Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Massamedia

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 5276 woorden
  • 4 juli 2005
  • 117 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
117 keer beoordeeld

Massamedia 1 socialisatie en cultuur; Interacties = gesprekken voeren, blikken uitwisselen, iemand een brief of e-mail sturen, uitgaan, voetbalwedstrijd spelen, enzovoort. De uitkomst van interacties is vaak onvoorspelbaar, je niet van te voren of een feestje gezellig zal worden of niet. Toch zijn er altijd voorspelbare aspecten aanwezig. Dat komt door bepaalde regels of normen die afgesproken zijn. Zoals wedstrijdregels, verkeersregels, lestijden. Wanneer men langduriger met elkaar te maken hebben worden de kenmerken en afspraken talrijker, er wordt een cultuur ontwikkeld. Cultuur = alle waarden,normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenlevingen met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen. Iedere samenleving of iedere groep ontwikkeld in de loop van de tijd een cultuur. Niet alleen diegene die langdurig met elkaar te maken hebben. Maar ook een groep die bijvoorbeeld maar een paar dagen met elkaar te maken hebben ontwikkelen regels en afspraken. Interdependenties; Mensen kunnen niet zonder binding, en door de cultuur en interacties wordt men afhankelijk van elkaar. Ze worden dus gebonden. Je hebt verschillende soorten afhankelijkheid. we kunnen ze rangschikken in 4 soorten bindingen; o Affectieve binding
o Economische binding

o Cognitieve binding
o Politieke binding
Bindingen; Affectieve bindingen; Deze hebben betrekking op de behoefte aan vriendschap en liefde. Die proberen we vanaf jongs af te vervullen. Hieronder valt bijvoorbeeld ook de band die supporters hebben met een voetbalclub. Of de nationale gevoelens die sommigen hebben. Economische bindingen; Deze hebben betrekkingen op alle handelingen die we verrichten om ons in levensonderhoud te voorzien.Hierbij is bijna iedereen afhankelijk van iedereen. Een bedrijf is afhankelijk van de consument
En een consument is ook weer afhankelijk van een bedrijf. Cognitieve bindingen; Deze hebben betrekking op de overdracht van kennis, leerprocessen die men doormaakt. Je bent hierbij bijvoorbeeld afhankelijk van je leraar, maar ook van de journalist die je informatie verschaffen via de massamedia. Politieke bindingen; Deze komen voort uit het feit dat we als burgers sommige dingen niet zelf kunnen regelen.We hebben een bestuursapparaat nodig voor zaken als wegen, onderwijs, gezondheidszorg en veiligheid. Zo zijn we afhankelijk van politie, omdat we ons zelf niet kunnen verdedigen tegen fysiek geweld van anderen (o nee?) Nature-nuture; Tegen over cultuur staat natuur. Natuur = datgene wat aangeboren is. Wetenschappers houden zich al jarig bezig met de vraag of menselijk gedrag meer bepaald wordt aangeboren of aangeleerde kenmerken. Dit heet het nature-nuture-debat
Nature-aanhangers zeggen dat het bepaald wordt door aangeboren kenmerken. Nuture-aanhangers zeggen dat het bepaald wordt door culturele,dus aangeleerde kenmerken. Maar vooral na de 2e wereld oorlog zeiden sociologen en sociaal-psychologen dat het beiden was. Het menselijk gedrag zou bepaald worden door aangeboren kenmerken EN door aangeleerde kenmerken. Dat is erg logisch, want het feit dat een mens klanken kan horen en voortbrengen is een aangeboren kenmerk. Het behoort daarom tot de menselijke natuur. Maar wélke taal men spreekt is een aangeleerd kenmerk, en daarom een onderdeel van cultuur. Ook het feit dat je gevoelsbanden aan kunt gaan met anderen is een aangeboren eigenschap, maar de wijze waarop het gebeurd is weer een aangeleerde eigenschap. De wijze waarop wordt sterk beïnvloed door je opvoeding en sociale milieu. Cultuurkenmerken; In iedere samenleving komen normen en waarden voor. Normen zijn gedragsregels
Waarden zijn principes
Voor mensen is het belangrijk dat deze cultuurkenmerken worden gedeeld. Er ontstaan veel conflicten omdat er veel sterk verschillende normen en waarden zijn. Naast normen en waarden zijn er nog vele andere cultuur kenmerken zoals kennis, gewoonten, opvattingen, kunst, sport, symbolen en feestdagen. Rood-wit-blauw (en oranje) is het symbool van de Nederlandse cultuur. Nederlandse gewoonten zijn bijvoorbeeld Sinterklaas vieren. Veranderingen; Normen en waarden kunnen gezien worden als het cement van de samenleving. En iedere nieuwkomer krijgt deze normen en waarden aangeleerd. Toch veranderd een samenleving voortdurend. sommige kenmerken zoals verbod op geweld blijven bestaan. Maar opvattingen over kleding, omgangsvormen en vrijetijdsbesteding veranderen. Culturen zijn dynamisch en verschillen per plaats, Tijd en groep. Wat gepast en ongepast is verschilt per generatie en samenleving. Bijvoorbeeld moeders keuren het topless zonen van hun dochters goed terwijl dat vroeger ongepast was. En in onze cultuur word je geleerd dat smakken en boeren aan tafel niet mag, maar in andere culturen wordt dat juist weer gewaardeerd. Rolgedrag; Binnen culturen ontwikkelen zich rolpatronen, hierdoor wordt het menselijk gedrag vastgelegd. Rolgedrag = de manier waarop je je in een bepaalde rol behoort te gedragen. Welke rol je moet ‘spelen’ hangt af van de situatie. Iedereen vervult bepaalde rollen in zijn leven zoals leerling, als consument, als werknemer, als moeder, enzovoort. Presentation of the self = de manier waarop wij ons in die rol naar buiten toe laten zien. Eigenschappen of gedragingen die niet overeenstemmen met een bepaalde rol worden vermeden. Men draagt voortdurend maskers, het masker wisselt per situatie. We zijn er ook voortdurend op uit om geloofwaardig over te komen. In dit verband spreekt men van impression management. Dit geldt niet alleen voor individuen maar ook voor grotere groepen zoals het personeel in een restaurant, artsen en verpleegsters. Op een toilet kan men zich van zijn masker of rol ontdoen, men kan zijn eigen gevoelens tonen, ze hoeven nu niet te voldoen aan de rol of het masker, ze hoeven niet te voldoen aan de regels van de fronstage. Er komen ook rolconflicten voor. Een rolconflict treedt op wanneer iemand met tegenstrijdige verwachtingen wordt geconfronteerd. Een docent kan bijvoorbeeld in een tweestrijd komen als hij weet dat een leerling alleen overgaat als hij haar eentiende punt meer geeft voor een proefwerk. En een arts kan dit ervaren bij een euthanasie of abortus situatie. 1.2 Soorten cultuur. Het is niet zo dat iedereen zich altijd op dezelfde manier gedraagt in een cultuur. In een moderne samenleving zijn allerlei cultuurgroepen aan te treffen die er eigen ideeën en gewoonten op na houden. Dit hebben wij in Nederland. Je kunt mensen aantreffen zoals liefhebbers van klassieke muziek, adel, arbeiders, housers, Feyenoordsupporters, Jehova getuige, miljonairs, milieuactivisten. Ook vele nationaliteiten hebben een eigen cultuur, evenals mensen uit andere streken; Amerikanen, Limburgers, Turken, Duitsers, Marokkanen, Friezen, Surinamer, enzovoort. Zo’n cultuur word een multiculturele samenleving genoemd. over het algemeen delen deze culturen de meest essentiële normen en waarden. Maar soms ook niet, dan gaat de cultuur van een groep lijnrecht tegen de rest in. Dominante cultuur en subculturen; Niet alle culturen zijn even sterk. Dominante cultuur = een groep/cultuur die overheersend is. Deze groep wordt vooral gevormd door mensen die veel invloed hebben op de politiek en economie. De kenmerken van de dominante cultuur in Nederland zijn
o Nederlands spreken

o Gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen
o Koningendag vieren
o Gebruiken van de kaasschaaf (??) maar Nederlanders staan bekend om hun tolerantie, ze respecteren en accepteren andersdenkenden. Subcultuur = een groep/cultuur die op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur. Enkele subculturen; o Alto’s/ gothics
o Homo’s
o Mensen uit staphorst (die lopen erg achter op de rest) Tegencultuur; Een subcultuur hoeft niet strijdig te zijn met de dominante cultuur. Dit is wel het geval bij een tegencultuur. Tegencultuur = een groep/cultuur die zich verzet tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen. Bijvoorbeeld de Feministes, zij eisten meer rechten voor vrouwen, vele eisen zijn inmiddels ingewilligd en daardoor maakten ze uit van de dominante cultuur. Hierdoor verloren de Feministes hun karakter als tegencultuur. In onze tijd zou je de antiglobalisten een tegencultuur kunnen noemen. Ze zijn tegen de dominante normen en waarden zoals de westerse landen laten overheersen in de wereld. Ze willen liever dat de welvaart beter over de wereld verdeeld word, ze noemen zich zelf liever anders-globalisten. 1.3 Verschillende subculturen; In iedere cultuur bestaan subculturen. Deze ontstaan vanzelf
Nu gaan we kijken naar de subculturen; o Bedrijfscultuur
o Jeugdcultuur
Bedrijfscultuur; Een bedrijfscultuur bestaat uit alle normen, waarden en gewoonten die er in een bedrijf gelden. Bijvoorbeeld kleding; een timmerman loopt in een overall terwijl bankemployees in een net pak of rokje lopen. Maar behalve kleding heb je ook de manier waarop men met elkaar omgaat, de taal en het vakjargon, de borrel op vrijdagmiddag, de uitstraling van het bedrijf, logo en briefpapier, enzovoort. Jeugdcultuur; Vooral bij jongeren zien we veel subculturen. Hier voor zijn 3 redenen; o Na de 2e wereldoorlog nam de welvaart toe, ze konden zich beter ontwikkelen en ze hadden meer vrije tijd
o Jongeren wilden een eigenlevensstijl, anders dan die van hun ouders. Ze willen meer zelf beslissen (de hippies en de provo’s in de jaren 60) o Geborgenheid, ze willen ergens bij horen. Ze zoeken mensen met dezelfde muzieksmaak, kledingstijl of ideeën. Stromingen; Jeugdculturen komen vaak voort uit muziekstromingen. Denk maar aan Rap, House, Rock en Punk. Rappers komen uit de VS, ze hebben hun eigen soort taal en kleding. Ze zingen met gesproken teksten die vaak over maatschappelijke problemen gaan zoals racisme. Ze protesteerde eerst tegen de commerciële muziek, die werd gemaakt voor het geld. Maar inmiddels zijn er vele rappers rijk vanwege hun platenverkoop, Housecultuur komt eigenlijk meer uit Europa, ontstaan als Danscultuur. Het ging om een snel dansritme, bepaald door het aantal ‘beats per minute’. Er ontstaan nog steeds vele genres in de housemuziek. Veranderingen; Jeugdculturen zijn een belangrijke doelgroep voor het bedrijfsleven. Reclamebureaus hebben daarom ‘trendwatchers’. Die moeten nieuwe jeugdculturen volgen en in kaart brengen. Dit is de reden waarom jeugdculturen zovaak veranderen. Veel jongeren willen een eigen wereld zonder volwassenen. Wanneer een bepaalde trend aanslaat en bekend wordt, zoeken de makers (jongeren dus) vaak weer iets nieuws. De culturen verouderen dus snel. 1.4 multiculturele samenleving

er wonen mensen met verschillende nationaliteit en afkomst naast en met elkaar. De kenmerken van alle culturen vind je overal; moskeeën, spruitjes en kousenband. Multiculturele samenleving = een maatschappij waar verschillende etnische groepen elk met een eigen cultuur met elkaar samenleven. Etnische culturen = speciale, plaatsgebonden subculturen
Ontstaan; Dat er veel culturen naast elkaar leven, is niet een nieuwe trend ofzo. Dit is altijd al zo geweest, vroeger kwamen ze dan wel uit buurlanden. Maar na de 2e wereldoorlog veranderde dat, er kwamen mensen van over de hele wereld in Nederland wonen. De eerste immigranten waren de mensen uit de Nederlandse koloniën. Ze kwamen hier omdat wij arbeiderstekort hadden, deze mensen noemen we ‘gastarbeiders’ Maar tegenwoordig komen er meer vluchtelingen naar Nederland omdat ze hier veiligheid zoeken. Samenleven; Omdat elke cultuur andere normen en waarden heeft kan dit nog wel eens voor problemen zorgen. Als je op vakantie gaat heb je hier ook mee te maken, dan is de vraag of men zich moet aanpassen aan de gewoontes en cultuur daar, of dat men zich kan gedragen naar zijn eigen gewoontes. Hetzelfde geld als je gaat emigreren, en ook voor mensen die hier komen wonen. Intergratie; Subculturen moeten integreren. Integreren = een deel van de dominante cultuur overnemen maar voor een deel ook hun eigen cultuur behouden. Maar de dominante cultuur neemt vaak ook aspecten van een etnische subcultuur aan, zoals Nasi eten naar bepaalde muziek leren luisteren 1.5 socialisatie en sociale controle Cultuur geeft een richting aan het denken en doen van de mens. Het vormt een gedragsregulerend kader: enerzijds biedt cultuur mogelijkheden om met anderen te communiceren, anderzijds legt cultuur ook beperkingen op aan het gedrag. Het geeft aan welk gedrag wel of niet aanvaardbaar is. Het overdragen van een cultuur gaat via het volgende proces; o Socialisatie
o Enculuratie
o Acculuratie
o Sociale controle
o Internalisatie
Socialisatie; Dit is het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van een groep aanleert. Het doel van socialisatie is aanpassing van het individu aan zijn omgeving, maar ook de instandhouding ven continuering van de cultuur over een periode van vele jaren. Het zorgt ervoor dat een leven in een samenleving geordend kan verlopen. Tijdens socialisatie waarin normen, waarden en gewoonten worden overgebracht, ontwikkelen we als kind een eigen persoonlijkheid. Behoeften, emoties en gedragspatronen zijn het resultaat. Je persoonlijkheid word dus door talloze sociale ervaringen gevormd. Een kind in Nederland is heel anders opgevoed dan een kind in het oerwoud, dat komt hierdoor. Zonder socialisatie kan vrijwel niemand overleven. De samenleving zou uit elkaar vallen. Enculuratie en Acculuratie; Enculuratie = aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waarin een mens is geboren. Dit is de eerste vorm van cultuuroverdracht. Dit is men name het geval bij kinderen, die thuis in het gezien of op school gesocialiseerd moeten worden. Acculuratie = later aanleren van de kenmerken van een cultuur waar men niet oorspronkelijk toe behoort. Dit is de 2e vorm van cultuuroverdracht. Hier is sprake van bij immigranten, studentenvereniging, Jehova’s getuigen. Cultuuroverdracht loopt effectiever bij enculuratie dan bij acculuratie. Bij acculuratie heb je al andere dingen aangeleerd die je moet veranderen, dit is moeilijker dan het meteen aangeleerd krijgen
Socialiserende instituties; De rol van het gezin in het socialisatieproces van het kind wordt verkijkt als het kind ouder wordt. Crèche, school, werk, sportvereniging. Collectieve gedragspatronen = gemeenschappelijke gedragspatronen zoals carnaval, Prinsjesdag, Koninginnedag, kerstmis, ramadan. Hier mee worden ook normen overgebracht. Onderscheiden volgende socialiserende instituties; o Gezin; vanaf geboorte leren kinderen allerlei gedragingen, dit gebeurd door imitatie van anderen, het kind kijkt, en doet het na. als het kind ouder wordt neemt de imitatie af en ontwikkeld het meer zelfstandigheid

o School; kinderen leren hier discipline; op tijd komen, luisteren, doen wat de docent zegt. Ze leren taken verrichten binnen een bepaalde tijd en ze worden op hun prestaties beoordeeld, ook leren ze samenwerken. o Maatschappelijke groeperingen; sportclubs en geloofsrichtingen. mensen leren zich gedragen naar de normen en waarden van een geloofsrichting, zoals dat je elke zondag naar de kerk moet of dat je geen varkensvlees mag eten. Bij sportclubs leert men de teamgeest te ontwikkelen
o Overheid; er gelden talloze regels in een maatschappij. Je mag niet stelen, je moet onderwijs krijgen tot een bepaalde leeftijd. Wie zich niet aan een regel (wet) houdt, word gestraft. o Vriendenkring; mensen hechten grote waarden aan vriendschap, iedereen heeft wel enkele goede vrienden. Binnen de affectiviteit in deze relaties zijn mensen vaak bereid gedachten en gedragingen van een ander over te nemen. vriendenkringen hebben dus invloed op normen en waarden. o Media; televisie, kranten, films affiches en boeken beïnvloeden ook het gedrag van de mens. Vooral sinds de televisie beheerst de massamedia ons leven veel meer dan vroeger. Media is daarom belangrijk geworden in de spreiding van culturen. Sociale controle; Sociale controle = de wijze waarop mensen andere mensen dwingen of stimuleren zich aan de geldende normen te houden. Het zorgt ervoor dat het socialisatieproces goed verloopt, en dat mensen zich niet ongepast (onmaatschappelijk) gaan gedragen. Formele sociale controle = wanneer deze gebaseerd is op geschreven regels. Dit kunnen wetten zijn, maar ook gewoon club of school regels. Informele sociale controle = beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels. De sociale controle vindt vaak plaats in sancties. 4 vormen van maatregelen; o Formele positieve sancties; diploma of salarisverhoging na promotie
o Formele negatieve sancties; boete, straf werk of een gevangenisstraf. o Informele positieve sancties; compliment, fooi, applaus na een voorstelling. o Informele negatieve sancties; kind naar zijn kamer sturen, voetbalteam uitfluiten na een slechte wedstrijd. Internalisatie; Het doel van socialisatie en sociale controle is bereikt als er internalisatie plaatsvindt in de cultuur. Internalisatie = mensen hebben sommige aspecten van hun cultuurgroep zo eigen gemaakt, dat ze zich automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van hen verwacht. Goed voorbeeld is de regulering van plassen. Een kind leert van zijn ouders niet in hun broek te plassen, maar netjes naar de wc te gaan. 2 media en communicatie. 2.1 wat is communicatie. Communicatie = het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger. Deze boodschap bevat een hoeveelheid informatie (gedachten,gevoelens gedragingen) Het medium = waarlangs de boodschap wordt verstuurd (gesproken/geschreven woord, gebaren, kleding, tv, kunst) Feedback = terugkoppeling als de ontvanger op de boodschap reageert. Binnen communicatie komt encoderen en decoderen voor. Encoderen = zender verpakt boodschap in bepaalde vorm of code
Decoderen = ontvanger vertaalt en interpreteert deze informatie. Menselijk gezien, bij encoderen gebruikt iemand een bepaalde woordkeuze om iets te uiten en bij decoderen vertaalt iemand de woorden in zijn eigen denkwereld. Reden van misverstanden en communicatiestoornissen; zender en ontvanger wisselen info uit vanuit een verschillend referentiekader. Dit noem je ook wel ‘ruis’ (Referentiekader = het geen wat men al weet over een bepaald onderwerp.) Sociale aspecten; Er is altijd communicatie. Ook al zegt iemand niks, of heeft iemand zijn ogen dicht, hij communiceert toch. Economische aspecten; We kunnen op vele manieren informatie uitwisselen (telefoon,tv,radio) daardoor is Nederland een informatiemaatschappij. Hierbij vormen communicatie en informatie overdracht de basis van economie. Informatie is een product geworden. 2.2 soorten communicatie; soorten; o Directe en ondirecte communicatie, bij direct is er face-to-face contact, bij indirect niet. o Eenzijdige en meerzijdige communicatie, bij eenzijdig is er sprake van eenrichtingsverkeer (radio,tv), bij meerzijdig is deelnemer zender en ontvanger. o Verbale en non-verbale communicatie, verbaal is via geschreven of gesproken woorden en bij nonverbaal gebeurt het met lichaamstaal,symbolen en tekeningen
o Interpersoonlijke en massacommunicatie, interpersoonlijk is by een klein aantal personen zoals vergadering (sprake van directe verbale en/of-nonverbale feedback) bij massacommunicatie is de informatie bedoeld voor een groot, heterogeen en relatief onbekend publiek (weinig feedback) Massa communicatie vindt plaats met behulp van technologie; massamedia

Massamedia; Massacommunicatie beheerst ons leven heel erg, dat komt door de invloed van de massamedia, de dragers van openbare boodschappen, is toegenomen. Hieronder vallen radio, televisie, kranten, boeken, websites, aanplakbiljetten&films. Iedereen kan kennisnemen van de aangeboden info. Massamedia’s gezamenlijke kenmerken; o Informatie die overgebracht word is voor groot anoniem publiek
o De info is openbaar en voor iedereen toegankelijk
o Relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk
o Communicatie verloop vaak eenzijdig
o Ontvanger kan vaak alleen indirect en achteraf reageren
o Weinig feedback
Soorten informatie; o Amusement. Ruim 50% van programma-aanbod is amusement (zoals soap,quiz en show programma’s) bij commerciële omroepen is dit zelfs 80% o Nieuws. kranten, journaals, actualiteitenprogramma’s op radio en tv bevatten nieuws. op Internet is het nieuws het acuteelst
o Reclame. Reclame heeft 2 doelen, mensen nieuwe goederen laten zien en vergroting van naamsbekendheid van een bedrijf. Reclameboodschappen worden steeds lawaaieriger, grappiger (maar leuker??). o Meningsvorming. Talkshows, documentaires, ingezonden brieven, discussiegroepen, specials op radio en tv. Hierdoor vormen we eigen mening
o Kunst. Toneelstukken, opera’s, popconcerten, klassieke concerten. Veel aandacht voor festivals als Pinkpop. o Educatie en onderwijs. Teleac, schooltv (NOT (staat er echt!), studieboeken, encyclopedieën, musea (??). Vaak worden meerdere van deze soorten verwerkt in 1 bepaalde show of toneelstuk (etc) Nieuws en kennis; Kennis en nieuws zijn subjectieve begrippen want niet iedereen heeft dezelfde kennis en wat voor een ander nieuws is kan voor de een al bekend zijn. Kennis = info die al bekend is
Nieuws= recente feiten die nog onbekend zijn

Kennis veroudert sneller dan vroeger, dit komt door de snelle ontwikkeling. Het grote informatieaanbod kan ook een desoriënterende werking hebben, je krijgt zo veel verschillende info. Je moet de waarde van de verschillende bronnen inschatten en het nieuws selecteren. 2.3 functies voor het individu Informatieve functie. Media beantwoord aan de behoefte van; o Informatie (journaal, krant) o Educatie (voorlichting, Teleac, documentaires) o Hulp bij opinie- of meningsvorming (achtergrondinfo programma’s zoals Netwerk&NOVA, nieuwsgroepen op internet, opinieweekbladen) Sociale functie. Hierdoor zorgt de media ervoor dat individuen; o Met andere mee kunnen praten (over bijv spraakmakende tv programma’s) o Hun eenzaamheid kunnen verdrijven (tv kijken, krant lezen, MSN’en) Recreatieve functie. Media beantwoord de behoefte aan; o Ontspanning, gezelligheid en tijdverdrijf (na een dag hard werken) o Spanning, sensatie en romantiek (film of voetbalwedstrijd) 2.4 functies voor samenleving; functies; o Politiek-informatieve functie. In democratie is het van belang dat burgers goed geïnformeerd zijn over belangrijke maatschappelijke problemen
o Spreekbuisfunctie. Politici moeten goed geïnformeerd zijn over kwesties en standpunten die leven onder de bevolking. Soms denken veel mensen hetzelfde over een onderwerp dit noemt men publieke opini. o Controlefunctie. Media let op of de regering, bedrijven en maatschappelijke organisaties correct handelen en afspraken nakomen. o Commentaarfunctie. Kranten en tijdschriften kennen redactioneel commentaar en laten lezers in een forum aan het woord. o Socialiserendefunctie. Massamedium werkt als socialiserend instituut en draagt cultuurkenmerken over of bekritiseert ze juist. 3. soorten media; o gedrukte media zijn boeken, kranten (pc,internet, cd-rom) o audiovisuele media zijn radio en tv (pc,internet, cd-rom) o digitale media zijn dingen zoals internet. 3.1 gedrukte media; hieronder vallen kranten,boeken, tijdschriften, huis-aan-huisbladen. Kranten en tijdschriften worden ook wel pers genoemd. We hebben in Nederland een vrije pers. Soorten gedrukte media; o kranten. Zijn dagbladen, brengern nieuwsfeiten, achtergrondinfo&praktische gegevens zoals radio en tv programmas, films en beurskoersen
o tijdschriften. Verschijnen periodiek, verschillende info, vaak specifieke doelgroep. o Huis-aan-huisbladen. Eens per week, gratis, regionaal of plaatselijk nieuws. o Boeken. Fictie (literatuur, verhalen bundels, detectives en strips) en nonfictie (studieboeken, naslagwerk, kookboeken, hobbyboeken, reisgidsen) Kranten; Nederland heeft ongeveer 40 dagbladen. Deze zijn te verdelen in landelijke en regionale kranten. Spits en metro zijn gratis landelijke ochtendkranten. Regionaal; Gooi en Eemlander, de Geldelander

Landelijk; De Telegraaf, het NRC. Verschil tussenkranten; o Algemeen en richtingkranten. Algemene krant is niet verboden aan levensbeschouwelijke of politieke kranten, richtingkranten zijn dat wel. o Progressieve en conservatieve kranten. Progressieve hechten waarde aan maatschappelijke verandering, vernieuwingsgezind, worden ook wel links genoemd. Conservatieve zijn behoudend en steunen het gezag, hechten waarde aan tradities, worden ook wel rechts genoemd. o Populaire en kwaliteitskranten. Populaire/massakranten richten zich vooral op het grote publiek zoals de Telegraaf. Kwaliteits/kaderkranten zijn voor de beter opgeleide deel in Nederland (het NRC). Het verschil in Nederland is niet zo groot. Telegraaf; Sensationele krant, goede buitenlandredactie en uitgebreid financieel nieuws. veel nieuws uit de showbizz (erg), politiek gezien is de telegraaf rechts. Het algemeen dagblad (ad); Duidelijk brengen van ingewikkelde zaken doormiddel van verhelderende tekeningen, grafieken en tabellen. Het ad is niet uitgesproken links of rechts
Het NRC handelsblad; Links-liberaal, economische, politieke en culturele beschouwingen. Enige landelijke avondkrant
Trouw; Protestants-christelijk, veel aandacht voor onderwijs, bezinning en derdewereldproblemen
Metro&spits; Gratis ochtend krant, korte persberichten, weinig eigen journalisten, spits is eigendom van de telegraaf. Tijdschriften; Komen periodiek uit (per periode) en zijn vaak specifiek gericht op een bepaalde groep. Soorten tijdschriften; o Jongerenbladen. Ontdekt in jaren 50, voor vele leeftijden
o Familiebladen. Nieuwe revu& panorama. o Roddelbladen. Gaan vaak over bekende Nederlanders, Privé, Story&Weekend. o Special-interestbladen. Over 1 specifiek onderwerp, Computer Totaal. o Vakbladen. Voor bepaalde beroepsgroepen, Kinderopvang, Medisch Contact. o Opiniebladen. Commentaar,achtergrond info bij politieke, economische, culturele en maatschappelijke kwesties, Elsevier (rechts),Vrij Nederland (links). o Omroepgidsen. Troskompas, VARA TV-Magazine. Info over tv en radio programma’s. 3.2 Audiovisuele media; via geluid en bewegende beelden, meestal eenzijdig, tv, radio, film, video. Soorten zenders; Publieke omroep. Nederland 1, 2 en 3 komen uit jaren 20 en overheidsverdeelde de zendtijd onder belangrijke maatschappelijke stromingen (zuilen) KRO (katholiek), NCRV (protestants-christelijk), VPRO (hervormd), VARA (socialistisch) AVRO (algemeen). Deze omroep valt onder verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wettenschap. Ze moeten verplicht een deel van hun zendtijd aan een van deze onderwerpen besteden. Het zijn ideële instellingen en zijn niet bedoeld om winst te maken. Ze krijgen geld van overheid en Ster (Stichting Ether Reclame) De NOS (Nederlandse omroepstichting) en de NPS (nederlandse programma stichting) maakte nieuwsprogrammas zoals NOS-journaal,Studio Sport en de intocht van sinterklaas. Regionale en lokale omroep. Plaatselijk nieuws, meestal gefinancierd uit reclame en subsidies van de provincie of gemeente. Commerciële zenders. Marktgericht, winst maken, RTL4 was eerste commerciële zender. Veel reclame, geen verplichting om deel van zendtijd aan iets educatiefs te weiden. Buitenlandse omroepen. Via kabel of schotel. 3.3 nieuwe media. Dvd, cd-rom, internet, e-mail, sms, MSN, Belangrijkste verschil met andere media zijn de mogelijkheden tot interactiviteit. Door deze vorm van media kan een zender ontvanger zijn en andersom
cd-rom en dvd. 20e eeuw kon men hier geluid en beeld bij zetten. W (world)W (wide)W (web). in 1993 kwam internet. Er kwamen gebruiksvriendelijke browsers waarmee iedereen door het informatieaanbod kon bladeren. e-mail en nieuwsgroepen. Via e-mail kun je berichten,foto’s, filmfragmenten en muziek versturen. E-zines komen op, internet-tijdschriften die per e-mail worden ontvangen. Op nieuwsgroepen kan je discussiëren over bepaalde onderwerpen. Sms en wap. Wap = Wireless Application Protocol, beperkte verbinding met internet, met je mobiel. Sms = Short-message-service. Korte berichten versturen met je mobiel. 3.4 ontwikkeling in de media. Concurrentiestrijd van bedrijven, hierdoor ontstaan

o Persconcentratie bij de dagbladen. o Marktsegmentering bij de tijdschriften. o Commercialisering bij de televisie
o Ontstaan van multinationale mediabedrijven
Persconcentratie. Aantal kranten en uitgevers is teruggenomen. 1 uitgever geeft meerdere kranten uit. 9 landelijke dagbladen (behalve telegraaf) zijn in handen van bedrijf Perscombinatie/Meulenhof (PCM). Dit brengt het gevaar van monopolievorming met zich mee. Hiervan is sprake wanneer een uitgever bijna het volledige aanbod in handen heeft, optreden van machtsmisbruik is dan niet ondenkbaar. Marktsegmentering. Uitgevers geven ook meerdere tijdschriften uit. Concern Sanoma heeft al ruim de helft van alle tijdschriften. Tijdschriften gaan zich specificeren. Goed voorbeeld marktsegmentering zijn jeugdbladen, er is een ‘life-line’ gemaakt, begint met bobo voor kleuters en eindigt met Yes voor 16-18jarige meisjes. Als je te oud voor het ene blad word ga je naar het andere en ontvang je vaak een welkomstgeschenk. Commercialisering. Commerciële tv-zender halen kijkers weg bij de publieke omroep, maar door de Ster-inkomens worden de publieke omroepen commerciëler. Tijdens de prime time is de concurrentie hoog en probeert men kijkers weg te halen bij andere zenders, ze proberen ook de grote publiekstrekkers weg te kopen. Door marktgerichtheid komt er ook doelgroepenmedia bij de tv, zenders voor aparte doelgroepen zoals TMF. Mediaconcentratie. Om concurrentie te kunnen weerstaan zijn bedrijven hun activiteiten uitgaan breiden. Hierdoor ontstaan samenwerkingsverbanden van kabelnetwerkexploitanten en info aanbieders als uitgeverijen, filmmaatschappijen. Het komt vaak tot een fusie of overname, hierdoor worden van 2 bedrijven hun eigenschappen geconcentreerd in 1 groot bedrijf. Concentratie in Nederland. Mediaconcentratie= samensmelting van verschillende vormen van massamedia. Publieke en commerciële zenders vermengen oude en nieuwe media om via meerdere communicatiekanalen voor hun publiek bereikbaar te zijn, websites, bekijken van programma op websites. Wereldwijde concentratie. Wereldwijd word de massamedia beheerst door steeds minder mediaconcerns. Informatie industrie in Amerika was eerst beheerst door 50 grote ondernemingen en nu door minder dan 10 concerns. (Franse Hachette = grootste uitgeverij van tijdschriften van de wereld) 4. hoe komt het nieuws tot stand. 4.1 info en nieuws. minder dan 1% van alle persberichten (oorspronkelijke nieuwsaanbod) komt in de krant. Selectiecriteria om een bericht niet wel of niet opte nemen; o Het is actueel genoeg (val van kabinet meteen in krant niet na 3weken) o uitzonderlijk genoeg (aanrijding zonder doden na siberische tijgerin die bevalt van een gezonde 3ling) o interessant genoeg voor grote groep (1-0 voor spakenburg na overwinning ajax) o ingrijpend genoeg
o Het gaat over belangrijke of beroemde personen
o Voegt iets toe aan totaalinzicht van bepaalde kwestie (niet in grote lijn gepresenteerd maar per elk stukje nieuws) o beeldmateriaal (artikel met foto wordt eerder geplaatst dan artikel zonder) 4.2 waar komt nieuws vandaan? Nieuwsbronnen; o personen of instellingen. Verstrekken op eigen initiatief info aan journalisten (actiegroepen,verenigingen,bedrijven) o nieuwsgaring. eigen (gespecialiseerde) journalisten gaan opzoek naar nieuws (rechtbankverslaggevers) o persbureaus. Sturen nieuwsberichten via modem of fax, 24 uur perdag. Persbureaus. Commerciële bedrijven, groot aantal correspondenten, selecteren welke berichten doorgezonden worden, je moet r geabonneerd op zijn, naam vaak afgekort bij bericht, hebben ook fotoservice. o ANP, Algemeen Nederlands Persbureau (grootste bureau) 70.000 berichten&11.000 fotos per jaar, levert aan kranten en radio (hsumse) gevestigd in den haag. o GPD (Geassocieerde Pers Dienst), nationale en internationale bericht geving, 18 regionale dagblade in NL en BE. o Haags Persbureau, juridisch en politiek
o Hollandse Hoogte, fotopersbureau

o AP, Associated Press uit Amerika
o Reuters, Engeland
o AFP, Agence France Press
o DPA, Deutsche Presse Agentur. Off the record. Info wat niet bij interview verteld is maar bijvoorbeeld na afloop. Kan journalisten het lastig maken, je mag het publiceren maar het hoeft niet. 4.3 presentatie van het nieuws. streven naar duidelijke herkenbare identiteit door; o Keuze van onderwerpen, de ene krant doet meer aan politieke en culturele onderwerpen, de ander meer aan ongelukken,showbizz en criminaliteit. o Presentatie van nieuws. ene krant heeft veel koppen en sensationele fotos, de ander ziet er rustiger uit. o Eigen Commentaar en analyses. Betrouwbaarheid. Kwaliteit hangt nauw samen met begrip objectiviteit. Objectiviteit = een beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid. Nieuws wordt altijd geschreven vanuit referentiekader. Het hangt ook af van de doelgroep waarvoor men uitzendt of schrijft. Objectiviteit of betrouwbaarheid dicht bij elkaar, dan moeten journalisten; o Scheiding maken tussen feit en mening. (hier wordt vaak bewust van afgweken). door tussenzinnetjes of bijvoeglijke nwoorden geeft men kleur mee aan 1 verslag. o Principe van hoor en wederhoor toepassen. Nieuwsfeiten van meer dan 1 kant belichten. (door verschillende betrokkenen aan het woord te laten) o Gebruik maken van verschillende nieuwsbronnen en deze ook vermelden. o Over kennis van zaken beschikken. Journalisten specialiseren zich tot 1 gebied. Redactiestatuut. Leiding van krant is verdeeld in 2 aparte verantwoordelijkheden. o Directie is verantwoordelijk voor zakelijk en financieel managment. o Redactie heeft inhoudelijke verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheden kunnen strijdig met elkaar zijn. Om dit soort conflicten te voorkomen is de verhouding tussen directie en redactie vastgelegd in het redactiestatuut. Dit is opgenomen in de CAO van dagbladjournalisten, ook de identiteit van een krant staat in dit statuut omschreven. Selectieproces van nieuws; Selectie om bericht op te nemen --> selectief gebruik bronnen -> selectie bij presentatie. 5. invloed van de media. Ons beeld wordt beïnvloed door media, de media geeft geen reëel beeld van de omvang en soorten criminaliteit. Sommige misdrijven krijgen meer aandacht omdat ze een amusementwaarde hebben hierdoor denken lezers en kijkers dat die misdrijven meer voorkomen. Ook het beeld van daders word beïnvloed, strips en films beeldde daders af als slechte mensen die je aan hun uiterlijk kan herkennen. door media zijn we ook bang geworden om slachtoffer te worden van een delict. 5.2 beeldvorming. De media beïnvloed ons beeld om criminaliteit en daders hierdoor wordt; o Een vooroordeel gekweekt dat er alleen zware en agressieve criminaliteit is, terwijl er ook fraude is bijvoorbeeld. o Hoeveelheid agressieve criminaliteit veel hoger ingeschat dan werkelijkheid

o Stereotype beeld van misdadiger gegeven
o Bij bestrijding criminaliteit alleen aan zware straffen gedacht. Vooroordelen en stereotypen
Media brengt stereotypen beeld en vooroordelen over op ons, soms creëren ze het zelfs. Mensen gebruiken Vooroordelen en stereotypen om zich af te zetten tegen andere groepen. Dit leidt makkelijk tot discriminatie. 5.3 Beïnvloeding theorieën. 5 Theorien; o Injectienaaldtheorie
o Multi-step-flow-theorie
o Theorie van de selectieve perceptie
o Cultivatietheorie
o Agendatheorie
Injectienaaldtheorie
Door middel van propaganda, eenzijdige communicatie, mensen beïnvloeden. Je kunt ook indoctrinatie toepassen; het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen. door manipulatie krijgt het publiek vervormde informatie over bepaalde kwestie, feiten zijn weggelaten of verdraaid zonder dat de zender dit merkt. Manipulatie en indoctrinatie hoeven niet altijd negatief te zijn, Multiple-step-flow-theorie. Dit gebeurt door invloed van zogenaamde opinieleiders, mensen in onze naaste omgeving die veel gezag hebben. Hier bij horen 2 fases
Fase 1, opinieleiders ontwikkelen duidelijk een eigen mening, zij uiten dit, maar de meeste om hen heen hebben nog geen eigen mening. Fase 2, mensen nemen de mening van de opinieleiders over. (voorbeeld is de politiek) Cultivatietheorie. Hierbij wordt de echte werkelijkheid verwisseld met de televisiewerkelijkheid. Bijvoorbeeld bij soaps, mensen spreken de acteurs aan met de soap naam en niet met de echte naam. Selectieve perceptie. Selectieve perceptie = elke info wordt altijd zodanig vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader. Hier bij heeft de ontvanger de macht over de boodschappen die uit worden gezonden of uit worden gegeven. Referentiekader = het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring. Agendatheorie. De media bepaalt niet hoe mensen denken maar hooguit waarover zij denken en praten met elkaar. Wanneer er veel aandacht aan aids wordt gegeven zal daar ook veel over nagedacht en gesproken worden. De media beïnvloed niet alleen de gespreksagenda van burgers maar ook die van de politiek.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.