Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

massamedia

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2167 woorden
  • 27 juni 2007
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
19 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Maatschappijleer, Hoofdstuk 1; Massamedia, par. 1 t/m 4. Massamedia→media die bedoelt is voor het grote publiek. § 1. Communicatie. 1.1 Wat is communicatie? Communicatie→het proces waarbij een zender, bedoeld of onbedoeld, een boodschap overbrengt aan een ontvanger. Verschillende vormen van communicatie: ☺ Zender en ontvanger zijn beide aanwezig: face to face. Directe reactie (feedback) is dus mogelijk. Belangrijk kenmerk is dat zender en ontvanger van functie kunnen wisselen. ☺ Zender en ontvanger maken gebruik van een communicatiemiddel en hoeven niet in elkaars nabijheid te zijn. Soms is direct reageren mogelijk (telefoon), soms ook niet (brief). ☺ De zender richt zich tot een groot, meestal betrekkelijk anoniem publiek. Een enkele keer is reactie naar de zender toch wel mogelijk, bijv. met een theatervoorstelling, maar meestal niet, zoals bij radio- en televisieprogramma’s. Communicatiestoornis→ het communicatieproces loopt niet goed en de boodschap komt niet over. Verbale communicatie→ gesproken taal wordt als communicatiemiddel gebruiken. Verbale communicatie kan misgaan door bijv. gebruik van ingewikkelde vaktermen. Non-verbale communicatie→ gebaren worden als communicatiemiddel gebruikt. Non verbale communicatie kan misgaan doordat gebaren verkeerd begrepen worden. Medium→iets wat wordt gebruikt om te communiceren. 1.2 Massacommunicatie. Massacommunicatie→een vorm van communicatie waarbij de zender met technische hulpmiddelen in staat is grote aantallen mensen met een boodschap te bereiken. Deze technische hulpmiddelen worden media genoemd. Kenmerken massamedia: ☺ De geboden informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk ☺ De relatie tussen de zender en de ontvanger is van onpersoonlijke aard ☺ De informatie die wordt overgebracht is in principe bedoeld voor een groot, heterogeen en anoniem publiek. ☺ De communicatie verloopt meestal eenzijdig. Directe feedback is bijna onmogelijk. De ontvanger kan hoogstens indirect, achteraf reageren. De volgende media voldoen aan deze kenmerken. ☺ De gedrukte media (kranten en tijdschriften) ☺ De audio-visuele media (radio en TV)
§ 2. Functies van de massamedia. Welke functies vervullen de media in onze maatschappij? Algemene en politieke functies. 2.1 Algemene functies: ☺ De nieuwsfunctie; via krant, radio en TV, hoge kijkcijfers. Voorbeeld: Journaal. Heeft vaak ook een amusementsfunctie (is dus een mengfunctie). Voorbeeld: bruiloft Willem-Alexander en Maxima. ☺ De amusementfunctie;via TV en radio. Voorbeeld: Idols. Soorten amusementsprogramma’s zijn soaps, quizzen, shows en comedy’s. Is te zien op zowel commerciële als op publieke zenders. ☺ De educatieve functie; via TV en tijdschriften. Voorbeeld: National Geographic, Teleac, Twee voor twaalf. Is vaak ook gemengd met de amusementsfunctie. ☺ De opiniërende functie; via radio, TV en tijdschriften. Voorbeeld: het Lagerhuis, radio 1. Vaak zijn veel functies gemengd. Dit doen ze omdat de amusementsfunctie vaak lezers en kijkers vasthoudt. Een voorbeeld van een programma waar alle functies inzitten is Kopspijkers. 2.2 Vijf politieke functies van de massamedia. Deze functies hebben betrekking op de verhouding tussen de overheid en de burgers: ☺ De informatieve functie; via radio,TV en dagbladen. Voorbeeld: Den Haag Vandaag, het Vragenuurtje. Informatie van de regering komt snel bij de burger. ☺ De woordvoeders- of spreekbuisfunctie: de media verwoord, bijv. d.m.v. enquêtes standpunten die bij het volk leven. N.a.v. zo’n publicatie kan de overheid actie ondernemen. Voorbeeld: een kamerlid heeft voorgesteld een minimumstraf in te stellen, nadat er commotie is ontstaan over een man uit Venlo die zomaar werd doodgeslagen. ☺ De commentaarfunctie; via radio, TV en tijdschriften. Er wordt commentaar geleverd op politieke besluiten. Voorbeeld: redactioneel commentaar, Tros-kamerbreed en Buitenhof. Politiek en/of levensbeschouwelijke identiteit speelt een belangrijke rol bij het commentaar van de media. Voorbeeld: EO. ☺ De onderzoeksfunctie: de media onderzoekt de nieuwsfeiten en informatie. Voorbeeld: Netwerk, Peter R. de Vries. Zo’n onderzoek kan grote gevolgen hebben. Een onderzoek naar de fraude is de bouw van Netwerk heeft leidde tot een parlementaire enquête. ☺ De controlerende functie: politici en hun beleid worden gevolgd en gecontroleerd. Soms gaat de media te ver en publiceren ze valse beschuldigingen: Bram Peper zou onjuiste declaraties hebben gedaan als burgemeester van R’dam. Dit bleek niet waar te zijn. De Nederlandse pers is nog tamelijk netjes in tegenstelling tot Engeland waar heel vaak schandaaltjes gepubliceerd worden. Vrije pers is heel belangrijk voor de democratie omdat hierdoor de relatie tussen de overheid en de burgers doorzichtig blijft. Politici gebruiken de media ook om mening- en besluitvorming te beïnvloeden. Er wordt dan informatie gelekt. Ook politieke functies zijn vaak met elkaar vermengd. § 3. Invloed van de massamedia. 3.1 Visies. Bedrijven menen het koopgedrag van mensen te kunnen beïnvloeden d.m.v. reclame. Cencuur→De heersende elite of machthebber beperkt de vrijheid van meningsuiting van de massamedia omdat zijn positie kan aantasten. Om te bepalen hoe groot de invloed van de massamedia op mensen nou eigenlijk in werkelijkheid is zijn er 4 theoretische benaderingen. ☺ De injectienaaldtheorie: de mens is een weerloze spons die zonder ook maar enige vorm van kritiek de aangeboden informatie van de massamedia aanvaard. De mens wordt als het ware volgespoten met informatie. Voorbeeld: War of the Worlds. In dictaturen kan de massamedia een hersenspoelende werking hebben. Voorbeeld: Duitsland tijdens en voor WO II. Indoctrine→voor een lange periode eenzijdige informatie op de bevolking loslaten. Propaganda→ poging om voor een bepaalde opvatting aanhangers te vinden. Manipulatie→bewerking, op een slinkse manier mensen naar jouw hand zetten. ☺ De agendatheorie: de media heeft indirecte invloed. Ze bepaalt niet wat mensen denken maar wel waarover mensen denken. Volgens de agendatheorie is de invloed van de media het grootst als burgers nog over geen enkele andere informatie beschikken. ☺ De selectieve-perceptietheorie: het waarnemen van de mens is altijd subjectief. Elk mens interpreteert informatie zolang dat past in zijn eigen referentiekader. Mensen nemen hetzelfde dus verschillend waar. Referentiekader→datgene wat je al weet, met inbegrip van eerder aangeleerde waarden en normen. Dat kader gebruik je om je waarnemingen te interpreteren en te beoordelen. Je referentiekader wordt beïnvloed door je omgeving en je opvoeding. ☺ De multi-step-flowtheorie: de meeste mensen zijn niet in staat een eigen oordeel te vormen en sluiten zich aan bij de opinieleiders. Zij worden beschouwd als de autoriteit op een bepaald gebied. Er zijn 3 soorten opinieleiders: 1. Leiders die met bepaalde waarden worden geassocieerd. Bijv. kerkleiders. 2. Leiders die heel deskundig op een bepaald gebied worden geacht, de experts. 3. Leiders die een strategische positie bekleden en op een bepaald gebied een machtspositie hebben. Two-step-flow→iemands mening wordt rechtstreeks door de opinieleider beïnvloed. Maar meestal zijn er meer dan twee stappen. 3.2 Invloed van reclame op de consument. Voor de massamedia is reclame een belangrijke inkomstenbron; het is commercieel gezien van groot belang. Bedrijven menen het koopgedrag van mensen te kunnen beïnvloeden d.m.v. reclame. Reclame is eenzijdige, subjectieve informatie. Middelen om de consument te beïnvloeden: ☺ Gebruik maken van een bekend persoon ☺ Gebruik maken van wetenschappelijke termen ☺ Gebruik maken van termen uit andere talen ☺ Proberen het product aan een bepaalde sfeer te koppelen ☺ Proberen in te spelen op specifieke gevoelens van de consument (beschermen van kinderen) ☺ Muziek. ☺ Gericht benaderen van doelgroepen. (tijdens voetbal reclame voor mannen) ☺ Humor; daar is zelfs een prijs voor: de gouden Loekie ☺ De consument zelf, al of niet geacteerd, aan het woord laten. ☺ Herhaling

Het grootste succes van een reclame is als een merknaam tot soortnaam wordt: bijv. Maggi 3.3 Waarden en normen. Waarden→ opvattingen over goed en kwaad, mooi en lelijk, gepaste en ongepaste omgangsvormen, enz. Normen→ gedragsregels die op waarden gebaseerd zijn. Socialisatie→ de overdracht van waarden en normen. Socialisatie vindt vaak plaats d.m.v. aanpassing, wat soms weer plaats vindt d.m.v. imitatie. Jeugdsubcultuur→een groep jongeren dat zich afscheidt van de samenleving en het gedrag van de andere leden imiteert. Muziekzenders, de Hitkrant, Break-Out zijn bronnen van socialisatie. De massamedia, vooral de TV, is dus een bron voor socialisatie. 3.4 De invloed van televisiegeweld. Leidt veel geweld op TV tot het vertonen van agressief gedrag? Agressief gedrag→ gedrag dat bewust is gericht op het toebrengen van schade aan anderen of aan zaken die aan anderen behoren. Dat kan fysiek en psychisch zijn. De theorieën die veronderstellen dat er een relatie is tussen geweld op TV en agressief gedrag kunnen worden onderscheiden in 3 typen: ☺ De stimulatiethese: geweld neemt toe als men agressie op TV ziet. 1. Elementaire activatiehypothese: als we geweld op TV zien veroorzaakt dat een lichamelijk reactie (bijv. hartkloppingen). Deze reactie zorgt voor agressiestimulerende, emotionele opwinding. 2. De twee-factorentheorie: aanvulling op de elementaire activatiehypothese, alleen is er sprake van twee factoren. Er kan agressie optreden als de persoon het op TV ziet (factor 1) en als hij al agressieve gevoelens had (factor 2). 3. Associatiethese van Berkowiz: er zijn twee voorwaarden: 1. er moet aanleiding zijn tot agressie en 2. de kijker moet een verband zien tussen het filmgeweld en zijn doelwit. 4. De desensitisatiethese: door herhaaldelijk kijken naar geweld neemt de emotionele reactie af. Dit kan aan de ene kant stimulerend werken (de barrière is weg), maar aan de andere kant ook demotiverend (er is minder stimulans om agressief gedrag te vertonen). 5. De aanstekelijksthese van Wiegman: er is sprake van gedragsbesmetting als men geweld ziet. Wiegman heeft aangetoond dat een geweldfilm de interne agressie kan versterken zonder dat die zich uit. 6. De observationele leertheorie van Bandura: mensen leren uit het gedrag van anderen en gaan dat imiteren. Uit onderzoek is gebleken dat het uitmaakt of de persoon in de film wordt gestraft voor zijn daden of niet. ☺ De reductiethese: agressief gedrag neemt af als men naar geweld kijkt. 1. Catharsishypothese: het kijken naar geweld kan het effect hebben van stoom afblazen. De kijker heeft dus geen behoefte meer om agressief gedrag te tonen. 2. Empathiehypothese: als men het waargenomen geweld als smakeloos/zinloos ervaart, zal de neiging tot geweld afnemen. 3. Aandachtsverschuivingshypothese: het kijken naar scènes, en dus ook het kijken naar geweld, leidt de kijker af, en leidt hem/haar dus ook af van de neiging tot geweld. Dit is vooral zo tijdens komische scènes. ☺ De geen-effectthese: volgens sommige wetenschappers heeft onderzoek nauwelijks aangetoond dat het kijken naar geweld agressie opwekt. Er zijn toch nog een aantal vragen met betrekking tot geweld op TV: 1. Als er wel een relatie bestaat, waarom wordt de één dan wel beïnvloed, en de ander niet? 2. Waarom is er een verschil tussen agressief gedrag van jongens en meisjes? 3. Zijn er effecten op de langere termijn? 4. Beïnvloed het meekijken van volwassenen de effecten bij kinderen? 5. Wat is de invloed op de volwassenen zelf? Het beleid: ☺ wetsvoorstel van GroenLinks om kinderen voor beelden van geweld te behoeden. ☺ De Kijkwijzer ☺ Richtlijnen over de uitzendtijden van bep. programma’s. Commissariaat voor de media: organisatie die er op toe ziet dat de programma’s zich houden aan de vastgestelde uitzendtijden. § 4. Welke media hebben de meeste invloed? 4.1 De krant. De krant is het oudste medium. De eerste periodieken gingen vooral over de handel en soms over politieke ontwikkelingen. Er was sprake van censuur. In 1948 werd de grondwet aangepast en in art. 7 werd het recht op persvrijheid opgenomen. Dat is een belangrijke voorwaarde voor de democratie. Na 1848 werd de krant nog steeds niet veel gelezen (te duur), maar dat veranderde door de industrialisatie. Het politiek bewustzijn groeide en dus groeide ook de vraag naar informatie en dus de vraag naar kranten. Pluriformiteit→veelvormigheid. De verzuiling zorgde er voor dat er sprake was van een grote pluriformiteit. De 4 zuilen waren: de protestants-christelijke, de katholieke, de sociaal-democratische en de liberaal-conservatieve zuil. In de jaren ’60 was er sprake van ontzuiling. De oorzaken hiervan waren: de deconfessionalisering, de ontkerkelijking en het doorbreken van de autoritaire maatschappijstructuren. Elke zuil had zijn eigen doelgroep en dus zijn eigen dagblad. Dagbladen kunnen ook ingedeeld worden aan de hand in kwaliteits- of kaderkranten (Trouw, NRC) en populaire kranten (Telgraaf, AD). Regionale kranten zijn veel afhankelijk van persbureaus: bijv. Algemeen Nederlands Persbureau. Via netwerken verspreiden zij het nieuws waar de redactie van de krant een keuze uit maakt. Die keuzes worden bepaald door de signatuur van de krant, de nabijheid, actualiteit, uitzonderlijkheid en of het bericht past bij eerdere berichtgeving. Bronnen van inkomsten voor kranten: 1. Abbonementen
2. Advertenties. Door de terugloop van advertentieopbrengsten moesten veel kranten fuseren. Dit wordt persconcentratie genoemd.
4.2 Weekbladen en andere tijdschriften. ☺ Opiniebladen: Elseviers Magazine, HP de Tijd, de Groene Amsterdammer, enz. Zij verschijnen meestal wekelijks en berichten vooral over politieke, sociaal-culturele en artistieke onderwerpen. Ze hebben vaak een politieke signatuur. ☺ Gezinsbladen en sensatiepers: Sensatie: Panorama, Story, Privé. Vaak is er sprake van onjuiste berichtgeving. Gezinsbladen: Libelle, Margriet. 4.3 Radio en televisie. Eerste radio-uitzending was er in 1916. Ook de radio was verzuild. Radio Oranje was van groot belang tijdens WO II. In 1951 was de eerste Tv-uitzending een feit. Uiteraard was ook de TV verzuild. In de jaren ’60 kwam er een eind aan deze verzuiling. Door de concurrentie die er inmiddels was door de niet-verzuilde omroepen gingen de verzuilde omroepen ook amusementsprogramma’s enz. uitzenden. Het programma-aanbod werd steeds zwakker. Dit werd vertrossing genoemd. In 1988 kwam er een Nieuwe Mediawet: ☺ Een omroep moet een bepaalde stroming vertegenwoordigen en niet winstgericht zijn. ☺ Een omroep moet een gevarieerd programma-aanbod hebben. ☺ Er moeten minimaal 150.000 leden zijn. Omroepcommissariaat→ organisatie die er op toezag dat de Mediawet van 1988 werd nageleefd. Commerciële zenders→ zenders die hun inkomens uitsluitend uit reclame en sponsering halen. Kabelmaatschappijen→ bedrijven die zenders van satellieten plukken (opkomst tijdens de jaren ’70). Zij konden dus een ongelimiteerd aanbod van zenders bieden. Hierdoor kan men ook buitenlandse zenders bekijken.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.