Hoofdstuk 3, Pluriforme samenleving

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1990 woorden
  • 10 maart 2008
  • 547 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
547 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 3: Pluriforme samenleving

§1: Cultuur
Pluriforme samenleving: Er wonen mensen met verschillende normen, waarden, gewoonten en leefstijlen in een samenleving.
Cultuur: Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen.
Sociale identiteit: Wie je bent en hoe je je naar anderen presenteert (kleding, muzieksmaak).
Gemeenschappelijk referentiekader: Door gemeenschappelijke normen, waarden en gewoonten begrijpen mensen met dezelfde achtergrond elkaar en kunnen ze makkelijker gedachten en gevoelens uitwisselen.

Socialisatie: Dit is het proces waarbij iemand, bewust of onbewust, de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd. Het resultaat hiervan is aanpassing van het individu aan zijn omgeving. Socialisatie vindt bij kinderen vooral plaats dankzij imiteren.
Socialiserende instituties: De plaatsen waar socialisatie plaats vindt:
- Het gezin (eerste woordjes, leren van samen spelen samen delen etc.)
- De school (luisteren naar leraar, samen werken met anderen)
- Het werk (op tijd op werk komen, beleefd zijn tegen klanten)
- De vriendenkring (gedragen van elkaar overnemen)
- Geloofsrichtingen (je moet zondag naar de kerk, geen varkensvlees eten)
- Maatschappelijke groeperingen (sportclubs: rekening houden met anderen, tegen verlies kunnen en ook actiegroepen)
- De overheid (wetten)
- De media (radio, kranten, tv etc.)
Sociale controle: De manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. We noemen deze formeel als deze is gebaseerd op geschreven regels zoals wetten. Informeel is gebaseerd op ongeschreven regels.
Sancties:

- Formele positieve sancties (diploma, promotie)
- Formele negatieve sancties (boete, strafwerk, gevangenisstraf)
- Informele positieve sancties (compliment, fooi, applaus)
- Informele negatieve sancties (kind dat naar zijn kamer wordt gestuurd)
Enculturatie: Vorm van socialisatie waarbij je vanaf je geboorte in een bepaalde omgeving opgroeit.
Acculturatie: Het aanleren van de kenmerken van een cultuur waar je niet oorspronkelijk toe behoort.
Internalisatie: Je hebt bepaalde aspecten van de cultuur je zo eigen gemaakt, dat het een soort van automatisme is geworden (zelf aankleden, douchen).
Kijk voor het schema van socialisatieproces in het HB.
Dominante cultuur: Het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd.
Subculturen: Deze worden gedragen door groepen waarvan de waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur.
Tegencultuur: Deze wordt gedragen door mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen (vaak via protesten mensen overtuigen van hun cultuur).

§2: Sociale cohesie
Sociale wezens: Dit wil zeggen dat we behoefte hebben aan andere mensen.

Sociale cohesie: Dit wordt gevormd door de bindingen die we met elkaar hebben en het wijgevoel dat hieruit kan ontstaan. Dit is te onderscheiden in vier soorten bindingen:
- Affectieve bindingen (degenen met wie je vriendschappelijk omgaat)
- Economische bindingen (de winkel waar je je eten koopt)
- Cognitieve bindingen (tennisleraar die je de spelregels uitlegt)
- Politieke bindingen (de politiek beïnvloedt ons leven via wetten en regelgeving)
Economische binding: Hiermee wordt bedoeld dat we afhankelijk van anderen zijn om in onze behoeften te voorzien. Je hebt een economische binding met je werk, maar ook met de supermarkt waar je dagelijks je boodschappen doet.
Globalisering: Hiermee wordt bedoeld dat mensen wereldwijd door betere vervoers- en communicatiemogelijkheden steeds nauwer met elkaar in verband staan en ook sterker van elkaar afhankelijk zijn. Dit door middel van:
- Internet;
- E-mail;
- Telefoon.
Cognitieve bindingen: Mensen ontwikkelen kennis en dragen die aan elkaar over. Voor het verwerven van kennis ben je afhankelijk van anderen en met die mensen heb je dus cognitieve bindingen. Er zijn twee aspecten van belang bij cognitieve bindingen:
- Er moet een minimum aan gemeenschappelijke historische kennis zijn;
- Iedereen moet toegang hebben tot kennis. Als je tegenwoordig geen internet hebt, loop je achter.
De politiek zorgt ervoor dat sommige voorzieningen collectief geregeld worden:

- Brandweer;
- AOW.
Een aantal kenmerken dat de Nederlandse samenleving tot 1940 karakteriseerden:
- Geringe sociale mobiliteit (het was heel moeilijk om op de maatschappelijke ladder te stijgen);
- De samenleving was sterk gezinsgericht (Man – werk, vrouw – huishouden en kinderen). Tot 1956 waren gehuwde vrouwen niet handelingsbekwaam. Ze konden niet zelfstandig een overeenkomst sluiten. Hierdoor was er weinig ruimte voor individuele ontplooiing (kinderen gingen vaak werken als ze groot genoeg waren, geen opleiding volgen);
- Hiërarchische verhoudingen (de samenleving was opgebouwd uit rangen en klassen). Iedereen liet het wel uit z’n hoofd om tegen de baas in te gaan, omdat je dan snel ontslagen werd en dus afhankelijk werd van liefdadigheid;
- Sterke verzuiling (het maatschappelijke leven werd bepaald door geloofs- en levensovertuigingen). Het leven van de mensen speelde zich voornamelijk af in eigen zuil (in eigen scholen, sportverenigingen, kranten etc.).
Pas vanaf de jaren 60 ontstond er meer diversiteit tussen de groepen mensen en er kwam meer ruimte voor individualisme. Vlak na de 2e wereldoorlog was er nog wel sprake van verschillen tussen bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld de maatschappelijke klassen).

§3 : Veranderingen in de Nederlandse samenleving
Technologische ontwikkeling leidde tot grootschalige productie van goederen als tv’s en auto’s na de 2e wereldoorlog.

Vanaf de jaren 60 kwam er ook een economische groei op gang, waardoor de welvaart steeg voor grote bevolkingsgroepen. Hierom werd de verzorgingsstaat

opgebouwd met een uitgebreid stelsel van sociale voorzieningen.

Sociale mobiliteit: De mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder.
Individuele ontplooiing: Mensen werden na de 2e wereldoorlog meer gezien als persoon, niet als onderdeel van het gezin.
Mensen gingen na de 2e wereldoorlog ook minder trouwen, in plaats daarvan gingen ze gewoon samenwonen.
Dolle Mina: Groep die strijde voor de emancipatie van vrouwen. Zij eisten o.a. gelijk loon voor gelijk werk en zelfbeschikkingsrecht over hun eigen lichaam.
Ontkerkelijking: Mensen gaan niet meer naar de kerk, inmiddels al meer dan 70%.
Ontzuiling: Hier speelde de massamedia een grote rol in. Door de tv kwamen mensen van verschillende zuilen meer met elkaar in contact.
Secularisatie: Organisaties zoals scholen en verenigingen maken zich los van de kerk.

In tegenstelling tot de afname van het kerkbezoek was er de laatste decennia een opleving van religie en spiritualiteit.

Het basiskenmerk van jeugdculturen is dat jongeren zich op het terrein van kleding, muziek, vrijetijdsbesteding, gewoonten, normen en waarden sterker op leeftijdsgenoten gaan richten dan op ouders.

§4: Toenemende immigratie
Allochtoon: Iemand waarvan ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren en getogen.

Autochtoon: Iemand waarvan beide ouders en grootouders op een plek zijn geboren en getogen waar jij nu ook nog woont.
Pushfactoren: de factoren om een land te verlaten.
Pullfactoren: de redenen om naar een land te komen. Voor Nederland zijn pullfactoren
- Godsdienstvrijheid;
- Drukpersvijheid (vooral vroeger).
Nederland was vroeger een handelsnatie, dus allochtonen leverden Nederland niet veel problemen op omdat ze al ervaring met andere culturen en gebruiken hadden.

Het tekort aan arbeidskrachten in de jaren 60 werden verholpen dankzij gastarbeiders. Omdat Nederlanders vaak steeds hoger opgeleid waren wilden ze niet meer vuil en zwaar werk doen. Daarom gingen bedrijven mensen uit het buitenland halen (eerst Italië/Griekenland, later Marokko/Turkije).

Vanaf de 2e helft van de jaren 80 steeg het aantal asielzoekers. Dit werd veroorzaakt door burgeroorlogen (Joegoslavië en Afrikaanse landen). Soms waren zij gevlucht voor geweld, anderen werden in eigen land vervolgd vanwege hun geloof of seksuele geaardheid. Zo iemand word een asielzoeker genoemd.

Economische vluchtelingen: Mensen vluchten uit hun land vanwege armoede.
Nieuwe vreemdelingenwet 2000: Strengere wet voor vluchtelingen die een verblijfsvergunning willen krijgen
- Hij moet geldige identiteitspapieren bij zich hebben;

- Hij moet aannemelijk maken dat hij bij uitzetting risico loopt in zijn eigen land;
- Hij kan om humanitaire redenen niet worden teruggestuurd naar zijn land, bijvoorbeeld als zijn godsdienst niet wordt geaccepteerd.
De nieuwe vreemdelingenwet kent de volgende procedure:
- Eerst moet hij/zij zich aanmelden bij een aanmeldcentrum (AZC)
- Dan wordt gekeken of hij/zij recht heeft op een asielprocedure, als dit zo is moet hij/zij naar een asielzoekerscentrum om de beslissing af te wachten.
- Mensen die geweigerd worden, worden opgevangen in een opvangcentrum. Daar worden de papieren in orde gemaakt voor terugkeer naar eigen land.
Uitgeprocedeerde asielzoekers die vrijwillig teruggaan naar eigen land kunnen een financiële bijdrage krijgen om in eigen land een nieuwe start te maken.
De grootste groep mensen die de laatste tijd naar Europa kwamen hadden als reden: gezinshereniging of gezinsvorming:
- Bij gezinshereniging komen familieleden van gastarbeiders of erkende vluchtelingen deze kant op, dit leverde vroeger wel kettingmigratie (familieleden kwamen bijna direct achter vluchtelingen aan) op waardoor de regels zijn aangescherpt
- Bij gezinsvorming laat bijvoorbeeld een Nederlander zijn Turkse vriendin over komen om te trouwen.

§5: Verschillende vormen van samen leven
Voor de manier waarop overheid en mensen omgaan met de culturele diversiteit in een pluriforme samenleving bestaan de volgende motieven:

- segregatie;
- assimilatie;
- integratie.
Segregatie: Het opdelen van een samenleving in gescheiden delen (kinderen gaan naar aparte scholen en bevolkingsgroepen wonen in aparte wijken). Het meest extreme voorbeeld hiervan was het apartheidsregime in Zuid-Afrika, waar de zwarten door de blanken als een ongelijke groep behandeld werden.
Maar segregatie kan ook vrijwillig: De minderheidsgroep sluit zich dan bewust af van de overheersende cultuur (wegens bezwaren ertegen). Bijvoorbeeld de Amish in de VS. De leden van deze protestantse geloofsgemeenschap willen zo eenvoudig mogelijk leven en wijzen daarom gebruik van radio, tv en internet af.
Assimilatie: Hierbij past een bevolkingsgroep zich zo volledig aan, dat de oorspronkelijke cultuur zo veel mogelijk verdwijnt. Dit kan onder dwang:
- De overheid verbiedt culture uitingen (taal en religie).
Dit kan ook op vrijwillige basis:
- Om een succesvolle toekomst in een nieuw land op te bouwen, past de immigrant zich zo veel mogelijk aan.
Integratie: Dit vindt plaats als bevolkingsgroepen zich aanpassen aan de dominante cultuur, maar gedeeltelijk hun eigen cultuur behouden. Dit kan zo omschreven worden:
- Een persoon of groep is geïntegreerd wanneer sprake is van een gelijke juridische positie, gelijkwaardige deelname op sociaal-economisch terrein, kennis van de Nederlandse taal en wanneer gangbare waarden, normen en gedragspatronen worden gerespecteerd. Dit draait dus allemaal om aanpassen.
Melting pot: Hiermee wordt bedoeld dat de culturen van etnische groepen versmelten met de dominante cultuur, zodat er in feite een nieuwe cultuur ontstaat (VS).

Salad bowl: Er ontstaat een vermenging van culturen maar niet als één melting pot: cultuurgroepen behouden hun eigen typische kenmerken.
Cultuurrelativisten: Deze mensen vinden dat je niet over een andere cultuur mag oordelen, iedere cultuur heeft zijn eigen normen en waarden, die ze ook mogen gebruiken.
Cultuuruniversalisten: Deze bestrijden dit en vinden dat bepaalde waarden zoals de universele mensenrechten in elke cultuur zouden moeten gelden.

Na de 2e wereldoorlog had het cultuurrelativisme in Nederland de overhand. Waardoor veel mensen die hier kwamen hun eigen cultuur behielden. Dit had sociale ongelijkheid tot gevolg. Dit had een paar oorzaken:
- de teruglopende economie;
- de omvang en concentratie van migrantengroepen;
- gezinsvorming;
- taalachterstand;
- discriminatie en beeldvorming.

Doordat begin jaren 70 werd veel laaggeschoold werk zoals in de textielindustrie en de autoproductie geautomatiseerd of verplaatst naar lagelonenlanden.
Met name veel Turken en Marokkanen immigreerden. Zij bouwden hier hun eigen cultuur op. Er werden moskeeën gebouwd, islamitische scholen opgericht en kwamen er eigen winkels en theehuizen.

Discriminatie berust vaak op vooroordelen en stereotypen. Met name als leden van een bepaalde bevolkingsgroep negatief in het nieuws zijn geweest wordt het voor bijna alle leden van die bevolkingsgroep moeilijker om een baan te vinden vanwege vooroordelen.
Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid (WRR): Hierin werd voor het eerst officieel geconstateerd dat de aanname dat de aanwezigheid van immigranten tijdelijk zou zijn, onjuist was.


De overheid heeft de laatste decennia maatregelen genomen om de sociaal-economische achterstanden en de sociale ongelijkheid te bestrijden:
- De overheid voert een doelgroepenbeleid op de arbeidsmarkt;
- De overheid grijpt in als er te veel zwarte of arme wijken dreigen te ontstaan en investeert dan ook fors in achterstandswijken;
- De overheid is begonnen om het taalniveau van peuters en kleuters te meten om problemen eerder te signaleren;
- De overheid ondersteunt, maar is ook op een aantal punten strenger geworden om deelname aan de Nederlandse samenleving te stimuleren.

REACTIES

C.

C.

Super bestandje!!!
Hartstikke bedankt!

13 jaar geleden

A.

A.

Heel erg bedankt bespaart mij en heel wat andere mensen heel veel moeite!!

Nogmaals bedankt

13 jaar geleden

T.

T.

held

11 jaar geleden

Q.

Q.

het heeft mij geholpen

7 jaar geleden

M.

M.

bedankt,

vanwege jouw fantastische samenvatting was ik in staat om mij goed te kunnen voorbereiden op de toets en op deze manier een goed cijfer te behalen!

groetjes, Mij

7 jaar geleden

G.

G.

Toch nog hoop op een voldoende voor mijn PTA! Bedank!

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.