Hoofdstuk 3, Mens en werk

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 844 woorden
  • 28 mei 2005
  • 48 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
48 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H3 Mens & werk Paragraaf 1 - Arbeid: alle activiteiten die nut opleveren voor degene die arbeid verricht, voor de omgeving of de samenleving. - Onder deze definitie vallen betaalde en onbetaalde arbeid. - Materiele functies voor het leveren van arbeid: ۰ Inkomen ۰ Voorzien in levensonderhoud - Immateriële functies: ۰ Status ۰ Zelfontplooiing ۰ Levensgeluk ۰ Sociale contacten - In de Middeleeuwen was arbeid een last en minderwaardig werk. - Na de middeleeuwen werd de positieve kant “Als bron van levensvreugde” benadrukt. Ook vanaf de Renaissance (14e-16e eeuw) werd de positieve kant (Zelfontplooiing) benadrukt. - In de industrialisatie (19e eeuw) sloeg het om. In ellendige omstandigheden werken, maakten de ‘lastkant’ van werken zichtbaar. - Arbeidsethos: betekenis die mensen aan arbeid toekennen. 1. Traditioneel arbeidsethos. Nadruk ligt op waarde van arbeid: arbeid is goed voor de mens. 2. Kritisch arbeidsethos. “Arbeid is niet zalig” Andere dingen zijn ook belangrijk. 3. Alternatief arbeidsethos. Ze hechten geen waarde aan arbeid. Ze hechten waarde aan vrije tijd. Paragraaf 2: - Arbeidssamenleving: een groot deel van de bevolking verricht betaalde arbeid - Er zijn in de vorige eeuw een aantal wetten opgesteld die te maken hebben met arbeid, zoals het Kinderwetje en de Leerplicht. - De levensloop van burgers kent vanaf die tijd 3 fases: 1. Scholing

2. Arbeidsleven
3. Pensionering - Beroepsbevolking: mensen tussen 15-64 jaar die min. 12 uur per week werken. - Kenmerken van de arbeidssamenleving: 1. Partialiteit: klein deel van de beroepsbevolking wordt voor een korte tijd in dienst genomen
2. Sectorale verschuiving: verschuiving van agrarische naar industriële sectoren. (primaire=landbouw, secundaire=industrie, tertiaire=commerciële dienstverlening, quartaire=niet-commerciële) 3. Technologische ontwikkeling. - Werkloosheid treedt op als het aanbod van mensen die een baan zoeken, groter is dan de vraag. ~ Conjunctie werkloosheid: vraag is de laag om iedereen werk te bieden ~ Structurele werkloosheid: bijv. wegvallen van arbeidsplaatsen ~ Seizoenswerkloosheid: bijv. in winter minder werk ~ Frictiewerkloosheid: tijd tekort om baan te vinden - 3 functies van vrije tijd: 1. recreatieve functie: Uitrusten
2. Creatieve functie: bijv. schilderen
3. Ontwikkelingsfunctie: verder ‘scholen’ Paragraaf 3 - Liberale visie op arbeidssamenleving ~ Voorstander markteconomie ~ Voor concurrentie ~ Voor terugdringen van de rol van de overheid - Sociaal-democratische visie ~ Voor spreiding van macht ~ Voor democratisering ~ Voor selectieve groei - Christen-democratische visie: ~ Gespreide verantwoordelijkheid ~ Gerechtigheid ~ Solidariteit - Ecologische visie: ~ Voor kleinschaligheid ~ Voor kringloopeconomie Paragraaf 4 - Arbeidsverdeling: verdeling van de arbeidstaken - Maatschappelijke arbeidsverdeling: verdeling van maatschappelijke taken en functies in beroepen en bedrijven - Technische arbeidsverdeling: verdeling van taken over productie-eenheden en arbeidsfuncties - Gevolgen voor arbeidsverdeling: 1. Sociale ongelijkheid
2. Sociale stratificatie (=opeenstapeling van sociale lagen) 3. Verschil in sociale status - Macht ‘mogelijkheid om dingen naar eigen hand te zetten.’ - Verticale sociale mobiliteit: stijging/daling van een persoon op de maatschappelijke ladder. - 2 manieren om dat te verklaren: 1. Inter-generatiemobiliteit: stijging/daling i.v.m. vorige generatie
2. Intra-generatiemobiliteit: stijging/daling i.v.m. eigen beroepsverleden
Paragraaf 5 - Verzorgingsstaat: Samenleving waarin de overheid zorgt voor het welzijn van de burgers. - Vier doelen van de verzorgingsstaat: 1. Beschermen van de burgers
2. Garantie van het minimumloon
3. Aanbieden van voorzieningen
4. Tevreden stellen van de burgers (voor bijv. ontplooiing van de burgers) - Door sociale problemen in de 15e eeuw ontstond langzaamaan de verzorgingsstaat - Je hebt verschillende verzorgingsstaten: 1. Sociaal/Democratisch (Noorwegen) Hoge uitkeringen
2. Continentale type (Frankrijk) Bescherming van het gezin
3. Liberale type (VS) Lage uitkeringen - Nederland zit tussen nummer 1 en 3. - Sociale verzekeringen
1. Werknemersverzekeringen (WW, WAO…) Mensen in loondienst moeten betalen. 2. Volksverzekeringen (AOW) Alle Nederlanders moeten die betalen. 3. Sociale voorzieningen (ABW: Algemene Bijstandswet) - Crisis van de verzorgingsstaat: 1. Economische problemen
2. Politieke problemen (Ingewikkelde regelingen) 3. Culture problemen (Individualisering: zelfstandigheid) - Liberalen willen meer vrijheid van de verzorgingsstaat
Sociaal Democraten wil terugdringen van overheidsuitgaven

Christen Democraten wil terugdringen van overheidsuitgaven - 1975-1985: Prijsbeleid, AOW-uitkeringen verlaagd - Na 1985: Volumebeleid, vermindering aantal uitkeringen Paragraaf 6 - Vakbeweging heeft 2 doelen
1. Materiële positieverbetering
2. Volwaardige positie - Werkgeversverenigingen hebben 2 functies
1. Politiek-economische functie
2. Belangenfunctie - Staken mag als het is georganiseerd door een vakbond en alle wettelijke middelen zijn geprobeerd. - Ondernemingsraad komt op voor werknemers. Ze hebben initiatiefrecht, adviesrecht (OR wordt om advies gevraagd) - Succes van de organisaties is te danken aan
1. Het politieke klimaat
2. Sociaal-economische structuur
3. Economische conjunctuur - De overheid is betrokken bij het sociaal-economisch proces: o.a. 1. Overlegpartner
2. Werkgever
3. Regelgever TOETS 1. Noem 2 materiele en 2 immateriële functies van arbeid. 2. Waarom was werken in de industrialisatie minderwaardig werk? 3. Wat is een arbeidssamenleving en noemde kenmerken ervan? 4. Noem de 4 vormen van werkloosheid. 5. Wat is de liberale visie op de arbeidssamenleving? 6. Wat zijn de gevolgen voor de arbeidsverdeling? 7. Noem 2 doelen van de verzorgingsstaat
8. noem een voorbeeld van een werknemersverzekering

9. Wat is een oplossing voor de crisis van de verzorgingsstaat
10. Wat zijn de ‘sociale partners?’ 1.Bijvoorbeeld: inkomen en voorzien in levensonderhoud
Status, sociale contacten
2.Er waren in die tijd ellendige omstandigheden, dat maakte het werk vies en vervelend, dus minderwaardig. 3.Een groot deel van de bevolking verricht betaalde arbeid. Kenmerken: partialiteit, sectorale verschuiving, technologische ontwikkeling. 4.Conjunctie werkloosheid, structurele werkloosheid, seizoenswerkloosheid, frictiewerkloosheid
5.Voorstander van de markteconomie en concurrentie en voor het terugdringen van de rol van de overheid
6.Sociale ongelijkheid, opeenstapeling van sociale lagen en verschil in sociale status. 7.beschermen van de burgers, garantie van een minimumloon
8. bijvoorbeeld ww of wao
9.prijsbeleid, volumebeleid
10.vakbeweging en werknemersverenigingen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.