Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Massamedia

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1776 woorden
  • 13 november 2003
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
§1 Communicatie= proces waarbij zender bedoeld of onbedoeld informatie overdraagt. Vormen van communicatie: eenzijdig of meerzijdig, verbaal(sprekend, schrijvend) of non-verbaal, indirect(met technische hulpmiddelen) of direct. Boodschap = kern van communicatieproces bevat informatie. Verloopt dat niet goed dan heb je een communicatiestoornis. Non-verbale communicatie heeft 3 functies: 1. Vervangend: als woorden ontoereikend zijn
2. Aanvullend: Als woorden ondersteund worden met gebaren of gezichtuitdrukkingen

3. Controlerend: Als woorden in tegenspraak zijn met non-verbale communicatie. Massacommunicatie= een vorm van communicatie waarbij de zender met technische hulpmiddelen in staat is grote aantallen mensen met een boodschap te bereiken. Technische hulpmiddelen worden media genoemd. Massamedia= de via technische hulpmiddelen gezonden massacommunicatie of middelen die leiden tot communicatie
Kenmerken massamedia; 1. Geboden informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk
2. Relatie tussen zender en de ontvanger is van onpersoonlijke aard
3. De informatie die wordt overgebracht is in principe bedoeld voor een groot, heterogeen en anoniem publiek. 4.De communicatie verloopt meestal eenzijdig. Directe feedback is bijna onmogelijk. Ontvanger kan hoogstens indirect, achteraf reageren. De gedrukte media(kranten en tijdschriften) en de audiovisuele media(radio en tv) voldoen aan de kenmerken. §2 Algemene functies van de massamedia: 1. Nieuwsfunctie: Op de hoogte houden van nieuws, via radio, tv en kranten. 2. Amusementsfunctie: Voor de behoefte aan amusement, o.a. : komedies, spelletjes, shows en soaps. 3. Educatieve functie: Deel van programma-aanbod van tv/radio is gericht op educatie van kijker/luisteraar. Teleac, Discovery en NGC. En wetenschapskaternen in kranten en tijdschriften. 4. Opiniërende functie: Sommige programma’s of artikelen proberen bij te dragen tot de meningsvorming van de kijker/luisteraar. Zoals discussieprogramma’s op Nederland 3, radio 1 en 747 AM. En in kranten en tijdschriften veel ruimte voor opinie. En in programma’s waar een deskundige gevraagd wordt om zijn mening te geven. In democratische landen vervullen media functies die betrekking hebben op de verhouding tussen overheid en burgers, deze zijn: 1. Informatieve functie: Massamedia zorgen ervoor dat informatie van de overheid snel bij de burger komt. Via tv en radio, officiële manier om wetten en algemene maatregelen van bestuur rechtsgeldig te maken is publicatie in het Staatsblad. 2. Woordvoeders- of spreekbuisfunctie: Massamedia verwoordt ook standpunten over allerlei zaken en problemen. Zo kan een individuele burger zijn mening kenbaar maken aan groot publiek of de overheid. Zoals verkiezingsenquêtes. Ook enquêtes zijn in staat om bij het grote publiek levende standpunten te verwoorden. 3. Commentaarfunctie: Via massamedia wordt commentaar geleverd op politieke besluiten en alles wat daarmee te maken heeft. Kritiek kan direct geleverd worden, bijvoorbeeld in redactioneel commentaar in een krant. Maar vaker indirect, door voor- en tegenstanders aan het woord te laten, zoals Buitenhof. Politieke en/of levensbeschouwelijke identiteit speelt daarbij een belangrijke rol. 4. Onderzoeksfunctie: Journalisten proberen ook achter feiten te komen die niet bekend zijn. Door de journalistiek wordt soms de 2e kamer aan het denken en handelen gezet. Soms heeft het grote gevolgen. 5. Controlerende functie: Vloeit voor uit de 4 vorige functies. Politici en hun beleid worden voortdurend kritisch gevolgd en gecontroleerd door de massamedia. Zoals ministers die te hard rijden. Soms ordt media door politici ook gebruikt om menings- en besluitvorming te beïnvloeden, informatie wordt dan ‘per ongeluk’ gelekt of er worden ‘proefballonnetjes’ opgelaten, om reacties uit te lokken. §3 Censuur= Als openlijke kritiek niet wordt toegestaan, omdat die de macht van de overheerser kan ondermijnen. De massamedia heeft invloed op 4 manieren: 1. Injectienaaldtheorie: Deze theorie ziet de mens als een weerloze spons die zonder ook maar enige vorm van kritiek de aangeboden informatie van de massamedia aanvaardt. Dit komt vooral voor in dictaturen. Wordt er lang genoeg dezelfde informatie losgelaten, dan wordt de bevolking geïndoctrineerd. De massamedia wordt gebruikt als propagandamachine, de samenleving wordt zo beïnvloed dat er sprake is van manipulatie. 2. Agendatheorie: Media heeft wel invloed, maar niet direct. Ze bepalen wat op de publieke agenda komt, waarover de mensen denken en discussiëren. De massamedia selecteren de onderwerpen. De invloed van de massamedia is het grootst, wanneer de burgers over geen enkele andere informatie beschikken. 3. Multi-step-flowtheorie( opinieleidertheorie): Mensen zijn niet in staat een afgewogen oordeel te vormen over de onderwerpen die de massamedia aanbiedt. Daarom sluiten ze zich aan bij opinieleiders. Opinieleiders zijn: individuen die door veel mensen beschouwd worden als autoriteit op het terrein van de aangeboden informatie. Hun mening wordt overgenomen of men sluit zich aan bij die interpretatie van de informatie. Er zijn 3 soorten opinieleiders: 1. Die met bepaalde waarden worden geassocieerd, bijv kerkleiders. 2. Die deskundig op een bepaald terrein worden geacht, de experts. Zoals Cruijf. 3. Diegenen die een strategische positie bekleden en op het terrein van de informatie in kwestie een machtspositie hebben. Wordt iemands mening rechtstreeks beïnvloed door een opinieleider, spreekt men van two-step-flowtheorie, maar meestal gaat het om meer dan 2 stappen. 4. Selectieve-perceptietheorie: Gaat er vanuit dat waarnemen altijd selectief is. Elk mens interpreteert informatie zodanig dat die past in zijn referentiekader. Referentiekader= datgene wat je al weet, met inbegrip van eerder aangeleerde normen en waarden; opvattingen over goed en kwaad, mooi en lelijk, enz en daarop gebaseerde gedragsregels. Ze ontstaan onderinvloed van je omgeving. Reclame heeft verschillende manieren om de consument te beïnvloeden: 1. Gebruik maken van bekende personen. 2. Gebruik maken van ‘wetenschappelijke’termen, moeilijk klinkende woorden. 3. Gebruik maken van buitenlandse woorden, want dat maakt indruk. 4. Proberen het product aan een bepaalde sfeer te koppelen, bijv gezelligheid met alcohol. 5. Inspelen op specifieke gevoelens van de consument, bijv begrafenisondernemers. 6. Muziek, daardoor kan consument reclame herkennen. 7. Gericht benaderen van de doelgroep, bijv bij formule 1 races mannelijke reclames. 8. Humor, houdt de aandacht vast. 9. Consument zelf, die product aanprijst, bijv wasmiddel reclames. Publiek kan zich identificeren met de ‘gewone gebruiker’. 10. Herhaling, binnen reclameblok lange reclame, dan laten vervolgen door kortere uitsneden uit de lange spot. E-commerce= Alle activiteiten van een bedrijf gericht op de consument met Internet als medium. Waarden= opvattingen en aangeduid over goed en kwaad, lelijk en mooi, enz. Normen= gedragsregels gebaseerd op die waarden. Socialisatie= de overdracht van normen en waarden. Massamedia zijn bronnen van socialisatie en beïnvloeden publiek. Agressief gedrag= bewust gericht op toebrengen van schade aan anderen of aan zaken die aan anderen toebehoren. De theorieën die veronderstellen dat er een relatie is tussen geweld op tv en agressief gedrag: 1. Stimulatiethese: Mensen worden geactiveerd en gestimuleerd om gewelddadig te doen. 2. Reductiethese: Het zien van geweld leidt tot afname van de bereidheid tot agressief gedrag. 3. Geen-effectthese: geen invloed door tv-geweld. §4 Krant is oudste massamedium. Door uitvinding boekdrukkunst rond 1450 door Gutenberg, werd het mogelijk om grote oplagen te drukken. Toen nog niet echt kranten, druktechniek nog niet zo goed en groot deel bevolking nog analfabeet, markt ontbrak. In 1848 persvrijheid, hoort bij democratie. In 1869 werden kranten goedkoper, door afschaffing dagbladzegel, hoge belasting op kranten. Door reclame en efficiëntere druktechnieken nog goedkoper. En betere infrastructuur en politieke emancipatie van Nederlandse bevolking, oprichting partijen en vakbonden. Pluriformiteit= veelvormigheid, in de pers in opinies en politieke beginselen. In Nederland de verzuiling. Leven speelde zich af binnen de zuil, daarbinnen was sociale controle. In jaren’60 ontzuiling, door o.a ontkerkelijking. Elke krant had zijn eigen doelgroep

Je hebt: kwaliteits- of kaderkranten en populaire kranten, landelijke en regionale kranten, ochtend en avondbladen, algemene en richtingskranten. Regionale kranten maak gebruik van de GPD(gemeenschappelijke persdienst) voor wereld en landelijk nieuws. Kranten kopen nieuwsberichten van grote persbureaus, zoals ANP. Signatuur bepaald keuze van berichten. Andere selectiecriteria zijn: nabijheid, actualiteit, uitzonderlijkheid en/of bericht past bij eerdere berichtgeving. Meeste inkomsten van dagbladen komen uit advertenties, maar een kwart uit prijs van dagblad. Toen in 1967 Ster reclame werd ingevoerd liepen advertentie-inkomsten terug. Persconcentratie= kleinere zelfstandige kranten werden opgekocht door grote uitgevers. Deel Ster opbrengsten gaat naar Bedrijfsfonds voor de Pers, die verdeelt de opbrengsten. Tijdschriften zijn te verdelen in: opiniebladen, gezinsbladen, sensatiepers, wetenschappelijke, populair-wetenschappelijke en hobbybladen. Opiniebladen: verschijnen wekelijks, berichten vooral over politieke, sociaal-culturele en artistieke onderwerpen. Op beschouwende en opiniërende wijze. Vaak journalistiek onafhankelijk, maar wel bepaalde signatuur. Ze hebben het moeilijk door kostenstijging, minder reclame-inkomsten en concurrentie van kranten. Gezinsbladen en sensatiepers: Panorama met veel foto’s en lichte onderwerpen, roddelbladen, vrouwenbladen en stripbladen, zoals Donald Duck. De roddelpers overtreedt nog wel eens het grondwettelijke recht op privacy. Radio werd aan het einde van de 19e eeuw uitgevonden. In 1916 eerste uitzending in Nl. NCRV eerste omroep in 1924. Iedere zuil had zijn eigen omroep. In 1951 1e tv-uitzending. Wat jaren later kwamen alle radio-omroepen ook op tv. In jaren’60 kwamen de radiopiraten de Noordzee en Veronica. De TROS kreeg in 1966 een zendmachtiging, 1e omroep zonder zuil. ‘Vertrossing’= vervlakking en verschraling van programma-aanbod. Publiek bestel wordt door de mediawet gereguleerd en er zijn commerciële zenders. Met opkomst van de commerciële tv, kwamen ook de kabelmaatschappijen, zorgde voor groter zenderaanbod en loste problemen van antenne op. Ze zijn verplicht publieke Nederlandse en Vlaamse zenders door te geven en voor de rest niks. Daardoor zijn ook de regionale en lokale tv-zenders doorgebroken. De Nederlandse omroepen: KRO: (afk. v. Katholieke Radio Omroep), Nederlandse omroeporganisatie, op 23 april 1925 opgericht. NCRV: voluit: Nederlandse Christelijke Radio-Vereniging, Nederlandse omroepvereniging, opgericht op 15 nov. 1924. AVRO: afk. v.Algemeene Vereeniging Radio Omroep, Nederlandse omroepvereniging, opgericht op 28 dec. 1927. VARA: Omroepvereniging, tot 1969 Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA) geheten, Nederlandse omroepvereniging, opgericht op 1 nov. 1925. VPRO: Omroepvereniging, Nederlandse omroepvereniging, opgericht op 29 mei 1926 en tot 1968 Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (VPRO) genaamd. Tegenwoordig links intellectueel gericht. TROS: Omroepvereniging, Nederlandse omroeporganisatie, opgericht 4 nov. 1964 als stichting, voluit de Televisie en Radio Omroep Stichting. EO: afk. v. Evangelische Omroep, Nederlandse omroepvereniging van orthodox-protestantse signatuur, als stichting ter bevordering van de evangelische omroep in Nederland, opgericht op 21 april 1967. NOS: Nederlandse Omroep Stichting, sinds 1 januari 1995 op grond van op dezelfde datum in werking getreden Mediawet samenwerkingsorgaan van de landelijke Nederlandse publieke omroep, dat tevens de rol van zendgemachtigde vervult. Voortzetting van 1969. Nederland heeft nu een duaal bestel van publieke en commerciële omroepen. §5 Er zijn veel nieuwe ontwikkelingen op mediagebied. Telefonie: privatisering, mobiele telefonie, i-mode, wappen en sms-en. Dagbladen: hebben internetpagina’s, via e-mail is er contact met kranten mogelijk. Radio: publieke radiozenders zijn themazenders geworden. Radiozenders zijn zich meer op één doelgroep gaan richten. Er is een etherverdeling geweest waardoor bestaande commerciële zenders uit de ether zijn verdwenen en andere zijn er nieuw gekomen. De licenties zijn niet onbeperkt, maar gebonden aan een tijdslimiet met de mogelijkheid van verlenging. TV: Door commerciële tv verschuiving in programma-aanbod, zo zijn reality-tv en emotie-tv zeer populair. De soap is ook groot geworden door de commerciële tv. Kwam ook door horizontale programmering, iedere dat op hetzelfde tijdstip hetzelfde programma. Publieke omroep heeft meer kwaliteit, dat ziet de overheid als basis om het publieke bestel in stand te houden. Internet: Eerst via modem, nu via kabel en stopcontact. Veel vrij toegankelijk, vrijheid van meningsuiting. Ook zijn keerzijde: kinderporno en discriminatie. Overheden maken daarom wetten. Aanbieders hebben geen zin om alles te controleren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.