Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2.1 t/m 2.3

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1605 woorden
  • 18 september 2014
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
15 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Paragraaf 1.

Politiek.

Politiek à de wijze waarop een land wordt bestuurd.

Het gaat over het maken van keuzes. De meeste onderwerpen waar de politiek zich mee bezighoudt, zijn van algemeen belang omdat iedereen er direct mee te maken heeft.

Meestal kosten besluiten veel tijd, omdat er meerdere oplossingen zijn.

Het grootste dilemma van de politiek: kiezen we voor snel, daadkrachtig en efficiënt besturen (kijken naar doelmatig resultaat), of voor een maximale participatie (een proces van democratische besluitvorming met een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen) van burgers in de politiek?

 

Kenmerken dictatuur.

In een dictatuur bestaat participatie niet. Er is daar een schending van mensenrechten en politiek geweld.

Basiskenmerken van een dictatuur:

  • De drie machten (wetgevende, uitvoerende en rechtelijke) zijn niet gescheiden, alles ligt in handen van een kleine groep mensen.

Burgers hebben geen invloed op de politiek, en kunnen hun mogelijke rechten niet opeisen.

  • Er is een beperkte individuele vrijheid. Grondrechten bestaan niet of heel beperkt.
  • Er is geen politieke vrijheid. Tegenstanders van de politiek worden gemarteld, vermoord, gevangengenomen.
  • Er is overheidsgeweld. Machthebbers verdedigen hun macht met harde hand.
  • Er bestaat geen onafhankelijke rechtspraak. Rechters zijn aanhangers van de overheid waardoor burgers niet op hen kunnen rekenen. Processen zijn vastgelegd.
  • Massamedia en kunstuitingen staan onder censuur van de overheid. Internet wordt gefilterd en bloggers gearresteerd.

Bij sommige dictaturen worden verkiezingen gehouden. Deze zijn schijn. De regeringspartij wint het via verkiezingsfraude.

 

Autocratische dictatuur.

Hierbij is er 1 leidersfiguur het gezicht van de macht. Soms wordt de leider geholpen door een junta (een regering die grotendeels uit militairen bestaat). De bevolking wordt onderdrukt. Er is vaak een zekere godsdienstvrijheid en economische speelruimte omdat er geen ideologie is.

 

Totalitaire dictatuur.

Ontstaat als een groep mensen of een partij de macht grijpt via een ideologische revolutie. Politieke invloed kan wanneer mensen de ideologie heel erg steunen.

Het politieke, economische en sociale leven is gereguleerd. Er is sprake van indoctrinatie (de bevolking krijgt de ideologie met de paplepel ingegoten).
Er kan ook een theocratie zijn. Hierbij staat de godsdienst verheven tot staatsideologie.

 

Kenmerken democratie.

Democratie à het volk regeert.

Directe democratie à bij elk nieuw voorstel voor een wet, wordt erover gestemd door de bevolking. Ook wel refendum genoemd.

Indirecte democratie à Je stemt op een partij met bepaalde idealen en zij maken de beslissingen voor je (Nederland). Ook wel representatieve democratie genoemd. Dit is een trias politica.

  • Een democratie is vaak een rechtstaat, waarin burgers de rechten en vrijheden hebben die door de overheid worden respecteert.
  • Er is individuele vrijheid. Mensen mogen hun mening uiten en binnen de vastgestelde wetten hun leven zelf inrichten.
  • Er gelden politieke grondrechten. Burgers kunnen zelf hun bestuurders kiezen en zichzelf beschikbaar stellen.
  • Politie en leger hebben beperkte bevoegdheden. Burgers mogen niet zomaar worden aangehouden en geweld mag allen in bepaalde situaties worden toegepast.
  • Er bestaat onafhankelijke rechtspraak. Rechters staan los van het parlement en regering. Ze hoeven hun uitspraken niet te verantwoorden. Politici en bestuurders moeten beslissingen respecteren.
  • Er bestaat persvrijheid. De massamedia vervult de functie van het controleren van de macht en organiseren het maatschappelijke debat.

 

Parlementaire stelsel.

Indirecte democratie. Het rechtstreeks gekozen parlement is het hoogste machtsorgaan. Op basis van samenstelling wordt een kabinet van ministers en staatssecretarissen geformeerd. Zij moeten verantwoording afleggen aan het parlement en indirect aan het volk.

Als het staatshoofd een koning(in) is, dan is het een constitutionele monarchie.

 

Presidentiële democratie.

Bevolking kiest het parlement en de president. Wanneer de president een grote macht heeft, is het een presidentieel stelsel. Er is sprake van ontbindingsrecht (het parlement ontbinden), om de macht van de president te beperken.

 

Nederlandse democratie.

Nederland werd in 1806 een monarchie. Maar de politieke macht ligt sinds 1848 niet meer bij de koning, maar bij het parlement.

Nederland heeft een parlementair stelsel met algemeen kiesrecht. Deze grondwetswijzigingen laten zien hoe belangrijk vrijheid en gelijkheid zijn voor een democratie. Dit zie je terug in de grondwet.

  • Taken en bevoegdheden van de drie politieke machten.
  • Alle Nederlanders vanaf 18 jaar hebben kiesrecht en mogen zichzelf verkiesbaar stellen.
  • De regels voor de politieke besluitvorming zijn vastgelegd.
  • De overheid laat de media vrij, maar moet er ook voor zorgen dat deze de juiste informatie kunnen beschikken.

 

Theorieën over democratie en dictatuur.

In de praktijk zijn verschillen tussen democratie en dictatuur soms kleiner.

Volgens Robert Michels;

Oligarchie à een heerschappij van weinigen.

Politieke partijen in een democratie worden steeds groter en complexer en minder democratisch. Dit verband is de ijzeren wet op de oligarchie.

Oligarchie begint zodra politici mach naar zich toe trekken. Ze worden vaak gesteund door een grote massa.

Regentencultuur à politici en bestuurders regelen onderling de politieke zaken en schuiven elkaar de belangrijkste baantjes toe.

Volgens Seymour Lipset;

Overal waar de welvaart toeneemt en de mensen beter worden opgeleid, ontstaat een verlangen naar meer democratie. Hij concludeert dat alle landen daarom democratisch worden.

 

Paragraaf 2.

Ideologieën.

Toen Nederland een democratie werd, was de rol van de overheid beperkt. Er was weinig bemoeienis met arbeid of gezondheidszorg. Inkomensverschillen waren groot, er was geen algemeen kiesrecht, sociale voorzieningen en verzekeringen.

Door industrialisatie en urbanisatie begon de samenleving te veranderen.

De eerste politieke partijen ontstonden en ook hun stromingen; liberalisme, confessionalisme, politieke.

Ideologie à een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving.

Standpunten die uit ideologieën voortkomen:

  • Normen en waarden die voor iedereen in de samenleving zouden moeten gelden. Het gaat dan vooral om individuele vrijheid.
  • De gewenste sociaaleconomische verhoudingen van de samenleving. Wat is een rechtvaardige verdeling van de welvaart?
  • De gewenste machtsverdeling in de samenleving.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Standpunten die uit ideologieën voortkomen:

  • Normen en waarden die voor iedereen in de samenleving zouden moeten gelden. Het gaat dan vooral om individuele vrijheid.
  • De gewenste sociaaleconomische verhoudingen van de samenleving. Wat is een rechtvaardige verdeling van de welvaart?
  • De gewenste machtsverdeling in de samenleving.

 

Progressief en conservatief.

Progressief à vooruitstrevend.
Conservatief à behoudend.

Reactionair à achteruit strevend.

 

Links en rechts.

Links à gelijkwaardigheid. Overheid actief om de zwakkeren te beschermen. PvdA, GroenLinks.

Rechts à nadruk op vrijheid en eigen verantwoordelijkheid. Passief opstellen van de overheid en alleen optreden wanneer het echt nodig is. VVD, PVV.

Politieke midden à benadrukken van burgers en overheid. Overheid kan bijspringen, wanneer burgers niet voor zichzelf kunnen zorgen. D66, CDA.

 

   

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Liberalisme.

Willen een samenleving wat gericht is op het individu. Mensen zijn niet gelijk, wel gelijkwaardig. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en tolerantie zijn belangrijk.

Liberalisme ontstond eind 18e eeuw. Ze wilden toen meer persoonlijke en economische vrijheid. Liberalisme werd geleidelijk conservatiever omdat ze hun doelen bereikt hadden.

Nu vinden de liberalen een vrijemarkteconomie belangrijk. De overheid moet zich beperken tot defensie, onderwijs, rechtstaat en grondrechten.

VVD, D66.

 

Socialisme.

Vrijheid en gelijkwaardigheid krijgen pas betekenis wanneer mensen gelijken kansen hebben. Mensen moeten solidair zijn; de sterkten moeten de zwaarste lasten dragen.
Socialisme ontstond in de 19e eeuw. Doel was om een einde te maken aan armoede en ongelijkheid. Socialisten hadden verschillende ideeën om gelijkheid te behalen:

  • Communisten wilden dat arbeiders door een revolutie de macht zouden overnemen.
  • Sociaaldemocraten wilden maatschappelijke verbeteringen bereiken langs een  parlementaire weg.

Sociaaldemocraten vinden dat kennis, inkomen en macht nog steeds eerlijker verdeeld moet worden.

PvdA, SP, GroenLinks.

 

Confessionalisme.

Gebaseerd op geloofsovertuiging. Nederland heeft christelijke partijen. Je moet je niet bemoeien met zoals God het bedoeld heeft (abortus, milieu).

Bij het confessionalisme gaat men uit van een organische staatopvatting (samenleving is vergelijkbaar met een menselijk lichaam waarin alle onderdelen van elkaar afhankelijk zijn en ook alleen in de onderlinge samenhang kunnen functioneren).

Ze streven nu naar rentmeesterschap (Niet bemoeien met wat God heeft gemaakt), solidariteit (naastenliefde), harmonie en gespreide verantwoordelijkheid.

De overheid heeft een aanvullende rol, zoveel mogelijk overlaten aan het maatschappelijke middelveld (zoals schoolbesturen).

ChristenUnie, CDA, SGP.

 

Populisme.

Meer een bepaalde stijl dan een echte ideologie. Ze willen de stem van het volk laten horen. Ze willen opkomen voor de eenvoudige burger. Het populisme heeft de neiging politieke kwesties te versimpelen en er daadkrachtige oplossingen voor aan te dragen (EU in crisis? – eruit.)

Populistische partijen hebben niet een bepaalde positie. Ze hebben vaak nationalistische standpunten:

  • tegen immigratie
  • tegen inmenging van het buitenland in de nationale politiek en economie

PVV.

 

Paragraaf 3.

Soorten partijen.

One-issuepartijen à richten zich op 1 aspect in de samenleving. (PvdD).

Protestpartijen à ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek. (D66).

 

Functies politieke partijen.

  • integratie van ideeën; de opvattingen van veel mensen worden gebundeld tot 1 gezamenlijk programma. Daardoor kan de partij lang blijven bestaan.
  • Informatie; via politieke partijen komen kiezers verschillende standpunten te weten. Daardoor worden ze gestimuleerd een eigen mening te vormen.
  • Participatie; door integratie en informatie proberen politieke partijen burgers te interesseren mee te denken.
  • Selectie van kandidaten; politieke partijen stellen lijsten van kandidaten op waardoor het voor burgers makkelijker is om te kiezen.

 

Partijen en hun achterban.

In de eerste helft van de vorige eeuw stemden mensen trouw op dezelfde partij.

In de tweede helft van de vorige eeuw werd het geloof minder strikt en kwam er meer welvaart, minder zwaar werk en meer vrije tijd, goed onderwijs voor iedereen. Deze ontwikkelingen hadden flinke gevolgen voor het politieke landschap:

  • daling van het aantal christenen leidde tot inkrimping van de achterban van het CDA. Ze hopen zich als middenpartij nieuwe kiezers te binden. PvdA en D66 ook, waardoor het gedeeltelijk lukt.
  • PvdA zag een deel van zijn achterban verdwijnen. Veel arbeiders kregen het beter. Hierdoor is de directe aanleiding verdwenen om op een sociaaldemocratische partij te stemmen.
  • VVD profiteerde van deze omslag. Ze groeiden heel erg.

Een kwam een grote groep zwevende kiezers (laten de keuze voor een partij afhangen van het moment en ook van de persoonlijkheid van de partijleiders). à opkomst van de SP, populistische partijen en protestpartijen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.