Hoofdstuk 1, Inleiding

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 413 woorden
  • 31 maart 2010
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

1. Maatschappij: samenleven van mensen en de betrekkingen die zij onderling hebben. Maatschappelijk probleem: kwestie die door veel mensen in samenleving als probleem wordt ervaren en waarvoor zij een oplossing zoeken, vaak via overheid.

Kenmerken maatschappelijk probleem:
- Grote groep mensen
- Overheid
- Tegenstellingen

De staat: kan verplichtingen opleggen, wetten maken. Kenmerken staat:
- Soevereiniteit (hoogste gezag). Recht om met fysiek geweld op te treden tegen wetsovertreders. Heeft het monopolie van het legitiem gebruik van geweld.
- Staatsgezag geldt binnen grondgebied. Grenzen ontstaan door natuurlijke (bergen, zeeën, rivieren) en kunstmatige (verdragen, oorlogen, huwelijksbanden koningshuizen) omstandigheden.

- Staatsgezag geldt voor de bevolking op grondgebied vd staat
Staten beschikken dus over macht (vermogen iemand te dwingen iets te doen dmv sancties (straffen/beloningen), ook tegen wil).
In staat neemt overheid besluiten en voert zee uit.

Overheid: regering, parlement en ambtenaren.
Vroeger nachtwakersstaat (binnen en buitenlandse veiligheid). Wetten over strafrecht en belastingrecht, geweldsmonopolie centraal. Tot begin 20ste eeuw politieke besluiten genomen door kleine groep rijke mannen. In 20ste eeuw werden staten democratieën, staat neemt ook zorg op zich, steeds meer zaken mbt welzijn in wetten vastgelegd > verzorgingsstaat.

Dilemma: zorg ene direct negatieve gevolgen voor andere.

2. Burgers hebben rechten en plichten. Belangrijkste in wetten vastgelegd. Overheid heeft alleen iets te zeggen over formele rechten en plichten, maar vaak spelen ook morele gedragsregels een rol.

Waarde is opvatting over wat belangrijk is: leven, vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid, eerlijkheid, veiligheid, respect, schoonheid, waarheid. Uit waarden worden concrete

gedragsregels afgeleid: normen. Sommige zo belangrijk dat ze zijn vastegelegd in wetten.


3. Politiek: waarbij overheid betrokken is/zou moeten zijn.

Beleid: plan om bepaald doel te berieken door gebruik van middelen. Politieke besluiten genomen door regering (dagelijks bestuur land) en parlement (gekozen volksvertegenwoordiging).

3 grote domocratische stromingen in west-europa:
- Liberalen: vrijheid, niet teveel invloed overheid.
- Socialisten/sociaaldemocraten: gelijkheid, vrezen voor grote verschillen arm-rijk zonder duidelijke rechten en plichten.
- Christendemocraten: harmonie en samenwerking, tegen te grote vrijheid.

4. Sociale ongelijkheid: ongelijke verdeling inkomen, bezit, hulpmiddelen en kansen tussen groepen. Sociale stratificatie: sociale rangorde/gelaagdheid. Sociale cohesie: onderlinge verbondenheid mensen. Voor goede samenleving sociale cohesie binnen en tussen groepen nodig.

5. Rechtsstaat: burgers en overheid moet zich aan wet houden, rechten voor iedereen zeker.

Staat heeft dubbele positie
: veiligheid handhaven en burgers beschermen tegen aantasting vrijheid door diezelfde staat.


Parlementaire democratie: politiek stelsel dat in rechtsstaat vreedzaam conflicten kan oplossen. Burgers hebben invloed en rechten.

Verzorgingsstaat: maatschappij waarin overheid zorg op zich neemt. Wat kan burger zelf en wat moet staat dwingend regelen?

Pluriforme samenleving: multicultureel.



REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.