Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Massamedia

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2661 woorden
  • 7 juni 2003
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1 *Mensen kunnen niet zonder anderen en beïnvloeden elkaar voortdurend. Ons leven bestaat voor een groot deel uit interacties: gesprekken voeren, blikken uitwisselen, brief sturen, enz. Uitkomst interacties: onvoorspelbaar ® weet niet of bijv feestje leuk is. voorspelbaar ® normen/gedragsregels afgesproken bijv. wedstrijdregels, lestijd. *Cultuur zijn alle waarden, niet alleen kunst of beschaving. (datgene wat is aangeleerd, nurture) Ontstaan van bepaalde cultuur: -mensen langdurig met elkaar te maken of samenleven. -mensen die korte tijd samenleven, vb. skiërs ® regels, delen van water, kleding. *Interpendenties, een belangrijk element van elke cultuur: onderlinge afhankelijkheid van mensen. (mensen van anderen afhankelijk) Er zijn geen mensen zonder bindingen. *Bij afhankelijkheid zijn er 4 soorten bindingen: 1. Affectieve: hebben betrekking op de behoefte aan vriendschap en liefde, die van jongs af proberen te vervullen. (ook band van supporters van voetbalclub of nationale gevoelens) 2. Economische: alle handelingen die we verrichten om in ons levensonderhoud te voorzien. (vb. werksituaties) 3. Cognitieve: zorgen voor leerprocessen die veel mensen doormaken. (overdracht van kennis door leraren en massamedia) 4. Politieke: komen voort uit het feit dat burgers veel dingen niet zelf kunnen regelen. (hebben bestuursapparaat nodig om zorgen voor wezenlijke zaken: wegen, onderwijs, veiligheid, gezondheid) *Natuur (staat tegenover cultuur): datgene wat is aangeboren, nature. Nature-nurture-debat: vraag of gedrag meet bepaald wordt door aangeboren of aangeleerde kenmerken. *Aanleg (nature-aanhangers): emoties en driften zijn biologisch bepaald, bestaan twee basisdriften van mens = streven naar eenwording met medemensen en destructieve neiging. *Nurture-aanhangers: benadrukken de culturele verschillen die bestaan tussen mensen als ze emoties gaan uiten, gevoelens zijn aangeleerd. *Sociologen en sociaal-psychologen: gedrag mens is combinatie, aangeboren en aangeleerd. Nature® vermogen om klanken voort te brengen, gevoelsbanden zoals lachen en huilen. Nurture® spreektaal. *In ieder cultuur worden normen (gedragsregels) en waarden (principes) ontwikkeld. -Ook andere cultuurkenmerken ontwikkeld: kennis, gewoonten, opvattingen, kunst, sport, symbool, feestdagen. (NL bijv. rood-wit-blauw of oranje = symbool van cultuur, sinterklaar vieren = gewoonte. *Cement van samenleving: normen en waarden. (nieuwe lid krijgt dit aangeleerd) -wezenlijke kenmerken: kleding, omgangsvormen, vrijetijdsbesteding veranderen steeds. *Culturen verschilt per plaats, tijd en groep: wat gepast of ongepast is verschilt per generatie en per samenleving. *Belangrijkste kenmerken van cultuur zijn verschillen in rolpatronen waardoor hem menselijk gedrag min of meer vastgelegd. Iedereen speelt in leven bepaalde rollen, dmv o.a. taalgebruik, kleding creëren we beeld van onszelf. *Persoonlijkheid die wij naar buiten toe laten zien (the presentator of the self), wordt sterk beïnvloed door maatschappelijke opvattingen over manier waarop iemand zich in bepaalde rol dient te gedragen. -Eigenschappen of gedragingen die niet in overeenstemming zijn met dit rolpatroon, worden vermeden. (minister met ‘u’ aanspreken, dokter niet in huilen uitbarsten bij patiënt) *Impression managment: we hebben verschillende maskers die we verwisselen als we in ander situatie terecht komen® zijn er voortdurend op uit om geloofwaardig over te komen -frontstage. Waar voorstelling zich plaats vind. -backstage: waar men rol kan laten vallen, vb wc. *Rolconflict: treedt op wanneer iemand met tegenstrijdige verwachtingen wordt geconfronteerd. *Multiculturele samenleving (is NL geworden): er zijn allerlei cultuurgroepen met andere ideeën en gewoonten. -ze delen over algemeen de meest essentiële normen en waarden die in NL geheel gelden. *Dominante cultuur: als 1 cultuurgroep in een samenleving dominant is. *Subcultuur: als waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur. (groepen met eigen regels en gewoonten, zien aan uiterlijk vb. piercings) *Tegencultuur: mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen. (bijv. dmv protesten, basis is verzet en creëren van conflictsituaties, vb. feministes in jaren 70 maar hebben tegencultuur verloren is dominant geworden, de rechts-extremisten vormen wel een tegencultuur) -vaak is tegencultuur een uiting van een generatieconflict. (vb. Prove-beweging (‘60), kraakbeweging en punkcultuur (‘70 en ‘80), jongeren gingen strijd aan met gevestigde waarden en normen die bij samenleving hoorden van hun ouders) *Bedrijfscultuur: kledinggewoonte, omgang met klanten. (IKEA = informele cultuur, je/jij tegen klanten. Bank = zakelijk cultuur, zeer formeel) *Multiculturele samenleving: een maatschappij waar mensen met verschillende culturele achtergronden naast elkaar wonen. *Zoveel culturen naast elkaar wonen door: -mensen ‘vreemde’ uit omliggende landen zoals België, Duitsland, Frankrijk. (veranderde na WOII) -Nederlanders emigreren (elders vestigen) en mensen immigreren (naar NL komen). (vb. Jaren ‘60 veel immigranten want arbeiders te kort. Later omdat eigen land niet veilig of beter toekomst) * 2 hoofdoorzaken voor deze ontwikkeling: 1. Betere communicatie: media, radio, tv, internet. Mensen weten meer van elkaar, andere culturen hierdoor minder vreemd. Vroeger weet niet eens wat aan andere kant van wereld gebeurde. 2. Betere vervoer: auto, trein, vliegtuig. Reizen gaat sneller dan vroeger. -Global village (=een werelddorp): door 2 oorzaken zijn verre/exotische landen dichterbij gekomen. *Leven in een multiculturele samenleving: mensen moeten manier vinden om met elkaar cultuur om te gaan. (vb. Marokkaanse ouders bemoeien met partnerkeuze en Nederlandse ouders niet) *Jeugdcultuur: zet zich vaak af tegen de dominante cultuur. -Vroeger was kinderarbeid, jongeren geen tijd of mogelijkheid om eigen cultuur te ontwikkelen. Na WOII nam welvaart toe, jongeren meer geld en tijd. -Ze hebben een ander leefstijl (generatiekloof tussen kinderen en ouders), ze willen eigen leven leiden en meer vrijheid. *Verbondenheid: jongeren met zelfde smaak en ideeën zoeken elkaar op en gaat op soortgelijke wijze gedragen. *Jeugdcultuur komt vaak voort uit muziekstromingen: rap: oorspronkelijk uit zwarte wijken van VS waar jongeren op straat muziek maakten met gesproken tekst. house: ontstaan in Europa als danscultuur, nummers met snelle dans ritme. -de cultuur onder de jongeren verouderd als deze massaal aanslaat, jongeren zoeken dan iets nieuws. *Socialisatie: het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. (zorgt ervoor dat leven in samenleving geordend kan verlopen) -doel: aanpassen van het individu aan zijn omgeving, maar ook instandhouding en continuering van cultuur over een periode van vele jaren. -door socialisatie komen in een cultuur collectieve gedragspatroon tot stand. (gemeenschappelijke gebeurtenissen, zoals carnaval, prinsjesdag, Kerstmis) -via socialisatie worden allerlei normen, waarden en gewoonten overgebracht. Allerlei behoeften, emoties en gedragspatronen zijn er resultaat van. Gedrag en opvatting sterk bepaald door cultuur. -zonder socialisatie kan vrijwel niemand overleven en is er ook geen cultuur® samenleving valt uit elkaar. *Cultuuroverdracht 2 vormen: 1. Enculturatie: het aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waarin men is geboren. (kinderen) 2. Acculturatie: het later aanleren van kenmerken van een cultuur waar men niet oorspronkelijk toe behoort. (etnische minderheden) *Socialiserende instituties: instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. *Er zijn behalve gezin nog 5 belangrijke soc. Instituties: 1. School: hier leren ze discipline. (op tijd komen, taken verrichten, leren samenwerken) 2. Werk: hier moet prestatie leveren. (werk op tijd af hebben, werk bepaald leefritme) 3. Maatschappelijke groeperingen: leren gedragen naar normen en waarden van deze groepering (sportsclubs) 4. Overheid: er gelden talloze regels en wie niet aanhoudt wordt gestraft. 5. Media: belangrijke cultuur verspreiders, beïnvloeden gedrag. (tv, krant, boeken, films) *Sociale controle: de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. *Vind vaak plaats in de vorm van 4 soorten sancties: (gaat om beloningen of straffen) 1. Formele positieve sancties: koninklijke onderscheiding of diploma
2. Formele negatieve sancties: boete

3. Informele positieve sancties: applaus na een voorstelling
4. Informele negatieve sancties: kind dat naar kamer wordt gestuurd *Doel van socialisatie en sociale controle bereikt als internalisatie van de cultuur plaatsvindt. *Internalisatie: dat mensen zich sommige aspecten van hun cultuurgroep zo eigen hebben gemaakt, dat zij zich automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van hen verwacht. (vb. niet in broek doen, maar op wc) *Nabootsen van ouders, hierdoor kan socialisatie en internalisatie ook plaatsvinden. (hand geven, sporten). Hoofdstuk 2 *Communicatie: het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan ontvanger. -boodschap: informatie bestaande uit bijv. gedachten, gevoelen of gedragingen. -overbrengen: gesproken, geschrevene, gebaren, kleding, tv, kunstwerken enz. -wanneer ontvanger (of andersom) reageert ontstaat er een feedback/terugkoppeling. *Encoderen: zender verpakt een boodschap in een bepaalde vorm of code. *Decoderen: ontvanger vertaalt en interpreteert deze informatie. (vb. telefoongesprek, spreker encodeerd woord in elek. signalen en via kabel decodeert de ontvanger in klanken) *Communicatie heeft 2 kanten: een sociaal proces dat in elk groepsgedrag is terug te vinden en economische aspecten. (bij werk elkaar begrijpen, samenwerken en communicatielijnen fax en e-mail belangrijk) *informatiemaatschappij: steeds meer mensen houden zich beroepsmatig bezig met verzamelen, verwerken, analyseren en doorgeven van informatie. *Informatie: slaat niet alleen voor kennis (datgene wat iemand weet), maar ook nieuws (al datgene wat van buitenaf als wetenswaardige gegevens op iemand afkomt). *Soorten communicatie: -directe en indirecte: directe is sprake van face-to-face contact, bij indirecte niet. -eenzijdige en meerzijdige: eenzijdige is sprake van eenrichtingsverkeer (radio, tv, kranten), meerzijdige zijn deelnemers zender en ontvanger. -verbale en non-verbale: verbaal gebruik gemaakt van gesproken en geschreven woord, non-verbaal informatie via symbolen, tekeningen, lichaamstaal overgebracht. -massacommunicatie *Gemeenschappelijke kenmerken van massamedia: -de overbrengende informatie is bedoeld voor groot publiek. -de informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk. -de relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk. -de communicatie verloopt meestal eenzijdig. (ontvanger indirect en achteraf reageren® weinig feedback, zenders niet meteen controleren of boodschap wordt begrepen) *Verschillende functies voor het individu, bij het uitzenden van boodschappen, door de media: -amusement: 50% van programma-aanbod. < 80% bij commerciële (handel) omroepen. -nieuws: kranten, nieuwsblokken en actualiteitenprogramma’s op tv en radio. -meningsvorming: talkshows en specials op radio en tv. -cultuur: uitzenden en bespreken van kunstuitingen. (toneelstukken, opera’s, popconcerten, radio 3 & 4) -educatie & onderwijs: educatieve programma’s die verzorgd worden door Teleac en schooltelevisie (NOT). *Verschillende functies voor de samenleving, bij het uitzenden van boodschappen, door de media: -politieke functie: instandhouding/bevestiging van de democratie. (media beschikt over vrijheid van informatie en meningsuiting, dat bevestigd dat we in democratie leven) -socialiserende functie: voor cultuuroverdracht. (media, vooral tv, dragen voor belangrijk deel bij aan verspreiding van cultuur, maar kranten, radio ook beetje) -recreatieve functie: voor vrijetijdsbesteding. (vooral tv voor ontspanning na werk) Hoofdstuk 3 *Verschillende gedrukte media: -Tijdschriften: verschijnen periodiek (week tot kwartaal), doel: brengen van verschillende soorten informatie voor specifieke doelgroepen. formaat: papiersoort stevig en opmaak luxer. -Kranten: dagbladen. doel: brengen van nieuwsfeiten, aangevuld met achtergrondinformatie en andere praktische gegeven. formaat: papiersoort kwalitatief niet erg hoog. -Huis-aan-huisbladen: eens per week, gratis. doel: brengen van plaatselijke of regionaal nieuws, maar in feite wil men zo veel mogelijk verdienen aan advertenties. *Verschillende kranten (totaal 60 dagbladen, deze zijn verdeeld in landelijke en regionale): -landelijke dagblad: verschijnt in heel Nederland, vooral nieuws en achtergrondinformatie over binnen en buitenland. (Telegraaf, AD, Volkskrant, Trouw) -regionale dagblad: alleen in bepaalde streek. (De Limburger, Parool® A’dam) -algemene kranten: niet gebonden aan levensbeschouwelijke of politieke richting. doel: niet om boodschap over te brengen. -richting kranten: deze verkondigen een bepaald religieuze of politieke opvatting. (De Waarheid) -progressieve kranten: hecht waarde aan maatschappelijke verandering en is vernieuwingsgezind. -conservatieve kranten: behouden, voor traditie en gezag. -populaire kranten: nadruk op sensationeel nieuws. Misdaad, ongelukken en beklende personen, foto’s® amusement, showbusiness. (Telegraaf, AD) -Kwaliteitskranten: richten vooral op politieke achtergronden van nieuws (buitenlandse en financiële berichtgeving) foto’s kleiner en koppen minder vet. Voor lezer met hoger opleidingsniveau. (NRC Handelskrant) -Tijdschriften: eens per week, per maand of kwartaal. Vaak voor een bepaald doelgroep. *Soorten tijdschriften: -jongerenbladen: eind jaren ’50, jongeren meer tijd en geld. (Bobo, Yes, Hitkrant) -vrouwenbladen: traditionele®Libelle, Margriet. ’60 Viva (openlijk sex en relaties besproken). chiquere® Elle. -roddelbladen: Privé, Story en Weekend. (niet echt de waarheid) -special-interestbladen: over 1 specifiek onderwerp. (PC Koop, Onze Hond, Ons Koningshuis) -vakbladen: bedoeld voor bepaalde beroepsgroep, zoals Personeel, Organisate, Kinderopvang, Medisch Contact. -opiniebladen: geven achtergrondinformatie en commentaar bij politieke, economische, culturele en maatschappelijke kwesties. doel: geven van informatie, zodat lezer eigen mening (opinie) kunnen vormen. (HP/De Tijd, Vrij Nederland) -Omroepgidsen: Veronica-, Vara-, EO-gids. *Soorten zenders: -Publieke omroepen: De zendtijd is verdeeld onder belangrijkste maatschappelijke stromingen (zuilen)® katholieke KRO en socialistisch VARA. (Nederland 1,2,3.) De NOS (1951 opgericht, oorspronkelijk NTS®Nederlandse Televisie Stichting) is gesplitst in: NOS (Nederlandse Omroep Stichting): nieuwsuitzendingen en sportuitzendingen. NPS (Nederlandse Programma Stichting): zij verzorgen meeste programma’s. NOB (Nederlandse Omroepproductiebedrijf): beheert de studio’s en opname-apparatuur. Verantwoordelijkheid: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. (verplicht deel van zendtijd culturele en informatieve programma’s besteden) Ze krijgen geld van omroepbijdrage en deel van reclameopbrengst van de STER. -Regionale en Lokale omroepen: plaatselijke nieuws, gefinancierd uit reclame en subsidies van gemeente of provincie. -Commerciële zenders: steeds meer, ’90 RTL4 en later RTL5, ’95 SBS6 & TV10(=FOX) & TMF. Veronica eerst publiek, en later commercieel. Inkomsten: reclame boodschappen. (koste en hoogte kijkcijfers) De zenders beschouwen hun programma’s als product waar zoveel mogelijk mensen naar moeten kijken. *Duaal bestel: als er in een land zowel publieke omroepen als commerciële zenders actief zijn. (Eng, VS, NL) *Concurrentiestrijd: gaat vooral om kijkcijfers, want hoe meer kijkers=meer adverteerders= meer inkomsten. Publieke omroepen hebben dalend marktaandeel, daardoor dalen inkomsten van STER en zonder
STER-opbrengsten kan niet voortbestaan. Prime-time: concurrentie hoog en probeert kijkers weg te trekken. Zenders kopen ook grote publiekstrekkers bij elkaar weg. (voetbalsport) *Nieuwe media: nieuwe digitale informatiebronnen naast gedrukte media, radio en tv. (computers) -Diskettes en cd-roms belangrijkste hulpmiddelen in informatieverstrekking. -internet: ’60 begin gemaakt. ’90 steeds meer gebruiksvriendelijke programma’s op de markt en gebruikers stijgt. Doordat niet iedereen over computer beschikt kan steeds groter verschil van kennis ontstaan, en gevolgen voor maatschappij, want kennis is macht. Maar in toekomst algemeen gangbaar, net als tv is geworden. *Wat kan je met internet: -world wide web: bevat teksten, plaatjes, videofragmenten en reclame. Veel bedrijven/instelling hebben website. Je kan kopen, boeken, nieuws bekijken, kranten lezen. -e-mail: iemand waar dan ook ter wereld binnen enkele seconde bericht te versturen. -nieuwsgroepen: dit zijn plaatsen waar mensen met elkaar kunnen praten over bepaalde onderwerpen. Hoofdstuk 4 *Objectiviteit: een beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid. -hoe meer objectiviteit hoe hoger kwaliteit van berichtgeving. *Om objectiviteit zo dicht mogelijk te benaderen, moeten journalisten in ieder geval: 1. Scheiding maken tussen feiten en commentaar (meningen). 2. Het principe van hoor en wederhoor toepassen: nieuwsberichten van meer dan 1 kan te laten belichten. 3. Over kennis van zaken beschikken: journalisten specialiseren op 1 vakgebied. *redactiestatuut (moet sprake van goed journalistiek product met flinke oplage zijn, daarom leiding gescheiden): -directie: verantwoordelijk voor het zakelijke en financiële management. -redactie: heeft inhoudelijke verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheden kunnen tegenstrijdig zijn (bijv. als financieel slecht gaat dan bemoeid directie met redactie of druk van advertentieafdeling op redactie om beleid te wijzigen. Er is daarom een redactiestatuut, deze is opgenomen in de CAO van dagbladjournalisten en waarborgt in hoge mate de onafhankelijkheid van de redacties. Ook de identiteit van kranten vastgelegd (m.b.t. inhoud v.d. krant). *Identiteit van kranten blijkt voornamelijk uit: -de keuze van onderwerpen door journalisten en de redactie. -de presentatie, die bij kranten worden bepaald door koppen, foto’s, lengte artikelen ect. -eigen commentaar en analyses. *Nieuwsbronnen spelen een belangrijke rol bij het totstandkomen v.d. presentatie v.h. nieuws in de massamedia. *Nieuwsbronnen: -personen en instellingen die uit eigen initiatief informatie aan journalisten verstrekken. (actiegroepen, verenigingen, bedrijven. Ze proberen d.m.v. persberichten nieuws te halen) -nieuwsgaring: eigen (gespecialiseerde) journalisten gaan zelf op zoek naar nieuws. (rechtbankverslaggevers) -persbureaus: sturen nieuwsberichten via modem en fax. *Persbureaus: hebben een groot aantal correspondenten in dienst die nieuws verzamelen. De redactie van de persbureau selecteert welke berichten worden doorgezonden naar klanten die geabonneerd zijn. *De belangrijkste persbureaus voor Nederland zijn: -ANP (Algemeen Nederlandse Persbureau) gevestigd in Den Haag, jaarlijks > 70.000 berichten en 11.000 foto’s. -AP (Associated Press) uit Amerika. -REUTER uit Engeland. -AFP (Agence France Press). -DPA (Deutsche Presse Agentur). *Minder dan 1% van het oorspronkelijke nieuwsaanbod (modem-, fax-, telexberichten) wordt uiteindelijk in de krant opgenomen. *Nieuwsbericht in krant moet aan aantal selectiecriteria voldoen: -Hoe uitzonderlijk is het bericht? -Hoe ingrijpend zijn de gevolgen van de gebeurtenis? -is het feit van belang voor het totaalinzicht in een bepaalde kwestie? -wat sluit aan bij de interesse van de doelgroep van de krant, de lezers? *Off-the-record-informatie: geïnterviewde wilt informatie liever niet gepubliceerd zien. Vaak wordt wel gebruikt maar anoniem en in bedekte termen. (on-the-record) *Embargo: de verstrekte informatie mag niet voor een bepaald tijdstip gepubliceerd worden, wie dit wel doet zal de jaar daarop geen informatie meer ontvangen. (vb. troonrede, jaarverslagen door groten bedrijven) doel: journalisten de kans geven om met weloverwogen commentaren te komen en zich goed voor te bereiden op de eventuele persconferenties.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.