1. Maatschappij: samenleven van mensen en de betrekkingen die zij onderling hebben. Maatschappelijk probleem: kwestie die door veel mensen in samenleving als probleem wordt ervaren en waarvoor zij een oplossing zoeken, vaak via overheid.
Kenmerken maatschappelijk probleem:
- Grote groep mensen
- Overheid
- Tegenstellingen
De staat: kan verplichtingen opleggen, wetten maken. Kenmerken staat:
- Soevereiniteit (hoogste gezag). Recht om met fysiek geweld op te treden tegen wetsovertreders. Heeft het monopolie van het legitiem gebruik van geweld.
- Staatsgezag geldt binnen grondgebied. Grenzen ontstaan door natuurlijke (bergen, zeeën, rivieren) en kunstmatige (verdragen, oorlogen, huwelijksbanden koningshuizen) omstandigheden.
Staten beschikken dus over macht (vermogen iemand te dwingen iets te doen dmv sancties (straffen/beloningen), ook tegen wil).
In staat neemt overheid besluiten en voert zee uit.
Overheid: regering, parlement en ambtenaren.
Vroeger nachtwakersstaat (binnen en buitenlandse veiligheid). Wetten over strafrecht en belastingrecht, geweldsmonopolie centraal. Tot begin 20ste eeuw politieke besluiten genomen door kleine groep rijke mannen. In 20ste eeuw werden staten democratieën, staat neemt ook zorg op zich, steeds meer zaken mbt welzijn in wetten vastgelegd > verzorgingsstaat.
Dilemma: zorg ene direct negatieve gevolgen voor andere.
2. Burgers hebben rechten en plichten. Belangrijkste in wetten vastgelegd. Overheid heeft alleen iets te zeggen over formele rechten en plichten, maar vaak spelen ook morele gedragsregels een rol.
Waarde is opvatting over wat belangrijk is: leven, vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid, eerlijkheid, veiligheid, respect, schoonheid, waarheid. Uit waarden worden concrete
gedragsregels afgeleid: normen. Sommige zo belangrijk dat ze zijn vastegelegd in wetten.
Beleid: plan om bepaald doel te berieken door gebruik van middelen. Politieke besluiten genomen door regering (dagelijks bestuur land) en parlement (gekozen volksvertegenwoordiging).
3 grote domocratische stromingen in west-europa:
- Liberalen: vrijheid, niet teveel invloed overheid.
- Socialisten/sociaaldemocraten: gelijkheid, vrezen voor grote verschillen arm-rijk zonder duidelijke rechten en plichten.
- Christendemocraten: harmonie en samenwerking, tegen te grote vrijheid.
4. Sociale ongelijkheid: ongelijke verdeling inkomen, bezit, hulpmiddelen en kansen tussen groepen. Sociale stratificatie: sociale rangorde/gelaagdheid. Sociale cohesie: onderlinge verbondenheid mensen. Voor goede samenleving sociale cohesie binnen en tussen groepen nodig.
5. Rechtsstaat: burgers en overheid moet zich aan wet houden, rechten voor iedereen zeker.
Staat heeft dubbele positie: veiligheid handhaven en burgers beschermen tegen aantasting vrijheid door diezelfde staat.
Verzorgingsstaat: maatschappij waarin overheid zorg op zich neemt. Wat kan burger zelf en wat moet staat dwingend regelen?
Pluriforme samenleving: multicultureel.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden