Hoofdstuk 5

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 4033 woorden
  • 16 september 2015
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

 

 

Par. 1: Wat is een verzorgingsstaat?

§1 Voor alle inwoners in Nederland bestaan er tal va regelingen die een menswaardig bestaan garanderen, denk aan uitkeringen, kinderbijslag en de studiefinanciering. Ook andere voorzieningen zoals onderwijs en zorg vallen onder de verzorgingsstaat.

Nederland is een verzorgingsstaat, dat betekent dat de overheid zich actief bemoeit met de welvaart (de mate waarin mensen over voldoende middelen beschikken om hun behoefte te vullen) en het welzijn (de mate waarin mensen tevreden zijn over hun lichamelijke en geestelijke gezondheid) van haar inwoners. De Nederlandse socioloog Piet Thoenes gebruikte in 1962 het eerst de term verzorgingsstaat in zijn proefschrift, hierin zeg hij dat het inrichten van de verzorgingsstaat een nieuwe beschavingsfase betekent in de geschiedenis van staat en samenleving. Eerder werd de term welvaartsstaat gebruikt voor landen waarin de overheid zich inspande om de burgers te behoeden voor armoede en andere ellendige leefomstandigheden. Volgens Thoenes ging het om meer dan welvaart, volgens hem mocht het actief ingrijpen van de overheid niet ten koste gaan van de economische vrijheid en de grondrechten van burgers.

Het is nu voor alle burgers vanzelfsprekend dat Nederland een verzorgingsstaat is en dat de overheid de taak heeft om voor haar burgers te zorgen. Hierbij staat de solidariteitsgedachte centraal: in een groep of samenleving is er bereidheid om risico’s met elkaar te delen. Van de overheid word verwacht dat zij wetten maken en maatregelen uitvoert om die solidariteit af te dwingen. Er is sprake van collectief belang, omdat we allemaal betalen voor uitkeringen, terwijl je er misschien zelf geen hebt, maar het kan je altijd overkomen.

Het doel van de verzorgingsstaat is tweedelig: het gaat om welvaart en welzijn. Zo regelen ze naast uitkeringen ook voor een goede infrastructuur, een goed ondernemersklimaat, onderwijs en dat het vuilnis wordt opgehaald. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid onderscheidt vier functies van de verzorgingsstaat:

  1. Verzekeren: als je werkt betaal je sociale premies voor het risico dat je ziek, werkeloos of arbeidsongeschikt raakt. Ook betalen alle Nederlanders belasting, van dit belastinggeld worden sociale voorzieningen als de AOW en de Kinderbijslag betaald. Al deze regelingen samen vormen het socialezekerheidsstelsel: het verzekert mensen van en inkomen bij werkeloosheid, ziekte, ouderdom of arbeisongeschiktheid.
  2. Verzorgen: als je hulp nodig hebt bij een fysieke of psychische aandoening zijn er al van regelingen. Je zorgverzekeraar betaalt je huisarts of een operatie in het ziekenhuis en voor oudere mensen bestaan verzorgings- en verpleeghuizen.
  3. Verheffen: met een goede opleiding kan je je talenten ontplooien, maar goed onderwijs is ook belangrijk voor de samenleving als geheel: we moeten concurreren met de economie”en van de VS en Azië en daarvoor moeten mensen worden bijgeschoold. Hoogopgeleiden betalen ook meer belasting en premies, zo is goed onderwijs ook gunstig voor de verzorgingsstaat.
  4. Verbinden: het collectieve karakter van de verzorgingsstaat bindt mensen. Enerzijds door het socialezekerheidsstelsel dat mensen van elkaar afhankelijk maakt: je betaalt voor elkaar. Anderzijds omdat de overheidsbemoeienis de sociale ongelijkheid tussen mensen verkleint. Ook onderwijs brengt mensen dichter bij elkaar.

Burgers in Nederland hebben sociale rondrechten, deze zijn niet afdwingbaar bij de rechter, maar de grondwet verplicht de overheid wel om er actief naar te streven. Hierbij gaat het om:

  • voldoende werkgelegenheid (ar. 19);
  • bestaanszekerheid en welvaart (art. 20);
  • een goed leefmilieu (art. 21);
  • volksgezondheid en voldoende woongelegenheid (art. 22);
  • goed onderwijs (art. 23).

Bij de verzorgingsstaat horen niet alleen rechten, maar ook plichten, zoals de sollicitatieplicht: de overheid moet zich inspannen om iedereen aan het werk te helpen, in ruil daarvoor moet iedereen die kan werken zijn best doen om een baan te vinden. Als je niet actief op zoek bent naar werk, heb je ook geen recht op een uitkering. Een andere plicht is het betalen van premies voor zorgverzekeringen als de AOW, de WW en de basiszorgverzekering.

§2 Nederland had ook andere keuzes kunnen maken, en dan was het waarschijnlijk geen verzorgingsstaat geweest, hierbij kun je kijken naar twee voorbeelden:

  1. Planeconomie: Gelijkheid: communistische en socialistische denkbeelden zijn gebaseerd op het ideaal van gelijkeid. In de communistische staatsopvatting neemt de staat totale verzorging van zijn burgers op zich. In de Sovjet-Unie gebeurde dit met onderdrukking en veel geweld: mensen werden gedwongen bepaald werk te doen en opbrengsten af te staan. Bovendien stierven veel mensen door de hongersnood. In 1949 omarmde China de planeconomie: ook hier was hongersnood en geweld. Dit was zo onder het leiderschap van Mao Zedong (1949-1976), maar zijn opvolger Deng Xiaoping (1976-1989) hervormde de economie en stond particulier bezit toe. Hiermee begon de Chinese economie te groeien, met het verdwijnen van de planeconomie verdween ook de totale staatsverzorging. Veel Chinezen zijn nu niet meer verzekerd en zo lijk toch het gelijkheidsideaal naar de achtergrond zijn geschoven.
  2. Vrijemarkteconomie: Vrijheid: bij landen met een kapitalistische vrijemarkteconomie staat vrijheid centraal en grijpt de overheid niet actief in. Belastingen zijn laag en mensen moeten zich zelf verzekeren. In Amerika wordt niet het delen van het risico benadrukt, maar het risico van het delen. Als jij minder gebruik maakt van collectieve voorzieningen dan anderen, betaal je meer dan je er voor terug krijgt. Individualistische samenlevingen zoals de VS kennen dus weinig bereidheid om risico’s te delen.

§3 De verzorgingsstaat bevindt zich tussen de planeconomie en de vrijemarkteconomie, we kunnen drie modellen onderscheiden:

  1. Het Scandinavische model:
  • Flexicurity: combinatie van een flexibele arbeidsmarkt en een sterke sociale zekerheid (‘security’).
  • Laag percentage werkeloosheid.
  • Hoge uitkeringen en uitgebreide verlofregelingen.
  • Hoge collectieve lastendruk door het dure systeem, dus hoge belastingen en premies.
  • Goede kinderopvang en onderwijs door de overheid geregeld, hierdoor is de participatiegraad bij vrouwen erg hoog.

2.    Het Angelsaksische model (in Engeland en de VS):

  • Geen uitgebreide sociale zekerheid.
  • Liberale waarden zijn belangrijker: eigen verantwoordelijkheid, vrijheid en particulier initiatief.
  • Overheid zorgt voor een goed ondernemingsklimaat.
  • Kinderopvang en onderwijs moet je zelf regelen, daardoor zie je meer particuliere scholing.
  • Uitkeringen zijn vaak voor korte duur en niet voor iedereen, het is moeilijk om een uitkering te krijgen.
  • Lagere belastingen en premies, omdat de overheid dus geen dure uitgaven doet.

3.    Het Rijnlands of corporatistisch model (in onder andere Nederland):

  • Mengeling van Scandinavisch en Angelsaksisch model.
  • Sterk ontwikkelde collectieve sector.
  • Harmonieuze samenwerking tussen overheid, werkgeversorganisaties en vakbonden.
  • Werknemers goed beschermd tegen het risico van ontslag of ziekte.
  • Sociale zekerheid.
  • Dit model schuift in Nederland steeds meer op naar het Scandinavische model, want het model staat onder druk omdat de kosten enorm zijn gestegen.

Een verzorgingsstaat is dus niet een vast gegeven dat altijd hetzelfde inhoudt, maar het krijgt vorm via een afspraak tussen bevolking, politici en wetenschappers. Er zullen altijd bijstellingen plaatsvinden door internationale en politieke ontwikkelingen.

 

Par. 2: Ontstaan verzorgingsstaat

§1 Tijdens de 19e eeuw was de rol van de overheid op liberale grondslag gebaseerd en de economie steunde het principe van de vrije markt: iedereen kon produceren wat hij wilde, er waren geen regels voor de lonen en je kon zomaar ontslagen worden. De overheid begon wel met het verbeteren van de infrastructuur dat de economie bevorderde. De overheid bemoeide zich verder niet direct met de activiteiten van particuliere ondernemingen en daarom was er sprake van staatsonthouding op economisch gebied.

Daarmee was Nederland een nachtwakersstaat: een staat waarin de overheid zich vooral beperkt tot het handhaven van de rechtsorde.  Zwakkeren en ouderen werden gesteund door rijke burgers, de kerk of andere particuliere liefdadigheidsinstellingen: mensen werden in gasthuizen of hospitaals verzorgd als ze ziek waren. Om deze zorg te bekostigen vroeg de kerk rijke burgers om een financiering en dit was voor de rijke burgers een daad van barmhartigheid. De bijdrage had ook een opvoedend karakter, er werd van de zieken en armen verwacht dat ze zich fatsoenlijk en dankbaar opstelden: zorg was dus een gunst een geen recht.

In de Armenwet die in 1854 werd opgesteld zien we voor het eerst het beginsel dat de overheid een zorgplicht heeft voor mensen die niet zelf in hun onderhoud kunnen voorzien. Met deze wet kregen mensen recht op steun door een overheidsorgaan, vaak een gemeente, maar alleen als ze niet tot een kerkelijke gezindte behoorden.

De Armenwet werd gevolgd door andere sociale verzekeringen en arbeidsbeschermende wetgeving, hiermee werden de risico’s van arbeid erkend en werd er een begin gemaakt met collectieve regelingen.

In 1900 werd door alle politieke partijen omschreven dat de staat moest ingrijpen in de vrije markt, elk vanuit hu neigen overweging:

  • De katholieken en protestanten wilden de zwakkeren beschermen en zagen de overheidsbemoeienis als aanvulling op hun eigen inspanningen.
  • De socialisten streefden naar betere leefomstandigheden en wilden een sterkere rechtspositie van arbeiders.
  • De liberalen zagen de verloedering en onveiligheid in arbeidersbuurten, een onvermijdelijk gevolg van de grote armoede, als een bedreiging van de bestaande orde.

§2 In de 20e eeuw kreeg de overheid meer taken, er ontstond behoefte aan collectieve goederen en diensten die de vrije markt niet uit zichzelf produceerde, zoals goede scholen en vakopleidingen, een goed wegennet, vuilnisophaaldiensten en riolering. Hiermee ontstond een gemengde markteconomie waarin niet meer alles aan het marktmechanisme werd overgelaten, maar waarin de overheid een voorwaardenscheppende en producerende rol ging vervullen.

Een belangrijk moment in de langzaam groeiende rol van de overheid was de instorting van de Amerikaanse aandelenhandel op Wall Street in 1929, hierdoor ontstond er ook wereldwijd een economische crisis, ook in Nederland. De werkloosheid steeg en er ontstond enorme armoede, dit maakte extra duidelijk hoe kwetsbaar de samenleving toen was. Er kwam een programma met minimale uitkeringen en de overheid organiseerde werkverschaffingsprojecten, zoals de aanleg van kanalen en parken. Deze werkloosheidsbestrijding was het begin van toenemende interventie van de overheid. Deze werd eerst nog niet door iedereen gesteund, maar de Tweede Wereldoorlog en de vele problemen die deze met zich meebracht, maakten ingrijpen op sociaaleconomisch gebied onvermijdelijk. Voor de Tweede Wereldoorlog bestreden partijen elkaar fel, maar na de Oorlog gingen ze inzien dat ze ook konden samenwerken.

De crisis voor de oorlog en de Tweede Wereldoorlog zorgden bij de politieke partijen voor een ‘dit-nooit-meer’ gevoel. Je kan zeggen dat in deze periode de waarden gelijkheid en vrijheid in de samenleving werden bevestigd en bevochten. Sociale zekerheid werd een morele basis voor de naoorlogse politiek, waarbij het begrip ‘vrijheid’ gehanteerd werd in een relatie met het streven naar vrijwaring van gebrek en nood. Er is dan ook een principieel verschil: de sociale verzekeringen van vóór de oorlog golden alleen voor werkenden en de sociale zekerheid van ná de oorlog werd op alle burgers van toepassing.

Na de bevrijding in 1945 begon de wederopbouw: een nieuwe ‘rooms-rode’ regering, met de katholieke KVP en de sociaaldemocratische PvdA, ging een loonpolitiek voeren: niet de werkgevers, maar de regering besliste over loonstijgingen. Hierdoor, en door de Amerikaanse Marshallhulp, steeg de werkgelegenheid, verbeterde de Nederlandse concurrentenpositie en groeide de welvaart.

De geleide loonpolitiek was voor de katholieken en de sociaaldemocraten een compromis. De sociaaldemocraten gingen akkoord onder de voorwaarde dat de positie van werknemers versterkt zou worden met nieuwe sociale wetgeving en dit gebeurde met de nieuwe Werklozen wet (1949) en de Ziektewet (1952). De katholieken wilden dat de vakbonden en werknemersorganisaties nauw betrokken zouden worden bij de loonpolitiek, zo werden er twee overlegorganisaties ( de Stichting van de Arbeid (1945) en de Sociaal-Economische Raad (1950)) opgericht, die elk een eigen taak hebben op sociaaleconomisch gebied.

§3 De echte uitbouw van de verzorgingsstaat was in de jaren vijftig en zestig. In de jaren vijftig vormde de rooms-rode coalitie de motor, in de jaren zestig waren de liberaal-confessionele kabinetten verantwoordelijk voor de uitbreiding. Hierin was de positie van de VVD opmerkelijk, maar omdat de vrije ondernemingsgewijze productie intact bleef, accepteerden de liberalen uiteindelijk de stijgende lastendruk en omarmden ook zij de verzorgingsstaat.

Er was uitbreiding van sociale voorzieningen op drie terreinen:

  1. Het aantal risico’s dat gedekt werd: eerst werden alleen werknemers verzekerd tegen inkomstenverlies door ziekte, werkloosheid en bedrijfsongevallen. Later kwamen er collectieve regelingen voor iedereen: voor ouderdom (AOW), bij armoede (Bijstandswet) en bij niet-bedrijfsgebonden ongevallen (WAO).
  2. Het aantal gerechtigden: eerst waren uitkeringen alleen bedoeld voor werknemers die premie betaalden, maar later ook voor niet-premiebetalers, zoals bijstandsgerechtigden. Hierdoor steeg het aantal mensen dat beroep deed op een uitkering.
  3. Het aantal sectoren: het aantal subsidies, collectieve voorzieningen en verplichte regelingen ging de overheid op meer terreinen financiële steun verlenen.

Door de uitbreidingen is iedereen in geval van werkloosheid, ziekte, ouderdom of arbeidsongeschiktheid verzekerd van een minimuminkomen. Nederland is veranderd in een echte verzorgingsstaat met voorzieningen op elk terrein.

Mijlpalen:

  • 1956: AOW, ingevoerd door minister-president Willem Drees van de PvdA. Kostwinners kregen naar hun 65e een blijvend inkomen.
  • 1957: vaccinatie bij baby’s waardoor veel kinderen geen difterie, kinkhoest, tyfus en polio meer zouden krijgen. Later kwamen er ook nog inentingen voor bof, mazelen en rode hond.
  • 1965: de bijstandswet verplichtte de overheid om mensen te ondersteunen met een bijstand. Ook al betaalden ze geen premies.
  • 1962: de anticonceptiepil bracht de mogelijkheid tot gezinsplanning. Er kwamen kleinere gezinnen en in 1972 werd de pil in het verplichte Ziekenfondspakket opgenomen.
  • 1947-1985: het woningbezit van woningbouwverenigingen steeg tot ruim anderhalf miljoen woningen. Gezinnen konden door huursubsidies naar meet comfortabele huzien verhuizen.
  • 1950-1970: het onderwijs groeide en het werd normaal als je lager onderwijs volgde. In 1969 kwam de leerplicht en later konden jongeren dankzij een uitgebreid studiebeursstelsel langer studeren.

Door deze regelingen kregen meer kinderen de kans om op te stijgen in de maatschappelijke ladder, zo veranderde ook hun levensstijl en denkbeelden op de politiek en maatschappij. Er kwam veel meer individuele vrijheid.

Het standpunt dat de staat voorzieningen treft voor haar burgers heeft de steun van drie grote politieke stromingen:

  • Liberalen: ze zien de verzorgingsstaat als een vangnet voor mensen in de problemen, ze zien wel de groeiende lastendruk als een belemmering voor economische groei.
  • Sociaaldemocraten: accepteren de vrijemarkteconomie van de verzorgingsstaat, omdat de sociale wetten de onrechtvaardige nadelen ervan terugdringen.
  • Christendemocraten: ze zijn vooral tevreden over de grote rol die het maatschappelijke middenveld op sociaaleconomisch gebied inneemt. De samenwerking tussen werkgevers en werknemers, zoals de SER, wordt ook door de liberalen en sociaaldemocraten gesteund.

 

Par. 3: Sociale partners

§1 Met betrekking op het sociaaleconomische deel van de verzorgingsstaat spelen twee partijen een grote rol: de overheid aan de ene kant en werknemers- en werkgeversorganisaties aan de andere kant.

Nederland is een sociale markteconomie, daarbij heeft de overheid vijf doelstellingen:

  1. Een evenwichtige arbeidsmarkt: de overheid probeert in slechte economische tijden door grootschalige projecten de werkgelegenheid te stimuleren. Door subsidies en door een voorrangsbeleid probeert de overheid groepen die ondervertegenwoordigd (allochtonen, mindervaliden, vijftigplussers) aan een baan te helpen.
  2. Een rechtvaardige inkomensverdeling: door invoering van het wettelijke minimumloon beschermt de overheid de onderkant van de arbeidsmarkt en door het progressieve belastingstelsel betalen mensen die meer verdienen relatief meer belasting. Uitkeringen garanderen een inkomen voor mensen die niet zelf in een inkomen kunnen voorzien.
  3. Een evenwichtige betalingsbalans: de betalingsbalans is het overzicht van alle grensoverschrijdende geldstromen met het buitenland, deze bestaat grotendeels uit de import en export van goederen en diensten.
  4. Het creëren van goede arbeidsvoorwaarden: dit doet de overheid bijvoorbeeld door het halfjaarlijkse overleg met werkgeversorganisaties en vakbonden over de loonontwikkelingen.
  5. Goede arbeidsomstandigheden: door de Arbowet en een inspectiedienst die bedrijven controleert.

Naast deze specifieke sociaaleconomische doelstellingen richt de overheid zich ook op taken op het gebied van collectieve voorzieningen (onderwijs, gezondheidszorg) en het welzijn van mensen (subsidie aan sportverenigingen en bibliotheken).

Het grootste deel van de kosten van de verzorgingsstaat wordt door de werknemers en werkgevers betaald, beide groepen hebben zich goed georganiseerd om voor hun belangen op te komen.

Werknemers: deze zijn georganiseerd in vakbonden, die vaak weer samengevoegd zijn in overkoepelende vakcentrales. Die centrales vormen samen een vakbeweging met als doel onderhandelingen te doen met werkgevers. Je kan ook individueel aankloppen bij een vakbond (vaak bij ontslagkwesties), dan probeert de vakbond te bemiddelen tussen werkgever en werknemer, maar ze kunnen ook namens de werknemer naar de rechter stappen.  

Werkgevers: werkgeversorganisaties behartigen de belangen van ondernemers in onderhandelingen met de vakbonden. Ook oefenen ze als pressiegroep druk uit op de regering, hierbij is een goed ondernemingsklimaat de speerpunt.

§2 Werkgeversorganisaties en vakcentrales noemen we samen de sociale partners. Ze overleggen regelmatig en maken afspraken die voor iedereen gelden. De manier waarop ze met elkaar omgaan noemen we de arbeidsverhoudingen, deze vormen de basis voor de afspraken die over de factor arbeid gemaakt worden, in bedrijven en in de samenleving als geheel.

In de Sociaal- Economische Raad (SER) overleggen werkgevers- en werknemersorganisaties, vertegenwoordigers van het Ministerie van Economische Zaken en onafhankelijke deskundigen, de zogenaamde Kroonleden. De SER adviseert de regering op sociaal en economisch gebied.

In de Stichting van de Arbeid overleggen de werkgevers- en werknemersorganisaties over arbeidsvoorwaarden. Die afspraken worden in het centraal akkoord opgenomen, dat als richtlijn dient voor de afspraken op bedrijfstakniveau.

Het belangrijkste doel van die overleggen is het afsluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst: een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers uit één bedrijfstak over de arbeidsvoorwaarden. Als de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een cao algemeen bindend verklaart, geldt deze voor alle werkgevers en werknemers in een bedrijfstak, of ze nu lid zijn van een vakbond of niet. Sommige grote bedrijven sluiten voor hun werknemers een eigen cao af.

§3 Werkgevers- en werknemersorganisaties in Nederland proberen met onderhandelingen tot overeenstemming te komen en consensus te bereiken. Partijen zoeken gezamenlijke oplossingen, uitgaande van hun wederzijdse afhankelijkheid. Als juist de belangentegenstellingen worden benadrukt, spreken we van een conflictmodel..

Sinds de Tweede Wereldoorlog is de rol van vakbewegingen gewijzigd, tijdens de wederopbouw, werkten de vakbonden nauw samen met de overheid en de werkgevers om de lonen laag te houden. Dit veranderde in de jaren vijftig, toen gingen ze de looneisen van hun leden steunen. In de jaren zestig stegen de lonen, omdat de economie zeer voorspoedig was. In de jaren tachtig veranderde de rol weer, toen besloten de vakbonden akkoord te gaan met lagere looneisen in ruil voor meer werkgelegenheid. Als gevolg van loonmatiging stegen de export, bedrijfswinsten en werkgelegenheid. Dit zien we terug bij het poldermodel: de houding waarbij compromissen werden gesloten tussen overheid, vakbonden en werkgevers.

Toen Nederland in het begin van deze eeuw weer in een crisis raakte, werden de relaties tussen werkgevers en werknemers weer slechter.

 

Par. 4: Verzorgingsstaat, de praktijk

§1 Twee belangrijke doelen van de overheid op het gebied van onderwijs zijn:

  1. Iedereen de kans geven zijn of haar talenten te ontwikkelen: onderwijs vergroot je kansen om later een goede maatschappelijke positie te bereiken. Zo is de positie van vrouwen sterk verbeterd, mede doordat hun opleidingsniveau is gestegen. Ook voor allochtonen geldt dat zij met een beter diploma meer kansen krijgen om op hun achterstandspositie in te lopen.
  2. Zorgen voor voldoende hoogopgeleid personeel: dan kan Nederland beter concurreren met het buitenland en zodat bedrijven niet aangewezen zijn op buitenlandse specialisten.

Om deze doelen te bereiken is een makkelijke doorstroming in het onderwijssysteem geregeld, bijvoorbeeld van het vmbo - have - hbo. Steeds meer jongeren doen havo of vwo en steeds meer gaan studeren.

Om het belang van onderwijs te benadrukken zorgt de overheid voor het naleven van de leerplicht en controleert ze de kwaliteit van de scholen. In Nederland is tussen de 5 - 16 leerplicht, tot je 18e ben je gedeeltelijk leerplichtig zolang je nog geen startkwalificatie (mbo-niveau 2) hebt gehaald. Als je spijbelt, krijg je te maken met de leerplichtambtenaar, want spijbelen is strafbaar en er kunnen sancties op staan.

Alle onderwijsinstellingen worden gecontroleerd door de onderwijsinspectie, dat geldt voor openbare en bijzondere scholen. Openbare scholen zijn door de overheid opgericht en vallen ook onder verantwoordelijkheid van de overheid. Bijzonder scholen zijn het initiatief van particuliere godsdienstige of andere levensbeschouwelijke organisaties en hebben een particulier bestuur. De onderwijsinspectie publiceert hoe scholen en opleidingen presenteren en houdt een lijst van zwakker opleidingen bij. In het uiterste geval kan de inspectie adviseren om een school of opleiding te sluiten.

§2 Een andere belangrijke taak van de overheid is zorgen voor een goede gezondheidszorg, iedere burger die fysieke of psychische zorg nodig heeft, moet die kunnen krijgen.

Sinds 2006 is iedere burger boven de 18 verplicht om een zorgverzekering af te sluiten tegen ziektekosten. Jongeren onder de 18 zijn gratis meeverzekerd met hun ouders en mensen met een laag inkomen kunnen een tegemoetkoming krijgen in de vorm van een zorgtoeslag. Jaarlijks geeft de overheid erg veel geld uit aan geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg. Je betaalt zorgverzekering door:

  • Zorgpremies: voor de basisverzekering betaal je ongeveer €100 per maand, aanvullende verzekeringen kosten enkele tientjes.
  • Een inkomensafhankelijke bijdragen: door middel van je loon.
  • Eigen risico: dit is een paar honderd euro, de eerste ziektekosten moet je dus zelf betalen.

De overheid heeft haar verantwoordelijkheid voor de gezondheidszorg deels losgelaten door een systeem van marktwerking in te voeren, dit betekent dat zorgverzekeringen voor hun verzekerden ‘zorg inkopen’. Ze maken zelfstandig prijsafspraken met aanbieders zoals huisarts, fysiotherapeuten, tandartsen en ziekenhuizen. Veel mensen vragen zich af of dit niet ten koste gaat van de kwaliteit van de zorg, maar voorstanders wijzen er op dat ziekenhuizen beter zijn gaan functioneren en dat lange wachtlijsten zijn verdwenen.

§3 In de jaren zestig werd de verzorgingsstaat in feite voltooid en was er een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid opgebouwd, dit zekerheidsstelsel bestaat uit twee delen: sociale verzekeringen en sociale voorzieningen:

Sociale verzekeringen: sociale verzekeringen houden in dat je premie betaalt om je te verzekeren tegen een bepaald risico. Sociale verzekeringen zijn verplicht, je kan ze onderverdelen in..

  • Werknemersverzekeringen: deze zijn bestemd voor werknemers, maar werkgevers betalen er ook aan mee. Vaak gebeurt de uitvoering door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), dat door werkgevers- en werknemersorganisaties is opgericht. De hoogte van de uitkering ligt aan je laatstverdiende loon.
  • Werkloosheidswet (WW): voorziet in een inkomen als een werknemer onvrijwillig werkloos wordt. De duur van de WW-uitkering is afhankelijk van het aantal gewerkte jaren.
  • Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ): verplicht werkgevers om werknemers bij ziekte gedurende maximaal twee jaar een uitkering van 70% van het laatstverdiende loon te verstrekken. Vaak is dit bedrag te verhogen in cao’s tot 100%.
  • Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA): voorziet een inkomen voor werknemers die als gevolg van langdurige ziekte of een ongeval niet in staat zijn om te werken.
  • Volksverzekeringen: iedereen in Nederland die een inkomen heeft betaalt voor een volksverzekering een premie.
  • Algemene Ouderdomswet (AOW): iedere burger heeft vanaf zijn 65e recht op een AOW-uitkering. De AOW is inkomensonafhankelijk, dus iedereen krijgt hetzelfde bedrag.
  • Algemene Nabestaandenwet (ANW): de ANW voorziet in een inkomen voor weduwnaars, weduwen en minderjarige wezen. De hoogte is afhankelijk van het inkomen van de achtergebleven partner.
  • Algemene Kinderbijslagwet (AKW): aan alle ouders met kinderen onder de 18 wordt een tegemoetkoming verstrekt in de kosten van levensonderhoud van de kinderen.

Sociale voorzieningen: sociale voorzingen zijn bestemd voor mensen die geen aanspraak kunnen maken op een sociale verzekering, bijvoorbeeld omdat ze nog nooit gewerkt hebben. Voor sociale voorzieningen betaal je geen premie, het geld wordt betaald uit de belastingopbrengsten. Va iedereen ouder dan 21 jaar wordt verwacht dat je zelfstandig in je eigen bestaan voorziet, als je dat niet kan, krijg je ondersteuning bij het vinden van werk of een werk-leertraject, en zolang het nodig is krijg je een bijstandsuitkering.

De bijstand voorziet een minimumbedrag dat je maandelijks nodig hebt voor dingen als huur, voeding, kleding en de zorgverzekeringspremie. Dit heet algemene bijstand, voor ongewone, extra kosten bestaat bijzondere bijstand. In specifieke gevallen (bijvoorbeeld wasmachine kapot) bepaalt de Sociale Dienst of en hoeveel geld je krijgt.

 

Par. 5: Werk in de verzorgingsstaat

§1 Het verschil tussen werk en hobby is het nut ervan, je werk omdat er in de samenleving behoefde aan bestaat. Soms kan je van je hobby je werk maken.

Werk heeft een belangrijke rol bij het realiseren van onze behoefte als mens. In de piramide van Maslow zie je de vijf basisbehoeften die mensen hebben.

Werk draagt er aan toe dat mensen materiële en immateriële basisbehoeften kunnen vervullen. Loon is de in geld uitgedrukte waardering voor werk en door dat werk kom je weer in contact met mensen. Werk zorgt ook voor een vast oriëntatiepunt en een doel in je leven, en het biedt je de mogelijkheid om je persoonlijk te ontplooien.

In de piramide van Maslow staan de basisbehoeften in een onderlinge hiërarchie: een mens zal zijn behoefte aan erkenning pas willen vervullen als hij zich geen zorgen meer hoeft te maken over zijn directe levensonderhoud.

REACTIES

F.

F.

Volgens mij is bijna alles letterlijk overgenomen uit het boek, ik vind het niet echt een samenvatting... Verder geen spelfouten en het ziet er wel netjes uit. Complimenten daarvoor!

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.