Hoofdstuk 1: Rechtsstaat

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1733 woorden
  • 12 mei 2015
  • 70 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
70 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Par 1. Idee en oorsprong van de rechtsstaat.

De overheid moet optreden als burgers geweld tegen elkaar gebruiken, maar ze mogen niet alles. Nederland is een democratische rechtsstaat, die burgers een dubbele zekerheid biedt.

Een rechtsstaat is een staat waarin burgers met grondrechten worden beschermd tegen macht en willekeur door de overheid.

De rechtsstaat is een soort sociaal contract tussen burgers en bestuurders. Beiden hebben plichten.

De trias politica, de grondrechten en het legaliteitsbeginsel vormen samen de beginselen van de rechtsstaat:

  • Trias politica: scheiding der machten. Drie staatsmachten die elkaar in evenwicht houden.
  • Grondrechten. Koningen zijn tegenwoordig in een constitutionele monarchie gebonden aan de grondwet. Grondrechten zijn rechten die zo fundamenteel zijn voor de vrijheid, de ontplooiing, het welzijn en de bescherming van het individu en van groepen, dat ze in de grondwet zijn vastgesteld.
  • Legaliteitsbeginsel. Volgens het legaliteitsbeginsel mag de overheid alleen beperkingen opleggen aan de vrijheid van burgers als die beperkingen in wetten zijn vastgelegd en voor iedereen gelden.

Met deze 3 beginselen staat het idee van de rechtsstaat haaks op die van dictaturen.

De rechtsstaatgedachte was nodig na WOII om de uitgangspunten opnieuw te formuleren.

Internationale ontwikkelingen:

  • 1948: VN formuleerden de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
  • 1950: Europese landen sloten in Rome het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.

Als er onrechtvaardig gehandeld word, komt de rechtsstaatsgedachte weer scherp naar boven en blijken de uitgangspunten ervan nog springlevend.

De rechtsstaat geeft een uiterst limiet of ondergrens aan waaraan je situaties, gebeurtenissen, beslissingen en handelingen kunt afmeten.

Par 2. Grondwet en grondrechten.

In de rechtsstaat staat naast gelijkheid het begrip vrijheid centraal, zoals het recht om te zeggen wat je wilt. In sommige situaties komen gelijkheid en vrijheid in botsing met elkaar.

Geschiedenis van de grondwet:

  • 1798: Voorloper grondwet
  • 1806: Nederland werd constitutionele monarchie
  • 1814: Eerste grondwet in Nederland
  • 1815: Wijziging = België erbij
  • 1840: Wijziging = België weer weg
  • 1848: Ministeriële verantwoordelijkheid: ministers zijn verantwoordelijk. Rechtstreekse verkiezingen voor de Tweede Kamer.

Enkele andere belangrijke grondwetswijzigingen sinds  1848 zijn:

  • 1917: Algemeen mannenkiesrecht
  • 1922: Vrouwen kiesrecht
  • 1983: Algehele herziening van de grondwet

De grondwet heeft als doel om:

  • De begrenzing van de macht van de staat aan te geven en daarmee de vrijheden van burgers te garanderen
  • Fundamentele rechten van burgers vast te leggen
  • Aan te geven hoe de belangrijkste organen van de staat in grote lijnen zijn georganiseerd
  • De eenheid van de staat uit te drukken en te zeggen dat de burgers, ondanks alle verschillen, toch één willen zijn en één willen blijven

Inhoud van de grondwet:

  • Klassieke grondrechten. De grondrechten staan in willekeurige volgorde, omdat de wetgever het ene grondrecht niet belangrijker vindt dan het anderen
  • Sociale grondrechten. Het grote verschil met de klassieke grondrechten is dat de overheid actief moet optreden om de sociale grondrechten waar te maken. De overheid heeft een zorgplicht tegenover burgers op gebied van:
    • Werkgelegenheid en vrije keuze van arbeid
    • Bestaanszekerheid en welvaart
    • Leefbaarheid en milieu
    • Volksgezondheid en woongelegenheid
    • Onderwijs
  • Organisatie van de macht. Hoofdstukken 2 t/m 7 worden per hoofdstuk alle belangrijke organen en bestuurlijke functies geregeld. Hoofdstuk 8 = de wijziging van de grondwet

Grondrechten hebben een horizontale werking als het gaat om de verhoudingen tussen burgers onderling. Bij de verticale werking draait het om de verhouding tussen burgers en overheid. 

Vooral binnen de horizontale werking kan er sprake zijn van botsende grondrechten. Dit is het geval wanneer de grondrechtelijke belangen van burgers met elkaar in conflict komen.

Er bestaan geen objectieve criteria voor een rangorde. Een voorstel is om sommige botsingen van grondrechten zoals de vrijheid van godsdienst en meningsuiting in Europees verband te laten beoordelen.

Par 3. Trias politica: scheiding of evenwicht van machten?

Ideale taakverdeling volgens Montesquieu:

  1. Wetgevende macht = wetten maken en bewerken
  2. Uitvoerende macht = wetten toepassen
  3. Rechterlijke macht = oordelen over wetten

Checks and balances = de drie machten weerhouden elkaar van het veroveren van te veel macht (checks) en houden elkaar daarmee in balans.

De drie machten in Nederland:

  • Wetgevende macht. Vertegenwoordigend orgaan dat door het volk gekozen wordt. Moet in verschillende kamers verdeeld zijn. Goede wetten moeten:
    • Algemeen zijn
    • Duidelijk zijn
    • Haalbaar en uitvoerbaar zijn
  • Uitvoerende macht.  Ministers. Nieuwe wetten ontwerpen. Vierde macht = Ambtenaren
  • Rechterlijke macht. Rechters staan boven de partijen omdat ze een vonnis uit kunnen spreken waar ministers het niet mee eens zijn. Jurisprudentie = het geheel van uitspraken van rechters.

Elk van de drie machten heeft een eigen taak en een eigen bevoegdheid.

Binnen de trias politica hebben de drie machten niet dezelfde positie. Met name rechters nemen een andere plaats in dan politici.

In theorie zijn de drie machten in balans en vullen ze elkaar aan. Maar in de praktijk lopen de drie machten elkaar regelmatig voor de voeten.

Par 4. Het legaliteitsbeginsel.

Legaliteitsbeginsel = Iemands vrijheid mag alleen ingeperkt worden als de rechtmatigheid van die beperking is vastgelegd in wetten en regels die door het parlement zijn aangenomen.

Het geheel van rechtsregels en rechtsbeginselen én de manier waarop het recht is georganiseerd noemen we de rechtsorde.

Soorten regels:

  • Rechtsregels. Rechtsregels zijn gedragsregels die wettelijk door de overheid zijn vastgelegd. Er zijn twee redenen voor het opstellen van rechtsregels:
    • Doelmatigheid, zodat er duidelijke afspraken zijn
    • Zedelijk bewustzijn, zodat er regels zijn die de waarden weerspiegelen die wat met elkaar delen: wat is goed en slecht?
  • Sociale en morele regels. Sociale regels geven een beoordeling van gedrag in termen van wel of geen rekening houden met anderen. Morele regels geven een beoordeling van gedrag in termen van goed of kwaad.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Niet alle rechtsregels zijn moreel de juiste regels en omgekeerd zijn sommige morele regels juridisch weer niet afdwingbaar.

Het privaatrecht regelt alle relaties tussen burgers onderling. Het publiekrecht regelt alle relaties tussen burgers en overheid.

  • Privaatrecht = horizontale relaties. Tot het privaatrecht behoren onder meer de volgende gebieden:
    • Personen- en familierecht
    • Ondernemingsrecht
    • Vermogensrecht
  • Publiekrecht = verticale relaties. Tot het publiekrecht behoren onder meer de volgende gebieden:
    • Staatsrecht
    • Bestuursrecht
    • Strafrecht

Par 5. Het strafproces.

Onschuldvermoeden = een verdachte is onschuldig tot het tegendeel is bewezen. Daarnaast heeft een verdachte als hij gearresteerd is, recht op een advocaat. Als hij daar geen geld voor heeft, subsidieert die overheid een advocaat.

Het legaliteitsbeginsel staat er garant voor dat niemand zonder vorm van proces in de gevangenis mag worden gestopt. Alle regels tezamen noemen we het strafprocesrecht.

Er zijn zes fasen aan te wijzen in het gehele traject na ontdekking van een misdrijf tot aan het moment dat de gevangenisdeur achter een veroordeelde dichtgaat:

  1. Aanhouding. Als je verdachte bent, mag de politie je staande houden, oftewel je laten stilstaan en vragen naar je personalia. De politie kan een verdachte ook aanhouden, wat betekent arresteren en meenemen voor verhoor.
  2. Opsporing (onderzoek van het misdrijf). Tijdens het opsporingsonderzoek mag de politie zogenoemde dwangmiddelen gebruiken. Voor sommige dwangmiddelen of bevoegdheden heeft de politie toestemming nodig. Als de officier van justitie of de advocaat de voorbereidingen voor een strafzaak na maximaal 110 dagen voorarrest nog niet afgerond, volgt er een pro-formazitting.
  3. Vervolging door het Openbaar Ministerie. Vervolgingmonopolie = de uiteindelijke beslissing of een zaak voor de rechter wordt gebracht. Seponeren = besluiten om niet verder te vervolgen.
  4. Berechting. Tenlastelegging = een brief waarin de verdachte voor de rechter moet verschijnen. Aan het eind van de zitting houdt de officier van justitie zijn requisitoir en vraagt om een bepaalde straf, waarna de advocaat zijn pleidooi houdt. 
  5. Eventueel hoger beroep. Na het vonnis van de rechtbank is er hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof, waar de strafzaak helemaal wordt overgedaan. Cassatie = er wordt alleen naar de straf gekeken. 
  6. Uitvoering opgelegde straf. Gedetineerden hebben in principe recht op voorwaardelijke invrijheidstelling na het uitzitten van twee derde van de straf. Ex-gedetineerden hebben recht op reclassering

Par 6. Het strafrecht.

Het strafrecht ondersteunt de rechtsstaat met 3 belangrijke uitgangspunten.

  • "Geen feit is strafbaar dan op grond van een daaraan voorafgegane strafbepaling." Legaliteitsbeginsel geldt in het strafrecht.
  • Strafbepalingen moeten duidelijk zijn omschreven.
  • Ne bis in idem-regel = je kan nooit 2 keer vervolgd worden voor hetzelfde vergrijp.

Het eerste deel van het WvS bevat algemene bepalingen. Het tweede deel geeft een opsomming van alle misdrijven. In het derde deel staan alle overtredingen. Overtredingen zijn minder ernstige strafbare feiten dan misdrijven.

De inhoud van alle strafbepalingen heet het materiële strafrecht. De rechter mag van de maximale straf naar beneden afwijken, maar niet naar boven. 

Strafuitsluitingsgronden:

  • Rechtvaardiging. Bij rechtvaardigingsgronden is het gepleegde feit in het licht van bijzondere omstandigheden niet meer strafbaar:
    • Noodweer. Je verdedigt jezelf of een ander tegen geweld.
    • Overmacht-noodtoestand. Als de overtreding kleiner is dan de reden waarom je het doet.
    • Ambtelijk bevel.
  • Niet schuldig. Bij schulduitsluitingsgronden is het feit wel strafbaar, maar heeft de dader geen schuld:
    • Psychische overmacht: gedwongen door iemand, geen weerstand.
    • Noodweerexces. Paniekreactie
    • Ontoerekeningsvatbaarheid. Geestelijke- of psychische stoornis
    • Afwezigheid van schuld. Geen straf zonder schuld

Soorten straffen:

  • Geldboete
  • Taakstraf
  • Vrijheidsstraf = gevangenis

De rechter kan ook bijkomende straffen opleggen. Strafrechtelijke maatregelen = maatregelen om de samenleving te beschermen.

Functies van straffen:

  • Wraak en vergelding. Misdaad mag niet lonen
  • Afschrikking
  • Voorkoming van eigenrichting. Als de overheid niet straft, gaan de mensen het zelf doen
  • Resocialisatie. Leven verbeteren
  • Beveiliging van de samenleving

Kinderen onder 12 jaar kunnen niet vervolgd worden. Haltbureau geeft taakstraffen. Jeugdstrafrecht is sterk gericht op resocialisatie.

Par 7. Burgerlijk recht en bestuursrecht.

Het grootste deel van rechtszaken gaan over:

  • Burgerlijk recht (2 burgers tegen elkaar)
  • Bestuursrecht (burgers tegen overheid)

De eiser is degene die de zaak aan de rechter voorlegt. De gedaagde is de persoon van wie iets wordt geëist.

Rechtspersonen kunnen mensen zijn maar ook stichtingen en organisaties.

In het strafrecht is de verticale verhouding tussen burger en overheid aan de orde. In het burgerlijk recht gaat het om de horizontale verhouding tussen burgers onderling. 

De zaak begint wanneer jij als eiser door een deurwaarder aan de gedaagde een dagvaarding laat sturen waarin staat dat hij voor de rechter moet verschijnen:

  • Naam eiser
  • Eis
  • Motivatie van de eis
  • Tijdstip en plaats rechtszaak

Bij grote of ingewikkelde zaken ben je verplicht je te laten vertegenwoordigen door een zogenoemde procureur, omdat hij de regels kent.

Voor elke keer dat de gedaagde de afspraak overtreedt, moet hij een dwangsom betalen. Loonbeslag = als je de dwangsom niet betaald wordt er automatisch een deel van het inkomen aan de winnaar betaald.

Voor elke keer dat de gedaagde de afspraak overtreedt, moet hij een dwangsom betalen. Loonbeslag = als je de dwangsom niet betaald wordt er automatisch een deel van het inkomen aan de winnaar betaald.

Kort geding = een versnelde en vereenvoudigde procedure die wordt behandeld door een zogenaamde voorzieningenrechter.

De bodemprocedure is de definitieve uitspraak.

Burgers mogen niet blootgesteld worden aan willekeur.

Hoger beroep = bezwaar tegen de overheid.

Terreinen waarop het bestuurlijk recht een grote rol speelt:

  • Vergunningen
  • Uitkeringen en subsidies
  • Asielaanvragen en verblijfsvergunningen
  • Belastingen

REACTIES

L.

L.

superfijn!!

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.