Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

hoofdstuk 1 t/m 6

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3049 woorden
  • 5 november 2009
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
31 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
SAMENVATTING MAATSCHAPPIJLEER

HOOFDSTUK 1 - IDEE EN OORSPRONG VAN DE RECHTSTAAT


Nederland is een democratische rechtsstaat -> vrije verkiezingen, we mogen indirect meebeslissen politieke kwesties.
Rechtsstaat bied burgers bescherming tegen de machthebbers.
Een rechtsstaat geeft regels voor burgers en overheid.
Kamerleden, ministers, burgemeesters en andere bestuurders moeten zich ook aan de wet en aan rechtsbeginselen houden.
Hier wordt willekeur en machtsgebruik tegen gegaan.


De rechtstaat is een soort sociaal contact tussen burgers en (gekozen) bestuurders -> Specifieke plichten zoals leerplicht, belastingsplicht.

Rechtsstaat bindt bestuurders aan maat en regel. Zij zijn dus gebonden aan regels en kunnen niet zomaar buitensporige straffen opleggen zonder tussenkomst van een onafhankelijke rechter (maat).

Ontstaan rechtsstaat:
Volgens Montesquieu moest tegenover de macht van de koning een door het volk gekozen parlement komen, dat de wetten mocht maken.
Koning en ministers zouden met uitvoering van die wetten belast worden en tegenover beide machten moest een onafhankelijke rechterlijke macht komen.
Trias Politica -> Scheiding der machten

Ideeën Montesquieu -> Amerikaanse revolutie 1776
„No taxation without representation” ( wie belasting betaald heeft ook het recht zijn vertegenwoordigers te kiezen)
Vlak daarna -> Franse revolutie 1789
“Vrijheid, gelijkheid en broederschap”.
Koningen worden in een constitutionele monarchie gebonden aan de grondwet.

UVRM -> Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Uitgebracht in 1948, door de VN.
EVRM -> Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Uitgebracht in 1950, in Rome.
Beiden speelden grote rol in verbetering van de mensenrechten en de bewustwording ervan.

Zonder mensenrechten is er geen rechtsstaat. Waar mensenrechten worden geschonden is de rechtsstaat in gevaar.
De mensenrechten zijn ook in de grondwet vastgelegd. Worden ook wel grondrechten genoemd.
Grondrechten: rechten die zo fundamenteel zijn voor de vrijheid, de ontplooiing, het welzijn en de bescherming van het individu en van groepen, dat ze in de grondwet zijn vastgelegd.

De rechtsstaat geeft een uiterste limiet of ondergrens aan,waaraan situaties, gebeurtenissen, beslissingen en handelingen worden afgemeten.
De overheid is een maatstaf bij het beoordelen van de overheid en van wat wel en wat niet meer is toegestaan.
De waarden en normen van de rechtsstaat vormen een minimale binding die burgers en groepen met elkaar delen.
Rechtsstaat - grondslag voor parlementaire democratie, verzorgingsstaat, pluriforme samenleving.

HOOFDSTUK 2 – DE GRONDWET EN DE GRONDRECHTEN

De grondwet wordt ook wel de constitutie genoemd. Vrijheid, gelijkheid en burgerschap zijn waarden die in de grondwet zijn vastgelegd. Vooral vrouwen hebben in NL gestreden voor rechten.

Doel van de grondwet
In NL kan de grondwet een bindend middel vormen. (Bijna) iedereen moet het ermee eens zijn wat er in de grondwet staat.

Doel van de grondwet:
• De beperking van de macht van de staat aangeven, voor meer vrijheid van burgers
• Fundamentele rechten van burgers vastleggen

• Eenheid van staat uitdrukken en zeggen dat burgers, ondanks de verschillen, één willen zijn en blijven
• Aangeven hoe de belangrijkste organen van de staat in grote lijnen zijn georganiseer (koning(in), ministers, parlement, rechterlijke macht en meer)

Geschiedenis van de grondwet
Onder invloed van de Franse Revolutie kreeg NL in 1798 de Staatsregeling van de Bataafse Republiek. Daardoor werd NL een gecentraliseerde staat. De staatsregeling is een voorloper van de eerste grondwet.

1814: de eerste grondwet kwam in NL, nadat NL in 1806 een constitutionele monarchie was geworden.
1815: grondwet gewijzigd (Belgen erbij)
1840: grondwet gewijzigd (Belgen weer weg)
1848: Er werd er geregeerd met een ministeriële verantwoordelijkheid. Voor 1848 had de koning de politieke macht, hierna werd dat gegeven aan ministers.

Ook werd in de grondwet opgenomen dat er rechtstreekse verkiezingen zouden komen voor de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de gemeenteraad. Alleen de mannen mochten stemmen. Dit werd ook wel censuskiesrecht genoemd.

Andere belangrijke wijzigingen in de grondwet:
• 1917: algemeen mannenkiesrecht & staat ook bekostigen op godsdienstige en levensbeschouwelijke scholen

• 1922: vrouwenkiesrecht
• 1983: algehele herziening van grondwet: naast klassieke ook sociale grondrechten opgenomen.

Klassieke grondrechten
Hoofdstuk 1 van de grondwet is het belangrijkst. Omdat hierin de grondrechten en burgerlijke vrijheden staan beschreven.

Het begint met de klassieke grondrechten (artikel 1 t/m 18). Ze staan in willekeurige volgorde, omdat de wetgever de één niet belangrijker vindt dan de ander.
De overheid moet zich op deze punten dus passief opstellen en de mensen hun gang laten gaan. Een burger kan naar de rechter stappen als hij vindt dat zijn grondrecht geschonden is.

Bij klassieke grondrechten horen:
• Gelijkheidsbeginsel
• Politieke rechten
• Vrijheidsrechten
• Bescherming van het individu
• Juridische bescherming

Sociale grondrechten
Na de klassieke grondrechten komen de sociale grondrechten (artikel 19 t/m 23). Deze zijn er pas sinds 1983. De sociale grondrechten bepalen dat de overheid een zorgplicht heeft tegenover de burgers op het gebied van:
• Werkgelegenheid en vrije arbeid
• Bestaanszekerheid en welvaart
• Leefbaarheid en milieu

• Volksgezondheid
• Onderwijs

Het verschil tussen klassieke en sociale grondwetten:
• Bij sociale grondrechten moet de overheid actief optreden om de grondrechten waar te maken, maar de burgers kunnen ze niet bij de rechter afdwingen.
• Bij klassieke grondrechten moet de overheid zich passief opstellen en de mensen hun gang laten gaan. Een burger kan zich wel bij de rechter afdwingen.

Overige hoofdstukken
In de hoofdstukken 2 t/m 7 worden per hoofdstuk alle belangrijke organen en bestuurlijke functies geregeld: koningschap, regering, Staten-Generaal, wetgeving en bestuur, rechtspraak, provincies, gemeenten, waterschappen. Ook wordt hier de trias politica geregeld.

In het laatste hoofdstuk 8 wordt de wijziging van de grondwet geregeld. Een wijziging in de grondwet moet twee keer het parlement passeren. Ze moeten met tweederde meerderheid worden aangenomen. Bovendien moeten er verkiezingen plaatsvinden.

Horizontale en verticale werking
Grondrechten hebben een horizontale werking als het gaat om de verhoudingen tussen burgers onderling.
Voorbeeld: Schendt een werkgever het recht op privacy van de werknemer, als hij het e-mailverkeer controleert van de werknemer?

Bij de verticale werking draait het om de verhouding tussen burgers en overheid. De staat moet de vrijheden en rechten van burgers accepteren.


Botsende grondrechten
Botsende grondrechten vind je vooral in de horizontale grondrechten. Het gebeurt wanneer de grondrechtelijke belangen van burgers botsen ten opzichte van elkaar.
Voorbeeld: mag een politieke partij racistisch zijn op grond van de vrijheid en meningsuiting?

Voorstellen om het anders te doen
Je zou botsing kunnen voorkomen als het enige recht boven het andere komt te staan: rangorde. In de huidige grondwet is er geen rangorde.
• Omdat de huidige grondwet onvoldoende recht doet aan de bijzonderheid van afzonderlijke gevallen
• Omdat de geschiedenis vaak wisselende voorkeuren van de burgers heeft laten zien

De objectieve criteria voor zo’n rangorde ontbreken. Om beide redenen laat men de dit over aan de rechter, die in dit soort gevallen een aantal criteria hanteert.

Een ander voorstel is om sommige botsingen van grondrechten zoals de vrijheid van godsdienst en meningsuiting in Europees verband te laten beoordelen.

Zolang deze discussies worden gevoerd is de grondwet een levend bewijs dat de rechtsstaat goed bewaard en bewaakt wordt.

HOOFDSTUK 3 – TRIAS POLITICA: SCHEIDING OF EVENWICHT VAN MACHTEN?

Ontstaan Trias Politica:

Montesquieu -> Ideeën in boek ‘De l’esprit des lois’ (over de geest van de wetten) uit 1748
Hij kwam tot ideale taakverdeling binnen samenleving.
Montesquieu -> tijd waarin Franse koningen absolute macht hadden (konden alles zelf bepalen, wetten uitvaardigen, recht spreken en wetten toepassen en uitvoeren).

- 1ste macht: Wetgevende macht.
maakt algemene wetten, wijzigt die of trekt ze in
- 2e macht: uitvoerende macht
brengt wetten in praktijk en past ze toe
- 3e macht: Rechterlijke macht
Mag recht spreken bij gevallen van onenigheid over wetten en rechtsregels

Ze controleren elkaar en vullen elkaar aan, als organen.
Deze ‘organen’ hebben niets over elkaar te zeggen, maar kunnen elkaar wel controleren. Vooral de rechterlijke macht moet onafhankelijk kunnen spreken en vrij kunnen oordelen; dit voorkomt vriendjes politiek.
Checks and balances: De 3 machten weerhouden elkaar in het veroveren van te veel macht (checks) en houden elkaar daarmee in balans (balances).

Voorbeeld: De wetgevende macht kan de uitvoerende macht ter verantwoording roepen. Zoals de Tweede kamer die een minister ter verantwoording roept over zijn beleid. De wetgevende macht kan de rechterlijke macht corrigeren door een nieuwe, verbeterde wet te maken, als rechters een bepaalde wet bijvoorbeeld ruimer uitleggen dan de bedoeling was.

De rechterlijke macht kan de wetgevende macht corrigeren. Hij mag oordelen of een wet in s rijd is met een internationaal gesloten verdrag of met een andere Nederlandse wet. Ook kan de rechterlijke macht controleren op rechtmatigheid: hebben ministers en ambtenaren de wet juist toegepast?

DE 3 MACHTEN
Wetgevende macht
Regering (koning & ministers) + parlement (Tweede & eerste kamer) = maken de wetten
Ministers + hun departementen = komen met wetsvoorstellen

Alle wetsontwerpen gaan voor advies naar Raad van State
-> wetsontwerp en advies wordt naar de 2e kamer gezonden
-> Na debatten beslist de meerderheid van de 2e kamer over het wetsvoorstel
-> het wetsvoorstel + beslissing wordt nog een keer aan 1ste kamer voorgelegd.

De kamers heeft Montesquieu ontwikkeld zodat een wetvoorstel altijd van alle kanten bekeken wordt en niet in een opwelling ontstaat.

Waaraan moet een wet voldoen?
• Ze moeten algemeen zijn. Niet voor één persoon of situatie.
• Ze moeten duidelijk zijn
• Ze moeten haalbaar en uitvoerbaar zijn

Je moet alle wetten kennen als je iets wilt ondernemen zoals een bedrijfje beginnen moet je daarvoor alle relevante wetten kennen (diplomavereisten, vergunningen brandvoorschriften enz.)

Uitvoerende macht
Ministers -> zorgen dat de aangenomen wetten goed worden uitgevoerd
maken ook bijna alle wetsontwerpen en nemen daartoe de eerste initiatieven.
Hieraan zie je de scheiding der machten niet zuiver is doorgevoerd, de 1ste en 2e macht zijn een soort combinatie.
Uitvoerende macht ministers -> zijn bevoegd allerlei zaken te realiseren, mogen opdracht geven spoorlijnen aan te leggen, ziekenhuizen inspecteren enz.
Uitvoerende macht -> mag in mogen in aantal gevallen eigenmachtige regels, ministeriële regelingen opstellen (zijn vaak uitvoeringsregels of aanwijzingen hoe wetten precies moeten worden uitgevoerd).

Ambtenaren -> worden ook wel 4e macht genoemd. Zij nemen bij de uitvoering van wetten vaak zelfstandig beslissingen die de minister nooit allemaal kan controleren.
Ministeriële verantwoordelijkheid (van een minister) ->Een minister zelf wordt wel gecontroleerd door het parlement. Hij moet alle daden van zijn ambtenaren voor zijn verantwoordelijkheid nemen.

Rechterlijke macht
De 3e macht is in handen van onafhankelijke rechters.
Rechters worden voor het leven benoemd en zijn niet af te zetten, behalve als ze een misdrijf plegen.

Doordat ze niet afgezet kunnen worden hoeven rechters niet bang te zijn dat ze ontslagen worden als ze uitspraken doen waar ministers het niet mee eens zijn. Daarom zijn ze onafhankelijk en onpartijdig.

Samenspel tussen de drie machten:
VOORBEELD:
Het parlement (Tweede en Eerste Kamer) heeft op voorstel van de minister van Justitie de wet op de uitgebreide identificatieplicht aangenomen (wetgevende macht. Iedereen boven de 14 moet een ID bij zich hebben. In opdracht van de minister van Justitie voert de politie deze wet uit door een boete op te leggen als iemand geen ID kan tonen (uitvoerende macht).
Er moet wel een reden zijn om mensen aan te houden en naar hun ID te vragen.
Bijvoorbeeld bij fietslichten controle, als iemand geen licht heeft vraagt de politie naar papieren. Hebben jongeren die niet bij zich, wordt de boete verdubbeld.

Scheiding of evenwicht?
Rechters worden niet gekozen door het volk en worden niet gecontroleerd door het parlement.
Ze zijn niet machtiger, ze kunnen niet zelf regels maken of uitschrijven.
Rechters -> doen uitspraken over concrete gevallen die zich hebben voorgedaan, kijkt ACHTEROM.
Parlement -> maakt wetten over gevallen die zich kúnnen voordoen, kijkt VOORUIT.

Jurisprudentie : Geheel van alle uitspraken van de rechter

Toetsingsrecht: Als rechters het recht krijgen om wetten te toetsen aan de grondwet.

HOOFDSTUK 4 – DE RECHTSORDE

Rechtsorde: het geheel van rechtsregels en rechtsbeginselen. De rechtsorde is het geheel van recht in een land.


Drie aspecten van de rechtsorde:
• Rechtsregels: wat zijn het en wat is het verschil met andere soorten regels?
• Rechtsgebieden: hoe is het geheel van rechtsregels opgebouwd?
• Organisatie van het recht: hoe is de rechterlijke macht georganiseerd?

Deelvraag: hoe zit de rechtsorde van ons land in elkaar?

Rechtsregels
Rechtsregels: gedragsregels die wettelijk door de overheid zijn vastgelegd.

Twee redenen voor het opstellen van rechtsregels:
• Doelmatigheid: zodat er duidelijke afspraken zijn
• Zedelijk bewustzijn: zodat er regels zijn die de normen en waarden weerspiegielen die we in de samenleving met elkaar delen: wat vinden we goed en slecht?

Beoordeling van gedrag in de termen legaal of illegaal. Juridisch: geoorloofd of niet-geoorloofd.

Sociale en morele regels
Sociale regels staan in tegenstelling tot rechtsregels meestal niet opgeschreven. Ze geven een beoordeling van gedrag in termen van wel of geen rekening houden met anderen.

Voorbeelden: niet met je schoenen op de bank, mobieltje uitzetten tijdens concert.


Morele regels geven een beoordeling van gedrag in termen van goed en kwaad.

Voorbeelden: help vrienden in nood, laat je familie niet in de steek.

Als regels met elkaar botsen
Als de drie regels met elkaar botsen, welke gaat er dan voor? (snap ik niet, lees het kopje maar :P)

Er zit een indeling in het systeem van rechtsregels. Het belangrijkste is het onderscheid in:
• Privaatrecht: regelt alle relaties tussen burgers onderling, ook wel burgerlijk recht genoemd
• Publiekrecht: regelt alle relaties tussen burgers en de overheid

Privaatrecht
Bij privaatrecht gaat het steeds om rechten en plichten. Bij privaatrecht gaat het om horizontale relaties.
Voorbeelden: het kopen van een auto, het in dienst treden als autoverkoper.

Tot privaatrecht horen de volgende gebieden:
• Het personen- en familierecht. Voorbeelden: echtscheiding, geboorte.
• Het ondernemingsrecht. Voorbeelden: dat voorwaarden regelt waaronder je een stichting, vereniging of een bv kan oprichten.
• Het vermogensrecht. Deze regelt alle zaken die te maken hebben met iemand vermogen en in geld zijn uit te drukken.


Het publiekrecht
Het publiekrecht kent de volgende indeling:
• Het staatsrecht: hierin staan de regels voor de inrichting van de Nederlandse staat. Voorbeelden: de bevoegdheden van ministers, de rechten van Tweede Kamerleden
• Het bestuursrecht: hierin gaat het om de bestuursactiviteiten van de overheid
Voorbeelden: je hebt een vergunning nodig voor een café
• Het strafrecht: dit bestaat uit alle wettelijke strafbepalingen

Het publiekrecht regelt dus de verticale relaties tussen burgers en de overheid.

De organisatie van het recht
Er zijn talloze organisaties betrokken bij de toepassing en uitvoering van het recht, zoals politie, gemeentehuizen, de Tweede Kamer, waterschappen, openbare scholen, etc.

Een zaak begint onderaan bij de laagste rechter. Daarna kan je in hoger beroep gaan bij het gerechtshof en ten slotte in cassatie bij de Hoge Raad, die in Den Haag ligt.

HOOFDSTUK 6 – HET STRAFRECHT

Beginselen

Het strafrecht ondersteunt de rechtsstaat met drie belangrijke beginselen:


1. Het legaliteitsbeginsel: “geen feit is strafbaar dan op grond van een daaraan voorafgegane strafbepalingen”.
Hieruit blijkt hoe belangrijk het gevonden wordt dat mensen niet veroordeeld kunnen worden voor iets dat niet van tevoren strafbaar is gesteld.
2. Strafbepaling moet duidelijk zijn opgeschreven: zodat iedereen weet wat wel en niet mag
3. Ne bis in idem-regel: deze zegt dat je nooit twee keer vervolgd kan worden voor hetzelfde feit, ook al komen er nieuwe feiten naar boven

Wetboek van strafrecht
Het Wetboek van Strafrecht (WvS), waar de meeste strafbepalingen in staan, is opgebouwd uit drie delen:
• Eerste deel: deze bevat algemene bepalingen. Deze geven antwoord op de volgende vragen:
Wanneer is er sprake van een poging tot het plegen van een misdrijf?
Wanneer is iemand medeplichtig?
Wanneer is iemand niet strafbaar (bijvoorbeeld bij overmacht)?

• Tweede deel: hierin staan alle misdrijven opgesomd. Misdrijven zijn erger zoals moord, mishandeling, diefstal etc.

• Derde deel: hierin staan alle overtredingen. Deze zijn minder erg, zoals burengerucht.

Materiële recht
De inhoud van alle strafbepalingen heet het materiële recht.
Naast het WvS staan er ook strafbepalingen in aparte wetten zoals de Wet economische delicten (fraude), de Wegenverkeerswet en de Opiumwet (verbiedt het gebruik en handel van drugs).


Strafuitsluitingsgronden
Is er sprake van een strafbaar feit, dan moet de dader dit willens en wetens gedaan hebben.
Willens en wetens = met zijn volle verstand en met eigen wil.

Als de dader dan straf opgelegd krijgt hiervoor, heet dit strafuitsluitsgronden.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden:

Rechtvaardigingsgronden
Bij rechtvaardigingsgronden is het gepleegde feit niet meer strafbaar, vanwege de bijzondere omstandigheden. Een aantal omstandigheden:
• Noodweer. Dit betekent dat je jezelf of een ander verdedigt tegen geweld.
• Overmacht-noodtoestand. Als je bijvoorbeeld het bordje ‘verboden toegang’ negeert, omdat je een kind redt.
• Ambtelijk bevel. Als je op de snelweg vanwege een ongeluk door een agent over de vluchtstrook wordt gestuurd en je wordt iets verder door een andere agent bekeurd.

Schulduitsluitingsgronden
Hierbij is het feit wel strafbaar, maar heeft de dader geen schuld. De belangrijkste zijn:
• Psychische overmacht. Als je door een ander gedwongen wordt onder bedreiging van een pistool, om een bejaarde te beroven.

• Noodweer-exces. Hierbij overtreedt je bij de verdediging van jezelf of een ander, in tegenstelling tot bij noodweer, wel de grenzen van de noodzakelijke verdediging, maar dat doe je vanwege een hevige gemoedstoestand die een direct gevolg is van een aanval.
• Ontoerekeningsvatbaarheid. Als iemand echt niet weet wat hij doet, met name bij een geestelijke stoornis, kan de rechter die persoon ontoerekeningsvatbaar verklaren.
• Afwezigheid van schuld. Als een winkelier gestolen spullen in zijn winkel plaatst en laat verkopen terwijl het winkelpersoneel daar niets van weet, dan is het personeel niet schuldig.

Soorten straffen
Een aantal hoofdstraffen die de rechter op kan leggen:
• Geldboete. Als diegene het niet betaalt, moet hij in plaats daarvan naar de gevangenis.
• Taakstraf. Ook wel alternatieve straf genoemd. De dader moet met de straf instemmen.
• Vrijheidsstraf. Bij overtredingen spreken we over hechtenis, die maximaal een jaar kan duren. Bij misdrijven spreken we van een gevangenisstraf.

Naast deze hoofdstraffen kan de rechter bijkomende straffen opleggen, zoals intrekking van het rijbewijs.

Ten slotte kunnen zogenaamde maatregelen worden opgelegd zoals schadevergoeding aan slachtoffers.

Functie van straffen
Vaak wordt bij kleinere delicten een taakstraf opgelegd, zodat het niet nog een keer zal gebeuren.
Redenen waarom er wordt gestraft:

• Wraak en vergelding. Misdaad mag natuurlijk niet lonen.
• Afschrikking. Ook andere burgers ervan weerhouden om een misdaad te plegen.
• Voorkomen van eigenrichting. Zodat mensen niet het recht in eigen handen nemen.
• Resocialisatie.
• Beveiliging van de samenleving.

Strafrecht voor minderjarigen
Kinderen onder de 12 jaar kunnen niet vervolgd worden. Ze kunnen wel te maken krijgen met de Raad van de Kinderbescherming. Voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar is er het jeugdstrafrecht. Diefstallen en andere kleine misdrijven, worden zo veel mogelijk via een Haltbureau afgedaan.
Daar krijg je een taakstraf en je hoeft niet voor de rechter te verschijnen.

Bij zwaardere misdrijven komen jongeren voor de kinderrechter. Deze kan jeugddetentie opleggen die in een jeugdgevangenis wordt doorgebracht.

Bij ernstige persoonlijke stoornissen kan de rechter ook een verblijf in een behandelcentrum opleggen.

Strafrecht in discussie
Bij ernstige misdrijven zijn sommige strafmaxima de afgelopen jaren veranderd.

2003: wettelijk mogelijk om leiders van een terroristische organisatie levenslang op te leggen


2006: de maximale tijdelijke straf verhoogd van 20 naar 30 jaar, omdat ze meestal op tweederde van hun straf al vrijgelaten werden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.