H1 Rechtsstaat en democratie
Staat als er 3 elementen aanwezig zijn:
1. vast grondgebied
2. daarop woont een bevolking
3. er wordt een vorm van gezag uitgeoefend
hoogste gezag = soevereiniteit = overheid (heeft wettelijke macht over de bevolking) Dictatuur = een staat waarin de macht in handen is van 1persoon of een kleine groep mensen. Rechtsstaat = de verhouding tussen burgers en overheid is nauwkeurig wettelijk vastgelegd. Rechtsbescherming = het gedrag van burgers is beperkt door wettelijke regels, maar ook de overheid mag niet alles doen wat zij wil. In de Grondwet bestaan verschillende soorten rechten: Klassieke grondrechten
1. recht op gelijke behandeling
2. recht van ontastbaarheid van het lichaam
3. politieke rechten
4. vrijheidsrechten Sociale grondrechten
1. werkgelegenheid en sociale zekerheid
2. een schoon leefmilieu, volksgezondheid, woonruimte
3. onderwijs en maatschappelijke en culturele ontplooiing
Het verschil zit in de mate waarin de overheid verplicht is de rechten te waarborgen
Klassieke grondrechten zijn verplicht, sociale grondrechten naar vermogen voorzien. Nederland is een democratie= het volk regeert
Representatieve democratie = de burgers bemoeien zich niet iedere dag met het bestuur van hun land. Zij kiezen de vertegenwoordigers die in hun naam besturen. Censuskiesrecht = macht van de koning grondwettelijk vastgelegd, burgers (voornamelijk mannen die een bep. Bedrag aan belasting betaalden) kregen meer invloed op het bestuur. Alle Nederlandse staatsburgers die 18 jaar of ouder zijn hebben kiesrecht. Actief kiesrecht = het recht om te kiezen
Passief kiesrecht = het recht om gekozen te worden
NL heeft drie bestuurslagen: het Rijk, provincie, gemeente
Kiesrecht is hierop ook van toepassing. Buitenlanders die niet de NL nationaliteit hebben mogen mits ze langer dan 5 jaar in NL wonen, meedoen aan de gemeenteverkiezingen. Uitgesloten van kiesrecht zijn: mensen die door een rechterlijke uitspraak zijn ontzet van het kiesrecht. Mensen die door de rechter onbekwaam zijn verklaard om rechtshandelingen te verrichten. Iedere NL´er heeft ook Europees kiesrecht. Partij oprichten Officieel laten registreren bij de Kiesraad. Waarborg is €450,- In elke kieskring een kandidatenlijst inleveren (19) In elke kieskring een stembetuiging van 30 mensen hebben €11250,- betalen
NL heeft kiesstelsel gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging = alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Er wordt uitgegaan van de kiesdeler = de hoeveelheid stemmen die nodig is om 1 zetel te winnen. Voordeel van evenredige vertegenwoordiging: iedere stem telt even zwaar mee
Nadeel: veel kleine partijen in de volksvertegenwoordiging, debatteren wordt onoverzichtelijk. Daarom hebben sommige landen een kiesdrempel = een partij moet een bepaald minimumpercentage stemmen halen om mee te delen in de zetels. Doel hiervan is: voorkomen dat er te veel kleinere partijen komen in het parlement. Districtenstelsel = het land wordt verdeeld in een aantal gebieden. De kandidaat die in een bepaald gebied de meerderheid van de stemmen haalt wordt afgevaardigd naar het landelijke bestuur. Voordeel: de kiezers kennen de kandidaten beter
Nadeel: een partij die in totaal de meeste stemmen heeft gehaald, toch het minste aantal zetels heeft. Partijen hebben een verkiezingsprogramma = belangrijkste standpunten en opvattingen. Lijsttrekker = de persoon die als eerste op de kandidatenlijst is geplaatst . Hij of zij bepaalt het gezicht van de partij. Bij verkiezingsdebatten proberen de lijsttrekkers zich te richten op de zwevende kiezers = de mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen, en nu ook nog niet weten op welke partij ze gaan stemmen. Voorkeursstem = als mensen niet op de lijsttrekker stemmen, maar op een specifieke persoon van de kieslijst. H2. Het landsbestuur Politieke macht = het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten. Trias politica = scheiding van de drie machten, zodat misbruik kan worden voorkomen. Wetgevende macht = stelt wetten vast waaraan de burgers zich moeten houden. Wetsvoorstellen worden meestal door een minister ingediend. Parlement beslist of het een wet wordt. Uitvoerende macht = zorgt ervoor dat vastgestelde wetten ook precies worden uitgevoerd. Ministers zijn verantwoordelijk hiervoor. Rechterlijke macht = beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. Macht is in handen van rechters. Ministers hebben de meeste politieke macht. Omdat zij de meeste wetsvoorstellen indienen, kunnen ze veel invloed uitoefenen. Op landelijk niveau wordt de volksvertegenwoordiging gevormd door de Staten Generaal= 1e + 2e kamer = het parlement. Tweede kamer heeft 150 leden die rechtstreeks worden gekozen. Taken: 1. medewetgever
2. controleert de regering. Om dat te vervullen heeft de tweede kamer rechten: 1. stemrecht = wetsvoorstellen van de regering aannemen of verwerpen
2. amendement = wet niet verwerpen maar wijzigen
3. initiatief = zelf met wetsvoorstellen komen
4. budgetrecht = begrotingsvoorstellen aannemen, wijzigen, verwerpen
5. vragenrecht = regering moet binnen 3 week antwoorden op vragen uit de 2e kamer
6. interpellatie = bewindspersonen uitnodigen om in de 2e kamer uitleg te geven over het regeringsbeleid. 7. motie = uitspraak doen over het beleid van een minister waarover de Kamer moet stemmen. 8. enquête = mogelijkheid om zelfstandig een onderzoek in te stellen. De Eerste Kamer = senaat, heeft 75 leden. (parttime werk) Taken: wetsvoorstellen toetsen aan staatsrechtelijke normen en de normen van behoorlijke wetgeving. Eerste Kamer vervult dus de laatste controle. Kan wetsvoorstellen alleen verwerpen of aannemen. Kan niet zelf wetsvoorstellen indienen. Beslissing van de Tweede Kamer weegt zwaarder dan de Eerste Kamer, omdat de 2e kamer rechtstreeks gekozen wordt, en de 1e kamer door de leden van de Provinciale Staten. Regering = staatshoofd + ministers
Ministerraad= de gezamenlijke vergadering van de ministers
Minister heeft een takenpakker, waarvoor hij staatssecretarissen aanstelt. Ministers + staatssecretarissen = kabinet
Staatshoofd is onschendbaar. Minister heeft eigen ministerie waar ambtenaren werken. Ambtenaren bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen. Soms hebben ministers geen eigen ministerie = minister zonder portefeuille. NL is een constitutionele monarchie (staatshoofd door erfopvolging) met een democratisch parlementair stelsel. Het geheim van Huis ten Bosch = geheime adviezen van de koningin. Taken van de koningin: Handtekening zetten onder alle wetten Het voorlezen van de Troonrede op Prinsjesdag Benoemen van de ministers en (in)formateurs Het voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid. Een regering moet kunnen steunen op de meerderheid van de 2e Kamer. Anders kunnen wetsvoorstellen steeds worden afgewezen, en dan wordt het land niet bestuurd. In NL moeten altijd coalities worden gesloten, anders kan geen enkele politieke partij rekenen op 50% of meer van de Tweede Kamer. Na de verkiezingen: 1. vergaderen over mogelijke coalities. 2. adviesronde. Koningin wijst de informateur (deze moet onderzoeken welke partijen het beste samen het kabinet kunnen vormen) aan. Partijen moeten overeenstemming bereiken over de hoofdlijnen van het te voeren beleid. Regeerakkoord onderschrijven waarin zij beloven niet dwars te gaan liggen bij beleidsvoornemens waar ze het eigenlijk niet mee eens zijn, maar die in het regeerakkoord zijn afgesproken. In de Troonrede worden de hoofdlijnen van het te voeren beleid uitgezet. In de Miljoenennota wordt exact aangegeven welke voornemens er zijn op elk beleidsterrein en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is. 3. als de informateur er in slaagt om partijen bij elkaar te brengen, brengt hij verslag uit aan de koningin
4. koningin benoemt formateur ( iemand die daadwerkelijk een kabinet gaat vormen). De grootste partij levert meestal de minister-president. De anderen worden verdeeld over de ministeries. Als een kabinet aftreedt zijn er twee mogelijkheden: 1. er wordt een (in)formateur benoemd, die de mogelijkheden voor de vorming van een nieuw kabinet onderzoekt. 2. er worden verkiezingen uitgeschreven om een nieuwe Tweede Kamer te kiezen. Het delegeren van bevoegdheden naar lagere overheden wordt gedaan omdat: 1. provincie en gemeente zijn beter op de hoogte van de situatie
2. provincie en gemeente staan dichter bij de burgers
Provincie maakt streekplannen, waarin staat aangegeven welke activiteiten in een gebied passen. Voor het bestuur van de provincie vinden eenmaal in de 4 jaar verkiezingen plaats. De gekozen vertegenwoordigers vormen de Provinciale Staten. (aantal leden afhankelijk van aantal inwoners) De leden van de Provinciale Staten kiezen uit hun midden het dagelijks bestuur = de Gedeputeerde Staten. De voorzitter van de PS en de GS is de commissaris van de koningin. (benoemd; officieel door de koningin, in praktijk door de minister van Binnenlandse Zaken) Gemeente staat het dichtst bij de burgers. Verantwoordelijk voor een ordelijk verloop van het openbare leven in een gemeente. De streekplannen die door de provincie zijn opgesteld worden verder ingevuld door de gemeente door middel van bestemmingsplannen. Beleidstaken zijn vanuit Den Haag meer naar de gemeenten gedecentraliseerd. De achtergrond hiervan is dat de gemeente beter op de hoogte is van wat er in de gemeente afspeelt, dan het Rijk. Het bestuur van de gemeente is de Gemeenteraad. De leden worden eens in de 4 jaar rechtstreeks gekozen. Het dagelijks bestuur bestaat uit het College van Burgemeester en Wethouders. (B&W) De wethouders hebben altijd deel uitgemaakt van de gemeenteraad = monisme
NL is nu overgestapt op dualisme = bevoegdheden van de wethouders en de gemeenteraad zijn gescheiden. B&W hebben nu een meer uitvoerende taak. Ook landelijk is er een dualistisch systeem. (comm. van de koningin) H3 Politieke besluitvorming Soms kunnen besluiten worden genomen zonder dat de 1e en 2e kamer zich over het besluit uit spreken. ? Algemene Maatregel van Bestuur = AMvB, en bij Koninklijke Besluiten. AMvB´s hebben vaak betrekking op onderdelen van wetten die snel gewijzigd kunnen worden. Koninklijke Besluiten betreffen 1 specifiek geval. Ambtenaren die wethouders, gedeputeerden of ministers bijstaan, houden zich vooral bezig met beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. (beleid = de bewuste inzet van middelen om een beoogd doel te realiseren.) Ambtenaren zitten vaak veel langer bij een departement of bij een afdeling dan ministers, dus hebben ambtenaren veel meer specifieke kennis en ervaring. Ambtenaren zijn de vierde macht! Bureaucratie = een organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door officiële voorschriften, gescheiden deskundigheid en een duidelijke gezagsstructuur. = het ambtenarenapparaat
Ambtenaren moeten volgens vaste procedures werken, dat levert soms irritaties op. Naast de ambtenaren kunnen de ministers verschillende adviesorganen raadplegen. 1. Raad van State. Hoogste raadgevende regeringscollege. Wordt officieel voorgezeten door het staatshoofd. Benoemd door regering. 2. SER = Sociaal-economische Raad. Adviseert de regering op sociaal en economisch gebied. 33 leden ? 1/3 vertegenwoordigers van werknemersorganisaties, 1/3 van werkgeversorganisaties. Rest wordt benoemd door regering = Kroonleden. 3. WRR = Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Wetenschappelijke informatie te verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden. Leden benoemd door regering. Adviseert over werkgelegenheid, minderhedenbeleid, ruimtelijke ontwikkelingspolitiek. 4. Onderwijsraad. Ziet er op toe dat een wetsvoorstel of een aangekondigde maatregel op onderwijsgebied een van de onderwijszuilen niet benadeeld of bevooroordeeld. 5. Planbureau´s. Wetenschappelijke instellingen die op basis van feiten proberen aan te geven wat de gevolgen zullen zijn van beleidsvoornemens. (Centraal Planbureau, Sociaal en Cultureel Planbureau.) Lobbyen = het via persoonlijk contact proberen steun te krijgen bij politici voor je belangen en standpunten. Pressiegroepen zijn de 5e macht! Er zijn 3 soorten pressiegroepen: 1. belangengroepen die voor de belangen van een bepaalde groep uit de samenleving opkomen. (consumentenbond, vakbonden, werkgeversorganisaties) 2. actiegroepen die zich voor korte tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. 3. actieorganisaties die zich voor langere tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. (Amnesty, Greenpeace) vrijwilligers en betaalde beroepskrachten. Vb: een krant ontdekt dat een ambtenaar van een ministerie een kritisch onderzoeksrapport over de geluidsnormen op Schiphol heeft laten verdwijnen. Massamedia oefent invloed uit op de politieke besluitvorming, d.m.v.: 1. de informatie functie: De krant bericht hierover omdat Schiphol een belangrijke kwestie is. 2. de spreekbuisfunctie: de krant laat verschillende mensen aan het woord. 3. de agendafunctie: een journalist vd krant heeft zelf ontdekt dat het rapport is weggemoffeld. De media signaleren in het algemeen welke problemen er leven. Soms dragen ze situaties aan waarmee politici zich nog nauwelijks hebben beziggehouden. 4. de commentaarfunctie: de krant zal ongetwijfeld in een redactioneel commentaar zijn mening over de kwestie geven. 5. controlerende functie: het beleid van de verantwoordelijke minister wordt kritisch bekeken. Door deze functies kun je merken dat we in een democratie leven; in een dictatuur zullen ze nooit op deze wijze worden vervuld. Veel politieke kwesties komen vanuit de samenleving. De systeemtheorie: 1. invoer; input. Samenleving brengt eisen en wensen naar voren. Soms ontstaat er dan een media-explosie = als veel kranten en tv-programma´s uitgebreide berichtgeving geven over de kwestie. Als er sprake is van een media-explosie dan kunnen de politici er niet meer omheen. 2. omzetting; conversie. Als de pers voldoende aandacht besteed aan een kwestie, komt die vanzelf op de politieke agenda. Politici moeten dan een standpunt innemen. Ambtenaren onderzoeken de vraag en brengen advies uit = beleidsvoorbereiding. Vervolgens kiezen ze een methode hoe ze de kwestie gaan oplossen = beleidsbepaling. 3. uitvoer; output. Ambtenaren moeten er voor zorgen dat de wet wordt uitgevoerd. 4. terugkoppeling; feedback. Besluiten roepen altijd reacties op in de samenleving. Als de maatregel niet het gewenste effect heeft, kan men het nog aanpassen. Het proces van politieke besluitvorming kan ook aan de hand van het barrièremodel worden geanalyseerd. Barrièremodel is gebaseerd op het idee dat er verschillenden weestanden, barrières, overwonnen moeten worden, vóór een wens resulteert in overheidsbeleid. Barrièremodel met barrières
Barrieres Betrokken actoren
1. brede bekendheid geven aan een maatschappelijk probleem Burgers, actievoerders, belangengroepen, massamedia
2. het ontstaan van een politieke discussie Politieke partijen, leden van de 1e en 2e kamer. 3. keuze en formulering van het besluit Ministers, staatssecretarissen, ambtenaren, adviescommissies, leden van de 1e en 2e kamer
4. uitvoering van het besluit Ministers, staatssecretarissen, ambtenaren. 1. Belangengroepen en massamedia moeten de wensen herkennen als politieke wensen. 2. Als 1 of meerdere politieke partijen achter de eisen gaan staan dan staat het op de politieke agenda. (als de meerderheid vóór de verandering van de regels is) 3. Wettekst maken die door de meerderheid van de volksvertegenwoordiging wordt gesteund. 4. Als er bij de uitvoering van het besluit iets misgaat word de wet massaal overtreden. Op de momenten van de barrières zijn er dus problemen, en actiegroepen maken daar gebruik van en belangengroepen gaan lobbyen. Omgevingsfactoren = factoren die niet DI-RECT onderdeel van het probleem vormen, maar wel een rol spelen in de besluitvorming. Demografische factoren; samenstelling van de bevolkingsopbouw. Ecologische factoren; de wisselwerking tussen mens en milieu. Culturele factoren; die bepaald worden door de geschiedenis van een land en de daaraan gekoppelde gewoonten en gebruiken. Economische factoren; die de economische mogelijkheden van een land bepalen. Technologische factoren; die de technologische ontwikkeling in een land beïnvloeden. Sociale factoren; de wijze waarop een samenleving in sociaal opzicht georganiseerd is. Internationale factoren; de invloed die de buitenlandse wetgeving, regels en initiatieven op een land hebben. H4 Politieke Stromingen en partijen Overheid voert de collectieve belangen uit. = een aantal taken waarover de burgers eens zijn dat ze belangrijk zijn en die niet, of niet zo goed door de burgers zelf geregeld kunnen worden. In ruil voor die diensten die de overheid levert, aanvaarden de burgers een beperking van hun vrijheid. ? De burgers aanvaarden vrijwillig een bepaalde mate van dwang. Het maakt niet uit wie de collectieve belangen uitvoert qua de kwaliteit, maar wel qua financiering. Solidariteitsprincipe = ongeacht het gebruik betaalt iedereen mee. Politieke opvatting = de ideeën die mensen over de inrichting en samenleving hebben. Nachtwakersstaat = de overheid zorgt voor de veiligheid van de burgers en hun eigendommen, maar houdt zich verder afzijdig. Ideologie= het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. Een ideologie heeft duidelijke standpunten over Normen en waarden die voor iedereen in de samenleving zouden moeten gelden. (vrouwen mogen zelf beslissen over een abortus) Sociaal-economische verhoudingen van de samenleving, waarbij de opvattingen over een rechtvaardige verdeling van welvaart centraal staan. (heeft iedereen recht op minimumloon?) De gewenste machtsverdeling in de samenleving. (moet de directie altijd beslissen) Progressief = vooruitstrevend. Politici benaderen de gebreken in de samenleving en pleiten voor grondige veranderingen en hebben daarom vaak contacten met actiegroepen. (drugsgebruikers hulp verlenen) Conservatief = behoudend. Politici benaderen vooral datgene wat al bereikt is. Meer aandacht voor traditionele waarden en normen als gehoorzaamheid en trouw. Houden graag de regelingen bij het oude. Reactionair = achteruitstrevend. Oude regels die al vervangen zijn door nieuwe, weer vervangen door de oudste. Links sluit aan bij progressief. Links benadrukt ook het uitgangspunt van gelijkwaardigheid. Komt op voor mensen met achterstandspositie. Overheid moet actief optreden. Rechts sluit aan bij conservatieve uitgangspunten. Legt nadruk op persoonlijke en economische vrijheid. Passieve overheid. Mensen moeten zich kunnen onderscheiden van elkaar. Vroeger waren partijen heel links en heel rechts. Geen midden partijen. Nu wel! Liberalisme = ieder individu moet zich zo goed mogelijk kunnen ontplooien; wat goed is voor de maatschappij is ook goed voor de individu. Mensen zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheden, verdraagzaamheid. Economische vrijheid. Nachtwakersstaat Politieke vrijheid. Scheiding tussen kerk en staat. Trias politica. Rationalistisch individualisme. Als iedereen zijn eigenbelang nastreeft, is dat voor de gehele samenleving het beste. Socialisme = mogelijkheden voor burgers om zich goed te ontplooien, zijn ongelijk verdeeld. Streven naar gelijkheid. Trok het lot van de arbeiders juist wel aan. Marx voorspelde de ondergang van het kapitalisme in de zogenaamde ´Verelendungstheorie´. Revolutionaire socialisten: communisten. Geloofden niet in de democratische weg. Ze wilden maatregelen nemen: Onteigening van grond Centralisatie van banken en transport in handen van de staat Nationalisatie van fabrieken en productiemiddelen, gemeenschappelijk plan voor de landbouw. Gelijke arbeidsdwang voor iedereen Openbare kostloze opvoeding van kinderen, en verbod op kinderarbeid
Sociaal democraten. Geloofden niet in een revolutie. Wilden de socialistische maatschappij in kleine stappen bereiken.
Confessionalisme = mensen baseren hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. God heeft een bedoeling met de wereld. Verschillen tussen mensen zijn er niet voor niets. Men moet samenwerken. Organische staatsopvatting.
Christelijke groepen ? geloof, naastenliefde, harmonie
CDA pleit voor een zorgzame samenleving. Rechts-extremisme = stroming die uitgaat van de ongelijkheid van mensen. Eigen volk is superieur, voor een ander volk is geen plaats. Ecologische stroming = economische waarden worden ondergeschikt gemaakt aan ecologische waarden. Overheid een grote rol omdat alleen zij de belangen van het milieu kan waarborgen. Groenlinks. Pragmatisme = juist niet gebaseerd op een ideologie. Er moet beter geluisterd worden naar de burgers. Burgers moeten meer zeggenschap krijgen in de besluitvorming. D66. LPF. Politieke partij is géén actiegroep, géén belangenvereniging. Politieke partij bemoeit zich met de inrichting en het bestuur van de samenleving als geheel. Meningsvorming Informatie Integratie Participatie Selectie van kandidaten CDA
Mensen moeten zichzelf zoveel mogelijk gezamenlijk redden. De maatschappij wordt gedragen door het maatschappelijke middenveld. Politiek Midden!! Gezin vormt de basis van onze samenleving. o Arbeidsvoorwaarden vaststellen door werkgevers en werknemers organisaties. o Meer betaald zorgverlof
o Meer mensen voor elkaar zorgen. Later pas de overheid inschakelen. o Meer regelvrijheid voor de scholen
o Opname van het recht op veiligheid in de Grondwet
o Strengere aanpak van het misbruik van uitkeringen
o Vrouw niet alleen beslissen over abortus
o Minister voor Gezinsbeleid
PVDA
Eerlijke spreiding van macht, kennis en inkomen. Overheid moet de zwakkeren beschermen. o Progressieve belastingheffing en eigen bijdragen naar draagkracht
o Sterke sturing van de economie door de overheid om massale werkloosheid tegen te gaan
o Een snellere stijging van de lage inkomens dan van de hoge
o Het verlenen van kiesrecht voor alle politieke organen voor buitenlanders die langer dan 5 jaar legaal in ons land verblijven.
o Het streven naar meer plaatsen voor kinderopvang
o De wens om door te gaan met de experimenten om gratis harddrugs te verstrekken
o Het instellen van een minister van Milieu
VVD
Liberale stroming. Samenleving gedijt het best als de individu zich zo goed mogelijk kan ontplooien. Overheid moet zo min mogelijk ingrijpen zodat de persoonlijke en economische vrijheid niet worden aangepast. o Bezuinigingen op de overheidsuitgaven en de loonkosten
o Meer nadruk op particulier natuurbeheer
o Het bouwen van extra wegen en de verlaging van de belasting op benzine
o Een versobering van de gevangenissen en het onderbrengen van meer gevangenen in 1 cel. o Een versterking van de inlichtingen en veiligheidsdiensten. SP
Werkt ook di-rect voor de mensen met gezondheidscentra. o Mensen in achterstandsituaties, ouderen met alleen AOW, asielzoekers, mensen met een minimumloon, enzovoort, verdienen extra hulp en aandacht. o Nivellering van de inkomens
o Een kritische houding
o Het streven naar gelijke toegang tot het onderwijs voor iedereen.
o Een betere voorbereiding van gedetineerden op hun terugkeer in de maatschappij
o Het opzeggen van het lidmaatschap van de NAVO
Lijst Pim Fortuyn, LPF
Na een breuk tussen Pim en Leefbaar Nederland. Protestpartij op het beleid van Kok. o Grote bezuinigingen bij de overheid door het aantal ambtenaren te verminderen
o Minder beperkende regels voor ondernemers
o Burgermoed moet beloond worden
o De komst van een nieuw zorgstelsel dat de concurrentie bevordert
o Het privatiseren van de gevangenissen
o Dat nieuwkomers pas na 10 jaar Nederlander kunnen worden
Groenlinks
Aantal kleinere progressieve partijen. Veel gemeenten maakt GL deel uit van B&W. o De bescherming van het milieu verdient in ons land een hogere prioriteit dan economische groei
o Bedrijven moeten worden gedwongen schoner te produceren. o Bezuinigingen op defensie-uitgaven en het leger inzetten voor humanitaire activiteiten
o Uitbreiding van het openbaar vervoer als alternatief voor het autogebruik
o Beperking van de groei van de luchtvaart
o De legalisering van softdrugs
Democraten66, D66
o het invoeren van het districtenstelsel
o het direct kiezen van de burgemeesters en minister-president
o het waar mogelijk vervangen van gevangenisstraffen door alternatieve straffen. o Extra investeringen voor technologische innovatie door de overheid
o Belastingkortingen om werken aantrekkelijker te maken
o Bij economische groei extra geld voor milieubeleid vrijmaken
o De invoering van kleinere scholen
Klein Rechts, KR
Ideologische partijen zoals de Christenunie, SGP.
o Eerbied voor het ongeboren leven zodat de vrouw niet zelfstandig over abortus mag beslissen, en euthanasie is niet toegestaan
o Een overheid die strikt volgens de Bijbel regeert
o Zeer zware straffen voor moord
o Samenwonen mag nooit gelijk worden gesteld aan het huwelijk
o Aanleren van waarden en normen
o De afwijzing van een sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders
o Een verplichte winkelsluiting op zondag
o Dat NL binnen de EU een herkenbare staatkundige eenheid blijft. H5. Knelpunten in de democratie Opkomstplicht = mensen hadden niet alleen het recht om te stemmen, maar ook de plicht om er gebruik van te maken. Als de opkomst laag is, komt de legitimiteit van het bestuur in gevaar = het is lastig om vast te stellen of het voorgestelde beleid overeenkomt met de wil van de bevolking. (Europees Parlement vaak heel laag) Politici stonden te ver weg van de burgers; in een ´Haagse kaasstolp´. Dit werd versterkt door politieke taboes = zaken waarvan de politici vonden dat je er niet in het openbaar over moest praten. Burgers ontevreden over het politieke bedrijf omdat ze vonden dat: o De politieke cultuur gekenmerkt wordt door weinige democratische methoden, bijv achterkamertjespolitiek. o De dualistische verhoudingen tussen regering en parlement niet werden gepraktiseerd. o De regering niet in staat was oplossingen te bieden waar de burgers op zaten te wachten. Koehandel = ´´als jullie ons steunen bij dit wetsvoorstel, dan steunen wij jullie bij dat wetsvoorstel´´. Partijdiscipline = partijen kunnen nog wel discussiëren, maar de uitkomst ligt al vast in het regeerakkoord. Paars kabinet = PvdA & VVD & D66, CDA niet in de coalitie. In tijden van onvrede ontstaan vaak nieuwe politieke bewegingen die vinden dat burgers meer invloed moeten krijgen. Bijv: D66
Pim Fortuyn had al jaren zijn ongenoegen over het Haagse beleid geuit. Hij zei wat hij dacht. De al gevestigde partijen wisten niet wat ze met Pim moesten. Vlak voor de 2e kamer verkiezingen werd Fortuyn vermoord. Mensen hadden verdriet. LPF haalde de grootste verkiezingsoverwinning ooit!! (26 zetels). PvdA halveert, CDA grootste partij. CDA kabinet met VVD en LPF. Dit kabinet was al snel gevallen. PvdA veranderde alles, en daardoor weer grote winst: van 23 naar 42 zetels. LPF van 26 naar 8. toch bleef de vraag of de partijen in staat zouden zijn de vernieuwingen door te voeren waar de kiezer zo nadrukkelijk om gevraagd had. Om de hele politieke structuur te veranderen is het niet noodzakelijk dat de regels veranderen, een andere opstelling van ministers en politici kan al leiden tot meer open discussie en dualisme. Referenda: o Raadplegende referendum = de bevolking kan haar mening geven, maar de uitslag is niet bepalend. o Bindende referendum = uitslag is wel bepalend voor het uiteindelijke besluit. o Raadgevende correctieve referendum = bevolking kan advies geven om een eerder genomen besluit te corrigeren. Ook nadelen aan referenda: twijfels of alle problemen zich lenen voor volksraadpleging. Lijsttrekkers voor 2e kamer zijn bekend bij de mensen, de anderen op de lijst niet. Bijvoorbeeld uit eigen regio. D66 wil een gekozen burgemeester.
2. daarop woont een bevolking
3. er wordt een vorm van gezag uitgeoefend
hoogste gezag = soevereiniteit = overheid (heeft wettelijke macht over de bevolking) Dictatuur = een staat waarin de macht in handen is van 1persoon of een kleine groep mensen. Rechtsstaat = de verhouding tussen burgers en overheid is nauwkeurig wettelijk vastgelegd. Rechtsbescherming = het gedrag van burgers is beperkt door wettelijke regels, maar ook de overheid mag niet alles doen wat zij wil. In de Grondwet bestaan verschillende soorten rechten: Klassieke grondrechten
1. recht op gelijke behandeling
3. politieke rechten
4. vrijheidsrechten Sociale grondrechten
1. werkgelegenheid en sociale zekerheid
2. een schoon leefmilieu, volksgezondheid, woonruimte
3. onderwijs en maatschappelijke en culturele ontplooiing
Het verschil zit in de mate waarin de overheid verplicht is de rechten te waarborgen
Klassieke grondrechten zijn verplicht, sociale grondrechten naar vermogen voorzien. Nederland is een democratie= het volk regeert
Representatieve democratie = de burgers bemoeien zich niet iedere dag met het bestuur van hun land. Zij kiezen de vertegenwoordigers die in hun naam besturen. Censuskiesrecht = macht van de koning grondwettelijk vastgelegd, burgers (voornamelijk mannen die een bep. Bedrag aan belasting betaalden) kregen meer invloed op het bestuur. Alle Nederlandse staatsburgers die 18 jaar of ouder zijn hebben kiesrecht. Actief kiesrecht = het recht om te kiezen
Passief kiesrecht = het recht om gekozen te worden
Kiesrecht is hierop ook van toepassing. Buitenlanders die niet de NL nationaliteit hebben mogen mits ze langer dan 5 jaar in NL wonen, meedoen aan de gemeenteverkiezingen. Uitgesloten van kiesrecht zijn: mensen die door een rechterlijke uitspraak zijn ontzet van het kiesrecht. Mensen die door de rechter onbekwaam zijn verklaard om rechtshandelingen te verrichten. Iedere NL´er heeft ook Europees kiesrecht. Partij oprichten Officieel laten registreren bij de Kiesraad. Waarborg is €450,- In elke kieskring een kandidatenlijst inleveren (19) In elke kieskring een stembetuiging van 30 mensen hebben €11250,- betalen
NL heeft kiesstelsel gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging = alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Er wordt uitgegaan van de kiesdeler = de hoeveelheid stemmen die nodig is om 1 zetel te winnen. Voordeel van evenredige vertegenwoordiging: iedere stem telt even zwaar mee
Nadeel: veel kleine partijen in de volksvertegenwoordiging, debatteren wordt onoverzichtelijk. Daarom hebben sommige landen een kiesdrempel = een partij moet een bepaald minimumpercentage stemmen halen om mee te delen in de zetels. Doel hiervan is: voorkomen dat er te veel kleinere partijen komen in het parlement. Districtenstelsel = het land wordt verdeeld in een aantal gebieden. De kandidaat die in een bepaald gebied de meerderheid van de stemmen haalt wordt afgevaardigd naar het landelijke bestuur. Voordeel: de kiezers kennen de kandidaten beter
Nadeel: een partij die in totaal de meeste stemmen heeft gehaald, toch het minste aantal zetels heeft. Partijen hebben een verkiezingsprogramma = belangrijkste standpunten en opvattingen. Lijsttrekker = de persoon die als eerste op de kandidatenlijst is geplaatst . Hij of zij bepaalt het gezicht van de partij. Bij verkiezingsdebatten proberen de lijsttrekkers zich te richten op de zwevende kiezers = de mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen, en nu ook nog niet weten op welke partij ze gaan stemmen. Voorkeursstem = als mensen niet op de lijsttrekker stemmen, maar op een specifieke persoon van de kieslijst. H2. Het landsbestuur Politieke macht = het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten. Trias politica = scheiding van de drie machten, zodat misbruik kan worden voorkomen. Wetgevende macht = stelt wetten vast waaraan de burgers zich moeten houden. Wetsvoorstellen worden meestal door een minister ingediend. Parlement beslist of het een wet wordt. Uitvoerende macht = zorgt ervoor dat vastgestelde wetten ook precies worden uitgevoerd. Ministers zijn verantwoordelijk hiervoor. Rechterlijke macht = beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. Macht is in handen van rechters. Ministers hebben de meeste politieke macht. Omdat zij de meeste wetsvoorstellen indienen, kunnen ze veel invloed uitoefenen. Op landelijk niveau wordt de volksvertegenwoordiging gevormd door de Staten Generaal= 1e + 2e kamer = het parlement. Tweede kamer heeft 150 leden die rechtstreeks worden gekozen. Taken: 1. medewetgever
2. controleert de regering. Om dat te vervullen heeft de tweede kamer rechten: 1. stemrecht = wetsvoorstellen van de regering aannemen of verwerpen
3. initiatief = zelf met wetsvoorstellen komen
4. budgetrecht = begrotingsvoorstellen aannemen, wijzigen, verwerpen
5. vragenrecht = regering moet binnen 3 week antwoorden op vragen uit de 2e kamer
6. interpellatie = bewindspersonen uitnodigen om in de 2e kamer uitleg te geven over het regeringsbeleid. 7. motie = uitspraak doen over het beleid van een minister waarover de Kamer moet stemmen. 8. enquête = mogelijkheid om zelfstandig een onderzoek in te stellen. De Eerste Kamer = senaat, heeft 75 leden. (parttime werk) Taken: wetsvoorstellen toetsen aan staatsrechtelijke normen en de normen van behoorlijke wetgeving. Eerste Kamer vervult dus de laatste controle. Kan wetsvoorstellen alleen verwerpen of aannemen. Kan niet zelf wetsvoorstellen indienen. Beslissing van de Tweede Kamer weegt zwaarder dan de Eerste Kamer, omdat de 2e kamer rechtstreeks gekozen wordt, en de 1e kamer door de leden van de Provinciale Staten. Regering = staatshoofd + ministers
Ministerraad= de gezamenlijke vergadering van de ministers
Minister heeft een takenpakker, waarvoor hij staatssecretarissen aanstelt. Ministers + staatssecretarissen = kabinet
Staatshoofd is onschendbaar. Minister heeft eigen ministerie waar ambtenaren werken. Ambtenaren bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen. Soms hebben ministers geen eigen ministerie = minister zonder portefeuille. NL is een constitutionele monarchie (staatshoofd door erfopvolging) met een democratisch parlementair stelsel. Het geheim van Huis ten Bosch = geheime adviezen van de koningin. Taken van de koningin: Handtekening zetten onder alle wetten Het voorlezen van de Troonrede op Prinsjesdag Benoemen van de ministers en (in)formateurs Het voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid. Een regering moet kunnen steunen op de meerderheid van de 2e Kamer. Anders kunnen wetsvoorstellen steeds worden afgewezen, en dan wordt het land niet bestuurd. In NL moeten altijd coalities worden gesloten, anders kan geen enkele politieke partij rekenen op 50% of meer van de Tweede Kamer. Na de verkiezingen: 1. vergaderen over mogelijke coalities. 2. adviesronde. Koningin wijst de informateur (deze moet onderzoeken welke partijen het beste samen het kabinet kunnen vormen) aan. Partijen moeten overeenstemming bereiken over de hoofdlijnen van het te voeren beleid. Regeerakkoord onderschrijven waarin zij beloven niet dwars te gaan liggen bij beleidsvoornemens waar ze het eigenlijk niet mee eens zijn, maar die in het regeerakkoord zijn afgesproken. In de Troonrede worden de hoofdlijnen van het te voeren beleid uitgezet. In de Miljoenennota wordt exact aangegeven welke voornemens er zijn op elk beleidsterrein en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is. 3. als de informateur er in slaagt om partijen bij elkaar te brengen, brengt hij verslag uit aan de koningin
4. koningin benoemt formateur ( iemand die daadwerkelijk een kabinet gaat vormen). De grootste partij levert meestal de minister-president. De anderen worden verdeeld over de ministeries. Als een kabinet aftreedt zijn er twee mogelijkheden: 1. er wordt een (in)formateur benoemd, die de mogelijkheden voor de vorming van een nieuw kabinet onderzoekt. 2. er worden verkiezingen uitgeschreven om een nieuwe Tweede Kamer te kiezen. Het delegeren van bevoegdheden naar lagere overheden wordt gedaan omdat: 1. provincie en gemeente zijn beter op de hoogte van de situatie
Provincie maakt streekplannen, waarin staat aangegeven welke activiteiten in een gebied passen. Voor het bestuur van de provincie vinden eenmaal in de 4 jaar verkiezingen plaats. De gekozen vertegenwoordigers vormen de Provinciale Staten. (aantal leden afhankelijk van aantal inwoners) De leden van de Provinciale Staten kiezen uit hun midden het dagelijks bestuur = de Gedeputeerde Staten. De voorzitter van de PS en de GS is de commissaris van de koningin. (benoemd; officieel door de koningin, in praktijk door de minister van Binnenlandse Zaken) Gemeente staat het dichtst bij de burgers. Verantwoordelijk voor een ordelijk verloop van het openbare leven in een gemeente. De streekplannen die door de provincie zijn opgesteld worden verder ingevuld door de gemeente door middel van bestemmingsplannen. Beleidstaken zijn vanuit Den Haag meer naar de gemeenten gedecentraliseerd. De achtergrond hiervan is dat de gemeente beter op de hoogte is van wat er in de gemeente afspeelt, dan het Rijk. Het bestuur van de gemeente is de Gemeenteraad. De leden worden eens in de 4 jaar rechtstreeks gekozen. Het dagelijks bestuur bestaat uit het College van Burgemeester en Wethouders. (B&W) De wethouders hebben altijd deel uitgemaakt van de gemeenteraad = monisme
NL is nu overgestapt op dualisme = bevoegdheden van de wethouders en de gemeenteraad zijn gescheiden. B&W hebben nu een meer uitvoerende taak. Ook landelijk is er een dualistisch systeem. (comm. van de koningin) H3 Politieke besluitvorming Soms kunnen besluiten worden genomen zonder dat de 1e en 2e kamer zich over het besluit uit spreken. ? Algemene Maatregel van Bestuur = AMvB, en bij Koninklijke Besluiten. AMvB´s hebben vaak betrekking op onderdelen van wetten die snel gewijzigd kunnen worden. Koninklijke Besluiten betreffen 1 specifiek geval. Ambtenaren die wethouders, gedeputeerden of ministers bijstaan, houden zich vooral bezig met beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. (beleid = de bewuste inzet van middelen om een beoogd doel te realiseren.) Ambtenaren zitten vaak veel langer bij een departement of bij een afdeling dan ministers, dus hebben ambtenaren veel meer specifieke kennis en ervaring. Ambtenaren zijn de vierde macht! Bureaucratie = een organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door officiële voorschriften, gescheiden deskundigheid en een duidelijke gezagsstructuur. = het ambtenarenapparaat
Ambtenaren moeten volgens vaste procedures werken, dat levert soms irritaties op. Naast de ambtenaren kunnen de ministers verschillende adviesorganen raadplegen. 1. Raad van State. Hoogste raadgevende regeringscollege. Wordt officieel voorgezeten door het staatshoofd. Benoemd door regering. 2. SER = Sociaal-economische Raad. Adviseert de regering op sociaal en economisch gebied. 33 leden ? 1/3 vertegenwoordigers van werknemersorganisaties, 1/3 van werkgeversorganisaties. Rest wordt benoemd door regering = Kroonleden. 3. WRR = Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Wetenschappelijke informatie te verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden. Leden benoemd door regering. Adviseert over werkgelegenheid, minderhedenbeleid, ruimtelijke ontwikkelingspolitiek. 4. Onderwijsraad. Ziet er op toe dat een wetsvoorstel of een aangekondigde maatregel op onderwijsgebied een van de onderwijszuilen niet benadeeld of bevooroordeeld. 5. Planbureau´s. Wetenschappelijke instellingen die op basis van feiten proberen aan te geven wat de gevolgen zullen zijn van beleidsvoornemens. (Centraal Planbureau, Sociaal en Cultureel Planbureau.) Lobbyen = het via persoonlijk contact proberen steun te krijgen bij politici voor je belangen en standpunten. Pressiegroepen zijn de 5e macht! Er zijn 3 soorten pressiegroepen: 1. belangengroepen die voor de belangen van een bepaalde groep uit de samenleving opkomen. (consumentenbond, vakbonden, werkgeversorganisaties) 2. actiegroepen die zich voor korte tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. 3. actieorganisaties die zich voor langere tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. (Amnesty, Greenpeace) vrijwilligers en betaalde beroepskrachten. Vb: een krant ontdekt dat een ambtenaar van een ministerie een kritisch onderzoeksrapport over de geluidsnormen op Schiphol heeft laten verdwijnen. Massamedia oefent invloed uit op de politieke besluitvorming, d.m.v.: 1. de informatie functie: De krant bericht hierover omdat Schiphol een belangrijke kwestie is. 2. de spreekbuisfunctie: de krant laat verschillende mensen aan het woord. 3. de agendafunctie: een journalist vd krant heeft zelf ontdekt dat het rapport is weggemoffeld. De media signaleren in het algemeen welke problemen er leven. Soms dragen ze situaties aan waarmee politici zich nog nauwelijks hebben beziggehouden. 4. de commentaarfunctie: de krant zal ongetwijfeld in een redactioneel commentaar zijn mening over de kwestie geven. 5. controlerende functie: het beleid van de verantwoordelijke minister wordt kritisch bekeken. Door deze functies kun je merken dat we in een democratie leven; in een dictatuur zullen ze nooit op deze wijze worden vervuld. Veel politieke kwesties komen vanuit de samenleving. De systeemtheorie: 1. invoer; input. Samenleving brengt eisen en wensen naar voren. Soms ontstaat er dan een media-explosie = als veel kranten en tv-programma´s uitgebreide berichtgeving geven over de kwestie. Als er sprake is van een media-explosie dan kunnen de politici er niet meer omheen. 2. omzetting; conversie. Als de pers voldoende aandacht besteed aan een kwestie, komt die vanzelf op de politieke agenda. Politici moeten dan een standpunt innemen. Ambtenaren onderzoeken de vraag en brengen advies uit = beleidsvoorbereiding. Vervolgens kiezen ze een methode hoe ze de kwestie gaan oplossen = beleidsbepaling. 3. uitvoer; output. Ambtenaren moeten er voor zorgen dat de wet wordt uitgevoerd. 4. terugkoppeling; feedback. Besluiten roepen altijd reacties op in de samenleving. Als de maatregel niet het gewenste effect heeft, kan men het nog aanpassen. Het proces van politieke besluitvorming kan ook aan de hand van het barrièremodel worden geanalyseerd. Barrièremodel is gebaseerd op het idee dat er verschillenden weestanden, barrières, overwonnen moeten worden, vóór een wens resulteert in overheidsbeleid. Barrièremodel met barrières
1. brede bekendheid geven aan een maatschappelijk probleem Burgers, actievoerders, belangengroepen, massamedia
2. het ontstaan van een politieke discussie Politieke partijen, leden van de 1e en 2e kamer. 3. keuze en formulering van het besluit Ministers, staatssecretarissen, ambtenaren, adviescommissies, leden van de 1e en 2e kamer
4. uitvoering van het besluit Ministers, staatssecretarissen, ambtenaren. 1. Belangengroepen en massamedia moeten de wensen herkennen als politieke wensen. 2. Als 1 of meerdere politieke partijen achter de eisen gaan staan dan staat het op de politieke agenda. (als de meerderheid vóór de verandering van de regels is) 3. Wettekst maken die door de meerderheid van de volksvertegenwoordiging wordt gesteund. 4. Als er bij de uitvoering van het besluit iets misgaat word de wet massaal overtreden. Op de momenten van de barrières zijn er dus problemen, en actiegroepen maken daar gebruik van en belangengroepen gaan lobbyen. Omgevingsfactoren = factoren die niet DI-RECT onderdeel van het probleem vormen, maar wel een rol spelen in de besluitvorming. Demografische factoren; samenstelling van de bevolkingsopbouw. Ecologische factoren; de wisselwerking tussen mens en milieu. Culturele factoren; die bepaald worden door de geschiedenis van een land en de daaraan gekoppelde gewoonten en gebruiken. Economische factoren; die de economische mogelijkheden van een land bepalen. Technologische factoren; die de technologische ontwikkeling in een land beïnvloeden. Sociale factoren; de wijze waarop een samenleving in sociaal opzicht georganiseerd is. Internationale factoren; de invloed die de buitenlandse wetgeving, regels en initiatieven op een land hebben. H4 Politieke Stromingen en partijen Overheid voert de collectieve belangen uit. = een aantal taken waarover de burgers eens zijn dat ze belangrijk zijn en die niet, of niet zo goed door de burgers zelf geregeld kunnen worden. In ruil voor die diensten die de overheid levert, aanvaarden de burgers een beperking van hun vrijheid. ? De burgers aanvaarden vrijwillig een bepaalde mate van dwang. Het maakt niet uit wie de collectieve belangen uitvoert qua de kwaliteit, maar wel qua financiering. Solidariteitsprincipe = ongeacht het gebruik betaalt iedereen mee. Politieke opvatting = de ideeën die mensen over de inrichting en samenleving hebben. Nachtwakersstaat = de overheid zorgt voor de veiligheid van de burgers en hun eigendommen, maar houdt zich verder afzijdig. Ideologie= het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. Een ideologie heeft duidelijke standpunten over Normen en waarden die voor iedereen in de samenleving zouden moeten gelden. (vrouwen mogen zelf beslissen over een abortus) Sociaal-economische verhoudingen van de samenleving, waarbij de opvattingen over een rechtvaardige verdeling van welvaart centraal staan. (heeft iedereen recht op minimumloon?) De gewenste machtsverdeling in de samenleving. (moet de directie altijd beslissen) Progressief = vooruitstrevend. Politici benaderen de gebreken in de samenleving en pleiten voor grondige veranderingen en hebben daarom vaak contacten met actiegroepen. (drugsgebruikers hulp verlenen) Conservatief = behoudend. Politici benaderen vooral datgene wat al bereikt is. Meer aandacht voor traditionele waarden en normen als gehoorzaamheid en trouw. Houden graag de regelingen bij het oude. Reactionair = achteruitstrevend. Oude regels die al vervangen zijn door nieuwe, weer vervangen door de oudste. Links sluit aan bij progressief. Links benadrukt ook het uitgangspunt van gelijkwaardigheid. Komt op voor mensen met achterstandspositie. Overheid moet actief optreden. Rechts sluit aan bij conservatieve uitgangspunten. Legt nadruk op persoonlijke en economische vrijheid. Passieve overheid. Mensen moeten zich kunnen onderscheiden van elkaar. Vroeger waren partijen heel links en heel rechts. Geen midden partijen. Nu wel! Liberalisme = ieder individu moet zich zo goed mogelijk kunnen ontplooien; wat goed is voor de maatschappij is ook goed voor de individu. Mensen zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheden, verdraagzaamheid. Economische vrijheid. Nachtwakersstaat Politieke vrijheid. Scheiding tussen kerk en staat. Trias politica. Rationalistisch individualisme. Als iedereen zijn eigenbelang nastreeft, is dat voor de gehele samenleving het beste. Socialisme = mogelijkheden voor burgers om zich goed te ontplooien, zijn ongelijk verdeeld. Streven naar gelijkheid. Trok het lot van de arbeiders juist wel aan. Marx voorspelde de ondergang van het kapitalisme in de zogenaamde ´Verelendungstheorie´. Revolutionaire socialisten: communisten. Geloofden niet in de democratische weg. Ze wilden maatregelen nemen: Onteigening van grond Centralisatie van banken en transport in handen van de staat Nationalisatie van fabrieken en productiemiddelen, gemeenschappelijk plan voor de landbouw. Gelijke arbeidsdwang voor iedereen Openbare kostloze opvoeding van kinderen, en verbod op kinderarbeid
CDA pleit voor een zorgzame samenleving. Rechts-extremisme = stroming die uitgaat van de ongelijkheid van mensen. Eigen volk is superieur, voor een ander volk is geen plaats. Ecologische stroming = economische waarden worden ondergeschikt gemaakt aan ecologische waarden. Overheid een grote rol omdat alleen zij de belangen van het milieu kan waarborgen. Groenlinks. Pragmatisme = juist niet gebaseerd op een ideologie. Er moet beter geluisterd worden naar de burgers. Burgers moeten meer zeggenschap krijgen in de besluitvorming. D66. LPF. Politieke partij is géén actiegroep, géén belangenvereniging. Politieke partij bemoeit zich met de inrichting en het bestuur van de samenleving als geheel. Meningsvorming Informatie Integratie Participatie Selectie van kandidaten CDA
Mensen moeten zichzelf zoveel mogelijk gezamenlijk redden. De maatschappij wordt gedragen door het maatschappelijke middenveld. Politiek Midden!! Gezin vormt de basis van onze samenleving. o Arbeidsvoorwaarden vaststellen door werkgevers en werknemers organisaties. o Meer betaald zorgverlof
o Meer mensen voor elkaar zorgen. Later pas de overheid inschakelen. o Meer regelvrijheid voor de scholen
o Opname van het recht op veiligheid in de Grondwet
o Strengere aanpak van het misbruik van uitkeringen
o Vrouw niet alleen beslissen over abortus
o Minister voor Gezinsbeleid
PVDA
Eerlijke spreiding van macht, kennis en inkomen. Overheid moet de zwakkeren beschermen. o Progressieve belastingheffing en eigen bijdragen naar draagkracht
o Sterke sturing van de economie door de overheid om massale werkloosheid tegen te gaan
o Een snellere stijging van de lage inkomens dan van de hoge
o De wens om door te gaan met de experimenten om gratis harddrugs te verstrekken
o Het instellen van een minister van Milieu
VVD
Liberale stroming. Samenleving gedijt het best als de individu zich zo goed mogelijk kan ontplooien. Overheid moet zo min mogelijk ingrijpen zodat de persoonlijke en economische vrijheid niet worden aangepast. o Bezuinigingen op de overheidsuitgaven en de loonkosten
o Meer nadruk op particulier natuurbeheer
o Het bouwen van extra wegen en de verlaging van de belasting op benzine
o Een versobering van de gevangenissen en het onderbrengen van meer gevangenen in 1 cel. o Een versterking van de inlichtingen en veiligheidsdiensten. SP
Werkt ook di-rect voor de mensen met gezondheidscentra. o Mensen in achterstandsituaties, ouderen met alleen AOW, asielzoekers, mensen met een minimumloon, enzovoort, verdienen extra hulp en aandacht. o Nivellering van de inkomens
o Een kritische houding
o Het opzeggen van het lidmaatschap van de NAVO
Lijst Pim Fortuyn, LPF
Na een breuk tussen Pim en Leefbaar Nederland. Protestpartij op het beleid van Kok. o Grote bezuinigingen bij de overheid door het aantal ambtenaren te verminderen
o Minder beperkende regels voor ondernemers
o Burgermoed moet beloond worden
o De komst van een nieuw zorgstelsel dat de concurrentie bevordert
o Het privatiseren van de gevangenissen
o Dat nieuwkomers pas na 10 jaar Nederlander kunnen worden
Groenlinks
Aantal kleinere progressieve partijen. Veel gemeenten maakt GL deel uit van B&W. o De bescherming van het milieu verdient in ons land een hogere prioriteit dan economische groei
o Bedrijven moeten worden gedwongen schoner te produceren. o Bezuinigingen op defensie-uitgaven en het leger inzetten voor humanitaire activiteiten
o Beperking van de groei van de luchtvaart
o De legalisering van softdrugs
Democraten66, D66
o het invoeren van het districtenstelsel
o het direct kiezen van de burgemeesters en minister-president
o het waar mogelijk vervangen van gevangenisstraffen door alternatieve straffen. o Extra investeringen voor technologische innovatie door de overheid
o Belastingkortingen om werken aantrekkelijker te maken
o Bij economische groei extra geld voor milieubeleid vrijmaken
o De invoering van kleinere scholen
Klein Rechts, KR
o Een overheid die strikt volgens de Bijbel regeert
o Zeer zware straffen voor moord
o Samenwonen mag nooit gelijk worden gesteld aan het huwelijk
o Aanleren van waarden en normen
o De afwijzing van een sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders
o Een verplichte winkelsluiting op zondag
o Dat NL binnen de EU een herkenbare staatkundige eenheid blijft. H5. Knelpunten in de democratie Opkomstplicht = mensen hadden niet alleen het recht om te stemmen, maar ook de plicht om er gebruik van te maken. Als de opkomst laag is, komt de legitimiteit van het bestuur in gevaar = het is lastig om vast te stellen of het voorgestelde beleid overeenkomt met de wil van de bevolking. (Europees Parlement vaak heel laag) Politici stonden te ver weg van de burgers; in een ´Haagse kaasstolp´. Dit werd versterkt door politieke taboes = zaken waarvan de politici vonden dat je er niet in het openbaar over moest praten. Burgers ontevreden over het politieke bedrijf omdat ze vonden dat: o De politieke cultuur gekenmerkt wordt door weinige democratische methoden, bijv achterkamertjespolitiek. o De dualistische verhoudingen tussen regering en parlement niet werden gepraktiseerd. o De regering niet in staat was oplossingen te bieden waar de burgers op zaten te wachten. Koehandel = ´´als jullie ons steunen bij dit wetsvoorstel, dan steunen wij jullie bij dat wetsvoorstel´´. Partijdiscipline = partijen kunnen nog wel discussiëren, maar de uitkomst ligt al vast in het regeerakkoord. Paars kabinet = PvdA & VVD & D66, CDA niet in de coalitie. In tijden van onvrede ontstaan vaak nieuwe politieke bewegingen die vinden dat burgers meer invloed moeten krijgen. Bijv: D66
Pim Fortuyn had al jaren zijn ongenoegen over het Haagse beleid geuit. Hij zei wat hij dacht. De al gevestigde partijen wisten niet wat ze met Pim moesten. Vlak voor de 2e kamer verkiezingen werd Fortuyn vermoord. Mensen hadden verdriet. LPF haalde de grootste verkiezingsoverwinning ooit!! (26 zetels). PvdA halveert, CDA grootste partij. CDA kabinet met VVD en LPF. Dit kabinet was al snel gevallen. PvdA veranderde alles, en daardoor weer grote winst: van 23 naar 42 zetels. LPF van 26 naar 8. toch bleef de vraag of de partijen in staat zouden zijn de vernieuwingen door te voeren waar de kiezer zo nadrukkelijk om gevraagd had. Om de hele politieke structuur te veranderen is het niet noodzakelijk dat de regels veranderen, een andere opstelling van ministers en politici kan al leiden tot meer open discussie en dualisme. Referenda: o Raadplegende referendum = de bevolking kan haar mening geven, maar de uitslag is niet bepalend. o Bindende referendum = uitslag is wel bepalend voor het uiteindelijke besluit. o Raadgevende correctieve referendum = bevolking kan advies geven om een eerder genomen besluit te corrigeren. Ook nadelen aan referenda: twijfels of alle problemen zich lenen voor volksraadpleging. Lijsttrekkers voor 2e kamer zijn bekend bij de mensen, de anderen op de lijst niet. Bijvoorbeeld uit eigen regio. D66 wil een gekozen burgemeester.
REACTIES
1 seconde geleden
G.
G.
wat een onzin zeg
13 jaar geleden
Antwoorden