbij spreke is van directe feedback, bijvoorbeeld een gesprek met vrienden.
Massacommunicatie is unilaterale/eenzijdige communicatie gericht op een groot en onbekend publiek, nauwelijks sprake feedback want de ontvanger en zender kunnen niet gemakkelijk elkaars rol overnemen.

Massacommunicatie.

Bij massacommunicatie wordt de openbaarheid van de boodschap bepalend.
De zes belangrijkste kenmerken van massacommunicatie:
˟ Informatie die de media overbrengen is openbaar en voor iedereen toegankelijk.
˟ De relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk.
˟ Er is sprake van heterogeen en relatief onbekend publiek.
˟ Communicatie is eenzijdig, ontvanger kan alleen achteraf reageren.
˟ Zender kan niet meteen controleren of de boodschap is aangekomen/begrepen. Geen directe feedback.
˟ Ontvanger bepaalt zelf hoe hij/zij een medium gebruikt.

Verschillen worden kleiner.
Door technologische ontwikkelingen is er steeds vaker interactiviteit mogelijk bij traditionele media, zoals krannt, radio en tv. Internet biedt veel mogelijkheden voor interactieve communicatie, maar tegelijkertijd ligt bij veel websites de nadruk op eenzijdige massacommunicatie veel bedrijven en organisaties plaatsen informatie over hun activiteiten en producten op internet, maar maken weinig gebruik van de interactieve mogelijkheden.

Massamedia.

Massacommunicatie beheerst veel meer dan vroeger ons dagelijkse leven, dat komt door de sterke ontwikkeling die de massamedia hebben doorgemaakt. Het woord massamedia verwijst naar de verschillende soorten dragers van openbare boodschappen, zoals dag- en weekbladen, tijdschriften, boeken, films, radio, tv en internet.

Soorten informatie.
Massamedia brengen talloze boodschappen of informatie over. Zes groepen boodschappen.
˟ Amusement.
Bij de Donald Duck, een roman, actiefilm, cd’s en iPod’s gaat het amusementsboodschappen.
50 % van de tv programma’s is voor amusement, bij commerciële zenders is dat + 80%
˟ Nieuws.
Vooral kranten bevatten veel nieuws, daarnaast journaals en actualiteitenprogramma’s op tv en radio en internet.
˟ Reclame.
Reclameboodschappen hebben twee doelen: mensen wijzen op nieuwe of goedkope producten en naamsbekendheid van een merk of bedrijf vergroten.
˟ Meningsvorming.
Talkshows, documentaires, ingezonden brieven in kranten, discussiegroepen op internet, specials op radio en tv.
˟ Kunst of cultuur.
Toneelstukken, opera’s, popconcerten, klassieke concerten. Pinkpop, Parkpop, North Sea Jazz.

Veel tv zenders richten zich op cultuur en muziek (Radio 4 en TMF)
˟ Educatie en onderwijs.
Teleac en Schooltv.


Het medialandschap.

2.1 Soorten massamedia.
Hoofdindeling.
Onderscheid tussen gedrukte massamedia- op papier en audiovisuele massamedia- via geluid en bewegende beelden. Door internet is dat onderscheid minder scherp geworden, bijna alle Nederlandse kranten hebben een internetversie. Internet noemen we een digitaal massamedium, omdat de informatie digitaal wordt opgeslagen.

Overeenkomsten en verschillen.
˟ De mogelijkheden van interactiviteit zijn op internet groter, tv programma’s trekken meestal een groter publiek dan radioprogramma’s.
˟ De wijze van bedrijfsvoering. Grootste deel van massamedia kent een vrije ondernemingsgewijze productie, de ondernemingen zijn marktgericht met als doel te kunnen blijven bestaan en winst te maken ﺤ kranten- en tijdschriftenuitgevers.
Uitzonderingen zijn bij de radio en tv, hier bestaan naast vrije, commerciële ondernemingen zoals RTL en SBS ook ideële organisaties die niet gericht zijn op maken van winst, zendgemachtigden op ideële grondslag vallen binnen door de overheid gecreëerd wettelijk kader, het publieke stelsel, ze krijgen subsidie van de overheid dus mogen niet winst nastreven.

˟ Bij internet is de mix nog groter, het merendeel van de websites behoort tot commerciële media. Ondernemingen zetten info op internet om winst te maken, zoekprogramma’s e.d. zijn gratis, omdat de inkomsten binnenstromen door advertenties.
De overheid en belangengroepen gebruiken internet op niet-commerciële basis om zo veel mogelijk mensen te bereiken, bijvoorbeeld sport- en muziekverenigingen, goede doelen, SIRE, actieorganisaties.

2.1 De pers.
Dagbladen en tijdschriften (waaronder opiniebladen).

Dagbladen (kranten).
Kranten brengen nieuwsfeiten aangevuld met achtergrondinformatie en allerlei actuele reportages en verhalen. Ook bieden ze praktische gegevens zoals radio- en tv-programma’s, uitgaansagenda, sportuitslagen, beursnoteringen en het weer. Als reactie op concurrentie van tv en internet heeft bijna ieder dagblad diverse bijlagen als aanvulling op de basiskrant, extra katernen op het gebied van wetenschap, uitgaan, reizen, media, economie, werk, kunst en onderwijs.
Dagbladen verschillen, je hebt ochtend en avondkranten, grote of kleine inhoud, A1 formaat of tabloid. En identiteit van krant kan gebaseerd zijn op geloof, politieke voorkeur, levensovertuiging of interessegebieden, met identiteit wil de krant zich onderscheiden van andere kranten en krijgt het een eigen ‘gezicht’ of ‘kleur’, identiteit kan je herkennen aan de aandacht voor bepaalde onderwerpen, manier van schrijven en redactionele commentaren. Belangrijkste verschillen tussen dagbladen.

Regionale en landelijke kranten.
˟ Regionale dagbladen bevatten naast landelijk en wereldnieuws veel informatie over eigen regio, stad of dorp. Landelijk nieuws een luizenepidemie; regionale krant hoe het bestreden wordt in scholen etc. Noordhollands Dagblad, Twentse Courant Tubantia, Limburgs Dagblad.
˟ Redactioneel samenwerkingsverband voor landelijk en internationale berichtgeving. Geassocieerde Pers Diensten (GPD).
˟ Bekendste landelijke kranten: De Telegraaf, het AD, de Volkskrant, het NRC, NRC Next en Trouw.

Het Parool zit ertussen, meeste abonnees uit Amsterdam, maar krant is landelijk verkrijgbaar.
ook gratis kranten als Metro en Sp!ts zijn landelijk.

Ochtend- en avondkranten.
Meeste regionale kranten zijn avondbladen, van de landelijke dagbladen is alleen NRC Handelsblad een avondkrant, alle andere kranten verschijnen ’s ochtends. Sinds 2006 ochtendeditie NRC, de NRC Next.

Gratis kranten en abonnementskranten.
˟ 90% abonnementskranten, dus kranten hoeven niet iedere dag met elkaar te concurreren door plaatsten van sensatiefoto’s en kleurrijke opvallende foto’s op de voorpagina. Daarom zijn algemene landelijke kranten in Nederland minder sensationeel dan bv in Engeland en Duitsland, daar worden kranten vooral in winkels verkocht.
˟ Sp!ts, Metro, de Pers en de DAG zijn landelijke ochtendkranten die gratis bij de grote bus-, metro- en treinstations worden verspreid. Inkomsten komen uit de verkoop van advertenties. Sp!ts wordt gemaakt door Telegraafconcern, Metro is Zweeds en de Pers is een initiatief van een Nijmeegse zakenman, de DAG is van KPN en PCM (PCM, werk)

Algemene kranten en richtingkranten.
˟ Algemene krant zoals De Telegraaf is niet gebonden aan een levensbeschouwelijke richting.
˟ Richtingskranten zoals Trouw, Nederlands Dagblad en Reformatorisch Dagblad zijn dat wel.
De Volkskrant was katholiek maar is dat niet meer.

Linkse en rechtse kranten.
˟ Linkse kranten: maatschappelijke gelijkheid, steunen organisaties die opkomen voor meer gelijkheid, zoals vakbonen, vrouwenorganisaties, A.I. en allochtonenorganisaties.
˟ Rechtse kranten: behoudend, steunen het gezag (ministers, leger, politie), hechten waarde aan tradities zoals koningshuis. De Telegraaf meest rechtse krant.


Populaire kranten en kwaliteitskranten.
˟ Populaire kranten (massakranten) richten zich vooral op het grote publiek. De Telegraaf, AD.
˟ Kwaliteitskranten (kaderkranten) richten zich op het beter opgeleide deel van de Nederlanders, het kader, die deze kranten leest. NRC Handelsblad.

De Telegraaf.
Grootste Nederlandse dagblad. Ochtendkrant, verschijnt landelijk 7 dagen per week.
Binnenlands, buitenlands, sportnieuws, financiële sectie (Financiële Telegraaf).
Rubrieken: Privé, Wat U zegt, Vrouw, Neon, Stan Huygens Journaal (societyrubriek).
Politiek rechtse identiteit, multiculturalisering en europeanisering dreiging voor Nederland.
700.000 exemplaren.

NRC Handelsblad.
Nieuwe Rotterdamse Courant + Handelsblad.
Buitenland, politiek, economie, opinie, kunst en literatuur. 23 correspondenten in andere landen, grootste buitenlandse netwerk van NL kranten.
Progressief-liberaal, hoger opgeleide lezers 20-35 jaar.
70.000 exemplaren.

de Volkskrant.
Vroeger katholiek.

Veel aandacht aan onderwijs en gezondheidszorg. Columns op de voorpagina (Stoker en Camu)
Politiek links.
280.000 exemplaren.

AD.
Fusie met 7 regionale kranten in 2005.
Tabloidformaat, hoofdredactie Rotterdam, 500 journalisten+correspondenten in binnen/buitenland.
Neutrale krant zonder politieke of religieuze binding.
Populair, betrouwbaar, onafhankelijk, landelijk ochtendblad.
500.000 exemplaren.

RD en ND.
Reformatorisch Dagblad en Nederlands dagblad, gereformeerd.
100.000 exemplaren.

Trouw.
Protestants-christelijk,begon in de 2e WO.
Aandacht voor nieuws en beschouwingen uit de wereld van religie en filosofie.
100.000 exemplaren.

Het Parool.
Begon in de 2e WO als sociaaldemocratische verzetskrant. Richt zich op Amsterdam.
90.000 exemplaren. Politiek links.


Tijdschriften.
Verschillende doelgroepen, mode/lifestyle, handwerken/doe het zelf, roddel, sport/spel, seks/erotiek, computer, auto’s/motoren, kinderen, jongeren, mannen, vrouwen en ouderen. Daarnaast opiniebladen.

Categorieën.
˟ Lifestylebladen (glossy magazine), moderne vrouw of man.
Nouveau, Beau Monde, Marie Claire, Avantgarde, Men’s Health en Esquire.
˟ Roddelbladen, leven van BN’ers, niet altijd de waarheid, smaad/leugens+rechtszaken.
Privé, Weekend en Story.
˟ Special-interestbladen, 1 onderwerp. Quest, VT Women, Fiscaal Advies, Kampioen,
Onze Wereld, Autoweek, Voetbal International en Oor.
˟ Jongerenbladen, Donald Duck, Yes, Tina, Hitkrant, Fancy.
˟ Familieweekbladen, Libelle, Margriet en viva -> vrouw, Nieuwe Revu en Panorama -> man.
˟ Vakbladen, bepaalde beroepsgroep, Historisch Nieuwsblad, Kinderopvang, Psychologie Magazine en Medisch Contact.
˟ Omroepweekbladen, VARA TV Magazine, NCRV-gids, TrosKompas en Veronica Magazine.
˟ Opiniebladen, geven achtergrondinformatie en commentaar bij politieke, economische, culturele en sociaal-maatschappelijke kwesties. Doel is het geven van voldoende betrouwbare informatie, zodat de lezer een eigen mening kan vormen.

Elsevier, HP/De Tijd, De Groene Amsterdammer en VN (Vrij Nederland).

2.3 De Omroepen.
Nederland heeft een duaal omroepbestel, er zijn zowel publieke omroepen als commerciële zenders.
Publieke omroepen worden gefinancierd door advertentie-inkomsten uit de Ster, en bijdragen van de overheid, soms inkomsten door lidmaatschapsgeld en verkoop eigen programmablad.

Wie zijn de publieke omroepen?
3 tv zenders (Nederland 1, 2 en 3), 6 radiozenders (Radio 1, 2, 3FM,4, 747AM, Radio NL) en regionale radio- en tv zenders. Publieke omroepbestel heeft een wettelijke basis in de mediawet, en valt onder verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Omroepen zonder leden.
˟ Op grond vd Mediawet hebben de volgende genootschappen op geestelijke grondslag zendtijd: Humanistische Omroep Stichting (HOS), Stichting Organisatie voor Hindoe Media (OHM), Boeddhistische Omroep Stichting (BOS), NL Moslim Omroep (NMO), Stichting Interkerkelijke Omroep NL (IKON), Humanistische Omroep (HUMAN), Rooms-Katholieke Kerkgenootschap (RKK).
˟ Educatieve omroep EDUCOM (Teleac/NOT en RVU) educatief programma.

Speciale omroepen zonder leden.

˟ NOS, algemeen dienstverlenend karakter, NOS Journaal, Studio Sport, Met het ook op Morgen. Verslag van actuele nationale en internationale evenementen zoals Koninginnedag en Olympische Spelen.
˟ NPS, minderheden-, cultuur- en jeugdprogramma’s, achtergrondinformatie en beschouwingen over politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Raymann is Laat, Klokhuis, The Comedy Factory en Het Groot Dictee.
˟ Ster, (Stichting Ether Reclame), exploitatie van reclame. Strike scheiding reclame en tv.

Omroepen met leden.
Publieke Omroepen.

TROS
Grootste en gezelligste familie van Nederland samen met haar leden, tv-sterren en medewerkers.
Accent op gemakkelijk en licht amusement. 1e commerciële omroep.

KRO
Vroeger erg katholiek, nu niet meer zo erg. Informeren, amuseren en katholieke gedachten.

VPRO
Vroeger vrijzinnig- protestantse omroep, in 1968 niet meer. Programma’s zijn anders, gewaagder, artistieker en maatschappijkritischer dan andere omroepen. 1e digitale tv-kanaal, hollanddoc.nl

EO
Evangelische Omroep, binnen het publieke bestel het evangelie verkondigen.
Uitgesproken christelijke programma’s.


VARA
Sociaaldemocratische en humanistische denkbeelden, socialistische omroep. Vooral in informatieve programma’s komt politiek progressieve en kritische identiteit tot uiting. Meer amusement.

BNN
Barts Neverending Network. Humoristische, confronterende en spraakmakende radio- en tv-programma’s, jong publiek informeren en amuseren en totale bevolking kennis laten maken met de belevingswereld van jongeren. Opgericht door Bart de Graaff, nierziekte.

NCRV
Protestants-christelijke inspiratie, voor het hele gezin. Maatschappelijke problemen discussies.

AVRO
Algemene omroep, niet gebonden aan godsdienstige of politieke levensbeschouwing. Noemt zich neutraal biedt gevarieerd aanbod van informatie en amusement voor een breed publiek. Liberaal.

Wie zijn de commerciële zenders?
Hoe meer kijkers, hoe hoger de reclametarieven. Gaat om de kijkcijfers, niet gebonden aan verplichting van complete programmering, wel regels tegen sluikreclame en maximale hoeveelheid zendtijd voor reclame. Vertegenwoordigen geen specifieke maatschappelijke groepering en zenden uit via kabel of satelliet. Radio: 538, Radio Noordzee, Sky radio.

Grote commerciële tv-zenders concerns.

˟ RTL Nederland: RTL 4, 5 en 7.
˟ SBS-groep: SBS 6, Net 5. Scandinavian Broadcasting System.
˟ MTV Networks: TMF, MTV, Nickelodeon.

RTL 4
1989, familiezender, 1 vd best bekeken zenders van NL, Char, GTST.

RTL 5
1993, vooral mannelijke kijkers, zakelijke programma’s en sport, nu Jensen! RTL Travel en Dr. Phil.

RTL 7
2005, veel sportuitzendingen, Beurslife en Law&Order.

SBS 6
1995, familiezender met veel informatieve programma’s, amusement, speelfilms en series.
Hart van Nederland, Peter R. de Vries, The Bold en Trauma Centrum.
Veel sport vooral dart en voetbal.

Net 5
1999, jonge, hoger opgeleide vrouwen 20-34, veel speelfilms, komedies en drama’s.

TMF
1995, The Music Factory, 2002 overgenomen door MTV. Alleen muziek.

MTV

1981, Music Television, non stop videoclips, nu ook Jackass, en heeft veel invloed op generaties jonger qua muziek en kleding.






Functies van de massamedia.

Verschillende doelen dat we media gebruiken. iedereen die op de een of andere manier van de media gebruik maakt wil daarmee bewust of onbewust een bepaalde behoefte bevredigen.

3.1 Functies voor het individu.
Drie belangrijke hoofdfuncties van mediagebruik. Informatief, sociaal en recreatief.

Informatieve functie.
Met de informatieve functie beantwoorden de media aan de behoefte van:
˟ Informatie (journaal, krantenberichten, achtergrondverhalen, websites)
˟ Educatie (Teleac, Schooltv, voorlichting, docu’s)
˟ Hulp bij meningsvorming (commentaar- of achtergrondprogramma’s als Netwerk en Nova, opinieweekbladen en redactionele commentaren in de kranten, nieuwsgroepen op internet)

Sociale functie.
Door de sociale functie zorgen de media ervoor dat individuen:
˟ Met anderen kunnen meepraten (bijvoorbeeld over spraakmakende tv-programma’s)
˟ Hun eenzaamheid kunnen verdrijven (tv-kijken, krant lezen, chatten op internet)

˟ Gezelligheid hebben (samen tv-kijken)

Recreatieve functie.
Door de recreatieve functie voorzien de media in de behoefte aan:
˟ Afleiding (wegkomen uit dagelijkse zorgen)
˟ Ontspanning (na een dag hard werken)
˟ Tijdverdrijf (uit verveling kijken)
˟ Zinvolle vrijetijdsbesteding (educatieve programma’s volgen, leuke columns lezen)
˟ Nieuwe ideeën voor ontspanning (spelletjes, uitgaanstips, diyprogramma’s)
˟ Beleven spanning, sensatie en romantiek (films en roddelverhalen over BN’ers)

3.2 Functies voor de samenleving.
Maatschappelijke functie, de media kan dus ook van belang zijn voor de samenleving als geheel. De media spelen bv tegenwoordig een grote rol bij democratische besluitvorming en cultuuroverdracht.
Informeren, socialiseren, amuseren en binden.

Informerende functie.

Aantal deelterreinen, educatieve functie bij programma’s van Schooltv, Teleac en docu’s.
Ook een informatieve rol op politiek en maatschappelijk gebied programma’s over politieoptreden, filebestrijding, broeikaseffect etc.
Politiek-informatieve functie: burgers moeten goed geïnformeerd zijn over samenleving en verschillende visies op belangrijke maatschappelijke problemen.

Socialiserende functie.
Socialisatie: het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Dat proces vindt al plaats vanaf de geboorte, ouders, vrienden, school, verenigingen en werk spelen daarbij een belangrijke rol: socialiserende instituties.
Ook de media zijn dat, ze geven belangrijke cultuurelementen over; lezers, kijkers en luisteraars krijgen informatie over waarden en normen van de dominante cultuur maar ook van andere (sub)culturen.
Veel tv-programma’s tonen (bewust of onbewust) algemene gedragsregels, specifieke rolverwachtingen, stereotypen en vooroordelen.

Amuserende functie.
Sinds de jaren ’50 hebben Nederlanders steeds meer vrije tijd, we spreken zelfs van een vrijetijdsindustrie, een bedrijfstak die zich bezighoudt met recreatie en ontspanning. Ook de massamedia hebben een belangrijke taak in vrijetijdsbesteding door het aanbieden van eindeloze reeks amusementsprogramma’s. Soaps: GTST, ONM, TBATB en programma’s als Idols, SYWBAP, en XF worden door een erg groot publiek bekeken.

Bindende functie.

Sociale samenhang tussen mensen komt mede door de media tot stand, we spreken daarom van een bindende functie van de massamedia, ofwel, het aanbrengen van sociale cohesie. Een voorbeeld hiervan is het ontstaan van een sterke identificatie van mediagebruikers met bepaalde programma’s, zenders en BN’ers. De populariteit van bijvoorbeeld Frans Bauer, Marco Borsato en Linda de Mol is sterk bepaald door de tv als medium.

Politiek-informatieve functie.
Onderdeel van de informerende functie. Kern van deze funcite is dat iedereen kan meepraten over het politieke beleid van de regering en over eventuele problemen die zich binnen de samenleving voordoen. Burgers en belangenorganisaties zijn politieke actoren die een belangrijke rol spelen in het proces van politieke besluitvorming. Binnen deze functie onderscheiden we een: spreekbuisfunctie, agendafunctie/agenderingsfunctie, opiniërende functie, commentaarfunctie en controle/waakhondfunctie.

Spreekbuisfunctie.
De media moet een platform zijn voor allerlei standpunten van belangengroepen, deskundigen en anderen. De media geven vaak een aanzet tot een publiek debat tussen voor- en tegenstanders over kwesties als het gevangenisbeleid, alcohol- en drugsprobleem, deelname van NL aan internationale vredesoperaties en toelating asielzoekers. De media wordt tegenwoordig ook bewust gebruikt door politici, steeds vaker worden er in de 2e Kamer vragen gesteld aan ministers over uitlatingen in de krant of op tv. De media zijn dus niet alleen een spreekbuis voor burgers en maatschappelijke groeperingen maar ook voor politici.

Agendafunctie/agenderingsfunctie.
Journalisten die op onderzoek uitgaan, kunnen problemen signaleren of herkennen die onder de bevolking leven. Het onderwerp komt vervolgens op de politieke agenda, zodra een politicus de informatie overbrengt naar het parlement, gemeenteraad of kabinet.

Opiniërende functie.
De media spelen een grote rol bij het vormen van de publieke opinie, de mening van de meeste burgers over een bepaalde kwestie. Zo willen de meeste mensen meer veiligheid op straat en kom je deze mening vaak tegen in de massamedia. Waar nog geen publieke opinie over bestaat, hebben de media de taak een uitwisseling van opinies te bevorderen, door bv voor- en tegenstanders uit te nodigen, zoals in Netwerk en Nova. Opiniebladen danken hun bestaansrecht zelfs aan deze taak.

Commentaarfunctie.

Binnen een democratische staatsvorm zijn het recht op informatie en de vrijheid van meningsuiting fundamentele waarden. Op internet (weblogs), in kranten en op tv zie je steeds vaker columnisten die hun mening geven over actuele gebeurtenissen.

Controle- of waakhondfunctie.
In een democratie heeft het parlement de taak ministers te controleren, ook de media letten op het doen en laten van ministers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. De media oefenen hiermee een controlefunctie uit, oftewel een waakhondfunctie. Wanneer de handelwijze van een minister in de media scherp bekritiseerd wordt, leidt dit vaak tot Kamervragen, vooral de kwaliteitskranten houden zich bezig met deze functie.



3.3 Kanttekeningen bij het functioneren van de media.
Door toename van het aantal radio- en tv-zenders, het groeiende internet en toename van tijdschriften zijn er voor consumenten steeds meer mogelijkheden om in de behoefte aan informatie, educatie en ontspanning te voorzien. Tegelijk is er kritiek op het maatschappelijk functioneren van de media. Knelpunten van de media :

Verschraling.
Ander woord is vertrossing, genoemd naar de Tros, de eerste publieke omroep die het aanbieden van amusement primair stelde.

Minder kwaliteit.
Ander gevolg van marktgerichtheid is dat de media zich te veel richten op de grootste doelgroep.
Programma’s voor kleine doelgroepen verdwijnen daardoor.

Integratie informatie en amusement.
Vermenging van informatie en amusement, infotainment: politici die meedoen met spelletjesprogramma’s en ondertussen discussiëren, ER, Grey’s, soaps.
Het geven van informatie door middel van amusementsprogramma’s: Entertainment-education:
Wetenschapsquiz, nationale dictee.


Hypes en frames.
De grote concurrentie in de media leidt ertoe dat journalisten soms allemaal op hetzelfde nieuws duiken en er een mediahype ontstaat. Mediahype: nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen. Een mediahype ontstaat door uitspraken of bekentenissen van bekende politici of andere opinieleiders, of een onverwachte gebeurtenis. Voorbeelden : ‘Monica Lewinsky-affaire’, affaire van Mabel Wisse Smit, paspoort van Ayaan Hirsi Ali.
Naast toename van mediahypes neemt ook het gebruik van mediaframes toe. Mediaframes: berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt.



















Massamedia en technologische ontwikkelingen.

4.1 Technologische ontwikkelingen.
De maatschappelijke context.
Technologische ontwikkelingen en uitvindingen staan nooit op zichzelf, maar vinden altijd plaats in een maatschappelijke context. Voorbeeld de opkomst van de krant.
De uitvinding van de industriële drukpers maakte het in de loop van de 19e eeuw mogelijk om kranten te produceren voor een massapubliek. Meer mensen konden zich veroorloven een krant te kopen. deze ontwikkeling stond niet op zichzelf, maar vond plaats in een periode van toenemende democratie. Een groter deel van de bevolking raakte geïnteresseerd om dagelijks op de hoogte te zijn vn politieke discussies in het land, zonder deze behoefte aan actueel nieuws was de technische ontwikkeling van de industriële drukpers financieel niet lonend geweest.
Er werd ook duidelijk dat veel mensen niet konden lezen of schrijven, dus werd de leerplicht ingevoerd.


De drie maatschappelijke ontwikkelingen rondom digitalisering.
˟ De technologische mogelijkheden, met name de komst van digitale techniek.
˟ Economische groei en internationalisering.
˟ Groeiende behoefte aan informatie.

Deze drie ontwikkelingen versterken elkaar. Voorbeeld:
Nederlands ziekenhuis liet haar boekhouding doen door een bedrijf in India, om loonkosten te besparen. Maar om goed te functioneren had dat bedrijf informatie nodig over inkomsten, uitgaven, klanten, computersystemen en betaalsystemen van het ziekenhuis. Daarom werd er informatietechnologie toegepast op het bedrijf toegang te geven tot het ziekenhuis, via internet, satellieten en gebruik van afgesloten netwerken werden de verbindingen verbeterd. Door die verbetering kon ook een ander deel van het ziekenhuis werk verplaatst worden naar India, zoals foto’s van patiënten laten beoordelen door (goedkope) Indiase artsen. Internationalisering neemt weer toe.

4.2 Opkomst digitale techniek en nieuwe media.
Wat zijn de nieuwe media?
We spreken van nieuwe media zoals de vele internettoepassingen, als wordt voldaan aan 3 kenmerken:
˟ De informatie wordt digitaal opgeslagen.
˟ Er zijn interactieve mogelijkheden.
˟ Er zijn netwerken om de informatie te verplaatsen..

Digitalisering.
Digitale techniek maakt gebruik van transistors die in tweetallen rekenen (bits), 0 of 1, aan of uit. Deze techniek is een vervanging van de analoge opslag (vinylplaat, cassetteband of videoband), door de spectaculaire toename in de capaciteit van geheugenchips kunnen nu grote hoeveelheden informatie worden opgeslagen. Hierdoor is meer informatie beschikbaar en kunnen meer mensen er gebruik van maken. Digitalisering vergroot keuzevrijheid vd ontvanger, je kan zelf beslissen wanneer je welk programma of tekst wil zien of lezen.

Interactieve mogelijkheden.

Media zijn interactief wanneer de ontvanger kan reageren, vooral groot bij internet. Sinds digitalisering verdwijnt langzaam het onderscheid tussen nieuwe en oude media, omdat ook traditionele media gebruikmaken van nieuwe media, via sms of internet kan je reageren op radio- en tv-programma’s, elke krant heeft zijn eigen website, tv-programma’s gaan na de uitzendtijd door op internet, publieke omroepen hebben meer digitale kanalen (Nederland 4, digitale publieke omroep). Digitale tv en kranten bieden meer interactieve mogelijkheden dan analoge tv en papieren versies, afstandsbediening/muis naar achtergrondinfo, meedoen aan programma’s/discussies.
Netwerken.
Heeft te maken met de manier waarop info verzonden wordt, als je goed wilt communiceren moet je dezelfde taal spreken, dat is ook bij de nieuwe media van belang. Websites worden in HTML-format geschreven, ook totstandkoming internetprotocol (TCP/IP) maakt verbindingen tussen computers en netwerken mogelijk. Inmiddels is er een wereldwijd netwerk ontstaan waar je draadloos, via de telefoondraad of tv-kabel kunt internetten, de digitale snelweg.

Convergentie.
Veel instanties/bedrijven hebben hun informatie digitaal openbaar gemaakt, hierom wordt het internet ook wel een ‘content-platform’ genoemd, een plaats waar je gebruik kunt maken van verschillende soorten media-inhoud: literatuur, films, nieuwsberichten, discussies, muziek etc.
Terry Flew, Britse communicatiewetenschapper, definieert nieuwe media als het samengaan (convergeren) van massamedia (content/inhoud), communicatienetwerken en computertechnologie (de 3 C’s).















4.3 Economische groei en internationalisering.
Economische groei.
Vanaf de jaren ’60 is er (behalve soms recessie) spreke van een economische groei die heeft geleid tot een hoge welvaart in westerse landen. De vrijetijdsindustrie is explosief toegenomen, de omzetten van reisorganisaties, attractieparken en mediabedrijven zijn sterk gestegen, er worden steeds nieuwere media-apparaten gekocht en ruim 90% van alle Nederlandse huishoudens heeft 1 of meer computers, sinds 1990 zijn 20 miljoen mobiele telefoons verkocht, en meer mensen kijken in NL naar een flatscreen of breedbeeld dan naar een ouderwetse tv.

Globalisering.

Veel industriële bedrijvigheid is verplaatst naar lagelonenlanden, terwijl de commerciële dienstverlening en ontwikkeling van hoogwaardige technologie zich vooral Noordwest-Europa, Noord-Amerika en het verre oosten bevind. Door de internationalisering van de arbeidsmarkt is de wereldhandel toegenomen en kent de westerse wereld een flinke economische groei.

De aarde is plat.
Globalisering is nog lang niet voltooid, de mogelijkheden worden met name groter door technologische ontwikkelingen, rond 2000 werden honderden miljoenen dollars geïnvesteerd in de aanleg van een breedbandnetwerk rondom de wereld, onder meer door glasvezelkabels op de zeebodem te leggen. De computersoftware werd goedkoper, zoekmachines werden mogelijk, e-mailen ook. Digitale ‘outsourcing’, het uitbesteden van werkzaamheden, werd veel makkelijker.

4.4 Groeiende behoefte aan informatie.
In de laatste decennia van de 20e eeuw zien we in NL en andere westerse landen het ontstaan van de informatiemaatschappij, een samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen. Informatie is een product geworden, de informatieproducten zijn inmiddels belangrijke maatschappelijke goederen geworden.

Kenmerken van de informatiemaatschappij.
˟ Constante stroom van informatie. Hoeveelheid en snelheid neemt toe.
˟ Niet gebonden aan 1 bepaalde plaats, strekt zich uit tot ver buiten grenzen van werkplek of nationale staat. Niet gebonden aan archief, bieb of tijdschrift.
˟ Steeds in verandering, nieuwe technieken en toepassingen volgen elkaar op, burgers en bedrijven blijven zich aanpassen hieraan.
˟ Informatienetwerken nemen de plaats in van hiërarchische organisatievormen. (Hyves bij sollicitaties)
˟ Informatie is niet meer gebonden aan fysieke drager, tv op je mobiel, lezen op je pc etc.




Wat doet de overheid?


5.1 Uitgangspunten van het mediabeleid.
Drie algemene uitgangspunten:
Vrijheid van meningsuiting, democratie en pluriformiteit.

Vrijheid van meningsuiting.
In de Nederlandse grondwet wordt in artikel 7 tegelijkertijd de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van drukpers geregeld, “Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.”

Door het ondertekenen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in 1950, heeft Nederland de vrijheid van meningsuiting ‘dubbel’ gewaarborgd. In artikel 10 staat dat burgers de vrijheid hebben om informatie te vergaren en door te geven.

Beperkingen.
In dictaturen ontbreekt een vrije meningsuiting, daar is sprake van censuur: de overheid oefent controle uit op de informatievoorziening. In Nederland kennen we geen censuur maar er zijn wel grenzen aan de vrijheid van meningsuiting, dat zie je al aan het zinsdeel “(…) behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet”, aan het eind van artikel 7.
Volgens artikel 1 is “discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, niet toegestaan.” Andere wetten verbieden onware en onzedelijke publicaties of uitzendingen en het aanzetten tot haat. Ook mag je nooit iemand aanzetten tot het plegen van strafbare feiten. Wettelijke grenzen aan de vrijheid van meningsuiting kunnen per rechtsstaat verschillen. Als je iemand openlijk (krant, tv) beledigt of beschuldigt kun je voor de rechter worden gedaagd, die kan een krant dwingen een rectificatie te plaatsen of verdere verkoop verbieden.
De vrijheid van meningsuiting geldt overigens alleen voor de relatie tussen overheid en burger.


Democratie.
Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) verplicht de overheid tot het geven van informatie, tenzij het gaat om persoonlijke affaires binnen het koninklijk huis, om de staatsveiligheid of bedrijfsgeheimen.
De WOB geeft journalisten de mogelijkheid om informatie bij de overheid op te vragen. Dat is belangrijk voor de controlefunctie (waakhondfunctie) en de opiniërende functie van de nieuwsmedia.

Pluriformiteit.
De verscheidenheid aan kranten, tijdschriften, omroepen en websites noemen we de pluriformiteit van de massamedia. In een democratie is pluriformiteit belangrijk omdat we daardoor informatie van verschillende media met elkaar kunnen vergelijken.
De Nederlandse overheid ziet er streng op toe dat er geen al te grote machtsconcentraties bij massamedia ontstaan, een samenwerkingsverband, overname of fusie waardoor een concern het monopolie (alleen heersende) verwerft is daarom wettelijk verboden.

Principe van de vrije markt.
Iedereen mag een krant, tijdschrift, tv-zender of webpagina beginnen. Maar niet iedereen heeft gelijke toegang tot de media, mensen met een hoger inkomen zijn beter in staat informatie te vergaren omdat zij de kosten voor een krantenabonnement, kabel en internetprovider met een snelle breedbandverbinding gemakkelijk kunnen betalen. Hierdoor is er sprake van sociale ongelijkheid met betrekking tot de informatievoorziening.

5.2 Overheidsbemoeienis met de media.

Publieke en commerciële zenders.
Netprofilering.
Huidige netprofilering betekent dat Nederland 1 programma’s bevat die breed toegankelijk zijn; Nederland 2 is verdiepend; en Nederland 3 is vooral gericht op jongere kijkers.

De Mediawet.
Het doel is kwalitatief hoogstaande programma’s te garanderen met voldoende pluriformiteit. De Nederlandse Omroep Stichting (NOS) coördineert de programmering en zendtijd van de publieke zenders. De meeste regels in de Mediawet gelden voor publieke omroepen, maar er zijn ook voorschriften voor commerciële zenders. Belangrijke bepalingen uit de Mediawet zijn:
˟ De omroep moet vanuit een eigen identiteit gericht zijn op een breed publiek en op specifieke bevolkings- en leeftijdsgroepen.
˟ Erkende omroepen hebben recht op financiële bijdrage van de overheid.
˟ Een beginnende publieke omroep moet 50.000 betalende leden hebben. Een volledige uitzendvergunning of concessie wordt pas verleend als de publieke omroep ten minste 300.000 leden hebben.
˟ De totale televisiezendtijd van de publieke zenders moet een volledig programma bevatten.
˟ Gemiddeld mogen de publieke omroepen niet meer dan 6.5% van hun zendtijd besteden aan reclame. Maximaal 12 minuten in een uur.
˟ Commerciële zenders hoeven zich aan minder strenge voorwaarden te houden. Volgens Europese richtlijnen m.b.t. reclame mogen commerciële zenders maximaal 15% van hun zendtijd besteden aan reclame. En sluikreclame is verboden.

˟ Sponsoring is toegestaan voor publieke en commerciële zenders/omroepen, mag alleen aan het begin en eind van een programma.

Commissariaat voor de Media.
Zelfstandig bestuursorgaan dat zich bevindt tussen de overheid en de publieke omroepen/commerciële zenders die vanuit ons land uitzenden. Het toetst of deze omroepen en zenders de voorschriften van de Mediawet opvolgen, houden toezicht op de naleving van reclame- en sponsorregels.

De pers.
Bedrijfsfonds voor de Pers, 1974, eerst een adviescollege voor de overheid, maar vanaf 1988 functioneert het als een zelfstandig bestuursorgaan. Het fonds heeft als doel de bestaande verscheidenheid van de pers in stand te houden voorzover deze van belang is voor een brede informatievoorziening en opinievorming.


Nieuwe media.
De digitale snelweg moet voor iedereen bereikbaar zijn. Vandaar dat de overheid maatregelen heeft genomen om burgers hierbij een handje te helpen:
˟ Basis- en middelbare scholen krijgen geld om computers te kopen.
˟ Informatiekunde is een verplicht schoolvak geworden.
˟ Ambtenaren, politieagenten en leraren hebben bijscholingscursussen gekregen om een digitaal rijbewijs te halen.
˟ Werknemers konden via hun bedrijf met toestemming van de belastingdienst lange tijd een computer aanschaffen via een bruto-nettoregeling.
˟ Het Kennisnet werd geïntroduceerd, een speciaal onderdeel van internet bedoeld voor het onderwijs, alle scholen van Nederland zijn hierop aangesloten en kunnen programma’s volgen via dit medium.

5.3 Discussies over het omroepbestel.

Moet de overheid zich wel of niet bemoeien met de media?
De groep die vóór overheidsbemoeienis is, pleit voor een overheid als bewaker van de kwaliteit en pluriformiteit van de media. Aan de andere kant is er de groep die de rol van de overheid als bevoogdende instelling liever aanbanden legt, ze willen een terughoudende overheid en een zelfregulerende mediamarkt.

Standpunten politieke partijen.
Liberalen: tegen subsidiëring van de media. Overheid moet ruimte geven aan nieuwe initiatieven, met een minimale overheidssteun. VVD zegt vrije concurrentie staat garant voor een goede afstemming van het product op de wensen en behoeftes van de kijkers en luisteraars.
Zijn enthousiast over digitale revolutie, voorstander van duaal mediabestel van publieke en commeriële omroepen.

Socialisten: regulerend optreden van de overheid, juichen de ontwikkelingen op het gebied van computertechnologie toe, maar de overheid moet er wel voor zergen dat iedereen in NL in gelijke mate toegang heeft tot deze nieuwe media. PvdA pleit voor voortzetting duale omroepbestel, nadrukkelijke rol voor publieke omroepen, ruime subsidiëring.

Christendemocraten: vooral kijken naar socialiserende functie van de media, gevaren van mediabeïnvloeding en vooral voor de jeugd. CDA voorstander van duaal omroepbestel met sterke publieke omroep, maar verder een tussenpositie tussen VVD en PvdA.

Belangengroepen (direct betrokkenen).
˟ Publieke omroepen: behoud van de pluriformiteit, commercialisering leidt tot meer oppervlakkigheid en houden pleidooi voor handhaven van de opvoedende, educatieve en informerende taken van de massamedia.
˟ Commerciële zenders: mensen zijn volwassen genoeg om zelf iut te maken waar ze naar kijken. Kijker bepaalt zelf kwaliteit, groot mogelijk aanbod.
˟ Bedrijfsleven: commercialisering van de media leidt tot vergroting van de keuzemogelijkheden.
˟ Mediaconsumenten: gemiddelde tv-kijker wil minder reclame.

˟ Overheid: omroepbestel moet bijdragen aan de ontwikkeling van de samenleven, publieke omroepen moeten zorgen voor evenwichtige maatschappelijke communicatie.





Massamedia en commercie.

6.1 Hoe komen de media aan hun geld?
Financiële middelen van de pers.
Kranten: abonnementen, verkoop en advertentie-inkomsten.

Botsende belangen.
Krantendirecties en journalisten hebben met het maken van een goed product een gemeenschappelijk belang. Krantenredacties hechten belang aan onafhankelijke berichtgeving vanuit de identiteit van de krant, directies en aandeelhouders streven naar winst, het marktaandeel, efficiëntie en effectiviteit zijn ook van belang. Journalisten zijn waarheidszoekers en willen publiceren, maar een directie kan meer belang hechten aan het verliezen van inkomens van reclame.

Om belangenconflicten te voorkomen hebben kranten een redactiestatuut. Hierin worden de taken en bevoegdheden van redactie en directie geregeld. Onafhankelijkheid van de redactie ten opzichte vd directie zijn hiermee zoveel mogelijk gewaarborgd. In de meeste statuten worden journalisten verplicht rekening te houden met de identiteit van het blad, redactionele formule en de algemeen geldende fatsoennormen van onze samenleving.

Financiële middelen radio en televisie.

Publieke omroepen:
˟ Omroepgelden, een rijksbijdrage uit de algemene middelen, en een deel van de Ster-gelden.
˟ Lidmaatschapsgelden van tientjesleden en abonnees op het programmablad.
˟ Inkomsten uit programmablad, d.m.v. abonnees, vrije verkoop en advertenties.
˟ Sponsoring van programma’s.
˟ Merchandising. (verkoop dvd’s van populaire programma’s)
Omdat publieke omroepen geen winst mogen maken van de Mediawet hebben de omroepen slechts beperkte commerciële mogelijkheden.

Commerciële zenders:
˟ Reclame-inkomsten.
˟ Sponsorgelden.
˟ Programmabladen.

6.2 Commerciële ontwikkelingen.
Meer concurrentie.
Totale media-aanbod, steeds meer televisiezenders, tijdschriften en internetsites strijden met elkaar om de aandacht van de consument, daarnaast is er ook een toenemende concurrentie binnen een mediumsoort. Ook is er een grotere concurrentie op de advertentiemarkt, het totale aanbod van reclamezendtijd, advertentieruimte in kranten en tijdschriften, en advertentiemogelijkheden op internet is zo erg gestegen dat het aanbod groter is dan de vraag.

Gevolgen van toegenomen concurrentie.

Alle mediabedrijven (kranten, omroepen etc) jagen op een deel van de winstgevende informatiemarkt. Mediabedrijven die te weinig doen om hun marktpositie te handhaven of versterken, weten dat ze de race kunnen verliezen. Neerwaartse oplagespiraal: kranten en tijdschriften met een dalende oplage kunnen een deel van hun advertentieopbrengsten verliezen, daardoor moeten ze mensen ontslaan, daardoor levert men minder kwaliteit, waardoor de oplage nog verder daalt, etc.




De toegenomen concurrentie in de media heeft geleid tot een aantal ontwikkelingen.
˟ Grotere commercialisering.
˟ Stijging van het aantal producten.
˟ Persconcentratie bij de dagbladen.
˟ Marktsegmentering bij de tijdschriften.
˟ Doelgroepenmedia en netprofilering bij tv-zenders.
˟ Mediaconcentratie door ontstaan mediagiganten.

Grote commercialisering.
Het hoofddoel van de massamedia is een zo groot mogelijk aantal lezers, kijkers en adverteerders.
Kwaliteit is minder belangrijk, daardoor zijn er minder moeilijke programma’s een meer amusement, ook meer reclame (tv en internet), meer advertenties (kranten en tijdschriften). Op radio en televisie minder aandacht voor kleine doelgroepen tenzij ze een aantrekkelijke doelgroep vormen voor adverteerders.

Persconcentratie.

Bv. Een krantenuitgeverij geeft tegenwoordig niet 1 maar meer kranten uit.
Persconcentratie brengt het gevaar van monopolievorming met zich mee.

Marktsegmentering bij de tijdschriften.
Veel kleine markten voor gespecialiseerde informatie. Zoals voor economie, juridisch, sport, hobby, mode, computers, lifestyle informatie etc. hierdoor is het aantal tijdschriften erg gegroeid.

Doelgroepenmedia en netprofilering.
Commerciële omroepen stellen hun programma’s samen met het oog op adverteerders, programma’s met veel kijkers zijn aantrekkelijk voor adverteerders. Om een langdurige band op te bouwen met adverteerders stemmen commerciële omroepen de zenders en programma’s af op specifieke doelgroepen.
Publieke omroepen zijn voor hun inkomsten deels afhankelijk van de verkoop reclamezendtijd door de ster. Daardoor gedragen publieke omroepen zich steeds commerciëler en heeft netprofilering gezorgd voor een duidelijke doelgroep per tv-zender.

Mediaconcentratie.
Samensmelting van verschillende vormen van massamedia. Mediagiganten bezitten wereldwijd filmmaatschappijen, satellietkanalen, kabelmaatschappijen, opnamestudio’s en uitgeverijen.
Deze mediaconcentratie leidt onder andere tot meer eenzijdige berichtgeving over het wereldnieuws. Deze is namelijk voor een groot dele in handen van CNN, Reuters en Associated Press.
Zij leveren een groot deel van de informatie en beelden die we in het journaal zien.












Massamedia en cultuur.


7.1 Cultuur.
We maken deel uit van een cultuur met veel normen en waarden.
Normen: specifieke regels in een groep/samenleving waarmee mensen hun eigen gedrag en het gedrag van anderen beoordelen. Ongeschreven en geschreven.
Waarden: principes die mensen belangrijk vinden om na te streven.
Wanneer mensen meer en langdurig met elkaar omgaan ontwikkeld een groep een eigen cultuur.
Cultuur: de leefwijze van een groep met alle waarden, normen en aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben, en die zij min of meer als vanzelfsprekend beschouwen. Het is een relatief begrip en kan van groep tot groep en plaats tot plaats verschillen.

Nature of nurture?
Wetenschappers houden zich al heel lang bezig met de vraag of het menselijk karakter en gedrag meer door aangeboren of door aangeleerde factoren wordt bepaald. Dit heet nature-nurturedebat.
Nature-aanhangers: biologische of erfelijke factoren.
Nurture-aanhangers: sociale milieu- de omgeving waarin iemand opgroeit.
Tegenwoordig is het een combinatie van die twee.

Dominante cultuur.
We spreken van een dominante cultuur als de cultuurkenmerken gedragen worden door een groep die binnen een samenleving overheersend is en vaak de meeste invloed heeft op het economische en politieke leven.

Subculturen.

Er is sprake van een subcultuur wanneer een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken heeft die deels afwijken van de dominante cultuur. Hebben naast de dominante cultuur eigen specifieke gewoontes en regels. Voorbeelden:
˟ Religieuze subculturen: strenggereformeerden en Jehova’s getuigen.
˟ Jongerenculturen: punkers, emo, skaters. (eerst nozems, provo’s en hippies)
˟ Bedrijfsculturen: Ikea: je-jij, maar een bank een formele cultuur, zakelijk.
˟ Etnische subculturen: Nederlandse Surinamers, Marokkanen en Amerikanen.
Contact met een dominante cultuur is een ander land.
˟ Tegenculturen: antiglobalisten, milieuactivisten, verzetten tegen dominante cultuur.
(baas in eigen buik).

7.3 Socialisatie.
Socialiserende instituties.
Instellingen en organisaties waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt:
˟ Gezin: ouders hebben een zeer bepalende invloed op het latere gedrag en de innerlijke leefwereld van het kind, omdat het gezinsleven de eerste jaren een allesbepalend referentiekader vormt.
˟ School: discipline, op tijd komen, aanvaarden van gezag, verrichten van taken binnen een bepaald patroon, samenwerken met anderen, conflicten met leeftijdsgenoten.
˟ Werk: leveren van prestaties, ontwikkeling beroepsmatige capaciteiten, gevormd door specifieke kennis (vervolgopleiding), ervaring en karaktereigenschappen.

˟ Maatschappelijke groeperingen: verenigingen, geloofsrichtingen.
˟ Overheid: gedragsregulerend optreden, stimulatie participatie van burgers aan een samenleving.
˟ Media: tv, internet, kranten, films, affiches en boeken beïnvloeden het gedrag van mensen.


Sociale controle.
Wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Zorgt ervoor dat het socialisatieproces in de ogen van de meerderheid correct verloopt en dat mensen zich niet onmaatschappelijk gedragen.
Formele sociale controle is gebaseerd op geschreven regels zoals wetten en reglementen.
Informele sociale controle heeft betrekking op ongeschreven regels zoals beleefdheidsvormen.
Sociale controle vindt vaak plaats in de vorm van sancties. Positief (belonen) en negatief (straffen) karakter.

Internalisatie.
Als mensen zich de culturele waarden en normen eigen hebben gemaakt.
Hierdoor vertoon je gedrag dat automatisch past binnen een bepaalde groep of samenleving.
Datgene wat je als je eigen persoonlijke identiteit beschouwt, wordt mede gevormd door de sociale ervaringen die je in de loop van je leven opdoet. Je identiteit is voor een groot deel het product van het socialisatieproces.

7.4 Cultuur in de massamedia.

Vooroordelen en stereotypen.
Stereotype: sterk gegeneraliseerd, versimpeld en vertekend beeld van het gedrag en de mentaliteit van een specifieke groep. (Nederlanders gierig, blonde vrouwen dom)
Vooroordeel: een mening of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaringen is gebaseerd,
Meestal negatief.
Deze twee kunnen leiden tot discriminatie, waarbij je mensen van een bepaalde groep anders behandelt op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.

Rol van de media.
Vooroordelen en stereotypen worden in de media ter discussie gesteld, maar toch blijken de massamedia niet/nauwelijks in staat deze af te breken. Door beeldvorming worden sommige vooroordelen door de media juist versterkt.

Subculturen in de media.
Veel subculturen hebben hun eigen massamedia, zoals een tijdschrift of radiozender. De meeste grote godsdiensten hebben een eigen tv-omroep en sommige grotere omroepen hebben een eigen subculturele achterban. BNN en TMF = jongeren, EO = protestants-christelijk.

Ontzuiling en individualisering.
Een cultuur is niet statisch maar dynamisch, constant in beweging. Steeds andere normen, waarden en gewoontes. Vroeger waren er maatschappelijke zuilen (katholieken, protestanten, socialisten en liberalen), deden allemaal hetzelfde en allemaal eigen krant, politieke partij en omroep. Democratiseringsgolf gaf aanzet tot individualisering. Dat leidde tot minder strakke sociale structuren en zette de zuilenmaatschappij onder druk, de scheidslijnen vielen weg en de ontzuiling begon. Zuilen brokkelden af en massamedia verloren hun vaste klantenkring, er kamen ook nieuwe omroepen die geen verzuilde achterban hadden.

Multiculturalisering.

Nederland is een multiculturele of pluriforme samenleving geworden waar mensen met verschillende achtergronden naast elkaar wonen. Mensen moeten een manier vinden om met elkaars cultuur om te gaan, etnische subculturen moeten een deel van de dominante cultuur overnemen (taal, politieke tradities en belangrijke omgangsnormen). Diepgewortelde waarden en normen van beide culturen staan tegenover elkaar, waardoor multiculturalisering moeilijk verloopt.




Nieuws en beeldvorming.

Ontvangers van mediaboodschappen krijgen altijd een door de zender geïnterpreteerd beeld van de werkelijkheid.

8.1 Selectieproces van het nieuws.
Nieuwscriteria.
Een bericht heeft een nieuwswaarde als de inhoud:
˟ Actueel is.
˟ Opvallend, onverwacht, verrassend, schokkend etc is.
˟ Cultureel of geografisch dichtbij is.
˟ Over belangrijke, bekende personen gaat.
˟ Gerelateerd is aan menselijke aspecten.
˟ Afwijkend is, in negatieve en positieve zin.
˟ Ondubbelzinnig, begrijpelijk is.
˟ Gepaard gaat met beeldmateriaal.
˟ Interessant is voor de doelgroep van het medium.
˟ Gerelateerd is aan politieke, sociaaleconomische, financiële en/of culturele ontwikkelingen en kwesties.
˟ Past binnen de identiteit van het medium.


Informatiebronnen.
Selectiemomenten. De aanbieders van berichten – informatiebronnen – beoordelen of een gebeurtenis interessant genoeg is om te melden. > selectieve perceptie.
Belangrijkste bronnen van informatie:

Personen of instellingen.
Instellingen, personen, bedrijven of groeperingen sturen persberichten op eigen initiatief in de hoop het nieuws te halen.

Overheid.
Voorlichters van politici, ministeries en andere overheidsorganen geven informatie door aan journalisten dmv persconferenties en rapporten. Overheid heeft een actieve informatieplicht, ze moeten dus op eigen initiatief belangrijke informatie bekend maken.

Correspondenten.
Een grote krant beschikt meestal over een aantal correspondenten in binnen en buitenland, al dan niet in vaste dienst. Als er iets belangrijks gebeurt geven ze dat meteen door aan de redactie.

Freelance journalisten.
Schrijven over gespecialiseerde onderwerpen, zoals onderwijs, bio-industrie, klimaat en religie. Meestal gaat het om grotere artikelen met achtergrondinformatie. Sommige schrijven voor meerdere kranten of tijdschriften tegelijk.

Persbureaus.

ANP Algemeen Nederlands Persbureau. Buitenlandse (100en) en binnenlandse (150) berichten en journalisten/correspondenten. Veel kranten etc.
GPD Geassocieerde Pers Diensten. Nationaal en internationaal. Enkele dagbladen.
HP Haagse Persbureau. Juridische en politieke verslaggeving.

Internationale persbureaus: Associated Press, Reuters, Agence France Press. Over de hele wereld verslaggevers en in verschillende landen eigen kantoren. Verkoopbaarheid van informatie.
Persdiensten.
Tegen betaling gebruik maken van belangrijke buitenlandse kranten.

Beeldmateriaal.
Foto’s worden gekocht van persbureaus die over een eigen fotoservice beschikken, filmmateriaal bij de grote Amerikaanse en Europese tv-maatschappijen (EBU, ABC, NBC, CBS en CNN)

Nieuws uit de derde wereld.
Westerse media gebruiken vrijwel alleen berichten van westerse persbureaus, daardoor is veel nieuws over ontwikkelingslanden gemaakt vanuit een westerse optiek. Ook de berichtgeving in de ontwikkelingslanden zelf verloopt vaak via Westerse persbureaus.

8.2 Beeldvorming.

Bewuste en onbewuste kleuring door de redacties van nieuwsmedia. Bewuste kleuring:
˟ Invloed van de identiteit van het medium.
˟ Manipulatie en indoctrinatie.
Onbewuste kleuring:
˟ Onmogelijkheid van objectiviteit.
˟ ‘Framing’.

Invloed van de identiteit.
De identiteit van een krant of omroep kan gebaseerd zijn op geloof, politieke voorkeur, levensovertuiging of specifieke interessegebieden daardoor krijgt de krant zijn eigen gezicht of kleur.
De identiteit is met name kerkenbaar aan:
˟ De keuze van onderwerpen door journalisten en redactie. Linkse krant: aandacht aan een staking, christelijke krant: toespraak van de paus.
˟ Volgorde berichten. Telegraaf heeft op de voorpagina een menselijk onderwerp (BN’ers, schandaal of misdaad).
˟ Presentatie. Lay-out, koppen, foto’s etc.

˟ Eigen commentaar.
˟ Woordgebruik.
˟ Gebruik van gastschrijvers. BN’ers etc.

Manipulatie.
Het vervormen van nieuws door het opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten en indoctrinatie (het systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren).
Manipulatie en indoctrinatie komt het meest zichtbaar voor in dictaturen.

Objectiviteit.
Iemand die scherp kijkt en luistert kan bij elk bericht aangeven waarom het niet helemaal objectief is:
˟ Bij de waarneming, beschrijving en beoordeling van een gebeurtenis zijn meer personen betrokken met elk zijn eigen subjectieve referentiekader.
˟ Soms vergeet een journalist het hoor-en-wederhoor toe te passen, niet alle partijen komen dan aan het woord, waardoor het niet van verschillende kanten wordt belicht.
˟ Gekleurde en eenzijdige informatiebronnen.

˟ Soms is er te weinig onderscheid gemaakt tussen feiten en meningen.
˟ Mediaframe.







Macht van de media.

9.1 Injectienaaldtheorie en selectieve perceptie.
Injectienaaldtheorie.
Ontvangers nemen informatie klakkeloos over van de media. (begin 1900)
Alle leden van het publiek zouden direct en precies zo reageren zoals de zender/het medium dat wilde. Nu denken wij allemaal dat dat overdreven is, maar toch wordt het idee van een langzame, druppelsgewijze beïnvloeding nog steeds toegepast door reclamemakers en de overheid.

Theorie van selectieve perceptie.
De invloed van de massamedia is beperkt, het publiek heeft ene actievere rol dan werd aangenomen. (1960), een aantal factoren die tussen de ontvanger en het medium in staan belemmeren de vrije doorgang van informatie van zender naar ontvanger. Ze zorgen ervoor dat een boodschap niet of vervormd bij de ontvanger aankomt. Een aantal factoren:
˟ Selectieve aandacht. Ieder mens heeft de neiging alleen te lezen of te kijken wat past bij zijn op haar opvattingen en belangstelling.
˟ Selectieve perceptie en interpretatie. Mensen hebben niet het vermogen om allen blanco waar te nemen, je ziet en hoort dingen die op een of andere reden zinvol voor je zijn. We willen de informatie zo veel mogelijk laten aansluiten wat bij ons referentiekader hoort, als we iets lezen of zien zijn we geneigd de inhoud te vervormen dat het klopt met wat we al dachten.

˟ Selectief geheugen.
˟ Selectief geloven. Mensen vertrouwen eerder de berichtgeving van het NOS Journaal dan van SBS 6 of RTL 4.

9.2 Recente beïnvloedingstheorieën.
Cultivatietheorie.
George Gerbner- Noord-Amerikaanse communicatieonderzoeker.
Mensen die veel naar dezelfde fictieve programma’s kijken nemen dezelfde normen en waarden over.
Het beeld van de werkelijkheid en de tv-werkelijkheid lopen in elkaar over.
-- in Nederland is dat niet zo erg.

Agendasettingtheorie.
De media hebben weinig invloed op het denken en het gedrag van consumenten, maar bepalen wel de onderwerpen die consumenten bezighouden. Media bepalen deels politieke agenda.
-- wetenschappers kunnen niet aantonen dat het de media zijn die de publieke en politieke agenda bepalen. Er is wel een sterk verband tussen de 3 agenda’s.

Framingtheorie.
Niet alleen het onderwerp wordt aan de orde gesteld, maar ook de manier waarop het onderwerp wordt gepresenteerd. het proces waarin een mediaframe tot stand komt heeft framebuilding. En het proces waarbij het mediaframe het denken van de mensen beïnvloed wordt framesetting genoemd.

-- het ontbreken van andere factoren die het beïnvloedingsproces kunnen verklaren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.