Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 2 Politieke Besluitvorming

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1268 woorden
  • 11 augustus 2008
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
4 keer beoordeeld

Maatschappijleer
Periode 2
Hoofdstuk 2: Politieke besluitvorming


Politiek: het nemen van beslissingen door mensen die daarvoor betaald worden.
Vier Niveaus:
- gemeente
- provincie
- nationaal
- internationaal
Politieke structuur: wie doet wat?
Politieke cultuur: opvattingen
Politieke actoren: mensen die politiek handelen.

§1 Democratie

Staat:
- Afgebakend gebied
- Bevolking
- Macht -> overheid -> volkssoevereiniteit -> politiek.
o Macht: overheid kan burgers door straffen dwingen zich aan de wet te houden.

o Gezag: als die macht als juist en redelijk wordt aanvaard.

Politiek voert een bepaald beleid.
Beleid: doelen bereiken door efficiënt en effectief handelen.
- Democratie: burgers, inspraak, rechten
- Dictatuur: onderdanen, ondergeschikt, plichten.

Democratie:
vrijheid van meningsuiting
Als die vrijheid indirect is: representatieve democratie ook wel parlementaire democratie.
(Alleen bij kleine aantallen is een directe democratie mogelijk)

In een democratie staan centraal: vrijheid & gelijkheid.
- Gelijkheid: alle burgers hebben gelijke rechten. Er mag niet worden gediscrimineerd op grond van wat dan ook.
- Vrijheid: burgers moeten hun leven kunnen leiden zoals zij dat willen, zolang zij daarmee de vrijheid van de andere burgers niet schaden.

Kenmerken democratie:
1. Algemeen kiesrecht

2. Er is een parlement en een regering
3. Vrijheid van meningsuiting
4. Vrijheid van vereniging en vergadering
5. Machtenscheiding.

Sociale voorwaarden democratie.
1. Er is een gunstige sociaal-economische ontwikkeling.
2. Er is een zekere mate van sociaal-economische gelijkheid.
3. Er is sprake van een democratische politieke cultuur.
4. Burgers hebben zich verenigd in organisaties.
5. Militairen hebben geen invloed op de politiek.
6. De staat functioneert goed, en verleert goede diensten.
7. Er zijn geen hevige conflicten tussen verschillende etnische groepen.

§ 2 Rechtstaat

Rechtstaat:
Kenmerken:
- Burgers worden beschermd door de overheid.
- Alle burgers hebben gelijke rechten die in de praktijk moeten worden nageleefd.
- Er zijn wetten waar burgers én overheid zicht aan moeten houden

- Er is een machtenscheiding
o Wetgevende macht: maakt de wetten, meestal het parlement (vaak samen met de regering)
o Uitvoerende macht: zorgt dat de wetten worden uitgevoerd: regering & ambtenaren.
o Rechtelijke macht: treedt op als de wetten worden overtreden: rechters.
§ In dictaturen bestaat deze machtenscheiding niet. Alles wordt gedaan door één man, kleine groep of partij.
- In de grondwet en internationale verdragen zijn de belangrijkste grondrechten opgenomen.

Mensenrechten:

Een grondwet: waar iedereen recht op heeft. Onderscheid tussen klassieke (individuele) mensenrechten en sociale mensenrechten. Ze staan in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Klassieke: Bijv.
- vrijheid van godsdienst
- vrijheid van drukpers/meningsuiting
- vrijheid van vereniging, vergadering en demonstratie
- onaantastbaarheid van het lichaam.
Ze stellen grenzen aan het optreden van de overheid.
Burgers kunnen hiermee naar de rechter stappen.

Sociale: Bijv.
- Recht op werkgelegenheid, sociale zekerheid
- Schoon leefmilieu, woning, gezondheidszorg
- Onderwijs, culturele + maatschappelijke ontplooiing.
Al deze onderwerpen zijn een ‘voorwerp van zorg’ van de overheid. Burgers kunnen hiermee niet naar de rechter stappen.

Mensenrechtencontract van de verenigde naties
Landen ondertekenen de wet vaak, maar de regels worden vaak niet goed nageleefd. In Nederland is ’t goed gesteld met de mensenrechten.

§3 Politieke stromingen en partijen.

Ideologie: opvattingen over het functioneren van de staat (economisch, cultureel, politiek)
|->: mensen met dezelfde ideologie -> politieke stroming.
Een onderdeel van een politieke stroming is een politieke partij.

Politieke stromingen:

1. Liberalisme individuele vrijheid

economische vrijheid
Passieve overheid.

2. Socialisme gelijkheid

Actieve overheid.

3. Christen Democraten overheid + burgers regelen samen

bijbel (normen en waarden)


4. Populisme LPF

Populariteit
Kloof tussen burgers & overheid.

Politieke partijen.

Confessioneel: zich beroepen op een godsdienst.

Confessioneel: CDA CU SGP
Niet-confessioneel: de rest van de partijen.

CDA: christen-democratisch appèl (oproep aan het volk je aan te sluiten)

Uitgangspunten:
- publieke gerechtigheid (zekerheid + veiligheid)
- gespreide verantwoordelijkheid (overheid + burgers)
- rentmeesterschap (goed voor de aarde zorgen).
Midden
Confessioneel
Conservatief
Christen-democraten
Regeringspartij.

LPF: lijst Pim Fortuyn.

Uitgangspunten:
- belastingverlaging
- onderwijs investeringen omhoog
- ondernemers ondersteunen
Rechts
Niet – confessioneel
Progressief
Liberalen (leefbaarheidbeweging / populisme)
Oppositie partij.


VVD: volkspartij voor vrijheid en democratie

(individuele en economische vrijheid)
Uitgangspunten:
- Vrijheid
- Verantwoordelijkheid
- Verdraagzaamheid
- Gelijkwaardigheid
- Sociaal rechtvaardig
Rechts
Niet - Confessioneel
Conservatief
Liberaal
Regeringspartij.

CU : Christen Unie

Uitgangspunten
- Gods wil
- Opkomen voor de kwetsbaren
- Samenleving in beweging brengen.
Rechts
Confessioneel
Conservatief
Christen democraten
Oppositiepartij.

PVDA : Partij van de Arbeid

Uitgangspunten:
- Sociale zekerheid
- Zorg voor elkaar
- Verschillen tussen arm en rijk verkleinen.
Links
Niet – Confessioneel
Progressief

Sociaal democraten
Oppositiepartij.

Groenlinks: milieu is belangrijk.

Uitgangspunten
- milieu
- gelijkheid bevorderen
- solidariteit.
Links
Niet – Confessioneel
Progressief
Sociaal democraten
Oppositiepartij.

D66: D = Democraten, 66: opgericht in 1966. (deze extra goed kennen, extra opdracht)

Uitgangspunten.
- De mens is vrij betrokken, gelijkwaardig en mondig.
- Individuele vrijheid.
- Duurzame, open samenleving.
Links
Sociaal-liberaal
Progressief
Niet – confessioneel
Oppositiepartij

§4 Verkiezingen, regering en parlement.

Nederland is een monarchie: staatsvorm met een erfelijke troonopvolger.
Nederland is een constitutionele monarchie: koning(in) moet zich houden aan de grondwet.

Ministeriele verantwoordelijkheid: ministers zij verantwoordelijk voor de (politieke) uitspraken van de koning(in).

Inwoners van Nederland hebben een:

- Actief kiesrecht: 18+ mag stemmen.
- Passief kiesrecht: zij kunnen worden gekozen als lid van de 2e kamer en andere vertegenwoordigende lichamen.

Televisiedemocratie: veel lijsttrekkers komen op televisie.

- Voordelen:
o Ze kunnen beter hun standpunten laten horen.
o Ze komen dichter bij de mensen.
- Nadelen:
o Andere partijleden hebben bijna geen kans.
o Mensen op tv worden als populair gezien. (meer kans)

Taken van de koning(in)

- voorlezen troonrede
- ceremoniële taken (lintjes doorknippenJ)
- kabinetsformatie (enige manier van politieke invloed)

Verkiezingen: 2e kamer (=kern van de democratie) officieel een keer per vier jaar.
De 2e kamer is een evenredige vertegenwoordiging: % van de stemmen voor een partij komt overeen met het % van de zetels die de partij krijgt.

Na de verkiezingen:

1. Koning(in) benoemt informateur (informateur kijkt welke mogelijkheden er zijn voor het vormen van een coalitie).

2. Koning(in) benoemt formateur (de leider van de grootste partij. Hij gaat onderzoeken of die coalitie mogelijk is en stelt hierna de regering (ministers) samen.
3. De coalitie vormt een regeerakkoord.

Parlement ook wel:

- Volksvertegenwoordiging
- Staten-Generaal
- 1e + 2e kamer

De taken van het parlement:

- Controleren van de regering.
Rechten:
o Stellen van vragen
o Interpellatie (minister tot orde roepen)
o Enquête.
- Wetgeving
Rechten:
o Initiatief
o Amendement
o Begroting

Weg van wetsontwerp tot wet.

1. Regering maakt een wetsontwerp.
2. Regering zendt het ontwerp naar de 2e kamer. Fractiespecialisten bekijken het, stellen vragen aan desbetreffende minister en doen voorstellen om bepaalde punten te wijzigen. Specialisten discussiëren met de minister over het wetsontwerp in de grote zaal van de 2e kamer. Hier wordt nog niet gestemd.
Hierna wordt er gestemd over het wetsontwerp.

3. Stemt de meerderheid voor, dan gaat het wetontwerp naar de 1e kamer. De 1e kamer mag alleen ja of nee tegen het hele voorstel zeggen.
4. Desbetreffende minister en de koning(in) tekenen de wet. (Weigeren betekend aftreden).

§6 Proces van besluitvorming.

BBron 41
Volgens Teveel invloed Te weinig invloed
Politieke en ambtelijke top Georganiseerden Burgers in het algemeen
Werkgevers Niet – georganiseerden
Ambtenaren Uitkeringsgerechtigden
Landbouw Parlement
Kamerleden Media Niemand speciaal
Grote ondernemingen
Ambtenaren
Boerenorganisaties
Werkgeversorganisaties
Burgers Hoge rijksambtenaren Kiezers
Grote ondernemers Actiegroepen en demonstranten.

Bron 43 lezen.

Compromis: niemand krijgt helemaal zijn zin, maar iedereen moet wat aan de andere toegeven (tussenvorm).

§ 7 Burgers.
Vormen van politiek participatie:
1. Stemmen bij verkiezingen.

2. lidmaatschap van een politieke partij
3. meewerken met verkiezingscampagne
4. lidmaatschap van een maatschappelijke organisatie
5. benaderen van politici
6. benaderen van ambtenaren
7. benaderen van media
8. handtekeningenactie
9. bezwaarschrift
10. demonstreren
11. bezetting van een gebouw
12. staking
13. blokkade
14. geweld tegen bijvoorbeeld gebouwen
15. bedreiging van personen
16. geweld tegen personen
17. omkopen van politici/ambtenaren.

1 – electorale participatie.
2 t/m 7 – conventionele participatie
8 t/m 17 – protest participatie
waarvan 13 t/m 17 – Burgerlijke ongehoorzaamheid.

Burgerlijke ongehoorzaamheid:

- de wet wordt overtreden (alleen dit punt komt overeen met criminaliteit)
- nastreven ideaal

- openbaar

Referendum : volksraadpleging.

Voordelen:
1. Democratischer (direct + meer inspraak)
2. Burgers worden meer betrokken
3. Burgers verdiepen zich in allerlei zaken.
Nadelen.
1. Stemmen o.b.v. emoties i.p.v. Inhoud.
2. Burgers zijn misschien niet deskundig.
3. Kost veel tijd en geld.

Speciale vorm referendum: correctief referendum:

Volksstemming over reeds aangenomen wet door het parlement.
Bron 47
3 categorieën:
Opleiding Hoger opgeleiden participeren meer.
Sekse Mannen participeren meer dan vrouwen.
Leeftijd Ouderen mannen, jongere vrouwen.

Oudere hoogopgeleide man participeert het meest.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.