Massamedia

Beoordeling 8.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 5646 woorden
  • 21 december 2003
  • 39 keer beoordeeld
Cijfer 8.4
39 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1.1 Interacties= dingen als gesprekken voeren, blikken uitwisselen, iemand een brief of e-mail sturen, uitgaan, een voetbalwedstrijd spelen enzovoort. De uitkomst van interacties is meestal onvoorspelbaar. Je weet niet of een feestje leuk is of wat de uitslagen van verkiezingen zijn. Toch zijn er ook voorspelbare aspecten aanwezig. Dit komt door afgesproken normen en waarden (bijv. verkeersregels). Door interactie wordt cultuur gevormd, overgedragen en veranderd. Cultuur= alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen. Een cultuur ontstaat meestal als een groep mensen lange tijd met elkaar samenleven, maar ook op korte periodes kan cultuur ontstaan. Cultuur bepaalt de vorm van interactie. Interdependenties= alle mensen zijn afhankelijk van anderen. De soorten afhankelijkheid zijn in te delen in 4 soorten bindingen: * affectieve bindingen hebben betrekking op de behoefte aan vriendschap en liefde. Ook nationalistische gevoelens. * economische bindingen zijn alle handelingen die we verrichten om in ons levensonderhoud te voorzien. (op het werk, consumenten) * cognitieve bindingen hebben betrekking op de overdracht van kennis, waarbij wij afhankelijk zijn van leraren en journalisten (etc.) * politieke bindingen komen voort uit het feit dat burgers veel dingen niet zelf kunnen regelen. We hebben een bestuursapparaat nodig om te zorgen voor dingen als wegen en gezondheidszorg. Cultuur staat tegenover natuur (wat aangeboren is). De vraag of menselijk gedrag meer bepaald wordt door aangeboren of aangeleerde kenmerken wordt besproken in het nature-nurture-debat. Nature-aanhangers gaan ervan uit dat het menselijk gedrag wordt bepaald door biologische eigenschappen. De twee basisdriften in ieder mens zijn dan: het streven naar eenwording met medemensen en de destructieve neiging. Nurture-aanhangers benadrukken juist de cultuur als verklaring van menselijke gedragingen. Volgens hen is gedrag dus aangeleerd. Toch wordt het gedrag volgens de meeste mensen benadrukt door een combinatie van beide. Normen= gedragsregels Deze moeten gedeeld worden. Waarden= principes Sterke verschillen zorgen namelijk voor conflicten. Naast normen en waarden ontwikkelen groepen nog vele andere cultuurkenmerken (bijv. sport, kennis, gewoonten en opvattingen) Culturen verschillen per plaats, tijd en groep. Wat gepast en ongepast is verschilt per generatie en per samenleving. Rolgedrag= de maatschappelijke opvattingen over de manier waarop je je in een bepaalde rol behoort te gedragen. * Erving Goffman: "iedereen is in elk contact met een ander erop gericht om een bepaalde persoon te zijn, die samenhangt met al dan niet uitgesproken onderlinge verwachtingen in die specifieke situatie. Presentation of the self = de manier waarop wij de rollen die wij vervullen naar buiten toe laten zien. Dit wordt sterk beïnvloed door maatschappelijke opvattingen over de manier waarop je je in een bepaalde rol dient te gedragen. Mensen die uit hun rol vallen worden als gek beschouwd. Impression management= we zijn er voortdurend op uit om geloofwaardig over te komen. Dit geldt niet alleen voor individuen maar ook voor groepen mensen. Frontstage= waar de 'voorstelling' zich afspeelt. Backstage= plek waar men even zijn rol kan laten vallen. De visie van Goffman is erg bruikbaar om te kunnen zien hoe ons handelen en de relaties die we dagelijks met anderen hebben, samenhangen met de cultuur waar we deel van uitmaken. We kunnen er rolconflicten mee verklaren. Rolconflict= treedt op wanneer iemand met tegenstrijdige verwachtingen wordt geconfronteerd. (Bijv. een docent kan in een dergelijke tweestrijd komen wanneer hij weet dat een leerling alleen overgaat als hij deze eentiende punt meer geeft voor een proefwerk of een doketer in sommige euthanasie situaties). 1.2 Binnen een cultuur gedraagt niet iedereen zich hetzelfde. Er zijn in Nederland allerlei cultuurgroepen. Ook de vele nationaliteiten die in Nederland wonen hebben hun eigen cultuur evenals mensen uit verschillende streken. Door deze verschillenden cultuurgroepen is Nederland een multiculturele samenleving. Over het algemeen delen deze groepen de meest essentiële normen en waarden die als geheel gelden in Nederland. Dominante cultuur= een cultuur die wordt gedragen door een groep die binnen een samenleving overheersend is. Subcultuur= een cultuur waarbij de waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur. Een subcultuur hoeft niet strijdig te zijn met de dominante cultuur. Dat is wel het geval bij de tegencultuur. Deze cultuur wordt gedragen door mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen. Via protesten proberen deze mensen de dominante cultuur te veranderen. Antiglobalisten zijn tegen de dominante normen en waarden zoals het streven naar economische groei en de oerheersende rol van de westerse landen. Tegenover deze waarden stellen zij voor de welvaart beter over de wereld te verdelen.
1.3 Bedrijfscultuur= alle waarden, normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden. (Bijv. kleding, omgang en taalgebruik). Drie redenen waarom er vooral bij jongeren veel subculturen zijn: * na WO2 nam de welvaart toe. * jongeren willen een eigen leefstijl die anders is dan de leefwijze van hun ouders. * Jongeren hebben behoefte aan de geborgenheid van een groep: ze willen ergens bij horen. Daarom zoeken ze anderen op met dezelfde ideeën en smaak waar ze zich bij thuis voelen. Jeugdculturen komen vaak voort uit muziekstromingen, bijvoorbeeld: * rap * housecultuur
Jongeren groepen zijn belangrijke doelgroepen voor het bedrijfsleven. Sommige reclamebureaus hebben trendwatchers die de jongeren moeten volgen en in kaart brengen. Dit is een rede dat jongerenculturen telkens veranderen. Veel jongeren willen een eigen wereld waar volwassenen niets mee te maken hebben. Als een bepaalde trend aanslaat en bekend wordt, zoeken jongeren weer iets nieuws. Jongerenculturen verouderen ook snel, zeker als het massaal aanslaat. 1.4 Multiculturele samenleving= een maatschappij waar verschillende etnische groepen elk met een eigen cultuur met elkaar samenleven. Etnische culturen vormen speciale, plaatsgebonden subculturen in Nederlands. Maar in hun land van herkomst maken zij deel uit van de dominante cultuur. Immigranten= mensen uit alle werelddelen die zich vestigen in Nederland. Meestal komen deze mensen uit de Nederlandse koloniën. Eerst waren het gastarbeiders die in Nederland mochten komen werken, later werden het vluchtelingen. Soms moet je je in een ander land aanpassen aan de daar geldende normen en waarden. Integreren= een deel van de dominante cultuur overnemen maar voor een deel ook je eigen cultuur behouden. Maar dominante culturen nemen ook wel eens kenmerken van etnische subculturen over zoals recepten. 1.5 Cultuur geeft richting aan het denken en doen van mensen. Het vormt een gedragsregulerend kader: enerzijds biedt cultuur mogelijkheden om met anderen te communiceren, anderzijds legt cultuur ook beperkingen op aan het gedrag: de cultuur geeft aan welk gedrag wel of niet aanvaardbaar is. Het overdragen van de belangrijkste kenmerken van een cultuur verloopt via een proces namelijk: socialisatie, enculturatie, acculturatie, sociale controle en internalisatie. Socialisatie= het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Het doel van socialisatie is aanpassing van het individu aan zijn omgeving, maar ook de instandhouding en continuering van de cultuur over een periode van vele jaren. Socialisatie zorgt ervoor dat het leven in een samenleving geordend kan verlopen. Iedereen heeft er vanaf zijn eerste dagen mee te maken. Tijdens de socialisatie ontwikkelt een kind een eigen persoonlijkheid. Allerlei behoeften, emoties en gedragspatronen zijn het resultaat. Zonder socialisatie zou de samenleving uit elkaar vallen. Enculturatie= het aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waarin men geboren is. (bij kinderen) Acculturatie= het later aanleren van kenmerken van een cultuur waar men niet oorspronkelijk toe behoort. (bij immigranten) Cultuur overdracht via enculturatie verloopt veel effectiever dan via acculturatie. Socialiserende instituties= instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Collectieve gedragspatronen= gemeenschappelijke gebeurtenissen als carnaval of kerstmis. Verschillende socialiserende instituties: * het gezin à wordt echter steeds minder belangrijk als kinderen ouder worden. * de school à kinderen leren hier discipline en samenwerken. * het werk à hier moet je prestatie leveren ook bepaalt het je leefritme. * maatschappelijke groeperingen à mensen leren zich gedragen naar de normen en waarden. (sportclubs, geloofsrichtingen.) * de overheid à heeft alle regels vertaald in wetten waaraan iedereen zich moet houden. * de vriendenkring à mensen nemen vaak gedachten en gedragingen van elkaar over. Heeft dus veel invloed op normen en waarden van mensen. * de media à belangrijk voor verspreiding van de cultuur. Heeft veel invloed op ons gedrag. Sociale controle= wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan geldende normen te houden. Het zorgt ervoor dat het socialisatieproces goed verloopt, en dat mensen zich niet onmaatschappelijk gaan gedragen. Sancties= vorm waarin sociale controle plaats vindt. Het zorgt ervoor dat mensen zich gedragen naar de geldende formele en informele normen. Deze kunnen een positief en een negatief karakter hebben. Er zijn vier vormen van maatregelen: * formele positieve sancties, zoals een diploma of een salarisverhoging na een promotie. * formele negatieve sancties, zoals een boete of strafwerk of gevangenisstraf. * informele positieve sancties, zoals een compliment, een fooi of een applaus na een voorstelling. * informele negatieve sancties, zoals een kind dat naar zijn kamer wordt gestuurd. Internalisatie= dat mensen zich sommige aspecten van hun cultuurgroep zo eigen hebben gemaakt, dat zij zich automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van het verwacht. Dit vindt vaak plaats doordat kinderen het gedrag van hun ouders nabootsen. Er zijn talloze elementen van internalisatie in ons dagelijks gedrag te vinden. Bijvoorbeeld het dragen van kleding of het toepassen van verkeersregels. ZIE SCHEMA BLADZIJDE 80!!! 2.1 Communicatie= proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger. Medium= waarlangs de boodschap gestuurd wordt. Feedback= een reactie van de ontvanger op een boodschap. Encoderen= zender 'verpakt' boodschap in een bepaalde vorm of 'code'. Decoderen= ontvanger vertaald deze 'code' en interpreteert. Er komen veel misverstanden voor in het overgeven van een boodschap. Dit komt doordat zowel zender als ontvanger de boodschappen uitwisselen vanuit een eigen referentiekader. Hierdoor kan er in alle fasen van het communicatieproces 'ruis' optreden. ZIE SCHEMA BLADZIJDE 82!!! De mens is een sociaal wezen. We hebben andere mensen nodig. Wat je ook doet, je zendt altijd een bepaalde boodschap uit. Hiermee beïnvloed je je omgeving. Naast de sociale kant heeft communicatie ook een economische kant.Je bericht gaat via een bepaald medium, bijvoorbeeld de telefoon, hiervoor moet je betalen. Informatie is een product geworden. 2.2 Verschillende soorten communicatie: * Directe en indirecte communicatie. Dij directe communicatie is er sprake van face-to-face-contact, bij indirecte niet. * Eenzijdige en meerzijdige communicatie. Bij eenzijdige communicatie is er sprake van eenrichtingsverkeer, zoals bij de meeste radio en tv programma's, kranten en films. Als communicatie meerzijdig is, zijn de deelnemers zowel zender als ontvanger. * Verbale en non-verbale communicatie. Verbaal betekent dat er gebruikgemaakt wordt van het gesproken en geschreven woord. Bij non-verbale communicatie wordt informatie overgebracht via onder andere symbolen, tekeningen of lichaamstaal. * Interpersoonlijke communicatie en massacommunicatie. Bij interpersoonlijke communicatie wordt informatie uitgewisseld tussen een klein aantal personen zoals bij een vergadering. Bij massacommunicatie is de informatie bedoeld voor een groot, heterogeen en relatief onbekend publiek. Hierbij zijn er meestal weinig feedbackmogelijkheden. Massacommunicatie vindt plaats met behulp van technische hulpmiddelen: de massamedia. De massamedia is de drager van openbare boodschappen. Aantal gemeenschappelijke kenmerken van de massamedia: * de informatie die ze overbrengen is bedoeld voor een groot en anoniem publiek. * de informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk. * de relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk. * de communicatie verloopt meestal eenzijdig. * de ontvanger kan in de meeste gevallen alleen indirect en achteraf reageren. Er is dus weinig feeback, en zenders kunnen vaak niet meteen controleren of de boodschap wordt begrepen. De massamedia brengen talloze boodschappen of informatie over. Er zijn de volgende soorten boodschappen: * amusement, zoals quiz en showprogramma's. veel te vinden bij commerciële omroepen. (ook roman of James Bond film.) * nieuws, vooral te vinden in kranten en bekende journaals. Ook veel op internet. * reclame, heeft 2 doelen: mensen wijzen op nieuwe of goedkope producten en naamsbekendheid vergroten. * meningsvorming, talkshows, documentaires en ingezonden brieven. Hierdoor vorm je je eigen mening over problemen. * kunst, toneelstukken, opera's etc. * educatie/onderwijs teleac en schooltelevisie. Studieboeken, encyclopedieën en musea. Vaak is de informatie gemengd. Zo is een spannende oorlogsfilm voor amusement, maar er zit ook een educatief deel is. Nieuws= informatie over recente feiten. Kennis= informatie die al bekend is. Subjectieve begrippen= niet iedereen heeft dezelfde kennis en wat voor de een nieuws is kan voor de ander al bekend zijn. Kennis veroudert eerder dan vroeger door snelle ontwikkelingen. Omdat je nooit alle informatie over iets tot je kunt nemen, moet je wel selecteren en de waarde van de verschillende informatiebronnen inschatten.
2.3 Verschillende functies van de boodschappen van de media: * Informatieve functie, waarmee de media beantwoorden aan de behoefte aan: - informatie (krantenberichten, achtergrondverhalen en vaktijdschriften, websites) - educatie (teleac, schooltelevisie, voorlichting, documentaires) - hulp bij meningsvorming of opinievorming (achtergrondprogramma's als Netwerk) * Sociale functie, waardoor de media ervoor zorgen dat individuen: - met anderen kunnen meepraten (bijv. over spraakmakende televisieprogramma's) - hun eenzaamheid kunnen verdrijven. * Recreatieve functie, waar bij de media voorzien in de behoefte aan: - ontspanning, gezelligheid en tijdverdrijf -spanning, sensatie en romantiek 2.4 Functies van de media voor de gehele samenleving: * politiek-informatieve functie, burgers moeten goed geïnformeerd zijn over belangrijke maatschappelijke problemen. * spreekbuisfunctie, politici moeten goed geïnformeerd zijn over kwesties en standpunten die leven onder de bevolking. Als veel mensen hetzelfde denken over bepaalde onderwerpen spreken we van een publieke opinie. * controlefunctie, de media letten op of de regering, bedrijven en maatschappelijke organisaties correct handelen en hun afspraken nakomen. * socialiserende functie, ieder massamedium werkt als een socialiserend instituut en draagt belangrijke cultuurelementen over of bekritiseert deze juist. 3.1 Pers= kranten en tijdschriften. (streven naar winst) Verschillende soorten gedrukte media: * kranten, zijn dagbladen en brengen nieuwsfeiten, aangevuld met achtergrondinformatie en andere praktische gegevens zoals radio en tv-programma's, films en beurskoersen. * tijdschriften, verschijnen periodiek, variërend van eens per week tot eens per kwartaal. Zij brengen verschillende soorten informatie die dikwijls gericht zijn op een specifieke doelgroep. * huis-aan-huisbladen, verschijnen meestal eens per week en worden vaak gratis bezorgd. Zij brengen plaatselijk of regionaal nieuws. * boeken, zijn te onderscheiden in fictie en non-fictie. Onder fictie vallen literatuur, detectives, doktersromans, verhalenbundels en strips. Tot non-fictie behoren studieboeken, naslagwerken, kookboeken, hobbyboeken, reisgidsen etc. Landelijke kranten verschijnen in heel Nederland en bevatten vooral nieuws en achtergrondinformatie uit binnen- en buitenland. Sp!ts en Metro zijn twee gratis ochtendkranten die op het station te krijgen zijn. Hun inkomen krijgen ze uit advertenties. Regionale kranten zijn voor een bepaald gebied/streek. Er zijn veel verschillen tussen de kranten. Zo zijn er: * algemene kranten en richtingkranten. Een algemene krant is niet gebonden aan een levensbeschouwelijke of politieke richting. Richtingkranten zijn dat wel. * progressieve kranten en conservatieve kranten. Progressieve kranten hechten waarde aan maatschappelijke veranderingen, zijn vernieuwingsgezind en worden ook wel links genoemd. Conservatieve kranten zijn behoudend steunen het gezag en hechten waarde aan tradities. Zij worden ook wel rechts genoemd. * Populaire kranten en kwaliteitskranten. Populaire kranten of massakranten zijn kranten die zich vooral richten op het grote publiek. Kwaliteitskranten worden ook wel kaderkranten genoemd. Dat wil zeggen dat het beter opgeleide deel van de Nederlanders, het zogenaamde kader, deze kranten leest. Het verschil tussen beide soorten kranten is in Nederland minder groot dan in andere landen. Zo plaatst de Volkskrant ook populaire artikelen en heet De Telegraaf kwaliteitskenmerken zoals een goede financiële berichtgeving. De grootste bekendste Nederlandse dagbladen zijn: * De Telegraaf staat bekend als de meest sensationele krant van Nederland, maar ook als een krant met een goede buitenlandredactie en uitgebreid financieel nieuws. Deze krant publiceert veel nieuws uit de wereld van de showbizz. Politiek gezien staat De Telegraaf bekend als rechts, wat blijkt uit de grote aandacht voor criminaliteit en veiligheid. * Het Algemeen Dagblad heeft zich gespecialiseerd in het duidelijk brengen van ingewikkelde zaken door veel gebruik te maken van verhelderende tekeningen, grafieken en overzichtelijke tabellen. Het AD is niet uitgesproken rechts of links. * NRC Handelsblad is een links-liberale krant die bekend staat om de gedegen economische, politieke en culturele beschouwingen. Het is de enige landelijke avondkrant. * Trouw is een protestants-christelijke krant met veel aandacht voor onderwijs, bezinning en derdewereldproblemen. * Metro en Sp!ts worden gratis 's ochtends bij grote stations verspreid. Ze plaatsen vaak korte persberichten en hebben weinig eigen journalisten. De Sp!ts is eigendom van De Telegraaf. Er zijn tijdschriften over allerlei onderwerpen. Het enige wat tijdschriften met elkaar gemeen hebben is dat ze een per week, per maand of per kwartaal verschijnen en dat ze vaak bedoeld zijn voor een bepaalde doelgroep. Deze doelgroepen maken het makkelijk voor een tijdschrift aangezien ze weten waar ze over moeten schrijven. Er zijn verschillende soorten tijdschriften: * jongerenbladen, er zijn jeugdbladen voor alle leeftijden. (Yes, Aloha, Bobo etc.) * familiebladen, zoals Panorama, Nieuw Revu of Libelle/Margriet. * roddelbladen, schrijven over het wel en wee van bekende Nederlanders. (Prive, Story etc.) * special-interstbladen, schrijven over 1 specifiek onderwerp. (Computer totaal etc.) * vakbladen, bedoeld voor 1 bepaalde beroepsgroep. (Kinderopvang, medisch contact etc.) * opiniebladen, deze geven achtergrondinformatie en commentaar bij politieke, economische, culturele en maatschappelijke kwesties. (Elsevier, Vrij Nederland etc.) * Omroepgidsen, geven informatie over televisie en radio programma's. (TrosKompas, Veronica etc.) 3.2 Audiovisuele media communiceren via geluid en bewegende beelden met de massa. Vaak is de communicatie eenzijdig. Vier soorten televisie en radiozenders: * landelijke publieke omroepen * regionale en lokale publieke omroepen * landelijke commerciële omroepen * buitenlandse omroepen
De meeste publieke omroepen zenden uit op Nederland 1,2 en 3. De meeste zijn opgericht tijdens de begintijd van de radio (1920). De overheid verdeelde toen de zendtijd onder de belangrijkste maatschappelijke stromingen. Zo ontstonden o.a. de KRO en de NCRV. Later werden ook neutrale omroepen toegelaten zoals TROS en BNN. De NOS en de NPS maken nieuwsprogramma's zoals het NOS Journaal. De publieke omroepen vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. In de Mediawet is vastgelegd dat zij een deel van hun zendtijd moesten besteden aan culturele of informatieve programma's. Publieke omroepen zijn ideële instellingen en zijn niet bedoeld om winst te maken. Zij krijgen hun geld van de overheid en uit het lidmaatschapsgeld van hun leden. Bovendien krijgen ze ook een deel van de reclameopbrengsten van de STER. Regionale en lokale omroepen brengen vooral plaatselijk nieuws. De meeste van deze zenders worden gefinancierd uit reclame en uit subsidies van de gemeente of provincie. Commerciële zenders vertegenwoordigen geen maatschappelijke groepering zoals de KRO en de VARA, maar zij vrije ondernemingen die ster marktgericht zijn. Hun enige inkomstenbron bestaat uit de opbrengst van de reclameboodschappen. Als die niet hoog genoeg zijn, dan dreigt een zender al snel te verdwijnen. De commerciële zenders zenden dus programma's uit die veel kijkers trekken. Ze kunnen makkelijk populaire programma's uitzenden, want ze zijn niet verplicht een deel van hun zendtijd aan culturele en informatieve programma's te besteden. Ook kan je in Nederland via de kabel of via schotels buitenlandse zenders ontvangen. Het gaat dan voornamelijk over de publieke omroepen van de ons omringende landen, maar ook die van bijvoorbeeld Turkije (schotel). 3.3 Nieuwe media= internet, cd-rom etc. Interactiviteit= wisselwerking (verschilt erg tussen oude en nieuwe media) Bij nieuwe media zijn mensen zowel zenders als ontvangers. Cd-rom en dvd: bevatten geluiden en beelden die in bits zijn omgezet. Browsers= hulpmiddel waarmee iedereen door het infoaanbod op internet kan bladeren. Nieuwsgroepen= plaats op het net waar mensen samen over bepaalde onderwerpen kunnen praten en discussiëren. Wappen= internetten op je mobiele telefoon. SMS= short message service. 3.4

Door de concurrentiestrijd van de mediabedrijven zijn er veel ontwikkelingen geweest zoals: * persconcentratie bij de dagbladen * marktsegmentering bij de tijdschriften * commercialisering bij de televisie * ontstaan van multinationale mediabedrijven
Persconcentratie= verschillende kranten onder 1 uitgever. Persconcentratie brengt het gevaar van monopolievorming (= 1 uitgeverij heeft het volledige aanbod in handen) hierdoor kan machtsmisbruik ontstaan. Marktsegmentering= het proberen door tijdschriften om een bepaalde doelgroep te bereiken zodat bedrijven heel gericht kunnen adverteren. Vooral bij jongeren tijdschriften zie je dat er geadverteerd wordt voor een tijdschrift van de stap oudere leeftijdscategorie. Publieke omroepen zijn commerciëler geworden omdat veel kijkers wegtrekken naar de commerciële zenders. Vooral in tijden dat veel mensen kijken (prime time) is de concurrentie hoog en probeert men de kijkers bij andere zenders weg te trekken. Doelgroepmedia= het ontstaan van radio en televisie zenders voor een bepaalde doelgroep. Samenwerkingsverbanden= afspraken tussen bedrijven om te gaan samenwerken. Mediaconcentratie= de samensmelting van verschillende vormen van massamedia. Veel publieke en commerciële zenders gebruiken oude en nieuwe media. Ook wereldwijd is er mediaconcentratie. De massamedia wordt beheerst door steeds minder mediaconcerns. 4.1 Selectiecriteria= criteria of een bericht wel of niet moet worden opgenomen. Voorbeelden: * Is het nieuwsfeit actueel? (als kabinet gevallen is staat dat gelijk in de krant) * Hoe uitzonderlijk is het bericht? (aanrijding is minder belangrijk dan tijgerin die dorp opeet) * Is het nieuwsfeit interessant voor grote groepen mensen? * Hoe ingrijpend zijn de gevolgen van de gebeurtenis? * Gaat het nieuwsfeit over belangrijke of beroemde mensen? * Voegt het nieuwsfeit iets toe aan het totaalinzicht in een bepaalde kwestie? * Is er (goed) beeldmateriaal bij? Hoe meer criteria voor een bericht opgaan hoe hoger de nieuwswaarde. 4.2 Selectieve perceptie= de manier waarop journalisten en redacteuren de werkelijkheid waarnemen. Verschillende nieuwsbronnen: * Personen en instellingen die uit eigen initiatief informatie aan journalisten verstrekken. * Nieuwsgaring eigen (gespecialiseerde) journalisten gaan zelf op zoek naar het nieuws. * Persbureaus die nieuwsberichten via modem en fax sturen. Persbureaus= commerciële bedrijven die een groot aantal correspondenten in dienst hebben om nieuws te verzamelen. De redactie van het persbureau selecteert welke berichten worden doorgezonden naar de redacties van radio en tv zenders en kranten die geabonneerd zijn op het persbureau. Off-the-record informatie= informatie die een journalist van een geïnterviewde niet mag publiceren. Deze informatie maakt het de journalist moeilijk, omdat publiceren vaak heel verleidelijk is. Toch wordt de informatie gegeven, maar dan met zinnen als: "uit goed ingelicht kringen is vernomen dat…" 4.3 Dat de meeste kranten, tijdschriften of omroepen streven nar duidelijk herkenbare identiteit blijkt uit: * de keuze van de onderwerpen door journalisten en de redactie. * de presentatie van het nieuws. (grote koppen, sensationele foto's etc.) * eigen commentaar en analyses. Objectiviteit= een beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid. Dit is erg moeilijk voor berichtgeving aangezien iedereen vanuit een eigen referentiekader werkt. De persoonlijke normen, waarden en gewoonten spelen altijd een rol als je iets beschrijft. Om objectiviteit of betrouwbaarheid zo dicht mogelijk te benaderen, moeten journalisten in ieder geval: * een scheiding maken tussen feiten en meningen. Van deze regel wordt vaak (bewust) afgeweken. Door tussenzinnetjes of bijvoeglijke naamwoorden geeft de journalist zijn 'kleur' mee aan een verslag. * het principe van hoor en wederhoor toepassen. Men dient nieuwsfeiten van meer dan 1 kant te belichten door verschillende betrokkenen aan het woord te laten. * gebruik maken van verschillende nieuwsbronnen en deze bronnen ook vermelden. * over kennis van zaken beschikken. Journalisten specialiseren zich vaak op een vakgebied zoals politiek, economie etc. De leiding van een krant is gescheiden in twee aparte verantwoordelijkheden: * de directie is verantwoordelijk voor het zakelijke en financiële management. * de redactie heeft de inhoudelijke verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheden kunnen strijdig met elkaar zijn. Om dit soort conflicten te voorkomen is de verhouding tussen directie en redactie vastgelegd in het redactiestatuut. Dit statuut is opgenomen in de CAO van dagbladjournalisten en waarborgt de onafhankelijkheid van de redacties. Ook de identiteit van de krant staat in het redactiestatuut omschreven. 5.1 De massamedia heeft veel invloed op ons. Dit geldt vooral bij criminaliteit. In het algemeen geven de media geen reëel beeld van de omvang en soorten criminaliteit. Doordat er veel berichtgeving over moorden zijn (hoge nieuwswaarde) denken mensen dat er in Nederland duizenden moorden worden gepleegd terwijl het er maar een paar honderd zijn. Ook beïnvloedt de media sterk het gemiddelde beeld van daders (slecht en eng) De media heeft ook invloed op de angst om slachtoffer te worden.
5.2 Doordat massamedia zo'n grote invloed op ons beeld van criminaliteit hebben wordt: * het vooroordeel gekwekt dat het vooral om zware en agressieve criminaliteit gaat. * de hoeveelheid agressieve criminaliteit veel hoger ingeschat dan het werkelijk is. * een stereotiep beeld van de misdadiger gegeven. * bij de bestrijding van criminaliteit dikwijls alleen gedacht aan strengere straffen (doodstraf) Vooroordeel= een oordeel over iets of iemand dat niet op kennis van zaken berust. Stereotypering= een vooroordeel voor een hele groep mensen. Vaak worden deze dingen gebruikt om af te zetten tegen andere groepen. 5.3 Over hoeveel invloed de massamedia hebben op ons gedrag en hoe die beïnvloeding precies in zijn werk gaat zijn vele theorieën. Dit zijn er vijf: l De injectienaaldtheorie: je kunt als je het systematisch doet, de mening van mensen beïnvloeden/regelen (via de massamedia) Tegenwoordig wordt deze theorie als overdreven gezien. In een dictatuur gaat deze theorie wel op. Propaganda= eenzijdige info met als doel een standpunt of zaak te winnen. Indoctrinatie= het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek, waardoor het denkpatroon ster wordt beïnvloed. Manipulatie= het publiek krijgt vervormde info over een bepaalde kwestie, omdat met opzet feiten worden weggelaten of verdraaid zonder dat de ontvanger dit merkt. Manipulatie en indoctrinatie hoeven niet altijd negatieve effecten te hebben. l De multiple-step-flow-theorie: als een opinieleider iets zegt of doet (1e fase), nemen mensen deze mening over. (2e fase) l De cultivatietheorie: mensen zien geen verschil meer tussen realiteit en 'televisiewerkelijkheid' (mensen die niet hebben geleerd kritisch te zijn.) l De selectieve perceptie: elke informatie wordt zodanig vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader. Geeft eigenlijk het besten weer wat de werkelijkheid is. We zoeken bevestiging voor wat we al weten. Referentiekader= het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring. Volgens deze theorie heeft de ontvanger veel meer macht dan in de andere beinvloedingstheorieën. l De agendatheorie: de media benadrukt niet hoe wij denken, maar waarover wij denken. De media beïnvloeden niet alleen de gespreksagenda van burgers, maar ook de politieke agenda. 6.1 Soms treedt de overheid actief op om het algemeen belang van de media te waarborgen. Dit gebeurt vanuit de volgende uitgangspunten: * het recht op informatie * de vrijheid van meningsuiting * de bescherming van een pluriform aanbod. Voor een goed functionerende democratische samenleving is betrouwbare informatievoorziening noodzakelijk. Goede informatie zorgt voor meer politieke betrokkenheid van burgers en maakt weloverwogen politieke keuzen mogelijk. Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB)= wet die verplicht de overheid tot het geven van informatie tenzij het gaat om staatsveiligheid of zaken rondom het koninklijk huis. In landen waar geen persvrijheid is, kunnen journalisten niet goed burgers informeren, politici controleren en kritiek geven op overheidsbeslissingen. In onze democratie is de vrijheid van meningsuiting opgenomen in de Grondwet. Deze vrijheid geldt dus ook voor de pers (persvrijheid) Je mag in Nederland niet alles publiceren. Je mag bijv. niet discrimineren en je mag geen onware, opruiende en onzedelijke publicaties of uitzendingen geven. (Opruien= anderen aanzetten tot het plegen van strafbare feiten.) In een dictatuur heerst censuur (overheid controleert de informatievoorziening). Er zijn 2 soorten censuur: * Preventieve censuur: gebeurt vooraf en betekent het schrappen van zinsneden uit artikelen of de verplichte publicatie van bepaalde informatie. * Repressieve censuur: vindt achteraf plaats, wanneer bijv. complete kranten of tv programma's worden verboden na een publicatie of uitzending of wanneer journalisten worden opgepakt vanwege hun uitlatingen. Bij censuur is er weinig kritiek op overheidsbeslissingen, kunnen politici niet goed worden gecontroleerd en worden burgers onvolledig of niet juist geïnformeerd. Pluriformiteit= de aanwezigheid van verschillende kranten, tijdschriften, omroepen, zenders en internetbedrijven. Hierdoor kan het publiek verschillende soorten informatie met elkaar vergelijken. Mensen kunnen kiezen. Vooral internet heeft veel pluriformiteit. 6.2 Twee tegengestelde principes van de houding van de overheid tegenover de gedrukte pers: * het vrijemarktprincipe, dat wil zeggen dat het bestaansrecht van bladen wordt overgelaten aan de vraag of er voldoende behoefte aan is. * bescherming van de pluriformiteit, dat wil zeggen dat de overheid ervoor zorgt dat er voldoende bladen met een duidelijk verschillende 'kleur' te krijgen zijn. Kranten en tijdschristen hebben veel inkomsten, maar kranten hebben veel concurrentie qua advertenties. De overheid heeft daarom besloten dat de kranten een deel van de opbrengsten uit de STER reclame krijgen. Ondanks deze steun kregen de kranten het erg moeilijk door afname van abonnees en adverteerders. De overheid wilde het verdwijnen van de kranten niet te veel tegenhouden, omdat ze voorstander was van het vrijemarktprincipe. Maar omdat tegelijkertijd de pluriformiteit in gevaar kwam, werd in 1974 het bedrijfsfonds voor de pers in het leven geroepen. Hiermee werden de landelijke dagbladen geholpen. Toch zijn er vele kranten verdwenen. Mede door de ontzuiling. De overheid bemoeit zich nauwelijks met de nieuwe media, omdat het werkt volgen het vrijemarktprincipe en omdat de pluriformiteit niet in gevaar komt. Wel streeft de overheid naar gelijke publieke toegankelijkheid van deze nieuwe media. Om de digitale snelweg voor iedereen bereikbaar te maken, heeft de overheid enkele maatregelen getroffen: * subsidies aan scholen om kinderen wegwijs te maken met computers. * belastingmaatregelen om burgers in staat te stellen computers aan te schaffen. * cursussen om personeel om te scholen. 6.3 In de periode van het gesloten omroepbestel wilde de overheid zich steeds meer met het maatschappelijke leven bemoeien. De overheid gaf hierdoor toestemming voor de oprichting van radio-omroepen. Deze mochten niet commercieel zijn (geen winst maken). De omroepen kregen pas een zendmachtiging (toestemming om uit te zenden) als zij aan bepaalde voorwaarden voldeden. Deze werden vastgelegd in de Omroepwet. 5 omroepen kregen een zendmachtiging: AVRO, KRO, NCRV, VARA en VPRO. Hierna werden ongeveer 40 jaar geen nieuwe omroepen toegelaten. Mede door de verzuiling heeft Nederland veel omroepen. Het maatschappelijke leven werd bepaald door bepaalde geloofs- en levensovertuigingen. Zoals de katholieken met hun KRO en de Volkskrant. Deze media waren de spreekbuis van hun zuil en hadden de taak om de aanhang bijeen te houden. Toe kwam de ontzuiling= het verdwijnen van de zuilen. Mensen kregen minder behoefte om hun leven te laten bepalen door hun geloof- of levensovertuiging. Dit kwam mede door de televisie. Voor de kranten en opiniebladen werd de concurrentie groter. In deze concurrentiestrijd gingen veel kranten en opiniebladen ten onder. Tijdens het open omroepbestel: werd het aantal omroepen uitgebreid. Er kwam meer zendtijd en reclame. Er kwam ruimte voor nieuwe omroepen zoals de Veronica en de TROS. Door het succes van de TROS gingen de andere publieke omroepen ook steeds meer letten op kijk en luistercijfers. Moeilijke programma's verschoven naar late tijdstippen en op prime time zond me vooral populaire programma's uit. Je noemt deze ontwikkeling vertrossing

In 1988 werden door een bepaling uit het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens buitenlandse zenders toegelaten. Nederlandse commerciële zenders waren nog steeds verboden. Door deze ontwikkeling besloot ook Nederland de Mediawet te wijzigen waardoor commerciële zenders ook vanaf Nederlands gebied hun programma's mochten aanbieden. Toe was het duaal omroepbestel een feit. Buitenlandse zenders hebben geen uitzendvergunning nodig. Nederlandse commerciële zenders wel. 6.4 Enkele wetsbepalingen uit de Mediawet die vooral betrekking hebben op de publieke omroepen: * Een publieke omroep moet de vorm hebben van een vereniging of een stichting en heeft tot taak pluriforme programma's van een kwalitatief hoog niveau te verzorgen. De programma's geven op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving en zijn gericht op zowel een breed publiek als op specifieke bevolking en leeftijdsgroepen. Publieke omroepen zijn onafhankelijk van commerciële en overheidsinvloeden. * De televisiezendtijd wordt gebruikt voor een volledig programma. Jaarlijks moet ten minste 25% worden besteed aan cultuur en 35% aan informatie of educatie. Slechts 25% mag worden besteed aan amusement de overige 15% mag naar eigen inzicht worden ingevuld. * Een omroep moet ten minste 50% van de tv-zendtijd besteden aan programmaonderdelen die kunnen worden aangemerkt als Europese producties. * Een beginnende publieke omroep moet 50.000 betalende leden hebben, een volledig erkende publieke omroep moet ten minste 300.000 leden hebben. * Geestelijke en kerkelijke genootschappen, maatschappelijke organisaties en politieke partijen kunnen zendtijd toegewezen krijgen, zonder dat zij leden hebben. Ook de commerciële zenders hebben bepalingen die betrekking hebben op de reclame: * Commerciële zenders mogen alleen reclameblokken uitzenden tussen de programma's in, met uitzondering van bepaalde evenementen zoals voetbalwedstrijden. De commercieel zenders mogen ook tijdens programma's reclame spots laten zien, zolang het om een herkenbaar reclameblok gaat van ten minste 2 minuten. De commerciële omroep mag totaal 15% van de zendtijd aan reclame besteden. * Sponsoring is toegestaan voor culturele programma's en voor een verslag of weergave van een sprotevenement. Sponsornamen mogen alleen aan het begin en het einde van een programma worden vermeld. Sponsoring is verboden voor programma's die geheel of gedeeltelijk bestaan uit nieuws, actualiteiten of politieke informatie of die bestemd zijn voor jongeren onder de twaalf jaar. * Sluikreclame is verboden. Het is dus niet toegestaan om doelbewust een product of een productnaam te tonen of te noemen, zonder dat het publiek weet dat het om reclame gaat. 6.5 De overheid wil dat het omroepbestel bijdraagt aan de ontwikkeling van onze democratische en pluriforme samenleven. De publieke omroepen moeten zorgen voor kwalitatief goede programma's die bijdragen aan begrip en verdraagzaamheid, aan het verkleinen van kennisachterstanden en aan het verkleinen of overbruggen van culturele verschillen in de samenleving. ZIE STANDPUNTEN V/D PARTIJEN BLADZIJDE 117!!! Visies van betrokkenen op het omroepbestel: l De publieke omroepen: pleiten voor behoud van de pluriformiteit. Zij stellen dat commercialisering tot meer oppervlakkigheid leidt en houden dan ook een pleidooi voor meer opvoedende, educatieve en informeerde taken van de massamedia, waarin de verschillende maatschappelijke stromingen herkenbaar zijn. l De commerciële zenders: vinden dat de mensen volwassen genoeg zijn om zelf uit te maken waar ze naar kijken, De kijker bepaalt zelf wat kwaliteit is en moet daarom uit een zo groot mogelijk aanbod kunnen kiezen. De programma's met de meeste kijkers trekken ook de meeste adverteerders. Zo worden vanzelf de beste programma's gemaakt. l Het bedrijfsleven: benadrukt dat commercialisering van de media tot vergroting van de keuzemogelijkheden voor de consument leidt. Sommige bedrijven zijn door sponsoring nauw betrokken bij programma's over bijv. koken of woninginrichting en kunnen daardoor extra aandacht vragen voor hun producten. l De consument: wil minder reclame. De irritatiegrens bij commerciële zenders wordt bereikt. Verder wil de consument een mix van kwalitatief hoogwaardige programma's, spelletjes en amusement. Het duale omroepbestel is een goede afspiegeling van de wensen van de mediaconsument. Het mediabeleid zal steeds een onderwerp van discussie blijven. Dit komt doordat de sociaal-economische en technologische ontwikkelingen niet stil staan en er zijn bij de media zoveel mensen en belangengroepen betrokken, dat er nooit een eensluidende visie bereikt zal worden over de vraag in hoeverre en op welke manier de overheid zich met de media moet of mag bemoeien.

REACTIES

L.

L.

Haaaj! Is dit de samenvatting van het boek, Thema's Maatschappijleer, blz 67 t/m 119? Als dat zo is, bedankt voor het maken! Hij is denk ik heel goed!
Kus Laura

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.