Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Massamedia

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2449 woorden
  • 24 januari 2005
  • 38 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
38 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Maatschappijleer
Begrippen thema Massamedia
Samenvatting begrippenlijst Maatschappijleer
Thema: MASSAMEDIA HST 1 SOCIALISTATIE EN CULTUUR Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen. Interacties: gesprekken voeren, e-mailen, blikken uitwisselen enz. Interdependenties: onderlinge afhankelijkheid
Bindingen: - Affectieve: behoefte aan liefde en vriendschap / nationaal gevoel. - Economische: alle handelingen die we zelf of van anderen doen voor levensonderhoud. - Cognitieve: kennisoverdracht - Politieke: een groep die dingen ,die de burger niet kan, doet: vb. wegen, onderwijs, gezondheidszorg

Interactieinterdependentie= Interactie: hierdoor wordt cultuur gevormd, veranderd en overgedragen. De cultuur bepaalt de manier van interactie. Mensen zijn met elkaar vervonden en toch onderling onafhankelijk. Interdependentie: mensen zijn toch allemaal afhankelijk, sommige duidelijk en anderen minder duidelijk (iedereen heeft bovenstaande bindingen) Naturenurture: een twist over gedrag: is het aangeboren of aangeleerd. Nurture is het gevolg van menselijke gedragnigen en dus aangeleerd. Vb. klanken uitbrengen is nature en de taal die je spreekt is nurture. Onderzoek M. Mead naar agressie: Onderzoek bij 3 primitieve stammen over rolverdeling tussen mannen en vrouwen. Ze kwam tot de conclusie dat gedragingen cultuur bepalend zijn. Cultuurkenmerken: regels in de cultuur -normen en waarden -feestdagen -sport -kennis
Culturen verschillen per plaats, tijd en groep. Plaats:smakken Tijd:topless zonnen van dochters Groep: gabbers stoer of niet? Rolgedrag/ rolpatronen: een patroon waardoor het menselijk gedrag min of meer is vastgelegd. Theorie Erving Goffman: iedereen in elk contact met anderen erop gericht om een bepaald persoon te zijn, dia al dan niet samenhangt met de onderlinge verwachtingen. Een voorbeeld hiervan is een verliefd stel dat hand in hand loopt. Presentation of the self: de persoonlijkheid die wij naar buiten toe laten zien, deze is sterk beïnvloedt door maatschappelijke opvattingen over de manier waarop je je in een bepaalde rol dient te gedragen
Impression management: We hebben verschillende maskers en per situatie gebruiken we er een. Een voorbeeld: winkelpersoneel. Bovenstaande twee hangen duidelijk samen. Als een meisje verdorie zegt tegen een domme fout en ziet dat haar vriendin kijkt, en zegt: ik bedoel: kutzooi…Dan draagt ze een masker (want in het echt is ze braaf) en doet ze stoer tegenover haar vriendinnen. Rolconflict: iemand wordt met tegenstrijdige verwachtingen gevonfronteerd. Vb: leraal met een leerling die 1/10 tekort heeft en een arts bij euthanasie (wanneer wel wanneer niet?) Frontstage: speelt voorstelling af
Backstage: je kan daar even je rol laten vallen, geen regels van de frontstage vb wc,kleedkamer
Dominante cultuur: één cultuurgroep in de samenleving domineert. Hier is de dominante cultuur vooral een groep mensen met een invloedrijke pol. En ec. Positie: -spreken NL’se taal -vieren Koninginnedag -gelijkheid man/vrouw
Subcultuur: als waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur. Tegencultuur: een cultuur die zich tegen de dominante cultuur verzet (vb. Dolle mina) Trendwatcher: iemand die de trends signaleert
Bedrijfscultuur: de cultuur die bedrijven handhaven, zoals bijv. aanspraak klanten, kleding
Multiculturele samenleving: een maatschappij waar mensen met verschillende culturele achtergronden naast elkaar leven. Jeugdculturen: subculturen onder de jongeren, zoals alto’s, gabbers, hiphoppers die ontstaan zijn door: - na WOII meer welvaar en meer geld om te besteden - jongeren willen eigen leeftstijl anders dan die van hun ouders - Jongeren hebben behoefte aan geborgenheid van een groep. Socialisatie: het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert
Internalisatie: -kledingsoort smaken -schrijven en spreken -aanpassen aan verkeersregels

Socialisatieinternalisatie. Deze hangen vaak samen Want als ouders sporten leren ze dat hun kinderen vaak ook
Enculteratie: het aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waarin men geboren is. Vooral bij kinderen
Acculteratie: het later aanleren van de kenmerken van een cultuur waar men niet oorspronkelijk toe behoort. Je hebt eerder rolconflicten bij acculturatie. Socialiserende instituties: instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen (carnaval,weekend,prinsjesdag) waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt, zoals: -gezin -school -werk -maatschappelijke groeperingen -overheid -media -vriendengroep- Sociale controle: de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.Dit kan op twee manieren: -formeel: wetten, regels bij een club ed. -informeel: Beleeftheidsvormen en andere ongeschreven regels
Vormen van sancties : beloningen en straffen
o Formele positieve sancties: koninklijke onderscheiding,diploma
o Formele negatieve sancties: boete
o Informele positieve sancties: applaus,fooi
o Informele negatieve sancties: naar de kamer sturen
Opvatting van Judith Rich Harris: ouders hebben niet de macht over het kind. HST 2 MEDIA EN COMMUNICATIE Communicatie: het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger
Communicatie heeft: -sociale aspecten -economische aspecten
Economisch-> de informatiesector is de belangrijkste sector, zie persbureaus computerbedrijven en internetproviders
Encoderen: het verpakken van de boodschap in een code (door zender vb. spandoek/woordenkeus) Decoderen: vertalen en interpreteren van code (door ontvanger, vertalen in eigen denkwereld) Ruis bij communicatie: boodschap komt niet goed over

Feedback (f1): reactie van de zender naar de ontvanger
Feedback (f2): reactie van ontvanger naar zender
Lichaamstaal: bewegingen
Oorlog en publieke opinie: als er beelden van een oorlog wordt gemaakt zie je het maar van een kant. Sociale aspecten van communicatie: de één heeft de ander nodig (is sociaal) Economische aspecten van communicatie: goed samenwerken en elkaar begrijpen in arbeidsomstandigheden
Soorten communicatie: o Directe (face-to-face) en indirecte (niet face-to-face) o Eenzijdige (eenrichtingsverkeer) en meerzijdige (deelnemers zijn ontvanger en zender) o Verbale (gesproken/geschreven) en non-verbale (lichaamstaal/tekeningen/symbolen) o massacommunicatie en interpersoonlijk (kleine groep) Informatie bevat zowel kennis als nieuws (subjectieve begrippen) Nieuws: Informatie over recente feiten die nog onbekend zijn bij het grote publiek
Kennis: Info die al bekend is,zoals talen en wiskunde
Massamedia: tv, radio, krant, boeken, aanplakbiljetten en films
Kenmerken: o informatie is voor groot onbekend publiek
o informatie is openbaar en voor iedereen
o de relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk
o communicatie is meestal eenzijdig. Of reactie is naderhand (indirect) Functie massamedia voor het individu: o amusement
o nieuws
o meningsvorming
o cultuur
o educatie en onderwijs
Functie van de boodschappen van de media voor individu: -sociaal: -met ander kunnen meepraten -eenzaamheid verdrijven -informatief -recreatief: -ontspanning,gezelligheid -spanning romantiek en sensatie Functie massamedia voor de samenleving: o instandhouding van de democratie (politieke functie) o cultuuroverdracht (socialiserende functie) o voor vrijetijdsbesteding (recreatieve functie) Functies van de boodschappen van de media voor de samenleving: -pol-informatief:informatie over maatschappelijke problemen die leven in de samenleving -spreekbuis: als er een bepaald probleem erg in de publieke opinie is, komt daar een reactie op in de vorm van artikelen en programma’s -controle:De media controleert de regering, bedrijven en maarschappelijke organisaties. -commentaar: lezers aan het woord, redactioneel commentaar -socialiserend: hier staan bepaalde normen en waarden ter discussie, worden overgedragen of doorbroken
Anoniem publiek: onbekend en onpersoonlijk publiek

Modellezer: de ultieme lezer, wordt verhaal aan aangepast
Tv en socialisatie: de tv kan invloed uitoefenen op je educatie, want de media laat jou normen en waarden zien
Prime-time en programma’s: op het moment van prime-time (veel kijkers) concurreren de zenders met hun programma’s HST 3 SOORTEN MEDIA Kranten en tijdschriften worden pers genoemd. Ze zijn vrij en werken volgens het vrijemarktmechanisme. Dat houdt in dat ze winst nastreven en gaan volgens vraag en aanbod. Kranten= dagbladen met als doel brengen van nieuws + praktische informatie (landelijk: verschijnt in heel Nederland
Regionaal: alleen in een bepaalde streek) -Algemeen en richting (trouw): Algemeen is niet gevonden aan een levensbeschouwelijke of politieke richting -progressief en conservatief: Progressief is vernieuwend en voor maatschappelijke verandering (volkskrant) Conservatief is dat ze behoudend, volgens tradities en gezag werken -populariteit en kwaliteit: Populair richt zich op groot publiek (AD, Telegraaf) Kwaliteit is voor het beter opgeleide deel van ons (NRC) *Telegraaf: rechts (politiek),showbizz(!!!),buitenlandredactie,financieel *AD:niet links of rechts
intelligente zaken-> tabellen tekeningen grafieken *NRC: links-liberaal
economisch politiek cultureel *Volkskrant:onderwijs en gezondheidszorg. Van katholiek naar progressief en intellectueel. Tijdschriften: -een per week,maandag -bepaalde doelgroep->handig voor adverteerders *jongeren *familie *roddel *special-interest *vak *opinie *omroepgidsen
Boeken-> fictie/non-fictie
Huis aan huisbladen->plaatselijk/regionaal
Audiovisueel: geluid, bewegende beelden (minder feedback) -film -televisie -radio -video
Omroepen: een omroep is een zender. Publieke omroepen: -vertegenwoordigen een maatschappelijke stroming, Mediawet zegt dat ze deel zendtijd aan cultuur en info moeten besteden -krijgt het geld van de omroepbijdrage, STER,leden

Commerciële omroepen: - vertegenwoordigen geen maatschappelijke stroming - willen graag de hoogste kijkcijfers. Duaal bestel  publiek bestel: bezwaren duaal bestel: - vervlakking van het aanbod - oneerlijke concurrentie van concurrentie zenders
bezwaren publiek bestel: - geen concurrentie - geen extra ontspanning om kijkers te trekken - star bestel – weinig ruimte voor vernieuwing
Nieuwe media(veel interactie): nieuwe digitale informatiebronnen naast gedrukte media, radio, tv
Internet: wereldwijd netwerk. Op internet kun je surfen op het w.w.w., e-mailen, nieuwsgroepen bijwonen. Concurrentie mediabedrijven: -persconferentie dagbladen: 1 uitgever die alle bladen verkoopt monopolievorming dus - markstsegementering tijdschriften: monopolievorming - - commercialisering tv-> doelgroepenmedia (Fox kids,TMF) publiekstrekkers wegkopen - ontstaan multinationale mediabedrijven ??? HST 4 HOE KOMT HET NIEUWS TOT STAND Nieuwswaarde is hoog als een bericht aan veel selectiecriteria voldoet: -belangrijke personen? -beeldmateriaal erbij? -Actueel bericht? -Ingrijpende gevolgen van een gebeurtenis? Ojectiviteit in berichtgeving: NB: Vaak wordt in berichtien toch geschreven vanuit het eigen referentiekader ( persoonlijke waarden en normen, eigen ervaringen) -scheiding feiten en meningen -Hoor en wederhoor -verschillende nieuwsbronnen vermelden -kennis van zaken hebbend
Redactiestatuut: verhouding tussen verantwoordelijkheden van de redactie en directie. (vastgelegd in bepaalde wet) Identiteit van een krant: verschil per krant door: o de keuze van het onderwerp door de journalist/redactie. Dit hangt samen met populair/kwaliteit bericht, publiek/commercieel gericht
o de presentatie van de krant (koppen, foto’s, lengte artikelen, montage (tv)) O eigen commentaar en analyses
Nieuwsbronnen: plek waar ze de informatie vandaan halen. Bekende: o personen en instellingen die zelf informatie willen verstrekken zoals actiegroepen
o nieuwsgaring: journalist gaat zelf op zoek zoals buitenlandcorrespondenten
o persbureaus (via modem en fax) Persbureaus: verzamelen op dezelfde manier informatie als hierboven, en verkopen het dan. Bekende zijn het ANP,GPD
Selectie van het nieuws: de media bepaalt wat de consument te zien krijgt. Off the record-informatie: nieuws dat aan de journalist is gegeven, maar niet gepubliceerd mag worden van de geïnterviewde

Informatie onder embargo: informatie die eerder wordt gegeven en pas na een bepaalde datum mag worden gepubliceerd. HST 5 DE INVLOED VAN DE MEDIA Beeldvorming (vb. crinminaliteit): - vooroordeel gekweekt dat het vooral om zware en agressieve crinminaliteit en veel minder om wiiteboordencriminalteit gaat - hoeveelheid agressieve criminaliteit veel hoger dan werkelijkheid - stereotype beeld van een misdadiger - bestrijding criminaliteit alleen aan doodstraf
Beïnvloedingstheoriën: de manier hoe de media ons de normen en waarden leert
Injectienaaldtheorie: de media werd gezien als een injectienaald die het publiek ‘druppeltje voor druppeltje’ met bepaalde ideeën kon volspuiten. - Het publiek zou de boodschap klakkeloos overnemen waardoor meningen minder verdeeld raken en de cultuur homogener wordt
Multi-step-flow of communication theorie: werd eerst de two-step-flow theorie (dachten dat de beïnvloeding van de massa uit 2 stappen bestond) genoemd, maar omdat dit toch ingewikkelder was dan men dacht werd het multi-. Selectieve perceptie: men kiest zelf de informatie die past bij leeftijd, opleidingsniveau en politieke voorkeur en dus in ons referentiekader past
Agenda theorie: mensen bepalen wat ze willen zien, maar is daarbij gebonden aan het aanbod van de media
Indoctrinatie: het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek, waardoor het denkpatroon sterk wordt beïnvloedt
Manipulatie: het publiek krijgt vervormde informatie over een bepaalde kwestie, omdat met opzet feiten worden weggelaten of verdraaid zonder dat de ‘ontvanger’ dit merkt
Voorbeelden politiek, geweld en reclame: o politiek maakt gebruik van de media om zich te promoten, denk aan Kennedy die samen met Nixon op tv verscheen. o Geweld op tv zou invloed op kinderen hebben. Dit bleek gering te zijn en op bepaalde kinderen waren vatbaar. o Bij reclame wordt een product gepromoot
Vooroordelen: een oordeel over iemand dat niet op kennis van zaken berust

Stereotypen: een vaststaan beeld, waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven
De angst voor criminaliteit: men wordt door bepaalde programma’s banger gemaakt voor criminaliteit, dan in werkelijkheid is
Stimulans-responstheorie: andere naam voor de injectienaald-theorie. (Zie ook volgende) Transportbandtheorie: andere naam voor de stimulans-responstheorie. Volgens deze theorie zou de media in staat zijn de mening en het gedrag van het publiek te indoctrineren. Referentiekader: het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring (raamwerk van verwachtingen) Verband referentiekader en socialisatie: het gaat beide om de normen en waarden en andere cultuurkenmerken. SIRE (stichting ideële reclame): stelt bepaalde onderwerpen aan het licht. HST 6 DE MEDIA EN DE OVERHEID Uitgangspunten in het mediabeleid: - Vrijheid van meningsuiting: ieder mens mag zijn eigen mening vormen en daar niet toe vervolgd worden. Maar er moet wel met andere regels van de Nederlands Grondwet rekening worden gehouden - Pluriformiteit: de verscheidenheid aan kranten, tijdschriften, omroepen en zenders
Vrijemarktprincipe en pluriformiteit: het laten afhangen van de behoefte aan een product en de verscheidenheid die aanwezig moet zijn. Bedrijfsfonds voor de pers: een fonds die bepaalde dagbladen, met een duidelijke politieke of kerkelijke kleur had, hielp. Opgericht in 1974. Publiek bestel: het toestaan van de publieke zenders, alleen onder bepaalde voorwaarden (uit Omroepwet later Mediawet). De mediawet: een wet die aan de media is op gelegd. Enkele bepalingen: o 150.000 betalende leden
o een eigen identiteit
o een volledig programma (25% amusement, 25% informatie, 20% cultuur, 5% educatie, 25% eigen invulling
o niet gericht op winst maken
o geestelijke en kerkelijke genootschappen en politieke partijen hebben geen bepaald ledental nodig
Commerciële zenders: zijn meestal zenders vanuit het buitenland (RTL 4/5 op SBS 6 na). Verdienen geld door reclame
Coca-cola en de subliminale reclame: Coca-cola had de eerste sluikreclame, getest in een bioscoop. Men liet een paar korte beeldjes met Coca-cola zien en in de pauze kochten mensen meer Coca-cola. Mediawet en reclame: in de mediawet staan regels voor de publieke en commerciële omroepen uit Nederland over de reclame. Zoals: o max. 12 min. reclame per uur
o Geen sluikreclame, wel sponsoring (zichtbaar aan het begin of eind) Verzuiling: alles was opgedeeld in zuilen. De katholieke (KRO, Volkskrant), protestanten (NCRV, Trouw) en socialisten (VARA, het Parool) Ontzuiling: verzuiling ging kapot in de jaren ’60. Katholieken keken naar de VARA

De toekomst van de media: er zijn ontwikkelingen die de media gaat veranderen. Persfusies: samen groeperingen van kranten om bepaalde kosten voor technologische veranderingen te kunnen maken (bijvoorbeeld kleurendruk) Zaterdagkaternen en adverteerders: men kiest onderwerpen waar adverteerders bij passen. Marktsegmentering: opdeling van de markt in doelgroepen
Macht van het kijkcijfer: het aantal kijkers bepaald wat er uitgezonden wordt (bijvoorbeeld een programma met weinig kijkers gaat van de buis) Overheid en reclame: overheid maakt sommige reclames verboden. Concessiewet: moet nog ingevoerd worden. Moet het publieke bestel toegankelijker maken voor nieuwe omroepverenigingen.

REACTIES

M.

M.

Beste Miranda.

Ik ben student aan de Universiteit Utrecht en schrijf een scriptie over het fenomeen sluikreclame. Nu las ik in jouw samenvatting dat coca-cola in een bioscoop de eerste sluikreclame vertoonde. Nu kan ik deze gebeurtenis op internet nergens terugvinden dus ik wilde vragen of je mij de titel van het boek zou willen sturen waar je deze informatie uit hebt gehaald? Op deze manier wordt mijn scripie wat completer :)

Met vriendelijke groet,
Michiel

18 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.